VAN DIT EN VAN DAT EN VAN ALLES WAT Toen Moeder terugkwam. EVENTJES DENKEN. VOOR ONZE SCHAKERS. VOOR ONZE DAMMERS. i® ju m §1 m n éi n rif KAARTEN. HOU ZEE! Bijvoegsel der Schager Courant van Zaterdag' 17 Maart 1928. No. 8222 Vraagstuk No. 89. Vraagstuk No. 90. Vraagstuk No. 91. IÉ gg ij n H W' u m H W». SJ H n 11 Si m si sKs ii m m Hf 9 WÈ m m s üf fü' n m ■J B Él HÉ 9 u Ét fü m iü Él §g§ Üf Éi m m ÉS it§ m iH ril 9 li til Hf ns ÉI üf m Wit: 7* Vraagstuk No. 92. jii''"ifj Het Gezin. In een gezin waren verscheidene kinderen. Op de ■vraag hoe groot hun aantal was antwoordde een der meisjes: „Ik heb evenveel zusters als broers". Een der jongens echter zei: „Ik heb half zooveel broers als zusters!" Wie kan hiervan een goede verklaring geven? Hoeveel jongens en hoeveel meisjes waren er dus? De slak en de paal. Een slak zit onder aan. een paal van 50 d.M. El- ken dag kruipt hij 10 d.m. hopg, maar des nachts zakt hij weer 5 d.M. In hoeveel dagen is hij boven op de paal? OPLOSSINGEN DER PUZZLES uit ons voorlaatste nummer. No. 80. De flesch en de kark. De flesch kost natuurlijk fl.05 en de kurk daar- en tegen slechts 5 ets. Oppervlakkig gezien zou men 7,eggen, dat het f 1.— en 10 ots. moest zijn. No. 81. De geknakte bamboes. De bamboos moet geknakt zijn op een hoogte van 4,55 voet. van D. KLEEN te Winkel (N.-H.). Zwart.: 10. V--.-'.v' ;-ri '/m/k WK Wit: 11. Do diagramstand in cijfers behoort te zijn: Zwart, 9 schijven, op 8, 9, 11, 12, 15, 17, 19, 21, 31 en een Jam op 50. Wit 10 schijven op 20, 25, 29, 34, 35, 38, 59, 4244 en een dam op 49. Wit speelt en wint! OPLOSSING PROBLEEM No. 82. van A. D. QUERIDO, Amsterdam. De diagromstand in cijfers was: Zwart 10 schij ven op 913, 15, 16, 18, 19 en 36. Wit 10 schijven op ?4, 25, 28—30, 33, 38, 39, 41, 42; wit speelt hier heel Keestig achtereenvolgens 25—20, 29—23, 39—34, 28— 23, 38-33, 24X35 en 30X61! wint. EEN LEUK PARTIJ-SLOT. Zwart: 3. 'Uj'W ^it de heer J. J. C. Wijnmalen, te Rotterdam, RPee'' e hier 34—30! en won, na zwart's 201—25, op lV6n geestige als verrassende wijze door 38—33, 35—30, 30X39! en 50X39 op tempo. van H. A. LOVEDAY, 1845. Zwart: 4. ede Wit: 8. De diagramstand behoort te luiden: Wit Kal, Tdt, X/g2, LihÖ, en vior pionnen op a2, b3, 12, en g4. Zwart Ke4, Pf3 en twee pionnen op bö en eö. Wit speelt en forceert in drie zetten matil OPLOSSING PROBLEEM No. 83. van H. BOLTON. De diagramstand was: Wit Kd3, Plb5, Pe6 en Pf4 (door promotie verkregen). Wit dwingt hier op de volgende interessante wijze na 14 zetten het mat af; Pe4, Kf5; Ke3, Ke5; Pg5, Kf5; Pf3, Kg4; Pd4, Rh4 Pf5, Kg4; Pg7, Kh4; K12, K.g4; Pg0, Kh3; Pfö, Kh2 Pf4, Khl; Pf5, Kh2; Pg4, Khl; Pg3, matl! OPLOSSING PANDOER-PROBLEEM No. 84. 1ste slag: A. h.9; R. h.8; C. h.aas; D. r.8. 2de slag: D. s.heer; A. s.boer; B. r.7; C. r.10. 3de slag: C. r.aas; D. k. heer; A. s.aas; B. r.9. 4de slag: B. s.vrouw; C. r.heer; D. k.vrouw; A. s.8. 5de slag: C. h.vrouw; D. h.heer; A. h.6; B. h.boer. 6de slag: D. k.8; A. k.7; B. r.boer; A. k.aas. 7de slag: B. s.10; C. r.vrouw; D. k.boer; A. s.7. 8ste slag: C. k.9; D. h.7; A. k.10; B. s.9. Tweede oplossing, waarin de eerste twee slagen hetzelfde zijn: 3de slag: C. r.aas; D. k.heer; A. k.10; B. r.9. 4de slag; B. s.vrouw; C. h.vrouw; D. k.vrouw; A. s.8. 5de slag: B. s.9; C. k.aas; D. k.boer; A. s.7. 