HET EEKHOORNTJE. HET BRANDGLAS. "fit geheimzinnige huis. Ip-V VOOR ONZE JEUGD zitten doodstil, de mondjes wijd los, droomen zich vèr, héél ver weg in het bosch, aw ook de kaboutertjes dwalen netje leest voer van de toovergod ln, ikd'ren, ze houden den adem weer in, zjjn ze toch mooi, die verhalen 1 Wordt donker, t Is tijd de lamp moet weer aan, Is het ook tijd om naar boven te gaan, Jk, broertje begint al te gapen Sar Lleske, de kleinste, met hoogroode wang, ls ln haar hartje een klein beetje bang, illtt „dat zij bij Moeder wil slapen!" H. H. DE BRUIN—LéON. een mooien herfstnamiddag wandel- ■ina in het bosch en keek nar de blaad- al goudgeel werden. Er waren gele adjes boven haar hoofd, gele blaadjes op grond, en gele blaadjes, die ritselend omJfiag dwarrelden. torentjes dartelden in het gele woud, iagen op de takken der berkeboomen en on hooren, hoe zij op den grond tusschen blaren der hooge reuzen naar nootjes tten. Llna's pad liep door het woud over klein oud vlondertje, dat een snel beekje brugde. Een alleraardigst bruggetje was Lang stond ons Lientje daarbij stil, vóór 'ek over heen wipte. Het smalle stroompje beneden baande zich een weg over be te .steenen, tusschen allerlei hindernis- en zette dan zijn weg weer vroolijk t De gele blaadjes der berkeboomen dre- vroolijk op het water als eene vloot ln fin, en draaiden dan ln 't rond. Een eind er in 'X bosch kwam Llna aan een muur- eet een lage deur. De deur waa niet ge- a, soodat het meisje ze openduwde en 6ntrad. Daar zag ze nc-j blakerend ln vollen zonneschijn, een tuin vol roode witte slaapbollen. ZIJ waren mooier dan s er nog ooit gezien had en straalden ln wnlicht. Daar achter zag ze een laag n huls, met wijngaardranken bedekt en emen onder de overdekte galerij vóór het slakje. Toen zij naderbij kwam, noodigde een vriendelijke stem van achter den g&ard op het bordesje, om binnen te ko- N Die stem was zoo ultnoodlgend, dat raider aarzelen de trap opwipte, langs fcooto bloemen. Daar zat een groote man heel op zijn ge mak een pijpje te rooken. Llna hield hem voor een schilder, dien ze in het dorp wel eens had zien teekenen en schilderen op de straat. Hij knikte haar zoo vriendelijk en gemeenzaam goeden dag toe, dat zij zich ln 't geheel niet verlegen voelde. Hij noodigde haar uit, om zich neer te zetten en zij ging dan ook heel deftig ln den grooten arm stoel zitten, die naast haar stond, en spoe dig waren zij samen ln een druk gesprek. Hij vertelde haar aardige geschiedenisles van de vogels en diertjes, die om en aan zijn huis kwamen en toonde haar het nestje, dat daar in 't begin van den zomer door rood borstjes gemaakt was. „Dan zat ik hier rus tig te rooken", zei hij, „en du. vogeltjes vlo gen om mij heen en bekommerden zich in t geheel niet om mij. Sommige vogels houden niet van mijn eekhoorntje, maar ze zijn er toch in 't geheel niet bang voor. Daar!" zei hij, zich voorover buigende om beter tus schen de wijngaardblaren te kunnen zien, ,ik hoor het roodborstje tegen hem aan gaan. Het kan niet ver af meer zijn. Ik zal hem eens pakken, dan kan je 'm zien!" De schilder nam een paar beukennootjes uit zijn zak en ratelde er mee in zijn hand, ter wijl hij" tevens een vreemd klokkend geluid met zijn mond maakte. Onmiddellijk daarop hoorde ons Lientje een flauw geraas op de gaanderij en daar wipte me warempel over de treden van 't stoepje een alleraardigst vlug eekhoorntje! Zijn oogjes schitterden van vreugde. Zijn roodbruin pelsje glom als satijn. Hij ging op zijn