Schager Courant
Aan de oevers van den Heiligen Ganges.
Tweede Blad.
Moreele Drankjes
en Pillen.
Het feest der maansverduistering.
Feuilleton.
Staatsloterij.
Zaterdag 9 Juni 19?8
71ste Jaargang. No. 8267.
9.
praatjes vullen floen gaatjosl En... óók geen gatl
M1LLIOENEN DOMPELEN IN HET WATER ONDER
OM ZICH NAAR LICHAAM EN ZIEL TE REINIGEN.
Op den plas voer een man en die viel over boord;
iEn de wind dreef z'n schuitj' in een ommezien voort;
!En bij schreeuv/d' in z'n angst dat hij langzaam
verzonk
En men ras hem moest helipien, aleer hiji verdronk.
'En Teunis en Tijs zagen 't ongeval aan
jEn beraadden zich zwaar, wat het best was gedaan,
|um, (waar geen van hen beiden de zwemkunst
verstond)
jDen drenk'ling te brengen op veiligen grond.
o
Tijs krabt zich de kruin en ziet peinzend omihoog
jEn Teun gluurt diepzinnig door 't half-gekierd oog!....
iZöó staan daar die twee aan den zoom van het riet,
Tot elki ipilote het éénige redmiddel ziet!
o
„Wel Teunis", zegt Tijs nu verrukt, „weet je wót?
|„We gaan naar de timmerloods ginds, om een lat!..-"
„Een lót?! - Ben je mail Vóél te kort, naar ik
meen!
Nee, werpen we liever een lijn naar hem heen!"
o
„Ik zeg je: Een lót!" „En lk zeg van een lijn!"
„Een lót!" een lijn!" „Nee, een lót
mioet het zijn!"
„Lijn!" „Lót!" „Lót!" ..Lijn!", schoot het
over en weer
En de drenkeling gilt: „O, ik zink méér en mjéérl"
o
„Ja, hou Je maar kalm, hoorl", troost Teunis den
man,
„We zullen je redden, zoo vlug het maar kan!"
„Ja zeker", roept Tijs, „heusch, we gaan om een
lat!"
„Om een lijn!", schettert Teun en zóó gaan zij op
't pad.
o
En Tijs haalt een lat nu en Teun vindt een lijn
En als zij amièchtig aan d'oever weer zijn
Heeft Daan, die voorbijkwam, geen oogwenk
gedraald,
Maar den man, schier halfdood, reeds op 1t droge
gehaald.
o
En de dokter heeft eerst voor zijn leven gevreesd:
„Eén minuut maar te laat en hij was er geweest!"
Thans brengt nog diens kunde, al zij 't dan niet vlug,
Den drenk'ling geleid'lijk in 't leven terug.
o
Maar Teunis en Tijs gaan te keer tegen Daan,
Dat had 't reddende werk buiten hèn dorst toestaan.
,,'k Bad het graag," antwoosidt Daan, .met Je toeiden
gedeeld,
Maar de Dood stond op sprong en geen tijd mocht
verspeeld!"
o
En toen 'k in „De Schager" bij 't Poldernieuws lasl)
Hoe aan 't Daaglijksch Bestuur werd verweten,
heel kras,
Dat het daad'lijk alléén aan het werk was gegaan,
Toen dacht ik aan Teunis en Tijs en aan Daan,
o
En ik huldig den mian, die in 't uur van den nood,
Niet vróógt, links en rechts, tot de kans licht
ontvlood,
Maar dan moedig durft hónd'len! Ja,.... misschien
zelfs verkeerd.
Doch met próten werd nooit nog een dijkbreuk
gekeerd!
I) Verslag Vergadering Polderbestuur, in de Scha
ger Courant van Dinscdag 5 Juni.