6de slag: B. s.10; C. k.9; D. k.8; A. s.aas. Een moeilijk vraagstuk! Met zoo'n probleem is het niet te vermijden, dat er twee oplossingen zijn, omdat er niet bij is vermeld, dat, juist als in een practisch spel, één oplossing voldoende, is. In dit probleem moet bijvoorbeeld op den darden slag door C. troef aas gespeeld worden, nu kan zwart natuurlijk s.aas of k.10 (hangkaart) bijspelen, dus moet het probleem ook een z.g. variant bezitten, waarin A. eveneens verliest, anders zou het vraag stuk niet goed zijn, omdat dan de oplossing niet op gaat in alle gevallen, die A kiest om zich te redden. Dit moet in kaart-problemen evengoed voor schrift zijn als in de dam- of schaakproblemen. Ken ie geometrie? Ik ken nog geen enkel meis je van de school. Ik ben pas gis teren hier gekomen! Zoo is dan dit notedopje Welgemoed op reis gegaan, Om den langen tocht te wagen Langs den grooten Oceaan! Die het in zijn reuzen-armen Als een speelpop balanceert, Die (het iedere seconde Machtbewust als prooi begeert! ■Nagewuifd door Holland's geestdrift Trokken ze de haven uit, De sirenes van de schepen Loeiden vol van feeatgeluld, Tot ze als een nietig stipje, Dat men niet meer volgen kon, In den grauwen damp verdwenen Van den grijzen horizon. Niet om dwazen durf te toonen Trekken ze in schijn van moed Met hun vieren in een huikje 't Onbekende tegemoet, Maar om stevig te bewijzen, Dat een reddingsboot bestaat, Die nooit in de wilde golven Met haar kostb'ren laat vergaat! Deze onverschrokken mannen Van ons oud zeevarend land, Sturen 't scheepje langs de zeeën Naar 't Amorikaansche land, Ziet ze worstelen en strijden Voor de oppermacht ter zee, Niet ten dienste van den oorlog, Maar ten dienste van den vree! Goede reis dan, kloeke kerels, Straetmans, Gelissen en Smit, Laat je koene reis gelukken, Heel je plan vol merg en pit! Zelfs Plet 'Hein, Micfhiel de Ruyter Speelden zooiets nog niet klaar, Hóudt den mooien naam in eere Van den grijzen „Schuttevaer"II Maart 1928. (Nadruk verboden.) KROES. Onze moderne tijd, dames en heeren, heeft een open oog voor de schoonheid van het menscheliik geslacht. Een eenvoudig verhaaal, door Sirolf. (Vrij naar een Engelsch motief. Nadruk verboden.) - Hii heeft een ziekte, waar de dokter niets van snapt. Hij kan even goed eten en drinken als ooit maar kan niet werken. Dat zou ik geen ziekte noemen, maar een geschenk van den hemel. Hoe dat nu eigenlijk allemaal precies in zijn werk gegaan was, is moeilijk te zeggen, maar iedereen in het dorp noemde het oude vriendelijke mevrouw tje: Moeder Zomers. Ze woonde al jaren cn jaren lang in het kleine huisje, zoo heel in d'r eentje. Want haar kinderen waren al heel lang geleden ver weg gegaan, en in den vreemde getrouwd, waar ze zelf, al lang ouders waren en grootmoeders, ge loof ik. Ze zat daar maar in haar kleine huisje, met de blinkend witte gordijntjes, aan het tafeltje, vlak bij het raam en ze keek tusschen de bloeiende fuch sia's on geraniums naar buiten. Of ze dribbelde rond in haar huisje, met drentelige oude-vrouwtjes-ma niertjes, doch ondanks haar meer dan zeventig ja- j ren nog heel kwiek en kras. Ze kookte immers nog altijd haar eigen potje, al had een oud wijfje als j zij maar 'heel weinig noodig. Ze scharrelde zielsver genoegd, in haar klein domeintje rond en voelde zich gansch niet alleen. O, nee. Want stonden daar op het oude, glimmende penantkastje niet al 'de por tretten van haar kinderen en kleinkinderen? Van de kinderen, toen ze zóó oud waren en zóó oud; toen ze zelf nog jong was, veel jonger, toen haar man, toen Zomers, zelf nog leefde. Tjonge nee, al leen was ze nooit. En dan had ze Piet neg, het oude kanarie-Pietje, die wat haveloos in zijn verlepte veertjes zat, maar toen lederen dag urenlange ge sprekken met haar hield, terwijl hij, kwiek net als zijn vrouwtje, vanjhet eene stokje op hét andere sprong. En hoe dat andere nu ook allemaal in elkaar zat, doet er weinig toe, maar op een zekeren dag was bet gebeurd: ze kwamen zeggen, dat Moeder Zomers raar het werkhuis moest. De vrienden, die het haar moesten komen vertellen, hadden er erg tegen op gezien. Maar tot hun groote verbazing had