)NS HOEKJE. Een geschiedenis van gevaar en heldenmoed. VOOR ONZE JEUGD paar dagen geleden, 't Wae heer- onze lange, eentonige straat lag «lapon in den warmen zonne- rlop ik Ncttle, dte gelukkig woer ar nog niet naar school mag en i! ie eventjes mee ging, naar bul len we op en lieten de wtnd vrij ie haren terwijl we gezellig heb- allee en nog wat en weldra bad huis een goed eind achter one. loorden we een geweldig gehuil, nd Iets heel orge overkomen was ekten op den straatweg een klol- jongen, met hoogroode wangen, e knuistjes over zijn oogen wreef e tranen, die over de bolle koon- witte paadjes maakte op t rulle uit er aan?" vroeg Nettle mee- roordde hij niet, toen gilde bijt ieder I" m je Moeder, ventje? Waar ta je iet nletl Ze ls weg!" •oma bezeerd, of huil je alleen Moeder weg Ut* keek ons even wantrouwend san er, dapper to hullen, t hem troosten maar hij luisterde e zich ook nlot bij zijn handje om van don weg Ie wordon af- Itr 't zeer druk was. een achello vrouwenstem: „Keealel op eens hield ons vrlendjo op met gezichtje verhelderde, hij wrong los en holde zoo gauw zijn dikke d kouden dragon de vrouw tege- ielt or aan, Koeslo? Was Moeder lier ben Ik woer, hoor!" en ze nam od arm en droog hem mot oen ons, 't armoodlge huisje binnen, j U getroost, Moeder woe Immers was allee goed. tooverwoord la dat In het hule- li Moedert" zeggon de Jongens ale zo uit school komen en haar ram lijk op haar plaatstje In de inden. „Ie zo ultt Waar Is ze .loeder niet thuiaf" vraagt Vader, olbrachte dagtaak binnentreedt en n niet dadelijk gewaar wordt Oren naam wordt meer genoemd n mensch Is meer noodig in 't Jongens vragen naar hulp en ierlel aangelegenheden, niemand Itorgen, wat ze noodig hebben, ze le vergeefs tot haar om goe- meisjea vindon in haar ean trooa- aar beste vriendin, een vriendin, ereld Is zichzelf te vergeten om te s begrijpen. es hangen aan haar en komen tot un kinderverdriet. Niemand kan iu kus aan pijnlijk plekje genezen doet. Niemand kan de kleuters dan zij, niemand ontwart zaéhter i sr geraakte krullen van wilde, lan Moedor. Zij kan zoo prettig met 11 ontkloedon, ze zoo heerlijk toe gaan slapen. Haar koele honden «en sla de kleinen zlok zijn en tan alt geen andere ze In slaap te overmoe van 't ravotten, niet uit kunnen komen. «ter vertellon dan Moeder? Wie kn beter bezig houden? Wie be- ignooden, verstaat zoo hun klolna kan botor een hevlgo klbbol- a de behgela doen ophouden don I» moeder la soo"n rijk, zoo'n haar- «wal denkt ze aan ons, nooit zal ze l Ze kan noode gamlst worden en enkele dagen van huls moot, bo- Mr hoeveel we ontberen, hoe ze «ad weet en met allee helpen kan. ook worden, voor ons blijft sij M ons blijft haar hart uitgaan en i het hare. Zij blijft geven, zichzelf ons en voor hetgeen ona lief U. hare liefde, hare teederheld op. esdor lotd&t ia eenmaal one voor rwlaten. ffl. laten we onze moeder waardee- •ooveel Is voor de haren, die soo- llofl en zooveel offer» brengt, hebt loont die liefde door goed en ge- I hulpvaardig te zijn. J» kunnen Moeders taak zoo ver- kunnen haar leven aoo zonnig en m to hun beat doen tevroden en Ie wezen en kleine onaangonaam- >n weg te ruimen, leder uur van don dag haar noodig ook eens aan hnnr, toont, dat Jo Partje houdt en bowljat haar dat «00 vaak mogelijk. jullie geluk, Julllo vreugd Is ds Ihid voelt se dubbel, ook bevindt op do wijde, wijde «hart le met jullie en als ze van •""PO", ale, wal helaas het lot Is l' hinderen, ds dood heer ta vroog 'Doem.Jdan weet Ik zeker, dit nog mei ona le, dat se over ons 