Schager Courant „DIE BAAS VAN MIJ" Vijfde Blad. De vertrouwelijke mededeelingen van een hond. VOOR DE KINDEREN. WAT PIM EN PUK OVERKWAM. Zaterdag 14 April 1928. 71ste Jaargang. No. 8237 cd door SIR'OLF. (Nadruk verboden. Alle rechten voorbehouden). Die baas van mij, (meneer, is wat je noemt een knul van een kerel. O, ik! zul geen kwaad' van hem spreken, dat niet meneer. Want hij is dóod-goed, ziet U. Maar ik heb in mijin hondeleven1 nog nooit een man gezien, die je zóó fijn voor d'eni gek kunt houden, al9 hij! Onder ons gezegd, ik1 geloof niet dat ■hij ce alle. vijf bij elkaar heeft, 'a Morgens vroeg begint het al. Niet zoodra hoor ik hem loqpen, of Ik begin een beetje te janken. .Niet omdat ik er uit moet, of zoo. Nee, omdat ik het zot/n drommels lollig gezicht vind, (mijn baas in zijn pyairna, bibbe rend van de kou op zijn pantoffels met bloote boe nen, naar beneden te zien komen, om mij uit te la ten. Het ie niet netjes meneer, ik weet het, maar inwendig heb ik dan de meeste lol, als ie zijn groote teem tegen den drempel stoot en ie van pijn In het rond staat te springen. En dan komt ie bij ine in de gang en vraagt: Waar i's ite dan? Waar is het beessie van de baas? Waar is Fokkie dan? |En dan sta ik nota bene vlak voor zijn neus! E'n als ik dan met mijn staart kwispel, omdat ik weet, dat ie dat zoo leuk vindt, dan zegt ie: „Is ie zoo blij, dat le t b&assle ziet? Zoete hond' hoor, komi maar, dan mag ie op straat! Dan spring ik nog een paar keer tegen hem op, precies tegen zijn maag, zoodat hij naar zijn adem staat te happen en met zijn viltpantoffel naar me schopt, en dan ga ik mijn morgenwandeling ma ken, iets dat ik altijd doe, om voor mijn ontbijt de noodige eetlust, op te doen. Als ik het heb over „die baas van'mijl", dan be doel ik daarmee, de man die ook in het huis woont, waar ik) woon. Meneer, ik heb een leventje als een vorst. Want mijn baas is niet de „baas" in huis, nee, meneer, ik ben de „baas". Want ik jaag hem 's mor gens het bed' uit zoodat hij; me uit kan laten. Ik lig zalig lui in miijn mand, en kijk toe, hoe h ijl kreu nend bukt, om mijn etensbak te vullen. En doet hij Professor: Het schiint met Tullie metselaars wel goed te gaan, dat ie zoo rijkelijk bier kunt drinken. Metselaar: Ta, en als u een goed vak had geleerd, zou u even eoed in staat zijn om hetzelfde te doen. 'er niet genoeg in, dan begin ik te blaffen en. te janlken, net zoolang, tot ik genoeg hieb. Ik kan hem alles laten doen, wat ik maar wil. Als hij aan tafel zit, met nog een soort „baas" van me, die er net ■zoo uitziet als hijzelf, al-leen met van die fladderen de lappen om d'r -beenen, dan krijg ik geregeld het meest van allemaal. Daar heb ik laatst een trucje op ontdekt. Om beter te kunnen zien, wat ze alle maal op tafel hadden) staan, rekte Iki me eens uit en ging eens o.p mijn achterste pooten staan. Toen had je die imalle baas van mij moeten hooren: „Och, kijk die Fokkie nou toch 'ns, zie Je dat vrouw? Hij zit op! Wat doet ie dat mooi, hè7 Hier, brave hond, hier heb je een lekker stukje, hoor!" Nou, meneer, toen ikl dat wist, heb ik den! heelieni tijld) niets anders gedaan, dan „opgezeten". Net zoo lang,, tot de baas en zijn vrouw van tafel opstonden. Maar toen was er ook geen stukje vleesch meer op tafel ziet U. Nou, en zoo gaat het met koek en) allerhande lekkere dingen. Ik krijg overal het leeu wendeel van. Als ik 'mi maar een beetje scheef aan kijk, of ik kwispel eens even met mijn staart, dan zegt ie dadelijk: „Och, kijk die Fokkie nou toch 'na kijken!" En dan krijlg ik dadelijk weer wat lekker». Een best leven, meneer. Soms speel ik wel eens met mijn baas. Dan Too- pen we op straat en dan neemt hij een stuk hout op, laat me dat zien en gooit het een eindi weg, terwijl hij roept: „Fok, breng het aan de baas!'