De Verschoppeling. RADIO-RUBRIEK. VOOR DEN TOESTELBOUWER. Het geheim van de gillende B 443. Welke waren de eerste plantentuinen in Sinds wanneer gebruiken wij den zakdoek? Een gazelle door ratten gedood. WARE WOORDEN. WETENSWAARDIGHEDEN. Een amusant* geschiedenis, vrij naar aan Engelaoh mottal Door 8IR0LT. (Nadruk Terboden.) Toen Jongeheer Ambrosius van der Mangelen dien bewusten prachtigen Zondagmorgen het majestueuze tuinhek van de kostelijke villa van de zeer liefda dige en voorname mevrouw van der Mangelen (zijn mama) uitstapte, haatte hij zichzelf, zooals men dat alleen maar kan, als men tien jaren is en vanwege zijn mama gedoemd is rond te loopen in een spik splinternieuw duur pak, met een zijden overhemdje, een stijf boordje, krakende bruine schoenen en schoons handen met geknipte nagels, en een duur strooien hoedje op je keurige gekamde scheiding. En dat, terwijl de zon heerlijk schijnt en het buiten zóó lekker ruikt, dat je van louter plezier op je hoofd zou willen gaan ataaa en door hét gras koppeltje dui kelen! Jongeheer Ambrosia» liep in een zeer sombere stemming dué den weg af, wandelde lusteloos een paar straten door van het heerlijk bloeiende dorp.... on bleef dan eensklaps stokstijf staan. Want daar zag hij iets wonderbaarlijks. Daar trok een stoet kin deren voorbij, een stuk of veertig jongens en meisjes, klaarblijkelijk arme stadskinderen, die vanwege een liefdadige instelling een dagje buiten kwamen door brengen. HetlexoeAl vooraan liep een oude dame, de geleidster. Maar daarheen keek jongeheer Ambroeiue niet. Hij zag slecht» dien eenen kleinen jongen, met zijn veel te lange broek, met dat groeaelige overhemd, met een gat aan zijn elleboog, en met een enorme pet op, die bijna zijn heele hoofd gevangen hield en waardoor hier en daar de ruige haren van dien Jon gen staken. Maar wat voor een pet was dat ook! Drommels, dat was nu altijd de pet geweest, waarvan jongeheer Ambrosius gedroomd had, een echte pet, niet zoo'n fijn zijden dingetje, waaraan haast geen klep zat, nen, een echte pet, met een groote klep, die je diep over je kop kon trekken, en met groote zwarte en witte ruitenl Lieve Hemel, wat een pet was dat! Hoe vurig begeerde hij dien pet! Hij vergat alles om zich heen, liep vlug aan, om de rij met kinderen in te halen, ging naast den kleinen jongen met „de pet" loopen, heeïemaal achteraan en vroeg, zonder nadere plichtplegingen: Zeg, zulle we rulle? Ik die pet van jou en jij mijn hoed? De kleine jongen nam aarzelend zijn enorme pet af, waardoor zijn gezicht te zien kwam, een tame lijk vuil gezicht, vol zomersproeten. Hij keek den Jon gen in dat „fijne pakkie" eens aan, alsof die niet goed bij zijn hoofd moest zijn, en zei dan: „Maan 'n «biet! Maar as Je maar weet, eens gegeefe, blaaft ge- geefe, asse we ruile. Nou, doene we 't, of doene we 't niet?" „We doene 'tl", zei jongeheer Ambrosius vastbera den, zich meteen met een gevoel van intens genot meester makend van het onvervaischte ordinaire dialect van den kleinen jongen en tevens van diens pet Met een onzegbaar gevoelen van welbehagen trok hij de enorme pet diep over zijn ooren, stak zijn han den diep in zijn zakken, en zei met nadruk: Eens ge geefe, blaaft gegeefe, maan 'n biet!" Van dat oogenblik af, bloeide er een hevige vriend schap op-tusschen den kleinen jongen, die Mamis heette en jongeheer Ambrosius, die dadelijk Ab ge noemd werd. Ab had' een diepe bewondering voor de zomersproeten van Manus, terwijl Manus met een De ambtenaren moeten afgeschaft worden. Ja, vooral de rechterlijke. Een van die i beeft me al drie keer veroordeeld. (Pêle Mêle, Parijs). zekere minachting zich de vriendschap -liet aanleu nen. Toen hij den raren snoeshaan, die zijn oude pet had willen hebben voor dat toffe strooie hoedje, had gevraagd, of hij met hun meeging, had Ah pertinent verklaard: „Nou reken maar, maan 'n bietl" Op hun tocht