ONDER STER EN HALVE MAAN. De Kommensaal. De Pinksterbruid De aarde beeft ca rommelt nog steeds. Het schiereiland Krim. yüZMUAArtaJo&iiim Sleed» ben Ik wto vier weken hief ixn Kleint-AarfS •n nog la de bod om niet geheel tot rust gekomen. Toch mag ik mij niet bok]ogen, ik Iheb er heel wei nig laat van gehad, Hoel anders dan een mijner da- mea-kennisson te Smyrna, dio na don eersten hevigen schok van 81 Maart op 1 April onmiddellijk gevlucht Aa on nu achtereenvolgens schokken meegemaakt heeft in alle mogelijke plaatsen van den Balkan. Toon rij in Griekonland kwam, begon het daar, zij vluohtto naar Constantdnopel. Dadelijk was 's nachts ©en lichte schok. Ze ging naar Constanza, hot aardbeven ach tervolgde haar. Zij trok naar Bulgarije en kwam van kwaad tot erger. In Rumenië maakte ze weer een schok ineo. Ten slotte ia ze per Oriënt Expres naar Parijs gestoomd en hoopt daar rust te vinden. Ik hoor, dat haar zenuwen loeHjk in do war geraakt zijn. Dat verwondert snij niets, wanneer men aardbevingen wil ontvluchten en men wordt er door vervolgd, dan moeten de zenuwen het wel te kwaad krijgen. En toch, en toch, wordt er vroeaelljlki overdreven. Ik heb nu alle plaatsen, diie in het Villayet Smyrna het he vigst hoeten geteisterd1 to zijn, bezocht ep wil tl mijn bevinding mededeelent Laat ik u dan eerst meenemen naar de plaats, die het meest gelden heeft, naar Toibali, een kleine 40 KM. van Smyrna, aan dan Ottamoanschen Aidin Spoorweg gelegen, Het station, een door do Bngelsche maatschappij stevig geconstrueerd gebouw, vertoont geen enkel spoor, dat hier een aardbeving geweest ia. Dadelijk achter het station begint de ellende. Al lerlei huizen liggen deels of gedeeltelijk voor den grond. Ik, zie reeds hoe mijne goedhartige lezeressen en lezers met schrik denken aan de gevaren, welke de bewoners geloopen moeten hebben toen die gebouwen ineen stortten: Maakt u niet ongerust, goede vrien dinnen en vrienden, die huizen eijn geen gebouwen, zooals u die dn uwo omgeving kont maar leemon hutten van óén verdieping. Soms heeft het dak aan. eene zijde een verhooging, dat is reeds een zeer be langrijke uiting van wol vaart en architectuur. Weet u wio dol zijm op die dakverhoogdngon? De ooievaarsI Kijk daar eens hoe kalm zij op hun nest staan, dio twee steltloopers, daar op den ©enigszins scheefgezakte verhooging van de aan de achterzijde feheel ingezakte woning. De langbeen en zijn niet ang. Waarvan ook. Zij bouwen hun nesten hier in Kleln-Aaië heolemaal niet zoo hoog van den grond als bij ons de uitzonderingen bevestigen den regel en daarom ziet go in het geteisterde Torbali ook overal de langbeenen op hun daknesten dicht bij den beganen grond staan. Valt de boel in, welnu, één stap en pa en moe staan naast den bouwval. Kinderen zijn er nog niet, zelfs nog geen eieren en mochten er al eieren zijn en die over stuur, gaan dan ls er nog beat Wld om een paar andere eieren te leggen. De Vali bad mij met groote zelfvoldoening ge sproken over de maatregelen, dooi* hem en het Turksche Hooide Kruis of liever Hoede Halve Maan genomen. Ik moet zeggen, het was werkelijk goed in orde. Overal waren tentenkampen opgezet, waar in nu de daklooze families een onderkomen get- vonden hadden. Voor de voedselvoorziening was goed gezorgd. Nu Is de Turk, ook) de meer welge stelde, gauw tevreden