)NS HOEKJE.
Een geschiedenis van gevaar
en heldenmoed.
VOOR ONZE JEUGD
paar dagen geleden, 't Wae heer-
onze lange, eentonige straat lag
«lapon in den warmen zonne-
rlop ik Ncttle, dte gelukkig woer
ar nog niet naar school mag en
i! ie eventjes mee ging, naar bul
len we op en lieten de wtnd vrij
ie haren terwijl we gezellig heb-
allee en nog wat en weldra bad
huis een goed eind achter one.
loorden we een geweldig gehuil,
nd Iets heel orge overkomen was
ekten op den straatweg een klol-
jongen, met hoogroode wangen,
e knuistjes over zijn oogen wreef
e tranen, die over de bolle koon-
witte paadjes maakte op t rulle
uit er aan?" vroeg Nettle mee-
roordde hij niet, toen gilde bijt
ieder I"
m je Moeder, ventje? Waar ta je
iet nletl Ze ls weg!"
•oma bezeerd, of huil je alleen
Moeder weg Ut*
keek ons even wantrouwend san
er, dapper to hullen,
t hem troosten maar hij luisterde
e zich ook nlot bij zijn handje
om van don weg Ie wordon af-
Itr 't zeer druk was.
een achello vrouwenstem: „Keealel
op eens hield ons vrlendjo op met
gezichtje verhelderde, hij wrong
los en holde zoo gauw zijn dikke
d kouden dragon de vrouw tege-
ielt or aan, Koeslo? Was Moeder
lier ben Ik woer, hoor!" en ze nam
od arm en droog hem mot oen
ons, 't armoodlge huisje binnen, j
U getroost, Moeder woe Immers
was allee goed.
tooverwoord la dat In het hule-
li Moedert" zeggon de Jongens
ale zo uit school komen en haar
ram lijk op haar plaatstje In de
inden. „Ie zo ultt Waar Is ze
.loeder niet thuiaf" vraagt Vader,
olbrachte dagtaak binnentreedt en
n niet dadelijk gewaar wordt
Oren naam wordt meer genoemd
n mensch Is meer noodig in 't
Jongens vragen naar hulp en
ierlel aangelegenheden, niemand
Itorgen, wat ze noodig hebben,
ze le vergeefs tot haar om goe-
meisjea vindon in haar ean trooa-
aar beste vriendin, een vriendin,
ereld Is zichzelf te vergeten om te
s begrijpen.
es hangen aan haar en komen tot
un kinderverdriet. Niemand kan
iu kus aan pijnlijk plekje genezen
doet. Niemand kan de kleuters
dan zij, niemand ontwart zaéhter i
sr geraakte krullen van wilde,
lan Moedor. Zij kan zoo prettig met
11 ontkloedon, ze zoo heerlijk toe
gaan slapen. Haar koele honden
«en sla de kleinen zlok zijn en
tan alt geen andere ze In slaap
te overmoe van 't ravotten, niet
uit kunnen komen.
«ter vertellon dan Moeder? Wie
kn beter bezig houden? Wie be-
ignooden, verstaat zoo hun klolna
kan botor een hevlgo klbbol-
a de behgela doen ophouden don
I» moeder la soo"n rijk, zoo'n haar-
«wal denkt ze aan ons, nooit zal ze
l Ze kan noode gamlst worden en
enkele dagen van huls moot, bo-
Mr hoeveel we ontberen, hoe ze
«ad weet en met allee helpen kan.
ook worden, voor ons blijft sij
M ons blijft haar hart uitgaan en
i het hare. Zij blijft geven, zichzelf
ons en voor hetgeen ona lief U.
hare liefde, hare teederheld op.
esdor lotd&t ia eenmaal one voor
rwlaten.
ffl. laten we onze moeder waardee-
•ooveel Is voor de haren, die soo-
llofl en zooveel offer» brengt, hebt
loont die liefde door goed en ge-
I hulpvaardig te zijn.
J» kunnen Moeders taak zoo ver-
kunnen haar leven aoo zonnig en
m to hun beat doen tevroden en
Ie wezen en kleine onaangonaam-
>n weg te ruimen,
leder uur van don dag haar noodig
ook eens aan hnnr, toont, dat Jo
Partje houdt en bowljat haar dat
«00 vaak mogelijk.
jullie geluk, Julllo vreugd Is ds
Ihid voelt se dubbel,
ook bevindt op do wijde, wijde
«hart le met jullie en als ze van
•""PO", ale, wal helaas het lot Is
l' hinderen, ds dood heer ta vroog
'Doem.Jdan weet Ik zeker, dit
nog mei ona le, dat se over ons
'lo de verre oordon, waar zo In
wacht.