door de bloeiende Lanen van het vriendelijke dorp, naar een groote uitspanning, had jongeheer Ambrosius nog vriendschap gesloten met esnlge anders Jongens en meisjes.. De oude dame, die de kinderen van een Vereeniging voor de Volks- jeugd: Zoonar» naar buiten! begeleidde, had niets van de toeneming van haar kinderschaar gemerkt Temeer*daar jongeheer Ambroeiua onherkenbaar ver momd wa« in zijn pet, terwijl hij al gauw zijn schoe nen met een paar reuzemanslaarzen van één der an dere jongens geruild had( zijn boordje had afgedaan en cadeau gegeven aan een klein, roodharig meisje, het zusje van Manus, dat een plotselinge liefde voor hem had opgevat en aldoor zijn hand wilde vast houden. Na vijf minuten spelen in de uitspanning, op de wip en aan den zweefmolen, was zijn over hemdje net zoo zwart als zijn gezicht In een opwel ling van edelmoedigheid had hij zijn jasje nog aan het roodharige meisje afgestaan. Hij had het toch niet noodig, zeide hij, want het was warm zat en hij bleef toch bij hun! Na eenige uren van ongestoorde genietingen, klap te de oude juffrouw in de handen, riep de kinderen om zich heen en zei op gewichtigen toon: „Kinders, ga nu weer netjes in de rij staan, en stof Je wat af en gedraag je keurig netjes, want we gaan nu naar den tuin van een heele voorname, liefdadige daane, waar jelui allemaal een glas limonade zult krijgen, misschien wel met koekjes. Maar denk er wel om, dat je je vreeselijk netjes gedraagt, want anders mogen we nooit weer terug komen". Manus trok het strooien hoedje eens over zijn hoofd, wreef met den rug van zijn hand langs zijn neus en zei minachtend: „Wat 'n kouwe beweging.... de «kouwe koors! BaJh.... mit d'r lui glaassie dropwa ter I" •En jongeheer Ambrosius zei het naarstig na: Nou, wat een kouwe beweging... Maan 'n bietl" Waarop de oude dame bestraffend en hoofdschud dend in zijn richting keek en het sein gaf tot vertrek. Onderweg leerde jongeheer Ambrosius, die niet zien kon, waarheen ze gingen, vanwege den klap van zijn pat, doch die op de leiding van Manus en zijn zusje vertrouwde, een pracht van een lied, Natuurlijk van Manus, Het was over een zekere heer, die vader en moeder vermoord had, en desniettegenstaande nog te goed voor het soldatenleven was. Jongeheer Ambro sius vond het zóó mooi, dat hij het luidkeels uit galmde, waarop de juffrouw zich met groote stap pen naar achteren begaf, om hem streng te gebieden, dat schandelijke lied onmiddellijk te staken. Waar op jongeheer Ambrosius zei: Maan 'n biet!" Een oogenblik later trok de etoet kinderen langs een keurig tuinpad naar een kostelijk grasveld, waar tafeltjes gereed stonden met glazen limonade en scha len koekjes. En de aanval begon. Van de manneren treden van het groote huis, daal de een zeer voorname dame omlaag. De geleidster kwam naar haar toe, begroette haar zeer beleefd en zei: „Hier zijn we, geachte mevrouw, met ons troepje. Dit keer zijn het de allerarmsten, ja, mevrouwtje, die hebben het meest hulp en opheffing noodig... O ja, er zitten echte lombroso-types tusschen mevrouw tje, maar och, we zullen ons best doen, trachten er eerlijke, nuttige menschen van te maken, hen terug te houden van het pad der miedaad. O, ik geloof zeker, dat een dergelijke heerlijke dag als vandaag, in een voorname omgeving als deze, hen veel goed zal doen,., ze hebben het zoo noodig...." De voorname dame zuchtte en knikte, begrijpend. De geleidster ging voort: „Er zitten anders types on der, echte misdadigerstypes, kinderen, die zeker al heel vroeg in de gevangenis zouden komen, als wij niet voor hen zorgden.... ziet U daar dien jongen, daar met die groot» zwart-met-wit-geruite pet? Een echt bo*fje.... je kunt het heeïemaal aan zijn gezicht «ien, ziet u wel, die wrsede mond? En dan die manier van loopen en bewegen, ziet U wel, mevrouwtje?" De voorname dame knikte: het waa zoo,, een echte