en hier deze kleine boertjes en landarbeiders zijp. heelemaa! niet lastig. Wat olijven, brood', augurken en water, en klaar ia Kees! Koken doen ziji maar hoel zelden, rijst (pilaf) ds een lekkernij: Eien Turksche huisvrouw heeft, indien ze zichi tenminste uitsluitend aan haar huishouden behoeft te wijden, geen moeilijke taak. De woning is klein en heeft maar één verdieping, zindelijkheid wordt door geen enkel lid van het gezin gewaar deerd, laat staan geëischt, van kamera doen, bed- den opmaken, kleine en groote schoonmaak ie geen srprake. Alleen de waseb stelt eenige eiisehen. De verzorging der kinderen wordt in hoofdzaak aan de natuur, de andere kinderen en speelgenoten Oorspronkelijk» ocrveQ® door Oaria Simon». (Nadruk varboden. De commensaal -was een blonde, verlegen jongen, j Juist doordat, hij zoo groot, forsch gebouwd en breed- overgelaten. Slechts indien het haar te druk bevolkt wordt, grijpt moeder in figuurlijke zoowel als let- teriljke beteekenia in. Dan kunnen de apen uit Artia neg geen lesje komen nemen. Zoo huizen en leven deze door de aardbeving van hun strooien dak beroofd© lieden even gelukkig in hun tenten als vooriieen in hun leemen krotten. Ik vrees, dat or dn Torbali voor de aardbeving 1 geschouderd was, kwam zijn hulpefooze onhandigheid niet twee woningen waren, die aan het bordje „on- |des te sterker uit, en het was grappig om te zien hoe bewoonbaar verklaarde woning" ontanapt zouden I eu,ze boom van een kerel kleurde als een schoolkind, zijn. «Zoo was het in Torbali, zoo was het elders. alLoen al, als hij bet hoofd om de deur stak om, In de Toch tmjoet ik) natuurlijk zorgen niet allea te licht huiskamer, Iets te vragen aan zijn hospita, of wanneer voor te stellen, de aardbeving was erg en heeft bijv. hij op de smalle trap de Jonge vrouw zélf tegen kwam. In Torbali het ambtelijke gebouw leelljk toegetar Als zc alleen ln de kamer zaten, de man en zijn jongs keld. Het heretellen daarvan, het onderdak ver-1vrouw, zeiden ze tegen elkander: „Wat «en v«rschü met schaffen der dakloozeni, het wederopbouwen van den vorigenl Dit keer hebben we het echt getroffen." woningen ter vervanging der verwoeste hutten, kostDie vorige was een luidruchtig Jongmensch geweest, geld, ali la het niet zoo heel veel. IMiaar wat voor j dat 'a avonds laat vroolijk zingend de trap opkwam, dat doof G. CANNEGTETER (Nadruk verboden) „Nee, we gaan Ioopen en. laten de fiets thuis", be sloot Juliaan, die de oudste was. Gerard, de jong ste, lei zich ditmaal onmiddellijk neer bij het kort bevel van zijn broer. De -dag was te mooi om te twisten. Oom en tante lagen natuurlijk nog lui te bed; die waren te oud om te dauwtrappen. Zelf zorgden de jongens voor het ontbijt, dat ze in blijde voorpret reeds den vorigen avond gereed hadden gezet. Flauw scheen de zon door de ochtendnevels, want het was nog heel vroeg. Toch was het nieit meer stil op den weg. Zingende groepjes trokken de stad Uit; te voet, per fiets, met een auto soms. „Maak voort", maande Juliaan, 'kregel, dat zij tocih niet de allervroegsten waren vanmorgen. Gerard slokte zijn laatste stuk brood naar binnen, goot zijn glas melk uit in zijn keel en veegde met driftig gebaar zijn mond af. Toen hij buiten in 't tuintje was, bleef Juliaan ach ter. Gerard snoof de heerlijke geur van de serin genstruik op en