In» Jongen, waarover ik In 't be-
I hoekje vorteldo, hebben we Moe-
ie hult ondervinden, als ja ooit
'k Mocbt voor 't eerst vandaag weer T-t-fn.
O, wat waa lk vreof'Ujk naar
Ziet ge wel dien witten zakdoek
Om mijn voorhoofd en mijn haart
Pop Meld ml] heel trouw geeeWohaQ
Dag en nacht bleef se btj mij,
Daarom krijgt ze als belooning
Thoo met kookjee ook orbtj I
E E DB BRUUN—LdOfll
vor van huls rijt, hoe lief ze Je heeft gehad,
en hoe baar teodere banden Jullie ten zegen
zijn geweest
Wannoor later In eonzamo of droevige nren
de godachton aan t ouderhuis voor jo oprijst
als do boolden uit je Jeugd voorbij trokken aan
Jo geestesoog, ala Je hart vol la van horinno-
ringen, dan zult go zien hoe grooto plaats Moo-
dor daarin bekleodt on als Jo dan ln groot vor-
langen do handen ullstrokt naar "t vorlodon,
zult go ondervindon, hoe, waar ze ook moge
vertoeven, haro Jlofde. groot en sterk le geble
ven en dat haar troost Jo Immer nabij la.
Naar het Engeiaoh
door L
(Vervol#).
hoofdstuk q.
De schok, dien de sepoys hadden ontvangen
door den aanval van Gulab 81ngh en Allck«
schonk aan Jack en Hosein gelegenheid om een
hnlvo mij] vooruit te komen. Daar Mlcky het
tonger kon uithouden dan de andere poney,
stelde Hosein voor van paarden te verwisselen,
wat ln een oogenblik gebeurde.
Hoewel zij natuurlek eenige oogenblikken ver
loren Heten gaan, was de verwlsseUng toch zeer
'oordeelig, daar de poney, waarop Jack gezeten
had nu den veel licht oren Hosein te dragen
kroeg. Bovendien naderden zij eên ommuurd dorp,
Waar de weg dwars door Hep cn daar kon
Hosein desnoods met zijn poney In een nauwe
straat verdwijnen en zoodoende ontsnappen.
De poney liep nu echter even goed als Mlcky
en lom Monarch hen inhaalde, wnron zij den
vervolgers ver vooruit Toen wnren zij neg nlot
buiten gevaar, want de Arabieren gaven hu rata
poging nog niet op.
De paarden vlogen door de groote poort van
het dorp, renden do dorpsstraat af en verdwenen
weder door de andere poort, voordat de be
woners van hun verbazing bekomen waren, die
een oogenblik daarna nog grooter werd door de
aankomst der snwars, die, evennis hun roor-
gangers, in vollen ren hel dorp doorvlogen
De snelle rit door do lucht deed Allck goed
(lutf hij bijna bewusteloos geworden was van
den val op den harden grond.
De paarden waren nu allen met schuim bedekt,
en de brandende zon, die hoog aan den hemel
alond, martelde paarden en ruiters beiden.
Maar het was duidelijk, dat da zeven mijlen
naar het graf hun Invloed deden gevoelen op
de paarden der vervolgers, want de afstand werd
steeds grooter.
„Het kan niet lang meer duren", zet Allck,
toen hy zag dat Hosein alle mogelijke moeite
deed om zijn poney tot meerder spoed aan ts
zetten en Mlcky «n Monarch opraakten.
Maar wat moeten wty doen, GulabY" vervolgde
hy.
„Ik heb een pion, Sahlb. WH *yn nu twee
myien van het dorp verwyderdj nog een myi
en wij bereiken een groote nullah, die In den
regentijd een snolstroomende, ondoorwandbare
rivier Is, doch nu geheel droog ligt. Laten wy
met den mecsten spoed daarheen rijden on dHn
allen, behalve Hosein, afstijgen. Hy inl onze
paarden aan den teugel meenomen, don zullen de
vervolgers, misleid door het spoor, hom volgen,
terwijl wij te voet door de nullah vertier trekken.
„Maar «y zullen ons ln de nullah zien" zei
Allck.
„Neen Snhib, want er la oen bocht ln, waar
omhoen wij In tijd» kunnen VMdwIJnsn.
