ONS H0£KJE. geschiedenis van gevaar en heldenmoed. L Fox zat ln een vliegmachien. Hij wou naar beneden zien. Boog zich te ver uit de ruit, PiofInééns viel hij er uit. b En, wéér zit hij is 't geen klucht T Op zijn plaatsje in de lucht. Foxwat begin je nu alweêr t Strakjes rol je nóg een keer 11 j DBKMAPPH KOK. ft beo Koko, <Je knapt» keft, De hood}es komen uit bun nok. Omdat nii het wel weten: AJs Ik de pap heb klaargemaakt, Is 't leker, dat ze héérlijk emaaikt En schoon wordt opgegetenl H. H. DE BRUIJN—LéON. Meet het Engelach door U (Vervokö. aproctf nM een der veneten ven de kamer, nj don hadden opgehouden, en liep ln de «w veo een muur 200 vèug mogelijk weg. jd door Mek en Jack. Het was maar al at. De eaware hadden onopgemerkt de bereikt on, sdgaande op de plaats, waar ■ohteltngen de nudlah hadden verlaten, dl ook terecht gekomen in dat gedeelte tam, waar onze vrienden doh schuil hiel. 1 taai weeionde, dat de Engeleehen een graoht bedden dtgeset, hadden dj een 0 omweg gemaakt en naderden dj de piaata aan den achterkant. Dngelukktger- tiapte AUdk, toen hij na Gulab uit het von- Been eteen loe en een ludde kreet de vtuobteUngen waren opgemerkt, jft dlobt achter mijl" fluisterde Oulab; hop hdj vlug lange verschillende paadjes en de nndinhoopen door en lichtte doh tj au* bet midden der mine, doch steeds houdende. g wee de tn nu geheet ondergegaan, 1 dj tn de dutstemile konden voortelulpen. ntj groote afstand scheidde hen roede van 9 vervdgom, en weidra werep dj geheel hop Gutab lo rechte lijn voort, tot au vierde mijl van den buitenmuur; toen doh plotseling naar linke. Benige en daarna boorden dj aan de kreten swanv, dat dom hen waren voorbijgesneld, adellijk keerde Gutab terug om de vermora- an te gaan helen, die rij ln de haast bad- Hbtergelaten. Hij kwam spoedig bij de totaals en verrocht djne metgezellen bij Ueine doorgang, die naar het veld voerde, tohten. Daarop hop bij door naar de beken- men maar stuitte ptolseling op een onver ten eebüdwaobt, tn wien hij een der ea- heritenda. Gtetafo antweanide vlug: „Zij M OOM***, jumoa Dak" en naderde rua- ■Bgeeonftene herkende hem niet, vddrdat dicht bij bom waa en deed toen met djne Mo uitval naar hem. Gulab had da djne tan, meer, behendig uitwijkende, vermeed I pont, trék djne sabel, die aan djne rijde en gat djne tegenpartij ruik een hevdgen dit deae ter aarde viel. Daarna pekte hij ég kleederen hij elkaar an vervoegde doh hdj Mok en Jack. idu staken dj doh in de medegebrachte leren en verlieten daarop de ruinen aan anderen kant ven Delhi; na eenlgen tijd ien dj weder een rijweg tn aan hunne reet* ad, die ben, na vijf mijion geloopen te heb- ta het oude Delhi bracht dat gelegen is op iveer elf mijlen ven do nieuwe etad van num en waar achthonderd jaren geleden Woerode Kntab Minar de bewonder&g van itldgens opwekte. li aanachouwen ven den 220 voet hoogon die over djne geheela lengte prachtig ge- ihouwd wae, bracht droeve herinneringen Bok's geest teweeg. Die ruil was waar- bbjk opgericht als symbool van de Moham- MMohe heerschappij over dit land, aoht W jaren geleden. Zou die heerschappij mm gevestigd en het Engelsche bestuur «116 verdreven worden 1 tokklg was die treurige stemming niet van in duur, wamt Mok was zeer vermoeid.; «dién bad Gulab er op aangedrongen, dat toodra da maan opkwam, hunne schoenen de Indische pantoffels zouden verwisselen. drHjk zaten die dingen bun zeer loe en on- kWcelijk aan de voeten, doch zij moeetan er Wondt het koets wat het wilde. Hunne voe- togonoen zelfs pijn te doen, en toch was nog niet het eenige ongemak. De