'lo de verre oordon, waar zo In wacht. In» Jongen, waarover ik In 't be- I hoekje vorteldo, hebben we Moe- ie hult ondervinden, als ja ooit 'k Mocbt voor 't eerst vandaag weer T-t-fn. O, wat waa lk vreof'Ujk naar Ziet ge wel dien witten zakdoek Om mijn voorhoofd en mijn haart Pop Meld ml] heel trouw geeeWohaQ Dag en nacht bleef se btj mij, Daarom krijgt ze als belooning Thoo met kookjee ook orbtj I E E DB BRUUN—LdOfll vor van huls rijt, hoe lief ze Je heeft gehad, en hoe baar teodere banden Jullie ten zegen zijn geweest Wannoor later In eonzamo of droevige nren de godachton aan t ouderhuis voor jo oprijst als do boolden uit je Jeugd voorbij trokken aan Jo geestesoog, ala Je hart vol la van horinno- ringen, dan zult go zien hoe grooto plaats Moo- dor daarin bekleodt on als Jo dan ln groot vor- langen do handen ullstrokt naar "t vorlodon, zult go ondervindon, hoe, waar ze ook moge vertoeven, haro Jlofde. groot en sterk le geble ven en dat haar troost Jo Immer nabij la. Naar het Engeiaoh door L (Vervol#). hoofdstuk q. De schok, dien de sepoys hadden ontvangen door den aanval van Gulab 81ngh en Allck« schonk aan Jack en Hosein gelegenheid om een hnlvo mij] vooruit te komen. Daar Mlcky het tonger kon uithouden dan de andere poney, stelde Hosein voor van paarden te verwisselen, wat ln een oogenblik gebeurde. Hoewel zij natuurlek eenige oogenblikken ver loren Heten gaan, was de verwlsseUng toch zeer 'oordeelig, daar de poney, waarop Jack gezeten had nu den veel licht oren Hosein te dragen kroeg. Bovendien naderden zij eên ommuurd dorp, Waar de weg dwars door Hep cn daar kon Hosein desnoods met zijn poney In een nauwe straat verdwijnen en zoodoende ontsnappen. De poney liep nu echter even goed als Mlcky en lom Monarch hen inhaalde, wnron zij den vervolgers ver vooruit Toen wnren zij neg nlot buiten gevaar, want de Arabieren gaven hu rata poging nog niet op. De paarden vlogen door de groote poort van het dorp, renden do dorpsstraat af en verdwenen weder door de andere poort, voordat de be woners van hun verbazing bekomen waren, die een oogenblik daarna nog grooter werd door de aankomst der snwars, die, evennis hun roor- gangers, in vollen ren hel dorp doorvlogen De snelle rit door do lucht deed Allck goed (lutf hij bijna bewusteloos geworden was van den val op den harden grond. De paarden waren nu allen met schuim bedekt, en de brandende zon, die hoog aan den hemel alond, martelde paarden en ruiters beiden. Maar het was duidelijk, dat da zeven mijlen naar het graf hun Invloed deden gevoelen op de paarden der vervolgers, want de afstand werd steeds grooter. „Het kan niet lang meer duren", zet Allck, toen hy zag dat Hosein alle mogelijke moeite deed om zijn poney tot meerder spoed aan ts zetten en Mlcky «n Monarch opraakten. Maar wat moeten wty doen, GulabY" vervolgde hy. „Ik heb een pion, Sahlb. WH *yn nu twee myien van het dorp verwyderdj nog een myi en wij bereiken een groote nullah, die In den regentijd een snolstroomende, ondoorwandbare rivier Is, doch nu geheel droog ligt. Laten wy met den mecsten spoed daarheen rijden on dHn allen, behalve Hosein, afstijgen. Hy inl onze paarden aan den teugel meenomen, don zullen de vervolgers, misleid door het spoor, hom volgen, terwijl wij te voet door de nullah vertier trekken. „Maar «y zullen ons ln de nullah zien" zei Allck. „Neen Snhib, want er la oen bocht ln, waar omhoen wij In tijd» kunnen VMdwIJnsn. „En waar zullen wy don heengaan?