achterste pootjes zit ten en scheen verrast toen hij Lien daar zag. Daarop deed hU een paar stapjes vooruit en hield toen weer op om haar te bekijken liep een eindje verder voorwaarts en hield weder op en liep ten slotte over den voet van den schilder diens been op tot aan den knie, waar hij bleef zitten, in afwachting van zijn beukenootjes, zonder verder acht te ?!aan op Lien. Hij nam de beukenootjes uit de hand van den schilder, nootje voor nootje, en stak ze ln zijn mond, en stopte ze weg in de zakken zijner wangen, die bestemd zijn om nootjes te bergen. Het eene nootje na het andere nam hij aan, zoodat Lien heel groote oogen opzette, dat hij zóóveel in zijn mondje bergen kon. Toen zijn wangen ongemakke lijk dik waren en zóó gevuld, dat hij er geen enkel nootje meer in zou kunnen bewaren, liep 't vlugge diertje weer naar omlaag, het bordesje af en verdween als een schaduw. „Hij heeft hier een hol in den omtrek van 't bosch", zei de schilder, „waar hij de noot jes bewaart om in den winter te eten. Hij zal spoedig terug zijn om er nog meer te halen", „Woont hij altijd hier ln den omtrek?" vroeg Llna. „Ik denk 't wel", antwoordde de schil der. „Hij ls ten minste al wel drie, vier Jaar hier ln den omtrek van mijn huls". ,En behoeft u hem niet in een kootje te sluiten of vast te leggen?" „Wel neen", zei de schilder, ,hij ls volko men vrijhij loopt rond ln de bosschen, pre cies als de andere eekhoorntjes. Ik ga eiken winter naar de stad en als lk ln de lente te rugkom, dan ben lk altijd nieuwsgierig of ik hem weer zal vinden, maar na een dag of wat komt hij steeds weer op 't appèl". De schilder had nu' een stuk of wat nootjes op zijn schouder gelegd, waar men ze van be neden af niet zien kon, toen om den hoek van t bordesje het kleine eekhorentje zich vertoonde. Nadat hij twee of driemalen stil gehouden had, om zich te overtuigen, dat hij van Llna niets te vreezen had, liep hij weder tegen des schilders been op en stak zijn snoetje ln de hand van den schilder, waar. ln hij daareven nootjes gevonden had. Maar toen hij daar niets vond, begon hij hooger- op te zoeken, op en achter de mouwen van den schilder, onder de panden van zijn Jas, in zijn vestinkjes, totdat hij eindelijk tegen des schilders arm opliep en plotseling daar op den schouder de bijeengehoopte nootjes vond. Op eens zat hij op zijn achterste poo- ten en pakte ze allemaal mee, niet. zonder heel wat drukte en Inspanning met zijn kleine pootjes. Daarop liep hij vlug en haas tig langs den arm van den stoel naar be neden, sprong op den vloer en was ln een wip voort. „Misschien wil liij wel eens bij Jou komen", zei de schilder en stak Llna eenlge nootjes toe. „Tik eens ferm op de arm van Je stoel als h{j terugkomt". Llna trilde van blijdschap en spanning toen zij d&ar zat te wachten en de tijd duurde haar erg lang vóór het eekhorentje terugkwam. Zij tikte ferm op den arm van den stoel met een nootje en de eekhoorn hield stil en keek naar haar. Daarop kwam hij een klein eindje dichterbij en toen nog een beetje dichter, ln een kromme lijn, tot hij ten laatste zijn pluimstaart krulde, een sprong deed en op haar knie terecht kwam. Zij rammelde even met de nootjes, zoodat hij ze hooren kon, en nu liep hij tegen haar op tot aan haar schouder en van daar naar beneden langs den arm tot haar hand. En daar zat hij rechtop ln Llna's eigen hand. Zij dorst bijna geen adem te halen. Hij zag er veel aardiger en mooier uit, nu zij hem zoo van nabij op haar gemak kon be kijken! Zij