shawls, dj over hunne hoofden hadden geslagen, ted om voor hunne gezichten te worden ge- kon, elotem. de bultenluoht geheel al; zij •ten naar adem. «tok kon bijna niet meer voort, maar een [np Jack zakte hem, dut bij opgewekt moest <Wn, went deze eoheen uitgeput en niet in te aXW-,,a. '--^H^gfaVlA'lliri lUififtlll En nu hadden zij nog eli mijlen te gaan, vóiSr zij Delhii bereikten! Guifab bad bepaald, dot men twee uien, doch niet langer, zou rusten en die met zou eerst eene mijl verder irotroden. Wat waren zij blijde, teen die mijl wae afge legd en zij buan© doodvermoeide lichamen onr der de schaduw van een der aan den weg staan de boomen konden uitstrekken. Jack viel spoe dig van vermoeidheid in slaap. Alic-k en Gulab bleven nog ltfulsterend met elkander praten. Zoo hadden zij meer dan een tuur gerust, toen Gulab onrustig begon rond te zien. „Luister, AMck, sa- bib," zeide bij. AMck spitste de ooren en hoorde weldra heel ln de verte hoefgetrappel. „Zij ko men dezen karot uit," vervolgde Gulab. Alteik wekte onmiddellijk Jack, die met eene bewe ging van schrik opstond. „Wat moeten wij nu weder doen, Guilab?" vroeg AMck. „Wij kunnen niets doen. Wij kuur non rechts noch linke gaan. Zie de maan eens op de vlakte schijnen! Waar zouden wij ons moeten verbergen," antwoordde Guilab. „Wij doen het beste hier te blijven. Laten wij ons im de schaduw van dezen boom lo gindsche grep pel verschuilen." Dit middel bood hun weinig kans op ontko- ming aan, doch In de gegeven omstandigheden was het nog het basrte. De greppel was nog geen drie voet diep; de boom wierp er wel zijne schar duw over, maar wat betee kende döt, waar eene heldere maan aan den betmei stand'? „Ddt Is maar het beste," zeide Jack. „Br be staat geen hoop meer op orofikoming. De dood komt slechts wat vroeger, Ik wensohita, dat hij dezen morgen reeds gekomen was." „Stil het geldt uw leven!" fluisterde Guaïb. De dirie mannen lagen doodstil naast elkander. AMck met Jack'e band in de zijne. Geen geduid, geen zucht werd gehoord, toen de ruiterbende naderde, lachende en pratende over de men- eohen, die zij dien morgen hadden vermoord. Hoe duidelijk klonken hunne stemmen in den stillen nacht! Hot was slechts eene kwestie van seconden! De dood scheen onzen vrienden zeer nabij, want hoe konden zij verwachten niet gezien te zul len worden, waar zij elkander zoo duidelijk za gen t Doch juist op het oogenbMk, dat zij verwacht ten ontdekt te zullen worden, gebeurde er iets, dat zij later als een wonder of als eene be schikking van God beschouwden. Toen de rui ters vlak bij waren trok er een klein wolkje lange de maan eèn wolkje, im die damiplooze atmosfeerl Hot was niet groot, maar juist ge noeg om een oogenbMk een schaduw op de aar de te worpen Het was zoo vreemd, dat hot zelfs de aandacht dor ruitere trok, want een hunner riep tot de overigen: „Ziet gij dat wolkje daar voorbij de maan trekken?" liet duurde slechts een oogeniblik; toen de laatste ruiter waa voor bijgetrokken, kwam de maan weder te voor- schijnsel, maar het natuurverschijnsel had dienst gedaan om de vluchtelingen ln duisternis te hullen en de aandacht dor ruiters tot zich te trekken. „Dit is de hand van God, Jack," zeide AMck plechtig. Maar Jack wa« in zwijm gevallen. De onzekerheid dier enkele kritieke oogenblikken was hem te machtig geweest. Zijn vermoeide geest had die spanning niet kunnen doorstaan. De bezwijming duurde gelukkig niet lang, ein delijk ontwaakte hij, in het eerst verbaasd en van niets bewust, doch daarna begon hij hevig te snikken. Zij konden echter niet langer toeven; de