boog zich voorover, om de dauw te bewonderen, die op de pioenroos parelde. „Nou moet ik op jou wachten", verweet hij Juliaan. „Wat had je in huis nog te doen?" „Niks", antwoordde zijn broer, maar het ontging Gerard niet, dat Juliaan bloosde. „Zeker weer iets met meisjes", veronderstelde hij. „Och, eigenwijzerd, wat weet jij daar nu van!"', bromde Juliaan, die zich een houding wou geven om zijn verlegenheid te verbergen. „Nou, je hoeft mij niks wijs te maken. Weet je nog van de vorige keer? Dat aardige meisje, hoe heette ze ook weer?" „Frieda", zei Juliaan opgedempten toon. 't Scheen hem niet onwelgevallig er over te praten. Gerard en hij hadden trouwens geen geheimen voor elkaar. Ze scheelden ook maar één jaar; Juliaan zat in de vijfde en Gerard in de vierde klas van de H.B.S. •Maar Gerard praatte niet verder. Hij liet de eigen aardige stemming van den vroegen zomerochtend op zich inwerken en genoot stilzwijgend van de teere pracht om zich heen. ,,'t Zal warm worden vandaag", zei hij alleen. Sprakeloos liepen ze verder. Doel van den tocht was een dorp in de buurt, waar opden. Pinkster-Maandag van ouds feestelijkheden werden gehouden, welke de stedelingen lokten. Een ringrijderij van boeren op sjeezen was de groote aantrekkelijkheid van den dag. Juliaan dacht aan den vorigen keer. Toen hadden Gerard en (hij zich al gekscherend aangesloten bij een vroolijk groepje jongens en meisjes, met wio ze hij een draaiorgel in do dorpswei gedanst hadden. Eén meisje was er in het gezelschap geweest, dat op Juliaan storken indruk gemaakt had. Frieda was sinds niet meer uit zijn herinnering verdwenen: of- Schoon hij haar nadien nooit meer ontmoet had, stond haar beeld hem dikwijls voor oogen. Vaak. dacht hij haar, als hij de» avonds te bed lag. Dan liet hij sijs verbeelding den vrijen loop On fantaseerde een oen rijk man beteekent het ophouwen van zijn villa, boteekont) voor den arme het opbouwen van zijn •hut, voor ioder brengt het lasten mee, daar groote- ro, die door sterkere Behouders, daar kleinere, die door zwakkore schouder» gedragen moeten worden. Bijzonder schilderachtig was het op en nablji het zijn schoenen «makte op de gang en acch en sigaretten eindjes morst» op lederen pluche-stoel en op het gloed nieuwe tafelkleed. Van een commensaal kon Je alle» verwachten: Je hoorde de gruwelijkste dingen vertellen. Maar mot dezen haddien zo het getroffen: die blond», was het mogelijk, dat die Jongen zoo onhandig was, sohuchter als een meisje! Je zou zeggen: haast men aohen-sohuw. En toen ze vriendelijk tegemoetkwam: wat meneer wanachte? ze* hg hakkelend en aarx» lend, dat het hem speet, dat hg vertrok naar huls, ln provincie. En geschrokken vroeg se: le meneer dan niet tevr» den? Hij «telde gerust: zeker, zeker. Dat was het niet Hei was niet voorgoed: een bezoek aan zijn ouders, ovei twee weken kwam hij terug. Maar, hij had een verzoek aan de juffrouw: of zo, fa zijn afwezigheid zijn kaaten eene flink zou uitruimen schoonmaken, en de boeken stoffen. Verlicht beloofde ze het Meneer kon gerust zijn» Al les kwam netjes in orde. De commensaal stond op van zijn stoel, stotterde eet bedankje, en onhandlg-breed «choof hij de kamer uit Den volgenden middag, vlak vóór zijn vertrek, brach de vrouw 'hem het dagelijksche twaalfuurtje: een koj koffie, een bakje boterhammen