Honderdduizend bedevaartgangers zijn in April op
getrokken naar het drieduizend-jarige Benares, de
Hlielige Stad op den linkeroever van den 'Ganges, het
Rome der Hindoe's en van oudsher de voornaamste
zetel der Brahminenscholen en der vereering van
Brahma. Het feest van de maansverduistering zou in
de Hindoe-stad, de oudste stad op aarde, gevierd
worden. In scharen en drommen trekken zij door de
nauwe straten, heele gemeenten en dorpen. De hoe
ren voeren vrouwen en kinderen aaii de hand met
zich mee, die in het gedrang beangst worden. Scha
ren van pelgrims, inet lange staven, in safraan-roode
gewaden gehuld. Scharen van bedelaars, want Be-
naris is het toevluchtsoord van de bedelaars. Zij zit
ten in lange rijen, den ganschen weg langs, en hef
fen hun schalen op tot de voorbij stroomen de menigte.
En de vrouwen werpen er een handjevol rijstkorrels
in en een paar koperen munten. Een.bedelaarskolonne
schuift zich, als een spie, door de dicht opeen gedron- j
gen massa. Twee kreupelen kruipen vooraan over den j
grond, de door lepra verminkte beenen in vuile lom- j
pen gehuld, andere ongelukkigen volgen met door
deze vreeselijke ziekte aangevreten handen en ar-|
men. Jammerlijk weerklinkt hun gezang: „Siva, Si-
va.... Het regent rijst en koper in hun schalen. Een!
andere bedelaar, een verlamde, wordt door twee
mannen aan een bamboe-stang gedragen. Hij zit neer
op een kleine houten plank, die met touwen aan den
stang bevestigd zijn, als de schaal aan een weegtoe
stel.
In. de Heilige Stad heerscht een koortsachtige
stemming. Scharen van bedelmonniken en Saddu-
ceërs zijn toegestroomd. Zij gaan naakt langs den
weg, tot op een lendendoek na, hun lichamen zijn
met asch ingewreven, de aschgrauwe gezichten af
schuwelijk beschilderd, de haren op den schedel hoog
opgebonden. 'Beneden op de terrassen van den Gan
ges zitten zij in heele lange rijen. Er zijn vele kwak
zalvers onder 'hen, die van de domheid der men-
schen leven, precies als overal, maar ook veel vrome
mannen, wien het heilige ernst te met hun godadienö^
tige opvattingen. Zij zijn gekomen, om in den Gan
ges te baden, als alle Hindoe's, tegelijk echter om het
I volk een voorbeeld te geven. Zonder zich merkbaar te
verroeren, zitten ze neer, in een houding als van het
1 godsbeeld Boedha, de voetzolen naar boven gekeerd,
j de handen in den schoot gevouwen, in heilige medi
tatie. Ziji zeggen niets, zij zien niets, noch de me-
I nigte om zich heen, noch de gaven die de vrouwen bij
hen neerleggen. Morgen zullen zij weer in de een
zaamheid terugkeeren, ergens heen.... Waar?
Steeds nieuwe drommen stroomen de stad binnen.
In de nauwe straten en in de donkere stegen, die
naar den Gouden Tempel voeren, is het gedrang le
vensgevaarlijk. Schel weerklinken de klokken en bel
len, tempelpriesters, opgewonden en badend in hun
zweet, grachten tevergeefs, orde in den chaos te
scheppen. De eene troep pelgrims na de andere baant
zich een pad door het heiligdom. Zich om niets be
kommerend, met de bedaardheid, waarmee ze eiken
dag voortschrijden, loopen de 'heilige, overoude stie
ren rond. Zij gaan met den menschenstroom mee,
soms echter komen ze dezen tegen en dan is het bijna
onmogelijk, dat er plaats voor hen gemaakt wordt»
Reeds beginnen de trappen, die naar den Ganges lei
den, zich met menschen te vullen. Achter deze
amphitheaters-gewijs gebouwde terrassen liggen de
paleizen der Maharadja's, want elk van deze hooge
persoonlijkheden, voor zoover zij Hindoe's zijn, moe
ten hun paleis in Benaris hebben, waarin zij vertoeven
bij hun bezoek aan deze stad. Ook staan hier de tem
pels, groote en kleine, in lange rijen, dicht naast el
kander.
Op de terrassen staan groepen van zangers. iZdJi
zingen van Krishna en Rama, omringd door een
dichte haag van aandachtig toeluisterende men
schen. Toen Krishna van de badende boerenmeis
jes de kleeren stal toen Krishna den berg in de
hoogte hief tegen Indra's regenvloeden de oogen
glanzen,, de bruine gezichten geraken in een blijde
verrukking. Het is hun Krishna, hun menschelJJke
god, hij zal hen begrijpen, hun vee en hun velden
beschermen.