vermoeiende reis naar Delhi moest voortge zet worden. Na een kwartier gemarcheerd te hebben, kwa men zij aan een bron, waar een lederen emmer met een touw hun die geegenheid schonk te drinken en het hoofd en voeten te baden. Dat deed hun goed en met nieuwe moed trokken zij verder. Dat wolkje was een goed voorteeken. „Voorzeker," dachten zij, „als God ons nu voor ontdekking bewaard heeft, zal Hij ons nog wel verder helpen." En dan dach Aleck aan de woor den, die zijne goede moeder tot hem gesproken had bij zijn vertrek naar Indiö: „Alek, mijn jon gen, je zult je wellicht im gevaren begeven, die wii niet kennen, maar God is met je." Hij heeft je een taak gegeven en wanneer Je die volvoerd hebt, zal Hij je tot zich nemen eerder niet, tenzij je paden bewandelt, ver van die, waarop Hij je had willen leiden," AMck dacht nu aan die woorden, welke hij bijna ver beten wus un bij besloot zijn loven, dat God dikwijle op diien dag bewaard had, voortaan te besteden, zooale hij meende, dat God het wenschte. Mijl na mijl legden zij aff, totdat zij in de voor stad kwamen, waar Hosein's huis stond. Er heersebte nog eene ongewone drukte op straat, zoodat onze vluchtelingen moesten op passen, door niet hum landaard te verraden. Eindelijk zag Gulab Hosein op den hoek van eene straat staan. Hij tikte hem op den schou der en zeide fluisterend: „Ik ben het, Gulab." Hosein had den dorpeling en de beide vrouwen niet herkend, doch nu leidde hij hen onmiddel lijk in zijne woning. In weinig woorden verhaalde hij hun, wat hij gedaan had. Na de poney's losgelaten te hebben, was bij door het dorp naar de Kutab-pilaar ge reden. In de buurt daarvan woonde zijn neef, wien bij zijne avonturen mededeelde, want hij vertrouwde hem als een broeder. De neef bracht Monarch naar den stal en reed Hosein in een ossenwagen naar zijm huis in Delhi. Zij bereikten die etad even na donker en brachten onmiddellijk Hosein's moeder, vrouw en kinderen naar de Kutab-pilaar om het huis geheel ter beschikking te kunnen stellen van zijn meester. Weldra lagen Jack en Alick gerust te slapen en droomden van den warohopigen wedren, de vlucht door de ruïnen en de angstige oogenblik ken in de schaduw vam den boom. terwijl Alick bovendien de bekende etem zijner moeder hoor de, met de bemoedigende woorden: „Mijn jongen. God ie met je!" (Wordt vervolgd1). HET VLASMEiSJE. Een sprookje. Ze zette haar heerlijke koeken en honing en melk voor. Het Vlasmeisje stilde haren honger, dankte de oude vrouw vriendelijk en ging ver- frischt en opgewekt weer op weg. In haar mandje borg ze een deel van het garen-, dat ze in de hut gesponnen had. De zon stond nu hoog aan den hemel en *t was erg warm, daarbij was het zeer stoffig op den straatweg en 't Vlasmeisje werd zeer dorstig. Ze haalde haar flesch voor den dag, maar juist toen j ze drinken wilde hoorde ze zacht miauwen en j ze bemerkte een klein kutje, dat klagend riep „och, geef me wat water, ik sterf van dorst." I Het Vlasmeisje bukte en nam het arme, hijgen de diertje op en 't water in haar hahdpalm schen kende liet ze 't beestje alles opdrinken. „Dank Je wel, lief meisje", zei de kat. „Ik ge- voel me nu veel beter. Wees verzekerd, dat ik je 1 goedheid niet zal vergeten." I Het Vlasmeisje liep nu verder en dacht, dat ze wel een bron zou tegenkomen, waar ze haar dorst kon stillen. Ze luisterde dus of ze 't ge- ruisch van water ook vernemen mocht en *t duur de niet lang of ze wist, dat ze een bron naderde. Toen ze echter bij de bron kwam, vond ze deze door eeri vreeselijke draak bewaakt De groote tanden en klauwen van het beest Joegen haar I angst aan, maar haar dorst was zoo groot dat I se al haar moed verzamelde en hem aansprak. „Ik bid u, mag ik een weinig water drinken?" I „Niet uit mijn bron," snauwde de draak, „of je i moet me een touw bezorgen, waarmede ik mijn 1 vijand binden kan het moet zoo sterk zijn, dat i Ik met mijn groote kraoht het niet breken kan." Toen herinnerde het Vlasmeisje zich het garen in haar mandje. 