„En waar zullen wy don heengaan?* vroog
Allck.
„Naar do ruinen, van dlo groote stad daar aan
uw rechterhand, Sahlbi Zij ligt vijf m IJ Ion van
OOI af en als wil hnnr kunnen bereiken, zijn wH
tot den nacht veilig! Daarna wendde hij zich tot
Hosein.
„Tracht gy de Arnhloren op een dwaalspoor te
brengen en naar Delhi terug Ie voeren; wij zullen
beproeven uw huis vóór morgenochtend te be
reiken".
„Basmlllahl Ik ben gereed", zei Hosein. Uw
plan zal slagen, Inaha Allnh-ta'-alla (zoo God het
wil).
.Maar waarom naar Delhi?" vroeg Jack ean
oogenblik daarna.
„Hij heefi gelijk, Jackl" antwoordde Allck.
Delhi is de laatste plaats, waar man ons zal
atftktn'H
„Dat la waar," hernam Jack; misschien hooren
wij nog wel van vader".
Onder het spreken hadden zfl bun paarden
aangezet cn deze verzamelden hun krachten en
sreiden vooruit Een oogenblik later kwam de
nullah ln het gezicht
In een oogenblik stonden de ruiters op den
grond, gaven bun teugels aan Hosein over en
snelden over de ruwe steenen. Hosein galop
peerde verder.
De drie anderen hadden tweehonderd meter
af te leggen en daarna een scherpen draal te
maken, waardoor zij onttrokken waren aan het
oog van iemand, die de nullah van af den we®
inzag. Juist hadden zy den bocht bereikt, toen ty
de sawars hoorden aankomen.
Deze voelden reeds achterdocht, want zij
hielden hun paarden ln om rond te zien, en de
sporen der drio paarden aan de overzijde der
nullah ziende, riep de aanvoerden
„Voorwaarts, zij zijn nog voor onsH
Het was voor de vluchtelingen een oogenblik
van spanning geweest, want, als de sawars goed
hadden rondgekeken, hadden da sporen der
vervolgden ln bet tand moeten zien. Zoodra rij
nu hun vijanden boorden vertrekken, liepen rij
haastig terug,
„Waarom doen we dit, Gulab?" vroeg Allck. De
ruinen liggen Juist aan den anderen kant. Zouden
wij niet onmiddellijk daarheen vertrekken?
„De ruiters zullen strak» terugkeeren en onze
sporen vinden, Sahibl Ik brena hen hierdoor ln
d* meening dat wy naar Delhi geloopen zijn".
Allck en Jack erkenden dit en besloten zich
geheel aan Gulab's leiding over te geven.
Tot nu too hadden zij door de groote begeerte
W ontkomen, gocn moeheid gevoeld, maar n»
deed deze zich dubbol gelden.
Ten laatste bereikten zij uitgeput de bouw-
tellen, en wierpen zich neer.
ZIJ hadden een schuilplaats gezocht fn oen
groote, verlaten stad. Bijna vyfhondord Jaar
g»leden was rij gebouwd. Ora aan de grillen van
een keizer te voldoen, maar werd eenige Jaren
tater weer verlaten.
Haro muren rijn wel de langste cn dikste van
India, manr *1.1 zijn niet meer noodig, want de
beelo stad k onbewoond; ln de boeken nestelt
nóg een klein don?, maar dit ligt zóó verscholen,
dat het niet wordt opflèmerkt. Groote torens
staan er nog als de getuigen van vroeger© groot
heid, maar de hier en daar verspreid liggend»
iteenhoopen toonen slechts al te duidelijk aan,
dat ook hier do tand dea tjjds geen onvruchtbaar
veld gevonden heeft
Do rustplaats, die do vluchtelingen gevonden
haddon, was een vervollen bovenkamer, vnn waar
uit zy don hooien omtrek konden overzien en go-
makkelijk konden ontsnappen, ais er gevaar
dreigde.
Hier besloten afl li btyvm tot bet vallen van
(Wordt oêrvoIffdX
DE TWEE HERBERGEN.
Waa op een namiddag in Juli, dat lk van
Nolnoe terugkwam. Hot was drukkend heet. Zoo
ver het oog reikte, strekte zich de witte, heete,
stoffige wog uit tusschen gaarden van hooge oiyf-
boaschen en lage eiken, onder een groote mat
gouden zon, die den geheelen hemel soheen ln ta
nemen. Geen stipje sohaduw, geen «weem van een
kleine koelte. Nlete dan de warme trillende lucht
en het piepend geluid van de krekels, een een
tonige, verdoovenda, snelle muziek, die volkomen
scheen te behooren bij de eeuwigdurende luoht-
trilling.