aaide zijn borstje en lichaampje heel teeder met één vinger, zoo als de schilder haar zei dat ze doen moest, en zij kon zijn spiertjes voelen werken toen zijn fijne poot jes de nooten ln zijn wangen opstapelden. Toen de nooten opgeborgen waren, sprong hij zoo plotseling uit de hand van het meisje, dat zij er van schrikte; maar ditmaal liep hij niet weg zooals daareven. In stede daarvan bleef hij staan bij de deur van het huis en keek naar den man om. „Wat ls er?" vroeg de schilder. Maar het eekhorentje bleef stil zitten wachten. „Heb-Je nog geen volle la ding?" vroeg de schilder. Maar het eekho rentje bleef onbewegelijk zitten. „Ik heb hier niets meer voor je, hoor. Je dient er mee tevreden te zijn". Toch bleef het eekhorentje zitten wachten en naar hem opkijken. „Wel, well" zei de schilder, van zijn stoel oprijzende en zijn pijp op het bordesje leggend. „Moet lk er nu voor Je gaan halen?" en hij wipte het huls ln. Het ranke diertje bleef geduldig en oplettend zitten wachten aan den ingang, totdat de man terug kwam. „Hier zijn ze' zei de schilder, het diertje een noot toewer pende. „HU wil nooit eerder weg gaan", zei hij tegen Lien", voor zijne wangen behoor lijk gevuld zijn". Het eekhorentje greep den noot en stak die ln zijn wang. „Hoeveel heb j'er nog noodig?" vroeg de schilder het dier tje, terwijl hij het een andere noot toe wierp, en toen nog één, doch maar één tege lijk. Toen er zoo vijf of zes waren toegeworpen, keerde het eekhorentje zich om, zonder af te wachten of er nog meer zouden komen, en sloeg den hoek van het huisje om, met zijn pluimstaart deftig achter hem uitgespreid. „Ik denk niet, dat hij van daag nog terug komt", zei de schilder. „Ik vermoed dat de slimmerd denkt, dat wij geen nootjes genoeg over hebben dat het voor hem de moeite waard zou wezen om terug te keeren. Maar je moet nog eens terug komen om hem op te zoeken, zal Je?" Ik al mijn beukenootjes voor hem mee. Ik heb er wel twee zakken vol van." „Dat is *n buitenkansje", zei de schilder. „En lk wil ze graag hebben, want het kost mij zooveel tijd om ze te zamelen en hij rekent er nog al op, dat lk zijn wintervoor raad voor hem zamel! Kom als Je lust hebt en dan zullen we hem wat van Je nootjes geven en kap Je ze hem zien oppeuzelen". Ons Lientje, als een koningin op haar stoel gezeten, zag dat de dalende zon nog nan welijks achter het bosch te zien was en haastig van haar stoel opspringende, nam zij afscheid van don schilder en liep de treden af, het pad op. „Wil-je niet eens van mijn bronwater proeven voor Je heen gaat", zei hij, „*t is heerlijk". Tusschen het pad en het groote aloap- bollenbed was in een boomstam een trog uit gehold, waarin een snel stroompje kristal helder water liep. De schilder nam den dui ker, die uit een stuk hout gesneden was, en vulde dien voor Lien ln den borrelenden stroom. Zij had grooten dorst en dronk met graagte. ,t Is heerlijk", zeide zij, toen zij den dui ker teruggaf. Toen nam zij afscheid en liep haastig het pad op. Voor zij den hoek omsloeg naar het bosch, keek zij nog eens om en zag den tuin, het aardige huisje met zijn wingerd, en den schilder, die aan den aanvang van het pad st^nd. Toen ging ze door de poort het bruggetje over. Het goud der boomen scheen dieper in het duister nu de zon onder was. Maar nu bleef ze niet staan om naar de boomen te zien of te kijken naar de eek horentjes. Zij liep langs het pad zoo hard als ze kon en had iets van wild, dat de Jagers ontvlucht, en zij dacht bij zich zelve: Als ik een eekhorentje was, dan zamelde lk zelf mijne beukenootjes en bleef ln t bosch". (Naverteld door EL H. da B. Een trouw wachter. Een Indlör, die ln eene naourlge stad de markt wilde bezoeken, trok met zijn zoontje op een oli fant gereden, op zekeren morgen derwaarts. Daar aangekomen, stijgt hij af en maakt zich gereed om zijne zaken te gaan afdoen; doch daar hij zijn zoontje niet mede ter markt wilde nemen moet hij een middel bedenken om hem op eene veilige plaats achter te laten. Dat middel te vinden is niet gemakkelijk, want hij heeft geen vrienden of ken- »en; hij peinst er lang over. Eindelijk vindt hij i. HU zet het kind op den grond met de woor den: „Blijf daar stil zitten, tot ik terugkeer". Ver volgens zegt hij tot zijn viervoetigen „Aan jou vertrouw ik mijn kind toe, pas goed op hem", daarna vertrekt hij. Eenlge officieren, die getuigen waren geweest van dit tooneel, besloten de trouw van den olifant op de proef te stellen. Om hem van zijn plaats te lokken, hielden zij hem stukjes suiker voor, waarop de olifanten zeer verzot zijn; het trouwe dier keek er naar, doch bleef onbeweeglijk. Zij boden hem malsch gras aan: dezelfde onverschilligheid. Ten slotte nader de een hunner het kind en deed, alsof hU het wil de wegvoeren. Dat kon de olifant echter niet ver dragen; hij heft zijn snuit omhoog, op een wijze, dio het niet geraden doed cordeelen de aardigheid voort te zetten. Eenlge oogenbllkken daarna keert de cornac te rug, neemt zijn zoon op en dankt den bewaker voor zijn trouwe zorg. Toen nam het brave dier met een gerust gawe- ten de heerlijke versnaperingen aan, die de offi cieren hem hadden aangeboden om ham zijn plicht te doen Een lastig gevat Jk kan mij naar niet herinneren, waar lk mijn bril heb gelaten", zei de man „Heb je er dan al eens naar gekeken?" vroeg de vrouw. „Neen, dat zal lk doen, zoodra lk hem vind, „Heel gTaag", sel onze Lien, en dan breng want zonder brü ten lk niet zien Ml het zoeken". (VtU nav bet Engelech). Vervolg. *n onaohuldlgt daad, maar iM had bmw gevolgen. Mlol' riep hl! verwondord uit. .Wat Ie datf vu luul<l5cho(>nl" tei- veraohrok Mevrouw Qeorges, toe' 611 de nieWoa volgden L~°P de plaata, waar Bllly stond, komen- ■Mea «e Iets zeer vreemds Daar, ln den a£éai k.mM d"1 vrcemdo. scherpe apeer, «azend, handschoen, die Madge een week gevonden had bi) de poort van Het onder bevond «lob een strook papier, ï,i?M.geschreven was mat Russische let- «aa Daaronder waren twee revolvers aan opgehangen, benevens een kistje met feiik een vreemde verzameling ln het Mu- «tfnffU?1?!? leodhuis. Goed beschouwd BmS? tets voor Bm? om dch over te ™™kmn. Maar wat de kinderen *t meeste ln meer dan de vuurwapens en de "*™ea, dia als een vlinder ln de collectie *Uae was vastgeprikt, was de ?*,vu Mevrouw Georges. Want met een it I. 00(1 Van foorden tot Anna ge- oof 'üSf hen onverstaanbare taal, tot BtlS? °P 0)11 m wendde «»£%ddair n,ot» mak(m-" zprak ge ver- ïïflii!?* verbaas4 oan. -Het spüt me ff m»^Wj-ik kon -t niet helpen. GW. k daar Iets bevond, wat u ÏJ? wenschte te verbergen." wvrouw Qeorges was een oogenblQc stil, ter- „Dat ls zoo", zei ze nu zacht, „het spijt me, dat lk boos was. Dat was dom van mij, was het niet? Zie je lk was bang, dat je met die pis tolen zoudt spelen, en je zoudt Je leeltjk kunnen verwonden. Ik heb ze, omdat lk bang ben voor Inbrekers, lk woon hier too afgezonderd", en weer lachte zij. Maar nooh Helene noch Billy geloofden, dat ze de waarheid sprak en Madge riep uitr „Maar, Mevrouw