chagerCourant GRABBELTON. ien expeditie naar het Braziliaansche oerwoud. ifff:faVOOR DE KINDEREN. WAT PIM EN PUK OVERKWAM. Zaterdag 26 Mei 1928 71ste Jaargang. No. 8260. OP ZOEK NAAR KOLONEL FAWCETT. Drie jaar geleden was de moedige Britsche ont-, [ekkingsreiziger, kolonel Fawcett, met zijn 22-jari gen zoon Jack en den 23-jarigen Raleigh Rimell op weg gegaan om een onderzoek in te stellen naar de pheimen eener teniet gegane beschaving, die mat hij meende verscholen liggen ergens in bet eusachtige onbekende gebied, 't welk zich uitstrekt tusschen- de Xingu-rivier en de Tapajoe-rivier in Bra- lilië. Be laatste boodschap door 'dezen troep wetenecfcap- jelijke avonturiers naar de buitenwereld gezonden, was van 30 Mei 1925 gedagteekend. Daarna zwij gen Geen woord is meer van een der leden van de tanderneming ontvangen en de vrienden te New York «u Londen koeeteren groote vrees omtrent hun lot. He; is om deze reden, dat dezer dagen na lang durige voorbereidingen ecu expeditie onder kapitein [Dyott naar 2uid-Amerika op weg gegaan is, om ko lonel Fawcett en zijn makkers uit de knellende om klemming van het Braziliaansche oerwoud te redden. Omstreeks acht maanden geleden berichtte Courte- ville, een Franschman, dat hij te Matta Grosso een Ban had ontmoet, dien hij vermoedde kolonel Faw- lett te zijn. Maar uit een onderzoek bleek, dat men Her waarschijnlijk met een vergissing te doen had. Set is mogelijk dat zijn jonge tochtgenooten zijn om- pokomen door koorts of beten van vergiftige reptie len; zulke ongelukken bedreigen steeds expedities naar onbekende landen. Is zoo iets ook het lot van ko lonel Fawcett geweest, hoe eerder hij dan wordt ge vonden en naar huis teruggebracht, des te beter. Want het is zeker dat van de plaatselijke bevolking niemand een hand zal uitsteken om hem te helpen. Deze bevolking beschouwt onderzoekingsreizigers als krankzinnigen. Zij kan niet begrijpen wat ben er toe drijft in het belang van de wetenschap gevaren te gaan trotseeren. Daarom was het voor Fawcett zoo moeilijk mannen te vinden die hem bij zijn gevaar lijk avontuur wilden vergezellen. Bij zijn tocht naar de Rivier van den Twijfelj van welken Dyott verleden lente terugkeerde, deed zich dezelfde moeiilijkheid voor en op het einde moesten vier man het werk doen van twaalf. Eenige jaren ge leden raakte ik zoo vertelde Dyott zelf gevan gen in de klauwen van het oerwoud en het gevoel van wanhoop, dat mij overviel toen ik op hulp wachtte, die nooit opdaagde is niet te omschrij ven- Maandenlang was ik feitelijk de gevangene van de bosch-indianen, tot dat goed geluk meer goede regeling mij te hulp kwam en ik er in slaagde naar de beschaving terug te koeren. Het is nu bijna drie jaar geleden, dat kolonel Faw- ett verdween en Dyott vermoedt, dat hij en zijn mak kers ergens hun kamp hebben in een afgelegen hoek van het oer-bosch, niet in staat verder te gaan of te- eug tr keeren. Hun voedselvoorraaad moet reeds lang zijn uitgeput; hun kleeren moeten aan flarden zijn gereten of weggerot, zooala dat gaat in de vochtige hitte van de Amazone. Ziekte en ontbering zullen haar merk gelaten heb ben op de jeugdige gezichten van dappere makkere en uitgeput als zij zijn door de oorlogszuchtige In- En wat doet die ereleerde broer van |e die mr. en dr. is