Hun voorhoofden zijn beschilderd, rood, geel, grijs,
allen dragen zij het teeken van hun secte op hun
voorhoofd. Hun god is Vishnoe of Slva of Rama of
de verschrikkelijke Durga, wie men in den tempel
dagelijks geiten offert, om haar mlilder te stemmen,
Achter de zangers staan groepen van muzikanten,
die op kleine bekkens en langwerpige trommels
slaan. Uit dit leger van geschoren schedels verheft
zich de fanatieke gestalte van een prediker en ver
maner, wiens luide stem boven alles uitklinkt.
Vroeger was hij koopman, had hij zijn winkel in
Basar, ieder kent hem; thans is hij een fanatiek aan
hanger van den godsdienst geworden. De priesters
zitten zwijgend in den tempel neergehurkt. Zij zijn
Brahmanen, rijk door de kopermunten van het
volk, maar zoo verheven, dat zij wel zorgen niet
met het volk in nauwere aanraking te komen. In
sommtige stadjes is dat zoo sterk, dat men zelfs
aparte straten voor ze gebouwd heeft.
Ook vele oude menschen, honderdjarigen, zijn
van verre naar dit oord gekomen. Op een bastion
dat ver vooruitsteekt, in de rivier, kampeert reeds
sedert drie dagen een stokoud moedertje met haar
zoon. Het moedertje ligt, het sterven reeds nabij,
op een deken, en de zoon, een bruine reus, houdt
haar den ganschen langen dag in zijn armen. Zij is
gekomen, om in het aangezicht van den heiligen
stroom te sterven en aan zijn oever verbrand te wor
den. Zij stierf twee dagen later, waarna de bruine
reus zijn kleine moeder zorgvuldig veraschte.
Mijlen ver glanst het water van den heiligen Gan
ges. De schemering valt. Bloemen drijven op zijn
oppervlakte, gele guirlandes, honderden vam kleine
lichtjes, op spookachtige vlotten door biezen bij el
kaar gehouden, drijven den stroom af, oplichtend en
flikkerend als zachte sterren. Een priester mlet een
lantaarn, die den vorm heeft van een lichentde py-
ramide, schrijdt voort over een der bastions en
houdt het licht den duisteren Ganges tegemoet. Ge
lijk eiken avond buigt hij deemoedig voor deni hei
ligen stroom, terwijl de bekkens schetterend de hei
lige stilte verbreken. Wanneer het lamipje uitdoofd,
beroeren zijn vingers eerst de rookende pit en daar
na zijn voorhoofd. Alle klokken en bellen in de tem
pels breken nu met een ontzettend lawaai los. Hiet
is het uur da.t tot Siva wordt gebeden. Stemmen en
gehuil weerklinken. Siva, moet hooren, dat zijn volk
hem niet vergeet. In zijn tempel knielt steeds de
heilige stier Nandi, uit steen gehouwen, voor hem
neer. Raakt mlen den stier aan, dan wekt deze Siva,
uit zijn verzonkenheid op, m*et wien hij door een
onzichtbaar koord verbonden is.
Nacht! en de maan stijgt aan het firmament om
hoog, onbewust, dat honderdduizend paar oogen op
haar gericht .zijn. De electrische lampen zetten de
terrassen in een hel licht.
Op alle trappen en terrassen, die zich kilometers
ver langs den Ganges uitstrekken, staan1 de men
schen nu schouder aan schouder. Pyramiden van
menschen, waartusschen de donkere paleizen als
diepe kloven op een hesneewden berg afsteken. Op
de vooruitstekende bastions in het schijnsel van de
electrische lampen, lichtende plekken in de duister
nis, de sneeuwwitte, met daartusschen de doorzich
tige, gele, groene en oranjekleurige gewaden.