1 „Zoo'n touw kan ik u bezorgen," riep ze uit „Maar ge moet even wachten." Ze ging op den grond zitten en vlocht het garen tot een touw. 1 Toen se klaar was, was het niet dikker dan de 1 vinger van een pasgeboren kindje ea de draak lachte haar uit. I „Ho, hosmaalde hij, dat breek ik met éón klauw." Hy pakte *t touw en trachtte het te breken, maar het hield zich goed. Toen trok hy er aan met beide voorpooten en eindeiyk wond hy het eene eind rondom een zwaren boom en *t andere om zyn lyf en trachtte het zoo door te trekken. De eik viel met een hevigen slag ter aarde, maar van het touw was zelfsf geen vezeltje vernield. „Je bent een knap meisje", zei de draak ver wonderd „nu mag je de bron leegdrinken." Toen nain hy het touw en ging er op uit om zyn vyand op te sporen. Het Vlasmeisje dronk, waschte haar gezicht en handen en ging weer verder. De zon daalde nu en het was reeds laat, maar de groote kasteelen en de torens der groote stad lagen voor haar en na een kleine wandeling bereikte ze haar doel. Nu Niet uit 9»mauwde de draak* scheidde haar nog slechts een breede rivier van de poort. Over de rivier lag een brug en aan het einde daarvan bevond zich het huisje van den tolgaarder. Het Vlasmeisje nam het geld uit haar zak, om tol te betalen. Maar juist toen ze dit deed, kwam een arme, verminkte soldaat naar haar toe. „Wil je mij dit geld niet geven," vroeg hy. 'k heb moeite genoeg om mijn kost te verdienen, want wat hebben de menschen aan een lammen, ongelukkigen man En 't Vlasmeisje gaf alles, wat ze had. Toen ze by den tolgaarder kwam, zag ze, dat hy bezig was met visschen. „Ik bid u, heer," vroeg zy, „laat me doorgaan. Geld heb ik niet, maar 't is laat en ik kom van verre en ben alleen. Ik heb een boodschap ln de stad te doen en zou gaarne verder gaan. Maar de man luisterde niet, want terwyl ze sprak, slikte een zware visch het aas in en trok aan het snoer. „Aha I" riep de visscher, „ik ben goed af van avond Maar de lijn brak en de visch zwoin weg. Hy ging boos naar de poort. „Ik heb geen geld voor u", zei het Vlasmeisje opnieuw, „maar ik zal een snoer voor u maken, dat nooit stuk gaat, als ge me zóó door laat gaan". „Voor zoo'n snoer, zou ik den tol gaarne uit myn eigen zak voor de betalen," zei de man. „Dit is niet den eersten keer. dat ik myn buit verlies. Maar heb je zulk een snoer Toen toonde het Vlasmeisje hem het garen in haar mandje. Na enkele minuten had ze een snoer gevlochten, dat niet dikker was dan een haar. „Hm" zei de tolgaarder. „Eer dat we je voorby laten gaan, zullen we je snoer beproeven". Hy trachtte het stuk te trekken, maar het hield het uit. Hy bond het aan twee pilaren en ging er met zyn geheele zwaarte op hangen, doch 'fc brak niet. „Het is een vreemdsoortig snoer", zei de tol baas, maar ik zal je doorlaten Hy opende de poort en liet het Vlasmeisje de stad binnen gaan. 