en acte sterrenkunde heeft? E5j geeft les in het Palais de Dar se. (Passing; Show). Wat wil ie koopen, }on&ehe^7 Niks, Ik kiik alleen maar es, waf Be zon kunnen koopen als ik m'n dubbeltje niet verloren hadi (Kasper, Stockholm}* dianonstaminfm, welke het Xingu-gebied onveilig ma ken, moet hun uithoudingsvermogen nu geheel op een eind zijn. Slechts één ding staat vast en wol, dat als kolonel Fawcett nog dn leven is, zijn moed hem niet begeven zal hebben. Al zijn vrienden zijn het er over eens, dat hij een man van ontembaren wil en onuitputtelijken moed is. Het is zijn prachtige moed die zijn menschen bij elkaar gehouden sou hebben en hun den wil om te leven ingegeven. Twee jaar ie «en heel* tijd om een handgemeen met de wildernis te overleven en tenzij er spoedig hulp komt, zou het te laat kunnen blijken. Boven dien zouden de sporen, welke Fawcett'a expeditie na liet, toen zij haar weg door het dichte struikgewas baande, uitgewischt zijn en iedere maand, die nog verloopt, maakt het volgen van hun voetstappen moei lijker. Er is nog een derde en laatste afschuwelijke mo gelijkheid. Verhongering, ziekte en vijandige Indianen kunnen hebben samengewerkt om de expeditie te ver nietigen en het groene monster, de oppermachtige jungle kan hen hebben opgeslokt Het zal niet gemakkelijk zijn hun plaats te bepalen in dit verwarde netwerk van groen, dat meer dan honderdduizend vierkante mijlen wildernis beslaat Alle sporen van een treurspel worden in de tropen spoedig uitgevischt en de jungle toont weer gauw een lachenden aanblik aan den hemel, als hadde zij geen enkele rol gespeeld in het drama dat zich in haar donkerste diepten heeft afgespeeld. Wederkeerig. Oude Juffrouw tegen een jongen, die haar met een hond passeert: „Pas op dat je hond mij niet bijt HIJ laat z'n tanden zien". „Wees niet bang! UI laat hem uw beenen zien, maar daarom wilt u hem nog niet schoppen". Pas gehad! De naïeve n^an, die even na de botsing op bet ter rein van de ramp verscheen, vroeg aan één der verongelukten: „Een auto-ongeluk?'1 „Nee dank U", antwoordde het slachtoffer, dait juist zijn tanden bij elkaar zocht, „Ik heib er net een gehad'1. Wat ook kan voorkomen! t Badgast; „Heb je hier veel wrakken op de kust?" Badman: „Neen, alleen die in de badstoelen zit ten." Loesje (vier jaar): O, zeg Mam, is die politie-agent daar ook een kleine baby geweest? Moeder: Ja, natuurlijk, kindje. Loetje: O, hé toe, mammie, ik zon dan zoo dol graag een klein politie-klndje zien, hé toe hou, m&ml De eenlgete beer(?) In een volle tram' zitten 's morgens bijna uitslui tend heeren, en tusschen hen ln een werkman, die naar karwei gaat. Een dame stapt in, en zoekt tevergeefs naar een plaats. Eindelijk scharrelt de werkman zijn gereedschap pen bij elkaar, staat op en biedt de dame zijn plaats aan. De dame zegt bitsig: „Dank u, u toont tenminste nog de eenige heer in de tram te zijn". „Och mevrouw', zegt de werkman eenvoudig, „als er een knap wijf was inegstapt, waren al die heeren wel opgestaan". 