Inderdaad, een schouwspel, dat, zooi 'het zich fctt
de nieuwe wereld afspeelde, veel meer deed den
ken aan een wedstrijd om het wereldkampioen
schap boksen. Maar hier is het Indië, het mysteri
euze Indië, welks religieuze feesten zulke machtige
schouwtooneelen oplevert. Zooals er zich hier hon
derdduizend! op deni oever hebben verzameld, zoo
zijn er verder beneden- en opiwaarts, ongetelde mil-
lioenen bijeengekomen, om het feest van de maans
verduistering te vieren. Ziji allen hebben gevast en
zijn gekomen om zich door oen bad1 in den heiligen
Ganges naar lichaam en ziel te reinigen, zoodra de
verduistering van den maan intreedt.
Steeds hooger stijgt de zilveren maanschijf aan
den fonkelenden sterrenhemel. Dan iets ala een
violette rook) schijnt zich aan den zuidelijken rand
van de glanzige schijif te vertoonen! Onrustig be
weegt zich de massa van menschelijike gestalten. In
den liuchtkegel van elke lamp ziet men opgewonden
de witte gewaden fladderen. Men begint zich te ont-
kleeden.
Duidelijkl is nu de opkomende verduistering waar
te nemen. Een onbeschrijfelijk gezoem en gebrom
stijgt uit detze menschenmassa op, het wordt als een
donder van de branding langs het zeestrand. De
mensöhelijke bergmassa begint te wankelen, lawi-
ne's van menschen stroomen naar deni kiant van de
rivier. Ieder wil de eerste zijin, die zich in den hei
ligen vloed stort.
Drommen dalen tegelijk in het water af, duiken
huilend en biddend onder, steeds weer opnieuw. Eén
stroom van menschenlijven stort in; de rivier. Zonder
de voorzorgen der politie zou een catastrophe bijl
deze religieuze opwinding onvermijdelijk zijn. Het
is geschied, dat bijl een dergelijk tooneeJ, dat het
bad een minuut vrijgegeven werd, er over de 400
menschen verdronken.
Lange bamboe-stangen zijn ini ^hiet water aange
bracht, waarbuiten het verboden is zich te begeven.
Booten op het water houden daar controle op. De
politie, door 2000 studenten van de Hindoe-univer
siteit ondersteund, keeren opl gegeven oogenblikkem
de opdringende menschenmenigte, zoodat telkens
een bepaald aantal in het water gaat. Helpers en
ordebewaarders staan op hun plaats. Oude mannen
en vrouwen worden geholpen. Iemand houdt ze vast,
terwijl ze driemaal onderdompelen. Grijsaards van
over de zeventig en tachtig, ja soms nog ouder, ver
droogde mummie's gelijk, willen zich de zegen van
het bad niet onthouden. Zlif grijpen zich kramp
achtig aan elkaar vast en kruipen na het had weer
moeizaam langs de schier eindelooze trappen in
hun doornatte gewaden omhoog. De jonge meisjes
zijn een beetje bang in het water en houden zich de
ooren toe, alvorens ze besluiten driemaal onder de
oppervlakte van het water te verdwijnen. Op de
trappen wachten de dienaressen met droge gewa
den. Menigeen daarentegen geeft zich izoo volkomen;
aan het genot van het bad over, dat zij, na twaalf,
twintigmaal te hebben ondergedoken, met geweld
moeten worden weggevoerd.
De maan is nu half verduisterd, de breed© stroom
heeft een donkerblauw aanzien gekregen. Het ba
den is nog steeds in vollen gang. De menschen-
menigte stroomt nog altijd' bij' de trappen neer, ter
wijl een andere stroom zich opiwaarts beweegt. De
trappen en terrassen drijven van het water. Langa
de straten steeds weer nieuwe menschenma-ssa's.
Nog meer zitten geduldig boven op de terrassen en
wachten, wachten, totdat hun beurt gekomen is, of
om nog een tweede bad te nemen alvorens de maan
wederom in haar vollen glans aan den hemel staat.
Stroomaf echter gloeien, diep in hun binnenste,
de brandstapels, scherp afstekend tegen den donke
ren achtergrond en weerspiegelend in het water van
den heiligen stroom, die onder het zilveren maan
licht zachtjes voortglijdt.daar vindt morgen het
doodenfeest plaats van hen, dit aan zijln oevers
stierven en daardoor niet naar de aarde behoeven
terug te keeren om er de zielsverhuizing voort te
zetten.