Twee uur lang had ik woning, noch mensche-
lyk wexen gezien, toen er eensklaps uit het stof
van don weg een ry witte bulzen voor mij op-
doexndo. Het waa het poststation Sint Vincent
een vyf- of zestal landelijke huizen, lange sohuren
mot roods daken, oen drinkplaat» voor vee en
paarden, waar geori druppel wator ln stond, onder
een groepje magere vjjgcbooomen en aan het eind
van de strook twee groota herbergen, die elkaar
•lk van een kant van den weg ala 't ware ston
den aan te kyken.
Br was Iets ln het gezicht van die twee her
bergen tegenover elkaar, dat ml) trof. De eene
was een groot, nieuw gebouw vol leven en be
weging. De deuren stonden er open, de diligenoe
was juist aangekomen, men was bezig de dam
pende paarden er voor weg te nemen, terwyi de
reizigers uitstapten om op den weg ln de korts
sohaduw der muren haastig iet» tot verfrlssohing
te gebruiken.
Op de binnenplaat» wa» het vol karren en muil
ezels, en onder de afdakon lagen de vroohtryders
de avondkoelte af te wachten. Van uit het huls
klonken lulde «temmen, vloeken, vuistslagen op
de tafels, gerinkel van glazen, het stooten der
blljartstokken tegen de ballen, het ontkurken van
flesschen en boven al dat geraas uit hoorde lk
een fraaie, vroolyke stem zingen op Mn wijw,
dat de ruiten er van rinkelden i
la belle Margotan
Tant matln est lsvAa,
prls ion broo d' argent
A r eau s* en est allée....
De herberg aap den overkant zag er daaren
tegen geheel verlaten uH. Het gras groeide sr
tussohen de steenen voor den ingang, de blinden
waren uit de hengeels gasohovenboven de 'deur
hing een klein verroest takje hulst en de treden
van het stoopje waTcn vastgelegd met steenen van
den wog.... Alles was sr zoo armoedig, aoo Jam-
meriyk, dat het een woldaad schoon, daar binnen
te gaan, om lete te gebruiken.
Binnentredend, kwam lk In een lange, sombers,
verlaten zaal, dlo door het schelle licht, dat door
drie ramen zonder gordijnen soheen, nog verlate-
ner werd gemaakt. Benige waggoleude tafelt,
waarop enkele bestoven glazen, omringden een ge
barsten biljart, dat Ryn zakjes als bedelaarsbakjes
naar ds vier kantel uitstak; een geel 'geworden
canapé en een oude lessenaar stonden slaperig by
elkaar In de drukkende ongekende hitte. En mug-
San I 0, wat 'n muggen Er waron by boopen aan
et plafond vastgeplakt, tegen de ruiten en in de
glazen..,. Toon Ik do deur opende, was 't een
gegons, een getril van vleugels, alsof lk ia een
Mjeeokori kwam.
Aan hot eind det «aal stond in do vestibule
tegen het raam, een vrouw, met alle aandacht
naar buiten te kyken. Ik riep tot tweemaal
„Hel. waardin 1" Zy keerde zich om en ik zag bet
goelbloeke, gerimpelde gezicht van een boerin
ZJ] schreide.
„Wat wilt ge r, vroeg ze, haar oogen drogend.
„Hier even rusten en lat» gebruikenwa»
myn antwoord.
Zfj zag mij verbaasd san. als vertrouwds <y
my ntat.
Js t hier soms geen herberg V vroeg fit
De vrouw suohtte.
„Zeker".... zei se, „maar waarom gaat u niet
naar den overkant, sooate ledereen? t Is daar
véél vrool ijker."
„t Is er te vrooiyk voor my. Ik biyf liever
bier" en zonder baar antwoord af te waobten,
ging lk aan een tafeltje zitten.
Toen de vrouw zag, dat bet my ernst was, bs-
gon sy bedrijvig hssn en weer te looptn.
Na een poosje ging ze in het vertrek achter ds
gelagkamer. Ik boorde haar met groote sleutels
rinkelen, met sloten tobben, ds broodkast door
zoeken blazen, stoffen, borden wassohen en aoo
nu en dan hoorde ik een snik.
Na een kwartier rondscharrelen, bad lk een
bord met vry slechts druiven, ssn oud ksl hard
brood en een fleich landwyn.