en twee gekookte eltjei 's Middags, de mouwen opgestroopt, een groot bon schort voor, pakte ze de kamer eens flink aan. De alen tel van de boekenkast had meneer haar afgegeven. En toen ze de' kast openmaakte, zag ze, voor haa (ontstelde cogen: eieren, alle eieren, alle versche eitje 'weggestopt, groen en blauw geworden tusschen de stol fige, onfrlssche boeken, op de beladen planken, alle vet sche, kostelijke, gekookte eitjes weggestopt door d« verlegen commensaal kerkhof, Hier waren tusschen de oude grafsteenen verlegen jongen, die te schuchter was om tets te vrar verschillende tenten opgeslagen, beschaduwd door gen, die op do teenen lóopend rondging en die, de Juf- slanke, hoog oprijzende ©ypressen. De vrouwen met frouw had het zelf gezien, 's avonds twee kranten uit ham roode en gele kleeren, de mannen met hun j spreidde op het tafelkleed voor hij ging werken met bruine koppen, do kinderen met bun helderbruinerijn boeken en inktpot kijker» zaten of lagen in het groen, de typisch Mo- hamedaansche grafateenen staken al» dikke grijze vingers tusiachen dat allee op. Buiten het kerkhof graasden ezeltje» en hitten en lag "n troep kame-eien rustig to herkauwen. Boven ona cirkelden vier ooie vaars, die na een vruchtbaren kikkerjacht In d6 nabijgelegen moerassen huiswaarts keerden. Wat was allea vredig. Het scheen wel of niemand, Er was één moeilijk probleem: het eten. De jongen was lastig. Niet, dat hij ooit een aanmerking maakte, liever nog had ze dit gehad, maar op zijn bord of op die schaaltjes bleven, onaangeroerd, de spijzen liggen, als een stil verwijt Het middageten scheen hem het beste te «maken, maar het ontbijt en het twaalfuurtje, dat wa» om wanhopig te worden. Van alles had ze geprobeerd: ham, kaas, mensch noch dier, dacht aan wat ons allen hier, in rookvleesch, gomarlneerde haring; tevergeefs, dit tentenkamp, te zomen bracht, slechts wij, die De ham, de kaas, het vlsesóh bleven liggen os bet hier door nieuwsgierigheid waren heengedreven propere schaaltje. waren ona ervan bewust. De aarde, dit thans zoo i Een dag had het vrouwtje hem zelf gevraagd! „wat -vredig lag, kookte en bruischte beneden ons, ©onder meneer dan wel bliefde bij het koffiedrinken." dat wij precies wisten hoe en waar, en zou straks Meneer had verschrikt opgekeken, kleurde aio een weer even aan de menschheid doen voelen haar onmacht tegen de natuur, tegen do elementen. 's Nachts te Smyrna werd ik even wakker en meende een lichten aardschok te voelen. Ik sliep dadelijk weer in. Den volgenden dag (bleek, dat ini- derdaad een lichten schok geconstateerd was. Wij hebben nu 10 Mei achter den rug. den fatalen lOen Mei. Een Itahoansch Professor nad immers voorspeld, dat er op dien dag een hevige aardbeving in Smyrna gevoeld zou wordon. De man heeft nog meer voorspeld:: den 28en Mei zal het geweldig te Smyrna spoken. Hoe meer 10 Mei naderde, hoe nijdiger ik mijj; maakte. De ellendeling kan men een anderen titel voor zoo'n man vinden? heeft de gemoederen verontrust, bij sommigen werd de geestestoestand abnormaal. Ik heb steeds gezegd: luistert toch niet naar dien op sensatie beluaten snuiter, ik wil zijin naam niet noemen, maar verge ten, want men kan hem geen grooter straf bezorgen voor zijn misdadig optreden dan juist zijn naam niet te noemen, niet in de courant te zetten. Enfin, den