Noel hield op, daar hij den killen blik in Olga's oogen
.,Je oom schijnt dol op sport te zijn. Weet je wel,
dat hij er zelfs over praat weer polo te gaan spelen?"
„Polo!" Olga keek hem met groote, verbaasde oogen
aan. „Nick... Hoe zou hij dat kunnen?"
„Dat moge de hemel weten. Ik veronderstel, dat hij
aet zijn knieën de teugels van zijn paard vast wil hou
den. Hij zou dan echter een bijzonder intelllgenten pony
moeten hebben."
„Hij kan het niet," verklaarde Olga heftig. „Hij mag
bet ook niet probeeren."
„Dacht je, dat je het hem kunt verhinderen?" vroeg
Noel nieuwsgierig.
„Hij zal er niet over denken dit te doen, wanneer ik
het hem vraag," gaf ze te kennen.
„Ik wilde, dat lk in Nick'o plaats was," merkte Noel
Wet een veelbeteekenenden glimlach op. „Ik zou als
was ln je handen zijn."
Ze lachte en gaf het gesprek een andere wending.
Olga hield veel te veel van Nick, om met Iemand, die
betrekkelijk een vreemdeling voor haar was, over hem
te kunnen spreken.
Ze begonnen thanB weer over polo te praten. Twee-
denK erstdag, zou er een groote, belangrijke match
plaats hebben. Noel was op het spel verzot en scheen
er niet over uitgesproken te raken.
De Radjah was een uitstekend speler, beweerde Noel.
Kort daarop kreeg de Radjah blijkbaar genoeg van de
langgerekte beweringen van Kolonel Bradlaw en werd
de conversatie weldra algemeen.
Tor eere van de gasten zou een schitterend vuurwerk
worden afgestoken en toen het gala-diner was afgeloo-
begaf de gastheer zich met zijn gasten naar het
jnarmeron balcon, dat op de groote tuinen van het pa-
to» uitzag.
Wlll Musgrave voegde zich onmiddellijk bij Olga en
ze begroette hem met een hartelijken glimlach. Ze war
ren al oude vrienden. Ze had hem reeds als kind gekend,
voordat hij trouwde, ofschoon ze hem later nooit meer
gezien had. Er lag iets in zijn eerlijke oogopslag, wat
haar altijd vertrouwen had Ingeboezemd.
„En wat zeg je van Indië, Olga?" vroeg hij direct.
Olga beantwoordde zijn vraag niet dadelijk, maar
bleef eenlge seconden peinzend voor zich uitkijken.
„Ik weet het nog niet... Ik zou het onmogelijk kun
nen zeggen. Ik ken het land niet voldoende," zei ze
ten slotte.
Hij zuchtte even. „Indië ls een wreede meesteres, en
ik raad je ten sterkste aan Je niet te veel aan haar te
gaan hechten. Ze heeft geweldige caprices en kan, op
zijn zachtst uitgedrukt, heel ondankbaar zijn."
„Maar men behoeft toch niet voor eeuwig in haar
dienst te blijven," merkte Olga lachend op.
Er verscheen een verdrietige glimlach om zijn lippen.
„Totdat ze me wegtrapt... Bvenals Klpling's „Galei
slaaf' ben lk aan de riemen vastgeketend. Het ls alle
maal goed en wel, zoolang men vrijgezel ls, doch het ls
hard, wanneer men onder de getrouwde categorie be
hoort. Neem mijn raad aan, Olga, en trouw nooit met
een Indischman."
„Ik ben niet van plan ooit mijn vrijheid op te geven,"
verzekerde het jonge meisje hem op beslisten toon.
„Werkelijk?" vroeg Wlll Musgrave.
„Het lijkt wel, alsof U er verbaasd over ls."
„Dat niet bepaald. Ik verwonderde me alleen over de
manier, waarop je dit uitte... Het klonk, alsof je min
stens jaren lang getrouwd was geweest en Je ln dien
tijd doodongelukkig had gevoeld."