verschoppeling, misdadiger-in-den-dop. „Zal ik u hem eens van dichtbij laten zien?" vroeg de geleidster. En de daad bij het woord voegend, riep ze: „Hédaar, Jongen, Jij daar, met je ruiten pet, Ja Jij, kom eens dadelijk hier..." Schoorvoetend, onwillig, maakte Jongeheer Ambro sius zich los uit zijn vriendenkring, van Manus, die hem Juist weer oen liedje leerde over een „moorde naar", die ook „zijns moeders kind" was. „Kouwe beweging, maan 'n biet!", riep hij zijn vriend Manus nog toe en schuifelde dan naar de voorname dame en de geleidster. „Neem je pet eens netjes af voor mevrouw!" ge bood de geleidster streng. Onwillig ging een pikzwarte knuist naar den klep van de enorme pet en het zoo vurig begeerde en met zooveel intense vreugde beze ten hoofddeksel, werd van een vreeselijk verward hoofd getrokken. Toen slaakte de voorname dame eensklaps een gil, werd groenbleek en stamelde: Ambrosius... Ambro siusdat is.... mijn. zoon!" ,^laan 'n bietl", mompelde Jongeheer Ambrosius. Toen viel mevrouw Van der Mangelen in zwijm. Het lijkt wel de titel van een spannende detective roman. En toch gaat «het Mer slechts over een seer onschuldig ding, namelijk een Radio-lamp. De B 443 dan heelt reeds geruimen tijd d« volle aandacht van de experimenteerende Radio-amateurs. Het Wijkt na melijk, dat deze lamp, een product van Philips, al heel epoedlg gaat gillen als men geen speciale voor zorgen noemt De B 413 een elndlamp met 3 roosters, geechikt voor zeer krachtige geluidsterkten werd daardoor een dankbaar studieobject voor den „zoekenden." amateur en voor verschillende ernstiger Radio-nee- zen, die van hun ontdekkingen in diveree Radio-pu blicaties blijk gaven. Zoo raadde bijv. „Radio-dokter- in de Radio-bode aan, parallel aan de secundaire wik kelingen van de transformatoren te achakelen 6f vaste condensatoren (tot 3000) 6, vaste weerstanden van eenige honderdduizenden Ohms. Dit middel zou echter, volgens een amateur, ,de hoogo noten weg filteren". Deze amateur oefent niet alleen crttlek, maar geeft teven» een andere oplossing, waarvan hierondor het prinpipe-echema volgt: Tusschen „min-hoogspanning" en plaat van de eind- lamp worden een 1.1 smoorspoel (S) en een groote condensator (C) geschakeld. Blijkt dit niet afdoende te zijn, dan schakela men tusschen den transformator en rooster van de laatste iamp een hoog-Ohmlgen weerstand, liefst regelbaar tusschen 100.000 en 1.000.000 Ohm (een variabele lekweerstand). In de figuur aan geduid met de letter W. En, wat zegt Philips «r nu zalf wsl van? Volgons Philips ontstaat dit laagfreq'uant genoree- ren (dus het „gillen") door terugkoppeling van anode-ketens op de voorgaande kringen. Doordat nu in den anode-keten van de eindlamp de hoogste span ningen optreden, zal dit verschijnael, als regel, zich het eerst en het sterkst voordoen bij die elndlamp. Men kan nu deze terugwerking van den anode keten van de lamp in de meeste gevallen afdoende voorkomen door de leiding van de plaat van de elnd lamp naar de luidspreker aanslultklemmen zoo ver mogelijk verwijderd te houden van allo andere toe- stelonderdeelen en door zooveel mogelijk capacltieve koppelingen te vermijden. Philips raadt aan voor deze leidingen een loodkabeltje te nemen en de man tel hiervan te aarden. Glit uw B 443? Probeer dan «en dezer methoden! Zoo weinig mogelijk de leidingen parallel laten loopen. RED. Volgende week oen hoogst Interessant artikel: De Gramafoon en_ de Hadlolll LvUt/,1, Vijf honderd francs voor een Sesfrafe- alsf! .Wat is het leven toch duur tegea- *00"WI y t» KPik Mik. Parijs). zwakste plaatsen, de pooten. Het anme dier was spoe dig gedwongen te gaan liggen en sou toen natuurlijk een welkome prooi voor de belagere sljn geweest, als er geen hulp was komen opdagen. Het was echter, helaas, reeds te laat. Wel kon men de ratten van hun buit verjagen, doch de sierlijke rotsbewoonster is, ondanks de beste verpleging, aan