lOen Mei is rustig voorbijgegaan en nu zijn reeds verscheidene Smyrniotten bekeerd1 en zien den 28 Mei nu ook zonder zorg tegemoet. Zoo ie het beter. Overkomt ons dan werkelijk toch een aardbeving, dan zijn de gemoederen rustig en niet reeds tot het uiterste overspannen. Wanneer de voorspeller nu weer mistast, en dat doet hij' natuurlijk, dan mloest men hem voor den strfrechter ©n den ©Melen rechter kunnen dagen, voor den strafrechter om gevangenisstraf op te ioo pen, voor den civielen rechter om de schaden door hem berokkend, te vergoeden. Dat moest men dan publiceeren, dan zou dat een goed afschrikwekkend voorbeeld zijn voor al die op sensatie beluste lieden uit onzen schokkenden tijd. De aarde moest al die lieden mlaar eens goed door elkaar schudden. Juist wanneer men hier, waar de aarde schokt en beeft, vertoeft, dan waardeert men zoo dubbel even wichtige menschen en normale omstandigheden. romantische toekomst met het meisje, dat „zijn" meisje zou worden, als hij eenmaal van school af was en de betrekking zou krijgen op het handelskantoor van zijn oom. Want Juliaan en Gerard hadden hun ouders ver loren en woonden nu bij hun oom. Frieda deed Ju liaan soms aan zijn moeder denken; waarom, wist hij niet, want hij had zijn moeder eigenlijk nooit gekend. Maar er hing op zijn kamer een portret van zijn moe der, toen die een meisje was en hij stelde zich zijn moeder als meisje even blond en zacht voor als Frieda, die hem om haar vriendelijk en schuchter voorkomen dadelijk had ingenomen. Hij voelde zich bij haar veel meer op zijn gemak dan bij de vroolijke, wilde meisjes, met wie zijn makkers stoeiden. Frieda had iets liefs in de oogen en in haar stem, dat paste bij den geur van de seringen en het gefluit van de lijsters, in den vroegen ochtend, wanneer de zon nog zoo stilletjes door de bedauwde wereld scheen. „Pinksterbruid" had hij haar in .gedachten genoemd, maar in werkelijkheid had hij "onder het dansen maar weinig tegen haar gezegd. Wat zou hij zeggen dan de gewone dingen, die jongens en meisjes tegen elkaar zeggen, wanneer ze bij een draaiorgel in de dorpswei aan 't dansen zijn? ,,'t Spijt me toch, dat we niet zijn gaan fietsen", onderbrak Gerard zijn mijmerij. „Ik heb 't nu al zoo warm, 't zal een heete dag worden. Jij doet ook ai- tijd maar, wat je wilt". -Inderdaad was (het drukkend. En ze moesten nog wel een goed uur loopen. Maar dit was het echte dauwtrappen, vond Juliaan. Hij hield van de verhalen over oude volksgebruiken, waarover hij in de krant gister nog pas weer gelezen had. De fiets hoerde daar niet bij; dan liever je nu maar eens ouderwets in het zweet loopen, dat hadden de jongelui in dien poëtischen ouden tijd ook gedaan, toen ze nog op tocht hielden met de Pinksterbruid in-hun midden. Even kreeg Juliaan weer een Meur, nu hem in den zin schoot, waarom hij was achtergebleven, toen Ge rard in den tuin op hem wachtte. Hij had tot het laat ste oogenblik geaarzeld; zou hij het doen of niet doen? 