Olga fronste haar voorhoofd en ze zag er op dat
oogenbllk uit, alsof ze haar uiterste best deed zich iets
te herinneren.
„Oh, nee, zoo ls het niet," zei ze droomerig. „Ik heb
echter dikwijls het gevoel, alsof lk nooit voldoende van
een man zou kunnen houden om met hem te trouwen.
Ik heb er niet de minste behoefte aan verliefd te wor
den."
Te veel moeite?" veronderstelde Wlll.
Ze knikte. „Ja, het lijkt niet de moeite waard," zei
ze vaag. Wlll keek haar aan en er was een vriendelijke
zachte blik in zijn oogen verschenen. „Ik begrijp het,"
zei hij fluisterend.
Ze raadde zijn gedachten en haastte zich er aan toe
te voegen: „Ik ben zelf nooit verliefd geweest. Maar
tot op zekere hoogte kan lk me toch voorstellen, wat
er dan in iemand moet omgaan. Het is een wonder
baarlijk gevoel, nietwaar?... Alsof men plotseling tot
Trekking van Donderdag 7 Juni.
6e Klasse. 108 XJtltot.
No. 18123 f6000.
Nas. 4506 0314 6597 12470 16741 17901 1 1000.
Nos. 5460 10156 14007 17685 18875 f 400.
Nos. 1095 12781 11980 19118 10462 f 200.
Nos. 758 5634 5623 6581 8750 8908 9668 10868 14404
17170 18600 f 100.
Prifeen van f 70.
133 139 156 251 353 378 677 660 689
781 811 067 1178 1354 1546 1554 1590 1650
1742 1821 1957 1070 2004 2266 2284 2321 2442
2529 2575 2583 2619 2672 2715 2800 2823 2914
2990 2991 3032 3065 3483 3772 3922 4045 4062
4109 4122 4179 4182 4236 4255 4323 4423 4519
4520 4583 4748 4768 4783 4831 4875 4905 4934
6088 5110 5178 5230 6259 5287 5302 5432 5462
5499 5011 5638 5995 6213 6262 6341 6468 6475
6488 6532 6710 6755 6765 0898 0944 7047 7230
7451 7466 7488 7610 7620 7622 7853 8053 8119
8124 8334 8455 8459 8494 8560 8840 8905 9189
0193 9290 9446 9510 9545 9549 9550 0778 9809
9857 9861 0805 9890
10003 10036 10102 10179 10208 10377 10389 10452 10680
10082 10725 11000 11017 11060 11078 11121 11242 11294
voor de poorten van het Paradijs gebracht wordt." Ze
zweeg en de rimpels ln haar voorhoofd werden dieper.
„Maar men komt weer terug... bijna altijd... Daarom
geloof ik niet, dat het de moeite waard ls."
„Ik begrijp het," herhaalde Wlll. Zwijgend keek hij
naar een grooten, groenen vuurpijl, die klaterend uit
een barstte. Toen zei hij op ernstigen toon: „Maar toch
is het de moeite waard een dergelijk gevoel gekend te
hebbeij... zelfs al wordt men van de poorten van het
Paradijs verjaagd. De herinnering is het eenlge para
dijs, waaruit men nimmer verjaagd kan worden... Je
moet niet vergeten, dat het niet iedereen gegund ls zóó
dicht bij het beloofde land te komen..." Weer hield hij
op en voegde er toen langzaam aan toe: „Bovendlon
kunnen degenen, dio daar geweest zijn, er den een of
anderen dag den weg opnieuw heen vinden."
Nick en Dalsy Musgrave kwamen op hen toe.
„Het wordt hoog tijd, dat je weer een poosje naar de
bergen trekt, Dalsy," zei Nick.
„Oh, nee, gelukkig hoeft dat nog niet. Wlll en lk
kunnen nog minstens drie maanden bij elkander blij
ven," zei het vrouwtje.
„Je moet van hem gedaan zien te krijgen, dat hij
dat ellendige reservoir een poosje aan een ander over
laat, zoodra de groote hitte Invalt," raadde Niok haar
aan. „Dan kan hij met je meegaan."
