Schager Courant
Naar de petroleumvelden van Oost-Borneo.
VOOR DE KINDEREN.
WAT PIM EN PUK OVERKWAM.
Zaterdag 7 Juli 1928.
71ste Jaargang. No. 8283.
DE SPANNINGEN IN DE INOEWANDEN TAN
MOEDERAARDE.
D« m<naoh«llJk< bijenkorf te Be Uk Papen, weer
menocben en menhlnee deg en neoht doonwoegon.
In een lntereeeant artikel achrljft een correspon
dent van de N. H. Ct. over een rele naar het petroleum
bedrijf in Oost-Bom eo.
Wij kwamen uit Loulse, aldus de schrijver, het
groots boorterraln van de Bst*alsehe petroleummaat-
schappij «as de Sanga Sanga, een sljstroompje van
den grooten Mahakam. (Het gouvemementsstoomer
tja hield ver uit de kust, en hst sou nog meer dan
een uur duren voor wij te Ballkpapan waren. Nog sa
gen wij weinig andere dan see en de maetleve haag
van donker loover, die kenmerkend ie voor de Bor-
neoeche kust; allstn heel ln ds verte blonk lsts wits,
en schenen latg hangende rookwolken traag omhoog
te itljgen. Toen was hst, dat een sterks lucht van
benstne plotseling ln mijn neusgaten drong.
Ik socht de oortaak op het «chip, aoo nabij tcheen
de bron van dien scherpen reuk.j)at le Ballkpapan",
legde de kapitein uit. Het leek mij ongelooflijk. Ik
kwam midden uit de olievelden, waar ik vrijwel niets
gerokon had, en nu sou op wellicht 20 kilometer af
stand uit het hoofdkwartier van het oliebedrljf de
benzinelucht mij reeds tegemoet komen f Ook leek het
mij haast ondenkbaar, dut de B.P.M. selfs maar den
geur van benxlne ongebruikt sou laten ontsnappen.
Desniettemin waa wat lk rook het echte en kenmer
kende aroma van Ballkpapan, dat mU haast een
week omhullen sou.
Mijn aanvankelijk ongeloof was verklaarbaar ge
noeg. Vroeger had lk olievelden bezocht ln Roemenie
en ln den Kaukasus. Stank en alomtegenwoordige
Vettigheid waren mijn voornaamste herinnering aan
de putten. Cyllnders doken omlaag ln de bulken en
kwamen druipend van dik, vet vocht weer uit dt
diepte omhoog. Bij Bakoe was lk op een terrein ge
weest, waar een groots „epulter" kilometers ln den
omtrek de lucht ln gevaarlijke mate met gassen be
zwangerd had, soodat de verre omgeving door een
militair cordon moest worden afgezet. Poelen en
plasson van ruwe olie lagon daar op hot terroin,
rondom den zwaren en toch door den druk wild sid
derenden boortoren. Op sokur soa kilometer afstand
had lk het brullen van den ollevulkaan gehoord.
Hoe anders wat het op ixmlso en aan de Sanga
bangs. Schilderachtig ala pagodes lagen de boorto
ren! tegen de heuvels, op den oever en selfs boven
het bruine water. Het trof mij dat het terrein vol-
strekt niet het trooitelooze taforoel opleverde, dat zoo
typisch la voor dicht met boortorens bozette olievel
den. Er htng niet een zware lucht, en er wee geen
andere glibberigheid dan die van da onvermijdelijke
Borneosche modder. Binnen ln de torens was het niet
anders. Geen druppel olie kwam er voor den dag.
Keurige kleine pompen deden hun onzichtbaar werk
en zogen het „edele" vocht uit het ingewand van de
aarde in da hullen, die over een afstand van 110 ki
lometer naar de raffinaderij te Ballkpapan loopen.
Geen luchtje ontsnapte. Zuinig worden de meekomen
de gtseen, die de olie uit haar zandlaag persen op
gevangen, en door een ander buizenstelsel eveneens
naar Ballkpapan geleld, om de machtige lndustrl-
VADER EN ZOON.
(Aiuiu, Sydney.)
En vind-je, dat-ie veel op z'n vader lijkt?
O iahij doet nleta andera dan eten, drinken
en lastig zijn.
•tlt InNchtmgwe van die veetigbag *1* brandstof te
voeden.