449. Toen Haas goed en wel in bed lag en ze hem goed toegedekt had, vroeg zijn vrouw aan Pirn en Puk en hun vriendjes éven op het huis te willen passen. Toen sloeg ze vlug een omslagdoek om en ging op weg. Ze liep zoo gauw ce loopea kon ua&r den dokter. Als hij maar thuis fa, als de dokter hU maar thuis is, dacht ze. De arme man. O, o, o, die wreede mJenschexL 460. Gelukkig was de dokter thuis. Het dienstmeisje, dat de deur opendeed, bracht haar dadelijk naar hem toe en toen vrouw Haas hem verteld had, wat er gebeurd was, maakte hij zich dadelijk klaar om mee te gaan. t Waa een deftige oude baas met een lange jas aan en een hooge hoed op. Hij keek haar geleerd door de bril aan en zei alleen maar: Zoo, zool Hm.1 Ander* zei hij niet*. 't Zal wel heel erg zijn, dacht vrouw Baas. 451. Toen de dokter de gewone haas ge zien en onderzocht had, stolde hij de vrouw gerust. 'De wonden waren natuur* lijk wel pijnlijk, maar gevaarlijk waren ze gelukkig niet Ik zal een recept schrijven, zei hij en Hen moet Je maar eens een paar dagen in bed blijven, hoor. Dan 2al *t wel heter worden. Laat Je tong eens zien, De haas stak zijn tong uit. Goed, zei de dokter. En neem nu een goede raad aan: Ga nooit op de loop ais zoo'n mensch op je knalt, want dan ziet hij je juist 842. Hé, dat was een heels geruststelling, dat de wonden niet gevaarlijk waren. Blij kwam vrouw Haas weer bij de vier konijntjes in de kaïmer en vertelde ze wat de dokter gezegd had. Natuurlijk wa ren die ook heel blij. En nu, kindertjes, zei vrouw Haas, zal ik jullie eerst eens wat eten maken, want jullie zult wel honger hebben. 12a dan moet ik jullie maar weer naar Je ouders terugbrengen. Anders worden die nog ongerust ookl 463. Nadat vrouw Haas nog even naar haar man gekeken had en ze had gezien dat hij rustig sliep, gingen ze met hun vijven op weg. Snei liepen ze tusschen da akkers. Wat zouden vader en moeder wel denken, waar ze blevenT Plotseling, toen niemand er akn dacht, dook er weer zoo'n mensch op, bet knol- ding aan den schouder. Niet wegloopen, waarschuwde vrouw Haas, die aan de woorden van den dokter dacht Laat je achter de kool vallen. Als Je wegloopt, ziet hij je vaitl ze alle vijf weg achter de dikke kool op 't veld. Beweeg je niet, fluisterde vrouw Haas. Blijf zoo liggen, als Je llgtl Er is geen gevaarlijker dier dan een mensch. Hij ziet en hoort allesl Do vier konijntjes waren zoo verstandig den raad op te volgen. Ze verroerden zich niet Pas op, fluisterde vrouw Haas weert Pas op, nu hoor Je dadelijk de knal weer. Pang, pang, klonk 't bijna op 't zelfde eccenblikl 455, Ze schrokken wel, maar niet zoo erg meer als den eersten keer. Ze waren sr nu immers op voorbereid. Een beetjo bang, maar toch ook wel nlouwsgiorig bleven ze afwachten wat or vorder gebeuren zou. En toen..,. Ze hadden al een poosje, heel hoog in de lucht een vogel gezien. Vrouw Haas had gezegd, dat het een patrijs was. En toen die knal uit die buis geklonken had, toen zagen ze opeens die patrijs raar draaien in de lucht. 450. De partijs is geraakt zei vrouw Haas somber. O, die wreede menschen toch. En kijk daar nou esl Voorzichtig gluurden de konijntjes over de kool. Wat ze toen zagen was toch wel heel ergl Nauwelijks wes de patrijs op den grond gevallen of een hond kwam hard loopend op den vogel of en nam het dier ln den bek. Dat Is de hond van den Jager, ver telde vrouw Haas weer. Die brengt nou da patrijs aan zijn baas. Is hst niet vrssse- lijk, dat esn dier zoo'n mensch msehslptt

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1928 | | pagina 15