„Oh, als dat maar mogelijk was," zuchtte Dalsy. Ze
ging naast haar echtgenoot staan en stak haar arm
door den zijne. „Ik ben erg sentimenteel vanavond," zei
ze op geforceerd vroolljken toon. „Het ls Nick's schuld.
Wlll, we moesten werkelijk nog eens een huwelijks-
reisje kunnen maken."
„Mijn beste kind," zei hij teeder. „dat zal ook gebeu
ren."
Toen Olga even later met Nick verder liep, zei ze
zachtjes. „Ik geloof, dat Dalsy en Wlll heel veel van
elkander houden."
„Waarom zou dat niet kunnen?" vroeg Nick verbaasd.
„Wordt je moe, kindje? Wil Je liever naar huls gaan?"
Niettegenstaande ze inderdaad wat vermoeid was,
wilde ze zijn avond toch niet bederven. „Ik vind het
hier heel prettig en wilde nog graag wat blijven," ver
zekerde ze hem.
Hij sloeg zijn arm om haar heen. „Waarover heeft de
Jeugdige Don-Juan den heelen avond met Je gesproken,
Olga mia?"
Ze lachte eenigszlns verlegen. „Hij ls een aardige jon
gen, Nick."
„Ik dacht wel, dat hij zijn tijd nuttig besteed had,"
merkte Nick plagend op.
Ze kneep hem bestraffend ln den arm. „Zeg niet zul
ke dwaze dingen, Nick. We hebben... bijna voortdu
rend over Max gesproken."
„Oh, zoo, ls dat gebeurd?" vroeg Nicfci
„Ja... Was het jou ook bekend, dat hij er over dacht
vader alleen te laten?" Nick knikte bevestigend.
Eenlge seconden heerschte er stilte, waarna Olga
vroeg: „Waarom heb je me dat niet verteld?"
„Beste kind, waarom zou ik dat gedaan hebben?"
Ze antwoordde niet en keek droomerig voor zich uit.
„Heb Je me misschien nog méér vragen te stellen?"
vroeg Nick kort daarop.
„Is; is... hij wellicht al vertrokken?" Het was dui
delijk merkbaar, dat het haar moeite kostte deze woon
den uit te brengen.
„Ja, met pak en zak," antwoordde Nick.
„En waarom, Nick?"
„Hij kon toch niet eeuwig bij je vader blijven."
„Dat weet lk wel, maar... maar ik had niet verwacht,
dat hij zoo gauw vertrekken zou."
„Je schijnt het je nogal aan te trekken,merkte Nick
plagend op.
„Je moet niet vergeten, dat lk zoo aan hem gewend
was geraakt," legde ze hem uit. „Hij was als het ware
een stuk van mijn tehuis."
„Ik weet zeker, dat hij buitengewoon gevleid zou zijn,
wanneer hij je dit hoorde zeggen," zei Nick.
Ze lachte een weinig geforceerd. „Heeft vader dart
een anderen assistent?"
„Ik weet het niet. Vermoedelijk wel. Het lijkt me het
beste, wanneer Je het hem zelf vraagt, als je hem
schrijft."
„En... Max is weer naar Slr Kersley Whltton terug
gegaan?" vroeg ze aarzelend.
„Dat zou ik Je niet kunnen vertellen."
Eenlge oogenblikken keek ze weer zwijgend naar het
prachtige vuurwerk, om toen plotseling heftig uit te
roepen: „Nick!"
„Tot je dlonst," antwoordde Nick lachend.
„Toe, wees nu alsjeblieft eens een oogenblikje ern
stig. Ik wilde graag iets weten... HIJ heeft vader tooh
niet om de een of ander bepaalde reden verlaten, is
het wel?"
„Zonder twijfel ls dat wel gebeurd," zei Nick. „Kun jij
je voorstellen, dat Max ooit iets ongemotiveerd zou
doen? Hij heeft mij echter niet ln zijn vertrouwen ge
nomen."
Ze zuchtte onwillekeurig en zei niets meer.
Kolonel Bradlaw kwam op hen toe en even later
voegde de Radjah zich eveneens bij hen. Hij ging naast
Olga staan en begon over de wonderen te praten, wel
ke zij nog ln Indië te zien zou krijgen.