„Uw tafel ls gereed'', zei de zonderlings vrouw,
en daarna ging as weer naar haar plaats, aan
het venster.
Terwyl lk ai trachtte fk haar aan het praten
te krijgen.
„Br komen hier roker niet veel menaohen V
vroog lk.
„O noen mynheer, er komt hier zelden Iemand.
Toen wy nog alleen waren, was 't gohoel anders I
Maar nu.... de menschen vinden het hier te
triest, gaan liever naar den overkant, ona huls
la niet prettiglk lyd veel aan koorts en myn
kindertjes zyn dood. Maar hierover wordt go-
laohen. t Is een Arlésisoho, dlo de herberg houdt,
eon knappe vrouw, die mooie kanten hoeft en oen
prachtige gouden ketting draagt. Zy heeft alle
Jonge mannen uit Désonoe on de vroohtryders
maken een omweg om haar te kunnen zien..*.
En lk «Ie den heolen dag geen levend wezen."
I Ze zei dit op verstrooiden, onverschillige ma
nier od keek door de ruiten. Br moest zeker iet»
bizon do re te zien *yn aan den overkant, dat haar
ln beslag nam.
Eensklaps ontstond er aan do andere zyde van
den weg eon groot tumult.
De diligenoe zette zich weer ln beweging en
waalde een wolk van stof op. Men hoorde zweep
slagen, luid trompetgeschal van den postiljon en
meisjes, die naar de deur waren gevlogen „adieu I"
roepen en boven dat alles de forsohe stem van
daar straks t
A prls «on broo <T Argent
A I' eau en est allée,
De IA a vu venlr
Trole ohevaliers d' armée.
By het booron van deze stem voer de boerin
een trilling door de Isden.
„Hoort ge 't vroeg zy zacht, zich tot my
wendend, „dat li myn man. Zingt hy niet mooi?"
De zag baar verbaasd aan.
„Uw man herhaalde lk. „Gast hy dan ook
naar den overkant?"
„Och. u moet denken", antwoordde ze op een
toon, zóó verdrietig, maar oook zoo zaoht u
moet denken lk zchrel dlkwyis, omdat lk ver
driet heb.... en dan denk lk aan myn kindertjes
en h|j boudt van vroolykheld. 't Is hier zoo triest
ln dat groote huls en dan gaat by naar den over
kant en hoor lk hem hier zingen. Hoor.daar
begint hy weer."
En bevend luisterde zti naar de stem, en *n
paar groote tranen biggelden langs haar wangen.
En toen ik myn beurs nam om haar te betalen,
schudde zy het hoafd en zeiVandaag ta er een
gast in dezen herborg goweest dat ls ln'lang
j niet gebeurd. U hoeft nleta ta betalen....
Toen ging ik heen en lk hoopte stil, dat an
dere gasten ook in dezen herberg zouden komen
tn dat hst arm» vrouwtje geen verdriet meer zou
hebben.
(Vry naar kat Frantoh
THEEWARMER.
D t hamlworkjo moot ullgovoord wordon In
ltruüutookborduurool; daartoo klote mon «lot
grof genoog van draad, toodat do krulijoi on
geveer i m.M. groot wordon. Naar gelang de
«tof grover of flfntr la tal de theewarmer groo
ter of kleiner worden.
De kleuren kunnen hooget eenvoudig nnni
F1"1"1 mai ,war' bewerkt, dit etnnt
altijd heel voornaam, maar wie aan bont de
voorkeur geeft, kan met een gnklourden grond
I bewerkt mei één of meer kleuren oen heel vroo-
j lijk efleot bereiken. De hovenete ruimte van
don rand, waarin nn een ornamentje atut aou
evengoed «en aardige plaala gijn voor ouii aa-
l tum of naam.
Inzending Vervolgverhaaltje.
(Marlatja da Jong),
Toch deed de oudate voorzichtig een paar atap>
pen voorwaart» en Krakte de hand uit naar den
hoepel.
Maar het nijdige oude heertje hield m goed la
het oog en riep driftig „Ja waag het maar
mei den hoepel krijg Ja toch niet."
Venchrlkt weken de Jongen» echtendi. Hun
hoepel wa. verloten, dachten ie.
Toch niet De kraal boven ln den boom keek
naar den ouden heer, die weer ruetlg ln de conrant
aat te leien. HIJ vloog naar den ouden heer en pik
te een heelen hoek uit >t|n courant. Maar deze Joeg
hem weg. Maar telkens kwam de kraal weer te
rug en telkens pikte h(J weer ln de courant en
ging ten laatste op <tJn hoofd iltten.