* vroog Allck. „Naar do ruinen, van dlo groote stad daar aan uw rechterhand, Sahlbi Zij ligt vijf m IJ Ion van OOI af en als wil hnnr kunnen bereiken, zijn wH tot den nacht veilig! Daarna wendde hij zich tot Hosein. „Tracht gy de Arnhloren op een dwaalspoor te brengen en naar Delhi terug Ie voeren; wij zullen beproeven uw huis vóór morgenochtend te be reiken". „Basmlllahl Ik ben gereed", zei Hosein. Uw plan zal slagen, Inaha Allnh-ta'-alla (zoo God het wil). .Maar waarom naar Delhi?" vroeg Jack ean oogenblik daarna. „Hij heefi gelijk, Jackl" antwoordde Allck. Delhi is de laatste plaats, waar man ons zal atftktn'H „Dat la waar," hernam Jack; misschien hooren wij nog wel van vader". Onder het spreken hadden zfl bun paarden aangezet cn deze verzamelden hun krachten en sreiden vooruit Een oogenblik later kwam de nullah ln het gezicht In een oogenblik stonden de ruiters op den grond, gaven bun teugels aan Hosein over en snelden over de ruwe steenen. Hosein galop peerde verder. De drie anderen hadden tweehonderd meter af te leggen en daarna een scherpen draal te maken, waardoor zij onttrokken waren aan het oog van iemand, die de nullah van af den we® inzag. Juist hadden zy den bocht bereikt, toen ty de sawars hoorden aankomen. Deze voelden reeds achterdocht, want zij hielden hun paarden ln om rond te zien, en de sporen der drio paarden aan de overzijde der nullah ziende, riep de aanvoerden „Voorwaarts, zij zijn nog voor onsH Het was voor de vluchtelingen een oogenblik van spanning geweest, want, als de sawars goed hadden rondgekeken, hadden da sporen der vervolgden ln bet tand moeten zien. Zoodra rij nu hun vijanden boorden vertrekken, liepen rij haastig terug, „Waarom doen we dit, Gulab?" vroeg Allck. De ruinen liggen Juist aan den anderen kant. Zouden wij niet onmiddellijk daarheen vertrekken? „De ruiters zullen strak» terugkeeren en onze sporen vinden, Sahibl Ik brena hen hierdoor ln d* meening dat wy naar Delhi geloopen zijn". Allck en Jack erkenden dit en besloten zich geheel aan Gulab's leiding over te geven. Tot nu too hadden zij door de groote begeerte W ontkomen, gocn moeheid gevoeld, maar n» deed deze zich dubbol gelden. Ten laatste bereikten zij uitgeput de bouw- tellen, en wierpen zich neer. ZIJ hadden een schuilplaats gezocht fn oen groote, verlaten stad. Bijna vyfhondord Jaar g»leden was rij gebouwd. Ora aan de grillen van een keizer te voldoen, maar werd eenige Jaren tater weer verlaten. Haro muren rijn wel de langste cn dikste van India, manr *1.1 zijn niet meer noodig, want de beelo stad k onbewoond; ln de boeken nestelt nóg een klein don?, maar dit ligt zóó verscholen, dat het niet wordt opflèmerkt. Groote torens staan er nog als de getuigen van vroeger© groot heid, maar de hier en daar verspreid liggend» iteenhoopen toonen slechts al te duidelijk aan, dat ook hier do tand dea tjjds geen onvruchtbaar veld gevonden heeft Do rustplaats, die do vluchtelingen gevonden haddon, was een vervollen bovenkamer, vnn waar uit zy don hooien omtrek konden overzien en go- makkelijk konden ontsnappen, ais er gevaar dreigde. Hier besloten afl li btyvm tot bet vallen van (Wordt oêrvoIffdX DE TWEE HERBERGEN. Waa op een namiddag in Juli, dat lk van Nolnoe terugkwam. Hot was drukkend heet. Zoo ver het oog reikte, strekte zich de witte, heete, stoffige wog uit tusschen gaarden van hooge oiyf- boaschen en lage eiken, onder een groote mat gouden zon, die den geheelen hemel soheen ln ta nemen. Geen stipje sohaduw, geen «weem van een kleine koelte. Nlete dan de warme trillende lucht en het piepend geluid van de krekels, een een tonige, verdoovenda, snelle