'tWas eigenlijk toch ook wel wat heel erg; dat mooie halskettinkje, dat nog een aandenken aan moeder was. En dó.t wou hij weggeven, zoo maar, aan een vreemd meisje? Was dat niet zooiets als ver raad of ontheiliging? Maar Frieda was immers geen vreemd meisje, maar de Pinksterbruid, die zoo lief en zoo.zacht en zoo blond was als eenmaal zijn moeder geweest was, zoo als ze als meisje op dat portret stond. Hij kon het niet laten; 't was een ingeving geweest, die hij niet mocht weerstaan: dat halskettinkje met het gouden I hart zou voor Frieda ziin. I Juliaan had voor de ringrijderij ditmaal maar wei nig belangstelling. Zijn onverschilligheid voor de kan- jSen, die de handige deelnemers maakten, ergerde Gerard. Wat had Juliaan toch? Maar ineens ried Gerard het: Juliaan tocht Frieda i en Frieda was nergens te vinden. „Lang zoo gezellig niet ais de vorige keerl", mom- peldo Juliaan, om zijn verstrooidheid bij zijn broer te i verontschuldigen. „Nou hoor, ik snap je best", beet Gerard hem toe. Hij vond het verdrietig, dat Juliaan om dat meisje de stemming bedierf. 't Was eigenlijk.maar prettig, dat de wedstrijd was afgeloopen, Zelf» vond Gerard het een welkome af* schooljongen, en mompelde let» van: „het is zoo beat, heel tevreden. Maar het Jonge vrouwtje was nl«t gerust En voor niets ter wereld wilde ze dezen commensaal kwijt, zoo'n beleefde, nette Jongen, van keurige menschen uit de provincie. En opnieuw probeerde ze het bera naar den zin te maken. Jam, worst ontbijtkoek, eieren. Het lukte met eieren, Twee gekookte eieren. En ze verdwenen eiken dag Regelmatig au braöht ze hom eieren, niet to hard gekookt twee versche eitjes, en zoodra hij het huls uit ging, direct na twaalf uur, »q ze de boel kwam afhar len, zag zo tot haar voldoening hoe de commensaal met smaak gegeten had; het broodmandje leeg, de eieren verdwenen. Dat duurde zoo een paar weken. Tot op een avond, aan do kamerdeur geklopt werd. Om de deur keek het blonde hoofd, ©n op het noodend: kom toch binnen, me neer, stond hij zelf in de kamer, het kleine vertrek vul lend met zijn zware gestalte, zijn forsch» «schouders. Verlegen ging hij zitten. Hg keek om zlob heem Hoe kalmeeren U en houden Uwgeest helder Glazen Buisje 75 cl Bij Apoth.en Drogisten. leiding, dat het begon te donderen. Dan deed het ten minste iets; hè, zoo'n saaie boel! Juliaan mocht om hem t volgend Jaar thuis blijven. Gerard zou met andere jongens gaan, die niet naar meisjes keken en minder vervelend waren dan zijn stille, landerige broer. God-bewaar me, wat begon het ie regenen. Alles vluchtte uiteen voor de bui. En door dét weer moesten ze nog een paar uren loopen?! „Meel" riep Gerard zijn broer toe en greep (hem vastberaden bij den arm. „We gaan met de bus. Gauw, anders is er geen plaats meer". Hij was wét mans nu, die Gerard, nu hij op zijn beurt eens den baas kon spelen over zijn willoozen broer. Juliaan liet zich gedwee meeslepen. In de bus was geen plaats meer, maar bij den chauffeur vóór 'kon den de twee jongens nog zitten. „Waarom gaan we nog niet?", vroeg Gerard. „Er komt er nog een. Maar als hij niet gauw komt, smeeren we hem", zei de chauffeur, en keek onge duldig naar de deur van de herberg. Hij toeterde een paar maal, om den nakomer tot haast aan te sporen. Tot schrik, maar toch ook tot plezier van do jon gens moest de nakomer naast hen bij den chauffeur zitten, 't Ging eigenlijk niet, zoo vier iman in die enge ruimte, maar Gerard maakte zich klein aan de voeten van Juliaan en hurkte op de vloer vóór de zit bank. De nakomer was een griezelige man met een ver wilderd grauwbleek gezicht en een verwilderden zwarten baard. Ijlij rook naar jenever en was