Het oude heertje was woedend en riep, als Je
nn niet maakt dat Je wegkomt dan aal lk Ja.
Maar da kraal gtng niet weg.
Toen a*ta hB booa HJn ho»J op au ging weg
tn avgde nog: h.t lijkt w.l of Uderéén ml] van-
daag plaagt en..., vargat den hoepel.
Zoo gauw hy alt het gnloht verdwenen waa
haalden da Jongena hun apealgotd terug en bla
ren ln het vervolg wat uit de buurt van de bank
alt tl een oud heertje op eat.
MARIE DB JONO, oud ta J'V
Laanweg, HarankaraptL
HET ONOEUOENOE HAASJE.
(Ingeaooden door do WITTE LEUE).
Moedor en Vader Haa# woonden lei een afgw-
legon buurt, mol bun twe« noonljeó Hang nn
Piet Hot wa» eon boel otll plokjo woar hemd
niemand kwam. bet waa namelijk op de beide.
Op oen warmen Auguatueavond kwam Vader
Haaa ven nljn wandeling twrug, en vroeg aan
Moeder Haaa of h«t eten klaar waa Ja, het eton
waa klaar. Vador eette nleh noer ta hél holletjo
on Moeder on Hana kwamen naaat hem
ritten. Piet waa er ntet WJ wn» met
«bn vriendje Henk woggogeam. Moeder
fel „Plot le mot Honk «min kijken of
btj «lo kan vinden en den sou bij wat me®,
brengen voor ene, maar Ut word ongvruat want
hy blijft soo lang weg". ,Jo moet Plot nlut
met Henk laten giwin, iel Vador. Het le oen
fDmeene Jongon, WJ «tookt endoren op om
waad la doen, mitar blifjft seW bullen echot
„Ja", tel Moedor, dat Ie wol soo. maar Je kan
Plet tooh niet aan ren touwtje leggen.
ta dien tueochentijd waa Wri aJ tien uur ge
worden. Veder «tand op en Heg: onrustig het
hoUetJe op* on neer. Eindelijk kon hy het niet
uithouden: hy tel tegen Moeder: „Ik ga even
naar don veldwachter. Manr nét dat hy dat set
word er gobold. Vador liep hnnetlg nnar do
deur want hy dacht natuurlijk dat hot
Piet wae. Maar tot tyn groote verba
ring sag hy Jeneen den veldwerhter. Va
der tel: „Wat komt u hier doen" „Wat Ik hlor
kom doen", bromde Joneen, dat sa! Ik Je vertol
len. J« toontje, ta vanmiddag sla gaan toeken
bij boer Heeten op den akker met tija
vriendje, dat mag natuurlij*t niet. Ze rijn
nemen gaan vechten, en Je toontje ta over al
de groente en aardappelplanten heen ge
loopen ,toen by na een ruileparty voor tljn
vriend bet hasenped koo». Je kunt hem om
elf uur komen halen van het bureau. Ik kwam
toevallig voorby en bob se alle twee mee
genomen, want ze hebben den heelen akker ver
nield Je moet ook schadevergoeding geven, net
too goed ale Henk z'n Pa.
Nadat Plet weer tbule waa rijn er nog heel
wat hazetraantlea geachreld, maar 't «lot waa,
dat Plet boterwhap beloofde en itab niet moor
mot «lachte vrienden ophield.
Een modem neetje.
We hebben een Snoeperig katje,
Een schatje, een dot van een dier,
In apelen, ravotten en «tooien
Heeft 1 altoos het grootete piotzier.
Een knlkkor, een kloe of eon kluwea
le 'l heoriykrte tpoolgOed voor poe*.
En «pinnen kun t'o, zoo gezolllg,
Och klndren, het Ie tooh zoo'n enooel
Ze Ir dol op een warm, rustig plokje,
Daar la 't haar het meeet naar den /li),
D'onmoogiykete hoekjes en gnajer
Zoekt ze op en kruipt yilnge er tn.
I-aetrt vonden we haar h/do hnolklii
Wat moesten we lachen! De guit
Stak 'I oolijko, glundere snuitje
Parmant boven 't pannegat uli
Natuurlijk verjoegen we "t diertje
Uit 't neetje zoo heerlijk van paa,
En 't schelmpje betreurde 't heel zeker,
Dat 'n poosje geen pannen Ijs wan,