muziek, die volkomen scheen te behooren bij de eeuwigdurende luoht- trilling. Twee uur lang had ik woning, noch mensche- lyk wexen gezien, toen er eensklaps uit het stof van don weg een ry witte bulzen voor mij op- doexndo. Het waa het poststation Sint Vincent een vyf- of zestal landelijke huizen, lange sohuren mot roods daken, oen drinkplaat» voor vee en paarden, waar geori druppel wator ln stond, onder een groepje magere vjjgcbooomen en aan het eind van de strook twee groota herbergen, die elkaar •lk van een kant van den weg ala 't ware ston den aan te kyken. Br was Iets ln het gezicht van die twee her bergen tegenover elkaar, dat ml) trof. De eene was een groot, nieuw gebouw vol leven en be weging. De deuren stonden er open, de diligenoe was juist aangekomen, men was bezig de dam pende paarden er voor weg te nemen, terwyi de reizigers uitstapten om op den weg ln de korts sohaduw der muren haastig iet» tot verfrlssohing te gebruiken. Op de binnenplaat» wa» het vol karren en muil ezels, en onder de afdakon lagen de vroohtryders de avondkoelte af te wachten. Van uit het huls klonken lulde «temmen, vloeken, vuistslagen op de tafels, gerinkel van glazen, het stooten der blljartstokken tegen de ballen, het ontkurken van flesschen en boven al dat geraas uit hoorde lk een fraaie, vroolyke stem zingen op Mn wijw, dat de ruiten er van rinkelden i la belle Margotan Tant matln est lsvAa, prls ion broo d' argent A r eau s* en est allée.... De herberg aap den overkant zag er daaren tegen geheel verlaten uH. Het gras groeide sr tussohen de steenen voor den ingang, de blinden waren uit de hengeels gasohovenboven de 'deur hing een klein verroest takje hulst en de treden van het stoopje waTcn vastgelegd met steenen van den wog.... Alles was sr zoo armoedig, aoo Jam- meriyk, dat het een woldaad schoon, daar binnen te gaan, om lete te gebruiken. Binnentredend, kwam lk In een lange, sombers, verlaten zaal, dlo door het schelle licht, dat door drie ramen zonder gordijnen soheen, nog verlate- ner werd gemaakt. Benige waggoleude tafelt, waarop enkele bestoven glazen, omringden een ge barsten biljart, dat Ryn zakjes als bedelaarsbakjes naar ds vier kantel uitstak; een geel 'geworden canapé en een oude lessenaar stonden slaperig by elkaar In de drukkende ongekende hitte. En mug- San I 0, wat 'n muggen Er waron by boopen aan et plafond vastgeplakt, tegen de ruiten en in de glazen..,. Toon Ik do deur opende, was 't een gegons, een getril van vleugels, alsof lk ia een Mjeeokori kwam. Aan hot eind det «aal stond in do vestibule tegen het raam, een vrouw, met alle aandacht naar buiten te kyken. Ik riep tot tweemaal „Hel. waardin 1" Zy keerde zich om en ik zag bet goelbloeke, gerimpelde gezicht van een boerin ZJ] schreide. „Wat wilt ge r, vroeg ze, haar oogen drogend. „Hier even rusten en lat» gebruikenwa» myn antwoord. Zfj zag mij verbaasd san. als vertrouwds <y my ntat. Js t hier soms geen herberg V vroeg fit De vrouw suohtte. „Zeker".... zei se, „maar waarom gaat u niet naar den overkant, sooate ledereen? t Is daar véél vrool ijker." „t Is er te vrooiyk voor my. Ik biyf liever bier" en zonder baar antwoord af te waobten, ging lk aan een tafeltje zitten. Toen de vrouw zag, dat bet my ernst was, bs- gon sy bedrijvig hssn en weer te looptn. Na een poosje ging ze in het vertrek achter ds gelagkamer. Ik boorde haar met groote sleutels rinkelen, met sloten tobben, ds broodkast door zoeken blazen, stoffen, borden wassohen en aoo nu en dan hoorde ik een snik. Na een kwartier rondscharrelen, bad