Wee den boonneteter, wlene echuld het sou zijn, dat
hier een „spulter" losbrak. Op de boorvelden vap de
Bataafeche zou geen gejuich zijn, zooals Indertijd te
Bakoe over den uit den grond opwellenden rijkdom,
maar slechte spijt over de kapitalen aan ln do lucht
ontsnappende gassen. Do ntouwo boormethodo, die
nlot meer met hnmorendo en etootende beitelt maar
mot koetbnro en vernuftige, gestadig vretende en
wroetende, rotcerendo werktuigen werkt, verschaft
de mlddolon, om do ontketendo krachten van de aan
geboorde, onder haaat valkanlichen druk etaande
ollelaag ln bedwang te houdon. Een zware zuil van
vloeibare modder, zoo lang ala de diepte der boring,
drukt met haar gewicht de naar bulten dringende
matsa van gae en olie terug. Moeder Aarde, ln haar
Ingewand gekwetet, mag do spanningen, die daar
woelen, niet meer met een monetorachtig gebrul ge
ven, zooalt het vroeger ln de olievelden placht te
gebeuren. Hoe wild do aandrang ln haar binnenste
ook ztj, door geduldige „melkers" moet zij haar Inge
wand lijdzaam laten aftappen zonder een enkel on-
welvoegolljk geluld, en vooral zonder eentge verkwis
ting van betgeen de moderne techniek nog produc
tief weet te maken.
Moeder aarde ls nog niet getemd. ZIJ heeft haar
grillen en luimen, waarmede zij de ollezoekere nog
geducht kan plagen. Ondereardsch drijfzand drukt
some een etel van de zeer zware hoorbuizen met de
daaraanhangonde boorlnstrumenton weg, dat geen
epoor ervan wordt teruggevonden. Harde aardlagen
bieden aan dt volmaaluts „rotary"-werktulgen haaat
onoverwinnelijke!! weerstand. In den ondergrond
van Borneo heerecht een even artistieke als ongepaste
wanorde. Da aardlagen loopen er niet harmonisch,
en geregeld, zooala dat ln een beschaafd olieterrein
behoort te zijn, zoodat men bij hot boren iedere laag
herkennon kan, en ongeveer weet, hoever men zich
nog van het geliefde vocht bevindt. ZIJ zijn overal
afgebroken en door elkaar geperet. zoodat de eteen-
kolonlagen en krljtlagen, die elders betrouwbare
oriénteerlngspunten vormen on daarom „gldelagen"
worden genoemd, volstrekt niet uit elkaar te her
kennen sljn. Onder de modder van Borneo ls het
lastig zoeken; menige verlaten boorput, waaraan een
vermogen vergeefs ten koste is gelegd, kan daarvan
getuigen.
Maar tenelotte, onvruchtbaar la de omtrek van
Ballkpapan niet. De uitvoer van producten bedraagt
meer dan 1100.000.000 per Jaarl Het la dus allerminst
een ondankbaar wroeten. En er la geen reden te
A LA MINUTE.
(Mcasttfiu, Charleroi)
Man, deer la een heer, die een landschep wil
koopen.
Last 'ro tien minuten wachten; 11 begin er
subiet aas-
vreezen, dat hat binnen de eerste halve eeuw zal op
houden een bron van rijkdommen te zijn.
Eenlge dagen na mijn aankomat te Ballkpap&n aag
lk de vestiging, waarin fantastisch vele millloenen
zijn gestoken ln werken, die eene, als het olieland
zal sljn uitgeput, als nutteloos oud ijser en ale tot
verval gadoemde gebouwen aau de Borneoeohe
„Jungle" sullen worden overgelaten, op andere wij
ze. Ik stond op het hoogste dok van den kruiser Su-
matra, en had zoo een volledig overzicht over bet
geheele complex der fabrieken en tankparken van
do B. P. M. Ale een dunne streep lag dit tegen de
kuet, door het oerbosch plat tegen de baal aange
drongen. Naaet mij stond een marlneoffloler, die
met mij dit ln al zijn geweldige Induetrleele afmetin
gen zoo haast schuchter lijkende mentchenwerk
overzag.
„Een gemakkelijke bult voor een beschieting uit
zee", merkte lk op, wijzende op de voor ons liggende
dicht opeengedrongen constructie ven steen, metaal
en hout, die door hun Inhoud louter brandbaarheid
zijn.
„Maar daarom een veilig politiek object" ant
woordde de marinestrateeg glimlachend. „Wie er
a
497. We deden zoo als Kwast gezegd had
en waarempel we kwamen binnen. Heel
voorzichtig liepen we door een lange,
breede gang. Daar hoorden we een fijn
stemmetje. We liepen op het geluid af en
kwamen in een keuken. Daar zat een
dikke ronde keukenmeid en aan haar
voeten, op een stoof, zagen wij een klein
meisje, dat voorlas uit een boekje.