haar wonden bezweken. Do zakdoeken waren reeds bekend bij de Grieken en de Romeinen. De zakdoek werd te Athene kapsi- drotion, in Rome sudarium genoemd. De sudarium was een stuk linnen, die niet alleen diende om zijn voorhoofd af te veegen, maar ook om zijn neus te snuiten. Ze werd gedragen, hetzij in de hand, hetzij in de ceintuur van de toga. Een beeldhouwwerk van Farnese stelt een Romeinsche matrone voor, in haar hand een zakdoek dragende. Lorenzo de Medici, bijgenaamd de prachtlevende (1448—1402) vulde zijn tuinen met bloemen uit het Oosten en gal dus het voorbeeld van een botanische verzameling. Dit voorbeeld werd weldra door een groot aantal steden nagevolgd. Ziehier de lijst van de eerste inrichtingen van dien aard. Plantentuin te Florence in 1545, van Padua in 1546, van Bologna en Plsa in 1547, van de Universiteit te Lelden 1575—1580, van Leipzlg ln denzelfden tijd, van de plantkundigen te Parijs ln 1507, van Montpeiller ln 1508, van Glessen ln 1605, van Altorf ln 1025, de plantentuin te Parijs ln 1026, van Jena in 1620, van Oxford ln 1840, van Madrid ln 1055, van Upsela ln 1657. Men weet, dat ratten gevaarlijke roofdieren zijn, dat zij jonge oenden bij do pooton onder wator trekken tot zij gestikt zijn en ze dan naar hun hol sloepen, dat zij zelfs kippen aanvallen en soms ook kinderen ln de wtegj djt er, kortom, voor hun vraatzucht niet veel veilig ls. Merkwaardig blijft intusschen wat onlangs ln het Milaneesch» Pluk t» geschied. Daar hoeft men kunst' matige beekjes met een kunstmatig rotslandschap. Dat rotslandschap ls natuurlijk niet massief, doch opgetrokken uit losse blokken, waartusschen holen en gaten overgebleven zijn, die een kostelijke schuit plaats bieden voor het roofzuchtige knaagdier. Het wemelt daar dan ook van rattenholen. In de rotspartij Hap ook, om de Illusie te verhoogen, «en gazelle, een mooi en elegant dier. Op «en nacht hebben de ratten ln troepen de gasell* aangevallen en wal op haar Slachtoffer van eigen onvoorzichtig auto-riiden, in het gasthuis tot bewustzijn terugkeerend: Dokter, zeg me h<-t ergste, vooruit I Dokter: De carosserie in gruizelemen ten en de motor naar den bliksem, miin- heerl (.Bulletin, Svdnev). Er zijn gevallen, waarin men zwijgen moet, om zijn meening luid te laten spreken. o o Wie meer aan genotmiddelen offert dan aan goede opvoeding, spaart niet de zweep, maar wel do ha ver. o o De meeste menschen achten zich verongelijkt wan neer men hen schat op hun juiste waarde, o o Velen zoeken de \ieugd meer in het berouw over, dan in (het vermijden van -misstappen. o o Alles zou veel beter loopen, als men maar meer.... liep. o o Door angst en tobben is nog nimmer een moeilijk heid tot oplossing gebracht. o o De mensch, die niet zorgt zijn brein met telkens nieuwe en frissche gedachten te vullen, vervalt wel dra in de geestelijke bloedarmoede, waaraan helaas maar al te groote maatschappelijke groepen heden ten dage lijdende blijken te zijn. Is -het U bekend:' d a t er 100.000.000 mijl telefoondraad over de heele wereld gebruikt wordt? dat de Chineezen lelies in melk koken en eten, en dat zij jasmijn in suiker confijten? dat ook Japanners en Egyptenaren zeer veel van I bloemen-gerechten houden? dat in West-Indië de banaan-bloesem een zeer ge- j wild gerecht voor de inboorlingen ia? dat men op Ceylon de z.g. botert>loe»em kookt »n| kruidt met kaneel of kruidnagelen? dat onlangs de grootste schildpad ter wereld in den Londenschen dierentuin aankwam? Het verschil. Rechter tot aangeklaagde: „Hoe is u tot deze daad gekomen?" Beklaagde: „Da man noemde mij een idioot!" Rechter: „(Maar dat is nog geen reden om hem zoo vreeselijk te mishandelen." Beklaagde: „Voer u misschien niet, voor mij wel, edelachtbare". Hit Hikt sterk op u. Zeket uw broer? Pardon, mijn zuster. (II Travaso, Rome)»

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1928 | | pagina 18