lk een bord met vry slechts druiven, ssn oud ksl hard brood en een fleich landwyn. „Uw tafel ls gereed'', zei de zonderlings vrouw, en daarna ging as weer naar haar plaats, aan het venster. Terwyl lk ai trachtte fk haar aan het praten te krijgen. „Br komen hier roker niet veel menaohen V vroog lk. „O noen mynheer, er komt hier zelden Iemand. Toen wy nog alleen waren, was 't gohoel anders I Maar nu.... de menschen vinden het hier te triest, gaan liever naar den overkant, ona huls la niet prettiglk lyd veel aan koorts en myn kindertjes zyn dood. Maar hierover wordt go- laohen. t Is een Arlésisoho, dlo de herberg houdt, eon knappe vrouw, die mooie kanten hoeft en oen prachtige gouden ketting draagt. Zy heeft alle Jonge mannen uit Désonoe on de vroohtryders maken een omweg om haar te kunnen zien..*. En lk «Ie den heolen dag geen levend wezen." I Ze zei dit op verstrooiden, onverschillige ma nier od keek door de ruiten. Br moest zeker iet» bizon do re te zien *yn aan den overkant, dat haar ln beslag nam. Eensklaps ontstond er aan do andere zyde van den weg eon groot tumult. De diligenoe zette zich weer ln beweging en waalde een wolk van stof op. Men hoorde zweep slagen, luid trompetgeschal van den postiljon en meisjes, die naar de deur waren gevlogen „adieu I" roepen en boven dat alles de forsohe stem van daar straks t A prls «on broo <T Argent A I' eau en est allée, De IA a vu venlr Trole ohevaliers d' armée. By het booron van deze stem voer de boerin een trilling door de Isden. „Hoort ge 't vroeg zy zacht, zich tot my wendend, „dat li myn man. Zingt hy niet mooi?" De zag baar verbaasd aan. „Uw man herhaalde lk. „Gast hy dan ook naar den overkant?" „Och. u moet denken", antwoordde ze op een toon, zóó verdrietig, maar oook zoo zaoht u moet denken lk zchrel dlkwyis, omdat lk ver driet heb.... en dan denk lk aan myn kindertjes en h|j boudt van vroolykheld. 't Is hier zoo triest ln dat groote huls en dan gaat by naar den over kant en hoor lk hem hier zingen. Hoor.daar begint hy weer." En bevend luisterde zti naar de stem, en *n paar groote tranen biggelden langs haar wangen. En toen ik myn beurs nam om haar te betalen, schudde zy het hoafd en zeiVandaag ta er een gast in dezen herborg goweest dat ls ln'lang j niet gebeurd. U hoeft nleta ta betalen.... Toen ging ik heen en lk hoopte stil, dat an dere gasten ook in dezen herberg zouden komen tn dat hst arm» vrouwtje geen verdriet meer zou hebben. (Vry naar kat Frantoh THEEWARMER. D t hamlworkjo moot ullgovoord wordon In ltruüutookborduurool; daartoo klote mon «lot grof genoog van draad, toodat do krulijoi on geveer i m.M. groot wordon. Naar gelang de «tof grover of flfntr la tal de theewarmer groo ter of kleiner worden. De kleuren kunnen hooget eenvoudig nnni F1"1"1 mai ,war' bewerkt, dit etnnt altijd heel voornaam, maar wie aan bont de voorkeur geeft, kan met een gnklourden grond I bewerkt mei één of meer kleuren oen heel vroo- j lijk efleot bereiken. De hovenete ruimte van don rand, waarin nn een ornamentje atut aou evengoed «en aardige plaala gijn voor ouii aa- l tum of naam. Inzending Vervolgverhaaltje. (Marlatja da Jong), Toch deed de oudate voorzichtig een paar atap> pen voorwaart» en Krakte de hand uit naar den hoepel. Maar het nijdige oude heertje hield m goed la het oog en riep driftig „Ja waag het maar mei den hoepel krijg Ja toch niet." Venchrlkt weken de Jongen» echtendi. Hun hoepel wa. verloten, dachten ie. Toch niet De kraal boven ln den boom keek naar den ouden heer, die weer ruetlg ln de conrant aat te