ze de Jobstijding met verbijsterde kalmte opgenomen. Ze bad niet wild geprotesteerd en heftig geweigerd. En later beseften de menschen dat dit kwam, doordat jq è.1 te sterk geschokt was door het vreeselijke nieiuws. En, doordat ize zoo heel oud was, was het niet heel etmaal tot haar doorgedrongen, wat het zeggen wilde: naar het werkhuis te mioeten. Haar gedachten gingen niet moor heelemaal normaal. Al leen had ze een gevoel van wrevel on schaamte, Ja, ok schaamte gehad. Naar het werkhuis Maar toen ze er eenmaal was, werd1 haar ihaar ver duisterde zieltje geheel verbouwereerd Want zij was niet meer „Moeder Zomers", neen, ze was een van die kleurlooze wezens, één van die vele inwoon sters van het werkhuis. En ze zag haar Pietje niet meer en hoorde zijn vroolijke gepiep niet meer. En de geraniums waren ook weg, en de portretten, en haar makkelijke leunstoel. Ze droeg grove blauwe japonnen, net als a/1) die anderen. Ze moest met naar oude, gerimpelde handen werken, heel hard werken, en „moeder" zeggen tegen een vrouw, die wel dertig jaar jonger was dan zij en die altijd keek, of haar gezicht van steen was. En dat was toch niet zoo. Haar hart was alleen maar van steen. Doch dat kon niemand toch zien? En moeder Zo mers liep rond, met een verbij sterenden blik, en be greep er niets van, wist alleen, dat ze zich name loos alleen voelde en vreemd en koud tusschen al die oude vrouwtjes, in die hooge kamers met kou de, witgekalkte muren. Nee, moedertje Zomers had geen thuis meer.. Alles was koud, akelig wit en koud, de muren van de kamers waarin ze werkten en van de zalen waar ze sliepen en waar ze 's avonds tusschen koude, witte lakens zich te rusten legde. Toen kwnm de gedachte haar geest bezetten, dat dit alles niet werkelijk kon zijn. Het kon immers niet? liet was een booze droom, een vreeselijke nachtmerrie, waaruit ze zeker zou ontwaken, om dan te ontdekken, dat ze alleen maar akelig ge droomd had en dat ze in haar eigen oude bed lag, in het kamertje, vlak naast haar huiskamertje, waar Piet in zijn gouden kooi op en neer sprong en steeds maar riep „Pie-iet". Maar de droomduurde toch wel erg lang. En niet-begrijpend schudde ze haar c ude hoofd en werktuigelijk, met een vreemden blik in haar moede oogen, deed ze het werk. Ze zag niet, hoe de andere oude wijvekes rond haar babbelden en kletsten en begreep niet, dat ze haar voor „half zot" gingen verslijten. En toen ze op een goeden dag ean één van de anderen vroeg: „Het is niet waar, hè, dat we hier zijn, het is alles maar een droom, is 't niet zoo?" toen hadden de anderen meewarig met hun oude kopjes geschud en de moeder gewaar schuwd, dat juffrouw Zomers kindsch wier. Dan was er een# verandering gekomen. Zo moest nu in een klein kamertje ook met witgekalkte muren slapen, met een onder oud vrouwtje, dat kindsch was en leelijke streken had. Die er een boosaardig vermaak in had, alle knoopen van haar goed los te maken ^n als de moeder haar een standje gaf, op den koop toe haar tong uit te ste ken. Ja, en dat oude menschje was niet zindelijk fok. Wanneer ze dan weer een ongelukje had ge had, lag ze 's morgens in bed te huilen en te jam meren als een klein kind. Moeder Zomers onder ging dit alles in stomme verbijstering. De nachtmer rie werd hoe langer hoe beangstigender. Totdat er in haar duistere gedachtetjes een driest plannetje rijpte. Ze zou teruggaan, terug- naar haar eigen huisje, naar Piet en de geraniums en de fuchsia's en de portretjes. Wat zou die Piet blij zijn. Want, a zeker, het was alles wel een afsohuwelijke droom, ïaar als ze wakker werd, zou Piet toch wel erg blij zijn. Dat was io altijd, 's morgens, als ze de ka-

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1928 | | pagina 21