flink aangeschoten. Geen oogenblik stond zijn mond stil; hij beweerde maar en sneed op tegen Juliaan, die onder de gekke grollen van zijn buurman allengs op fleurde. Hij kon ook zingen, beweerde hij, en tot ra zende pret van Gerard, die aan 't voeteneinde te grin- nigen zat, (hief hij op rauwen toon en zonder veel wijs te houden, allerlei vreemdsoortige liederen aan. Maar Juliaan greep het toch aan; het deed hem denken aan een bedelaar, die hij eens op een winter oude Driekoningen-liederen had hooren zingen. „Hier is de schoone Vierpinksterblom ,jMet een rozenkrans om haar hoofd..."* gakadfe de griezelige zatlap, en eensMaps, zijn lied onderbrekend, vroeg hij aan Juliaan: „Heb je de schoone Vierpinksterblom wel eens gezien? Wil je ze zien? 't Kost je niks; komt maar mee, jongehee- ren, dan zal ik je de schoone Vierpinksterblom laten zien, in haar tent, zooals het wassenbeelden spul op de kennis". De onweersbui was vooibijgedreven en de zon brak weer door de wolken. De bus stopte en de dronken wildeman stapte uit „Nou, toe dan? Durven jelui niet?", riep hij tot Juilaan. „Laten we 't doen!" zei Gerard, nog stikkend van 't ladhen. ,,'t Is nou weer mooi weer en wé zijn maar een goed half uur meer van huis". Meteen stond hij op uit zijn nederige positie en voordat Juliaan er op bedacht was, was zijn broer reeds de bus uitgesprongen. Met iets van tegenzin volgde Juliaan zijn voorbeeld. Do wildeman gaf hun elk een arm en zwaaide tus schen de Jongens in naar zijn woning, een aardig boe renhuisje, vlak bij de bushalte gelegen Achter het buis was een 'boomgaard en daarin stand waarlijk een tent „Nou, ga nou da Vierpinksterblom maar bekijken", WAT EiENS PB RITSS ISOHE HXVT6RA WA3, De KrimJ Ia een schiereiland aan de Noorclloul van de Zwart© Ze© en dat tot het 'Russische gou< vernement Taurlë behoort, ofschoon de indruk, dli men er krijgt, nog heel erg Turkscfcj en Tartaarse! is. iMlen ziet minaret» tusschen (koepelkerken en ro fezzen tusschen ld© geschoren hoofden van de al beider» met vacantie. De aanwezigheid van Tart ren en Turken dateert nochtans pas uit de 13e eeu' Daarvoor zochten Grieken, Sarmaten, Gathen! hun heil} Genueezen hebben er ooki een lijdlai vasten voet gehad. 0|pi het eind van de 17e een! beginnen d» Russen er een» rond te kijken, belangstelling, die blji herhaling) tot oorlog ro* Turkijie leidde. De Tartaarache bevolking vermin derde dientengevolge aanmerkelijk; tegen het oindi der 18© eeuw zijn er eens 300.000 in massa na» Turkije uitgeweken, later nog eens 100.000. Eei ander deel werd weggedrongen naar de steppen Omstreeks 1860 weken wederom1 bijna 200.000 Tal taren naar Turkije uit Alles biji elkaar zijn 9/11 van de stambevolking verdreven. (Bij de eerste voli telling (1897) waren er nog maar 60.000 over. Than is de Krim1 een autonome sowj et-republiek, die deé uitmaakt van de (Russische socialistische federatie ve sovjetrepubliek, (Het bestuur is in T&rtaarsctf handen, de 'landstaal is voor het eerst sedert Krim bijl Rusland gevoegd Is, TartaarochL Nochtan zijn zij een nationale minderheid: 00 pot, der volklng zijn Tartaren. Maar niet de stad, het lam geeft den doorslag en hot zjjia voomameliijb boeren Overal ziet men wijnbergen en tuinen, met het hou et van sparren, ©ypressen, palmen, enz. De bin nenlandscho markt do rsewjet-unie