leien. HIJ vloog naar den ouden heer en pik te een heelen hoek uit >t|n courant. Maar deze Joeg hem weg. Maar telkens kwam de kraal weer te rug en telkens pikte h(J weer ln de courant en ging ten laatste op <tJn hoofd iltten. Het oude heertje was woedend en riep, als Je nn niet maakt dat Je wegkomt dan aal lk Ja. Maar da kraal gtng niet weg. Toen a*ta hB booa HJn ho»J op au ging weg tn avgde nog: h.t lijkt w.l of Uderéén ml] van- daag plaagt en..., vargat den hoepel. Zoo gauw hy alt het gnloht verdwenen waa haalden da Jongena hun apealgotd terug en bla ren ln het vervolg wat uit de buurt van de bank alt tl een oud heertje op eat. MARIE DB JONO, oud ta J'V Laanweg, HarankaraptL HET ONOEUOENOE HAASJE. (Ingeaooden door do WITTE LEUE). Moedor en Vader Haa# woonden lei een afgw- legon buurt, mol bun twe« noonljeó Hang nn Piet Hot wa» eon boel otll plokjo woar hemd niemand kwam. bet waa namelijk op de beide. Op oen warmen Auguatueavond kwam Vader Haaa ven nljn wandeling twrug, en vroeg aan Moeder Haaa of h«t eten klaar waa Ja, het eton waa klaar. Vador eette nleh noer ta hél holletjo on Moeder on Hana kwamen naaat hem ritten. Piet waa er ntet WJ wn» met «bn vriendje Henk woggogeam. Moeder fel „Plot le mot Honk «min kijken of btj «lo kan vinden en den sou bij wat me®, brengen voor ene, maar Ut word ongvruat want hy blijft soo lang weg". ,Jo moet Plot nlut met Henk laten giwin, iel Vador. Het le oen fDmeene Jongon, WJ «tookt endoren op om waad la doen, mitar blifjft seW bullen echot „Ja", tel Moedor, dat Ie wol soo. maar Je kan Plet tooh niet aan ren touwtje leggen. ta dien tueochentijd waa Wri aJ tien uur ge worden. Veder «tand op en Heg: onrustig het hoUetJe op* on neer. Eindelijk kon hy het niet uithouden: hy tel tegen Moeder: „Ik ga even naar don veldwachter. Manr nét dat hy dat set word er gobold. Vador liep hnnetlg nnar do deur want hy dacht natuurlijk dat hot Piet wae. Maar tot tyn groote verba ring sag hy Jeneen den veldwerhter. Va der tel: „Wat komt u hier doen" „Wat Ik hlor kom doen", bromde Joneen, dat sa! Ik Je vertol len. J« toontje, ta vanmiddag sla gaan toeken bij boer Heeten op den akker met tija vriendje, dat mag natuurlij*t niet. Ze rijn nemen gaan vechten, en Je toontje ta over al de groente en aardappelplanten heen ge loopen ,toen by na een ruileparty voor tljn vriend bet hasenped koo». Je kunt hem om elf uur komen halen van het bureau. Ik kwam toevallig voorby en bob se alle twee mee genomen, want ze hebben den heelen akker ver nield Je moet ook schadevergoeding geven, net too goed ale Henk z'n Pa. Nadat Plet weer tbule waa rijn er nog heel wat hazetraantlea geachreld, maar 't «lot waa, dat Plet boterwhap beloofde en itab niet moor mot «lachte vrienden ophield. Een modem neetje. We hebben een Snoeperig katje, Een schatje, een dot van een dier, In apelen, ravotten en «tooien Heeft 1 altoos het grootete piotzier. Een knlkkor, een kloe of eon kluwea le 'l heoriykrte tpoolgOed voor poe*. En «pinnen kun t'o, zoo gezolllg, Och klndren, het Ie tooh zoo'n enooel Ze Ir dol op een warm, rustig plokje, Daar la 't haar het meeet naar den /li), D'onmoogiykete hoekjes en gnajer Zoekt ze op en kruipt yilnge er tn. I-aetrt vonden we haar h/do hnolklii Wat moesten we lachen! De guit Stak 'I oolijko, glundere snuitje Parmant boven 't pannegat uli Natuurlijk verjoegen we "t diertje Uit 't neetje zoo heerlijk van paa, En 't schelmpje betreurde 't heel zeker, Dat 'n poosje geen pannen Ijs wan,

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1928 | | pagina 19