* Nou, dat kan U net begrijpen. Ik ga daar achter het eerste het beste houtje aan draven! Als het nu nog een kluif was. Nou, dan doe ik niet, of ik 'm niet begrijp, kijk hem eens scheef aan en kwispel maar eens met mijn staart. En dan doet hij, of hij i opeens vreeselljke haast heeft en rent naar het houtje toe, omi mij te laten zien, hoe Ik het doen moet. Om hem dan ten plezier te doen, kom ik er ook erven bij, pak het houtje even in mijn bek en laat het dan dadelijk weer vallen. Eten andere keer probeert -hiji te graven. Dan moet U zien, hoe onge lukkig, dat gaat. Dan maakt hij met zijn voorpooten een holletje in den grond, laat die glazen dingen die hiji op zijn neus draagt in scherven vallen, stopt het houtje dan in dat kuiltje, doet er wat zand over ien zegt: Waar is het Fokkie, waar is het? Zotek' het! i En dan heb ik daar met mijn neus hij gestaan! (Nu, dan snuffel ik er eens aan en dan staat hij er bij te kijken imet een gezicht, alsof hijl zeggen wil: iWat een Verstandig dier, toch! i En ais ik dan, om) hem een plezier te doen, even met mijn poot aan dat kuiltje krabbel, en net doe, .of ik wonder wat denk te vinden, dan staat hij te schreeuwen van plezier en ateekt hij dadolijk zijn hand in zijn zak en voert me klontjes: „Voor het knappe dier," zegt hij dan. Laatst was hij, in den tuin ook weer zoo aan het graven. Eerst had) hij den heelen middag, met een schep in den grond staan te steken en toen had hij heelema&l in de rondte allemaal takjes gezet en die half. begraven. Daarna had hiji in een ander stuk van den tuin allemaal gaatjes met (rijn vin ger geboord en iets uit een zakje gehaald! en in elk gaatje geidaan. Toen hij klaar was, liep hij' met een trotsch gezicht den tuin rond. Nu, dk had1 een goeie ibui,' want ik had lekker gegeten dien midkiag, en daarom dacht ik, ik zal .mijn baas eens een' plezier gaan doen en al die takje® voor hem gaan opgra ven en al die kleine kuiltjes uitkrabben. Het was nog een heel werk. M'aar gelukkig kwarni mijin vriend Kardoes van den hoek me helpen en we hadlden Ober, (fie biefstuk k ver schrikkelijk taai! Meneer, ik denk, dat de an dere koeien, toen deze koe door den slaper werd weggehaald, te- een haar hebben gezegd: Nou, hou ie maar taai, hoor! De firma schenkt een scheermes aan al haar vaste klanten. Is dat om de biefstuk mee door te snijden? een reuzen-l)ol in den tuin en een uur later waren alLa kuiltjes uitgekrabd) en hadden we al-Ie takje® stuk gebeten. Toenl ging ik mijn baas halen, om hem te laten zien, hoe ik mijn beat voor hem had) ge daan. Maar toen ie in den tuin kwam, Bei hij op eens een verschrikkelijk leelijk' woord en wilde toenl met me gaan spelen. Hiji gooide een ach op en een hark en (nog een stok met een «tuk ijzer eraan naar me toe, en toen wilde hij! met bloempotten gaan spe len. Maar hij ,waa zoo wild1, dat ik nog wAt op moeat passen, dat hijl me in zijn speelechheid' niet raakte met die dingen. We