krijgt o opip» len, peren, abrikozen en perziken vandaan; voora Moskou1 en St, (Peiersburg, P« wijngaarden vind men aan do 2/uddkust, Een druivenkuur was eei specialiteit van de Krim toen «iji nog de Russl echo Rlvièra was. gekscheerde de wildeman en gaf Juliaan een dui m den rug, zoodat deze den boomgaard in struikel de. Gerard hield hij vaat aan den arm. „Breng Opa maar eerst veilig in huis", voegde hij hém tof Heolemaal niet verlegen ging Gerard met den mai mee; hij vond ihet een reuze-avontuur en (had alle machtig veel schik. De man had een hond, die tegfii hom opvloog, toen hij de deur opendeed, en tega den hond hield de man zulke malle toespraken, Gerard het uitschaterde van het lachen. De man heusch zoo kwaad niet als hij er uitzag. Intusschen was Juliaan nieuwsgierig doorgeloi naar de tent in den boomgaard. Ho?, ontstelde toen daar waarlijk, als een wassen beeld, een mei lag uitgestrekt op een divan. En dat meisje wi Frieda! iZe herkende hem dadelijk, en 'haar oogen gli verheugd. ï.Hoe kom jij hier?", vroeg ze verrast „Waarom was je niet bij de ringrijderij?", vroeg liaan, om maar wat te zeggen. Maar dadelijk greep hij, dat hij wat verkeerds had gezegd.. Hij greep alles. „Ik ben ziek", zei het meisje en snikte onder •spreken. „Ik lig hier nu al zes weken, en 't wonit maar niet beter. En de vorige Pinkster hebben wi nog zoo'n pret gehad met elkaar...'" „Jammer!", zei Juliaan.' Hij wist niet, wat hij verder moest zeggen, kreeg ook tranen nr de oogen, dat voelde hij. „Ik heb wat voor je meegebracht", zei hij zacht. Eb hij haalde het halskettinkje te voorschijn, waaraan het gouden hart fonkelde in de zon. Alsjeblieft", mompelde hij verlegen en reikte 1 haar aan. Maar het meisje, geroerd, greep zijn hand en barstte in snikken uit. Ze hief zich op van haaf kussen en liet hopeloos haar hoofd zinken op de hand, die ze vasthield en waarin het gouden hartje nog lag. Lang snikte ze, onderwijl ze de hand van den jongen wanhopig met de hare omMemde. Ze kon niets zeggen, doch huilde mfear. Juliaan wist niet, hoe hij zich moest gedragen. Hij was blij en bedroefd tegelijk. i „Lk hoop, dat je gauw beter wordt", stamelde Chij-J „En dan gaan we het volgend jaar weer sam< naar de ringrijderij?" „Ja, ja!", knikte het meisje geluidloos. Haar voor-' hoofd schokte op Juliaan'» hand. „Lief van je", zei ze tenslotte, zich vermannend. „Maar ga nu maar been; daar komt vader!" 't Was vader niet, maar 't was Gerard. Zoodra Juliaan hem zag, liep hij hem tegemoet, om te voorkomen, dat hij bij de tent aanlanden zou. „Is daar werkelijk een Pinksterbruid?", vroeg Gé* rard. „God-god! Wat een gekko vent, zeg! 'k Heb een reuze-lol met 'hem gehad. Maar wat mankeert je, je hebt gehuild'!" „Niks hoor!", zei Juliaan. /Laten we nou maar vlug opstappen, anders krijgen we herrie met Ooin, dat we zoo laat thuis komen. En nogmaals liepen de beide broers stilzwijgend en ieder in zijn eigen gedachten verdiept, langs den land weg. De geur van het hooi drong hun prikkelend ln den neus en in de slooten, waarboven witte nevelwar den opstegen, kwaakten de kikkers. Gerard schoot af en toe in den lach bij de herinnering aan den ver makelijken wildeman, maar Juliaan dacht, met zoetfl droefheid in 't hart, aan zijn Pinksterbruid.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1928 | | pagina 16