Het meisje las heel mooi. Het was een
vertelsel.
498. Wij kwamen er ook in voor. 't Ging
over kabouters en feeën en toovenaars.
Het kleine meisje zat maar te lezen en zag
heelemaal niet, dat de dikzak er maar om
zat te lachen.
Toen opeens zei de dikke keuken
meid: „Och hou toch op met die gek
heid, malle meid! Dacht Jij nou dat ik
al die rare dingen geloofde? Der zijn geen
toovenaars en kabouters meer! Heelemaal
niet!"
„Dat meen Je maar!" lachte Kwast en
hij trok mij aan mijn jasje.
499. „Allemaal praatjes", zei de dikke
meid nog eens, „Ik geloof niet aan toove-
rij!" En toen ze dat gezegd had, ging ze
vlijtig aan t naaien.
„Ze gelooft niet aan tooverij", lachten wiji
en kropen tegen haar rokken omhoog.
Kwast was het eerst boven. De dikkerd
merkte niets en 't kleine meisje zat maar
ijverig te lezen.
Heel voorzichtig ging mijn broer op
den schoot van de meid zitten, toen lachte
en knipoogde hij even tegen ons, Jon
gens, wat hadden wij toen al een pret.
500. Toen begon het mooie spelletje.
„Laat mij maar es even begaan", zei ik.
Als jullie nou een geschikt plekje uit
zoekt, waar je rustig zitten kan, dan zal
ik die dikzak es fijn foppen!"
En, zoo gebeurde het. Puntmuts en de
anderen verdwenen, en voorzichtig ging
ik onder de hand van de meid staan, zoo
dat ze mij niet kon zien. Ze was net be
zig de draad in de ïaald te maken. Ik liet
haar even begaan, tot ze de draad erin
had en toen ze zoover was, trok ik even
aan. Floep, en de draad was er weer uit!
501. Ik dacht: weet je wat? Ik hou die
draad vaat, dan kunnen we daar nog wel
oven pret mee hebben. De dikzak keek es
oven, pruttelde wat en miaakte de zaak
weer in orde, maar Jawel! Even een ruk
je en weer was ie der uit. En mijn vrien
den zaten of stonden op haar schouders
en hadden een pret! Ze schaterden van 't
lachen! Toen die draad der nou al weer
uit was, begon de meid nijdig te worden.
„Wat is dat dan toch?" bromde ze en
floep! weer trok ik de draad eruit!
502. Als je dat gehoord had! Ze werd
zoo nijdig als een spint
„Dat is om woest te worden!" schreeuw
de ze en wij konden haast niet op de been
blijven van het lachen. Haar bril zakte
haar van de neus, zóó kwaad maakte ze
zith! Ze wou de draad weer pakken, maar
toen hield ik die zóó stijf vast dat ze haar
uit de vingers vloog:
„Wat is er toch?" vroeg het kleine
meisje?
„Wat er is? Wat er is?" schreuewde de
meid, Zie je dat dan niet? Die draad is
stapelgek gewordenI"1
503. En toen kwam de mooiste grap.
Kwast, die altijd wat anders verzint en
die het nooit gek genoeg gaat, kroop bo
ven op het mooie, witte mutsje van de
meid. Wij keken en dachten: „Wat wil hij
daar toch?" Kwast knipoogde es even te
gen ons en begon toen aan het mutsje te
trekken. E'erst mlet kleine rukjes, toen
wat harder en nóg harder: Eerst schud
de de dikkerd es even met haar hoofd,
toen voelde ze aan haar mutsje alsof ze
zeggen wou: „wat is dat nou weer?"
Kwast bleef even stilzitten, maar toen op
eens liet hij het witte dingetje op haar
hoofd dansen I
504. Het mutsje danste steeds hooger.
Het wipte gewoon op haar hoofd heen en
weer. Dat moet natuurlijk een heel gek
gevoel geweest zijn en opeens hield zij
het dan ook niet langer uit!
„Die muts is ook stapelgek!" riep ze
en rukte het ding van het hoofd. En
toenZe nam het kanten dingetje in
haar handen, bekeek het en zag opeens
Kwast er midden in zitten. Hij maakte
nog een lange neus tegen haar ook. Toen
schrok ze zóó, dat ze de muts met
Kwast erin een heel eind wegwierp en
luid schreeuwde!
•Da's tooverijDa'a tooverfj", riep sa
steeds weer!