hadden! reuize-pret. Toen alle bloempotten stuk gegooid waren, pakte ik rijn broekspijp en begon er aan te trekken. En hl| trok ook.! Maar ik was toch het sterkste, want ik hield ten slotte een lap in mijn bek, terwijl hijl met .een halve broekspijp het huib binnenging. Toen ik thuiskwam!, wilde die andere baaa U weet wel, die met die fladderende lapppn om de beenen met mij) spelen. Ze stond met een stok achter de deur en als ik niet opgepast had, sou ze met haar wildheid me warempel geraakt hebben iruet die stok. -Voor alle zekerheid begon ik maar te janken en te gillen, en toen kwam de baas eihijl en zei: „Nou, laat nu maar. nou ia het genoeg!" Eh toen kreeg ik stiekum een hand met klontjes .van 'm! 'Een rare kerel, die baas van mij. Maar, jpch, mieneer, je hebt met alle bazen wat. Deze ia eriBI on handig en sp-eettsdh en niet beeüemaal1 goed! bijl zijn hoofd. Maar ik had het slechter kunnen treffen, Nou, ik ga, meneer, ik krijlg trek. Het wordt tijd, dat ik ga kijken), of mijn baaa rijn «plicht wel heetff gedaan en een fijne kluif voor me heeft gehaald. Tot kijk, meneer, Wafwoefll 401. Opeens hooren we boven ons in een boom een vreemd geluid. Wat is dat? Ver wonderd -blijven we-staan en kijken naar boven. Op een tak zit de oude mevrouw Uil. Stil neemt zo ons op met groote ron de oogen. Dan knijpt ze één oog dicht. Vreemd lijkt dat! 405. En wat mooie boeken waren dat! Nog nooit in ons leven hadden we ze soo gezien! Heel voorzichtiig namen we één van de allermooiste uit de kast en -gin gen toen samen op den grond zitten om bet te bekijken. Prachtige platen zaten erin. 402. We keken en keken, en mevrouw Uil bleef maar steeds raar doen met -haar eene oog. Met het andere keek ze ons strak aan. Ze zei niets. We wisten werkelijk niet, wat we daar wel van moesten den ken. Vertrouwen deden we het heelemaal .niet 406. Opeens gaat heel zacht de deur open, zoo zacht, dat we t niet hooren. Widewik komt binnen en zeer verbaasd blijft hij in de deur staan. Hij begrijpt niet, hoe die vier konijntje zijn binnengekomen. De deur was toch op slot? 403.. Een oogenblik bleven we nog staan. Toen zag 'Pulk, die angstig achter zich keek, plotseling, dat er onder de deur van 'Widewiks huisje een -groot gat was. Ze zei het fluisterend tegen Pim en de ande ren en dadelijk daarop holde het viertal naar het gat en kroop naar binnen. 407. Widewik is echter niet boos op ons. Hij vindt het heelemaal niet erg, dat wij zóó maar in zijn boeken zijn gaan snuf felen. -Daar is hij veel te goedig voor. Lachend komt hij naar ons toe en gaat dan op een hooge stoel zitten. Kom jullie maar eens bij me klein tjes, zegt -hij. Dan zal ik jullie een mooi sprookje vertellen. 404 Zoo kwamen we in het huis van den dwerg, waarin het natuurlijk heel stil was. Een beetje hang, want we hadden eigenlijk geen verlof om zóó maar binnen te komen, keken we elkaar aan. Toen lie pen we op onze teenen verder en kwamen in de huiskamer, waar een kast vol boe ken stond. #8. Toen we alle vier netjes voor Wi dewik op den grond' waren gaan zitten, begon hiji ons zijn sprookje te vertellen. Daar was eens heel lang geleden, een grooten gouden loopkever, meneer Gou- diaa, die de bruidegom was. Op een mooien morgen begaf hij zich op weg naar zijn bruid. Hij had een mooi pak aan en een hoogen hoed op.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1928 | | pagina 17