't Was nu avond en de ver moeide reizigster zocht een herberg op en ver zocht de waardin om twee dagen onderdak in ruil voor een van haar prachtige hemden. Ze sliep heerlijk en stond den ^volgenden mor gen vroeg, geheel verkwikt op, waarna ze zich naar de markt begaf, waar ze op den hoek van twee straten ging staan om haar waai te koop te bieden. Nu gebeurde het, dat de zoon des konings voorby reed en toen hy het Vlasmeisje zag, vond hij haar t' liefste meisje, dat hy ooit had gezien. Hij steeg va'n zijn paard, sprak vriendelyk met haar en kocht de helft van haar prachtig werk, terwyl hy haar met een dubbele hand vol gouds betaalde. Toen nam hy zyn baret af, boog diep en reed heen. En den geheelen dag stond het kleine Vlasmeisje op de markt, en terwyl ze haar goe- j deren ten toon spreidde, dacht ze aan den vrien- I üelyken, schoonen prins, die ze gezien had. Toen het tyd was voor het hofbal, deed hy een der prachtige hemden aan en verscheen er mee i in de troonzaal. „Want", zei hy, „zyde, satyn, nooh fluweel «yn zooo kostelyk als dit prachtige, fyngeweven zeli- gesponnen linnen." (W ordt vervolgd). DE BELOONDE KLAPPEN. Toen d» Byaarotijnoohe Keizer Leo V (8T3— 820) de' regeenirog aanvaardde, heorecbtteu in zijn rijk, en vooral in zijn hoofdstad Conetanti- noped, zeer lastige wanverhoudingen. De nieuwe heeneoher deed zijn uiterste be«t om orde en veiligheid te her stellen. Niet alleen bepaalde hij zich tot het uitvaardigen van doelmatige wet ten, maar hy wilde zich ook persoonlijk van don beetaanden toestand in de etad overtuigen; daar om ging hij vaak verkleed de straten der etad doorwandelen, ten einde allee met eigen oogen te kunnen waarnemen. Eene wilde hij de vertrouwbaarheid onder zoeken der wachten, aan wie wae opgedragen 's nachte alle personen ln te rekenen, die er maar eenigiszlne verdacht uitzagen. Nauwelijlke had de Keizer ia een voor zijn doel geechikte Meeding het palede verlaten, of hij viel een wacht in handen. Maar voor eenige goudstuk ken werd hij dadelijk weer toegelaten. Toen hdj, na korten tijd, weer werd gepakt, lukte het hem opnieuw, zich uit huin handen vrij te koopen. Vertoornd over zulke ellendige toestanden, wil de hij och naar zijn paleis terugkeeren, toen hij voor de derde maal werd gegrepen. Toen hij ook nu met een goudstuk deze wacht wilde orn- koapen, beantwoordden d© mannen zijn vooretett met slagen en wierpen hem in de gevangenis. Eerst nadat haj hier zich aan den opzichter had kenbaar gemaakt, kreeg de keazer verlof om weer te koeren naar zijn paleis. Den volgenden morgen werden de wachten geroepen om voor den Keizer te vereahijnen. Zij, die hem hadden vrijgelaten, werden met zware gevangenisstraf betaald; de anderen evenwel, die hem geslagen en in de gevangenis ge bracht hadden, ontvingen een aanzienlijke som geld als loon voor hun trouw. De Keizer zelf evenwel heeft znoh nooit weer blootgesteld aan de onaangename gevolgen, die een persoonlijk onderzoek naar de trouw zijner wachten kon hebben. FOX'S AVONTUUR IN DE LUCHT. (door ff. ff DE BRUIN—WON). z. Iemand, die te schild'ren stond, Brak den val van onzen hond. En gelukkig I niet zoo slecht, Kwam hü op diens hoofd rerpcht Wéér een tuim'ling en half dood. Viel hy in een warmen schoot Janus zelf, de grenadier, Deed hii hiermee geen plelzler I 6. Hemel, zag hy het wel goed Sneller stroomt zyn hondenbloed I Voor *yn neus hy kan het zien. Snort zijn meester's vliegmachlen 7. Héél wyd opent zich zyn bek, O, hy is van vreugde gek I En met uitgestrekte» tong, Waagt de hond een reuzen sprong 11 4. Eenmaal, op den vasten grond, Greep een diender naar den hond, Hij kreeg draaien om zijn oor. Want hij had geen muilband voor I Jankend, bang voor nóg meer straf, Rende hy in wilden draf, Met een pimpelpaarsen kleur, 5too maar door een open deur

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1928 | | pagina 19