Qeorges, hoe grappig, dat u dien hand schoen zoo vastgeprikt hebt!" Tot aller verbazing, en lk moet er bij voegen, teleurstelling, antwoordde de oude dame niets op deze bemerking. De verklaring bleef achterwege, want met een vrooiyken glimlach draalde zij zich om en stelde voor, dat allen rondom het vuur zouden plaata nemen om te luisteren naar een pracht-gramophone, die zij uit een kast haalde. Dit voorstel werd natuurlijk aangenomen en weldra dachten zU niet meer aan het gebeurde en luisterden opgewekt naar de verschillende stukken, die door het instrument gespeeld werden allen behalve Dennis. Deze was, ofschoon hij nog maar een klein jon getje, zoo moedig als een jonge leeuw en ofschoon hij onder het theedrinken geschrokken was door het openen der deur en het geritsel er achter, waa deze angst spoedig verdwenen en had plaats gemaakt voor nieuwsgierigheid. Hij wilde dol graag weten, wat er eigenlijk aan de hand was .Misschien", dacht hij, aan de pistolen denken de, misschien waren het inbrekers". Als dat het geval was, vond hij hot zijn plicht, de Indringers te ontdekken en Mevrouw Georges zoo gauw mogelijk te v.aarschuwea. HJJ keek onzeker naar het einde der kamer. De deur was open en hij kon de hal zien. Het zou verukkelljk wezen, daar stilletjes als een mui3 heen te sluipen en de mannen te bespieden en te vangen. Het vooruitzicht van zulk een avontuur dat hij zich beter vermaken zou wanneer hij op verkenning uitging, dan met het luisteren naar muziek. Hij wist wel, dat het niet beleefd zou wezen zoo iets te zeggen en daarom besloot hij ongemerkt weg te sluipen, zoodra hij er kans toe zag. t De gelegenheid liet niet op zioh wachten. Het gedruisch van een van Sousa's militaire marschen vervulde de kamer on Bllly, Noel en de meisjes zaten of knielden op het tapijt voor den haard naast mevrouw Qeorges, die ln het vuur staarde, toen Dennis er toe overging op avontuur uit te gaan. HU trachtte uit den lichtkring te komen, en sloop de kamer uit ln do duisternis van de hal. Toen hl) in de sohemerlng was, ver van de mu ziek en het gelach, was hU niet zoo dapper meer. Maar hij was te dapper om terug te gaan, en hij liep op zijn teenen naar de trap en zette zich op de onderste trede om de wacht te houden. Aan zijn rechterhand bevond zich de deur van de eetkamer, waar zij thee gedronken hadden. Deze stond open en nu kon hij de tafel, die nog be dekt was met overblijfsels der bonbons en de zil veren schalen, zien. Ook zag hij de deur. Maar die was gesloten, en tot zijne groote teleurstelling was er geen spoor te ontdekken van gemaskerde roovers, die de zilveren lepels en vorken tracht ten te stelen of de laden der kasten doorsnuf felden. Een poos zat hij stil en wachtte. De Sousa- marsch eindigde. Hij hoorde een gesprek in de kamer en Noel vroeg om een nieuw stuk, en even was hij bang, dat men zijne afwezigheid zou opmerken. Maar "dit- bleek niet het geval te ziln, want de gramophone speelde opnieuw en hij werd niet geroepen. Hij wreef over zijn knieën, staarde voor zich uit en droomde met open oogen van wolven en dieven, toen hU vlak bij zich in de hal een geluid hoorde. Het was 't behoedzaam openen van een deur. PD v»w. dat er nu toch iets gebeu- en 7011. keek hij door de leuning. Daar was een mm ik MUM snik mb 1 dad na de gang was een breed Venster. Deze gang was eerst donker geweest, maar nu flauw verlicht door oen kaars, die Anna, welke juist door een andere deur te voorschijn kwam, op oen kandelaar in de hand droeg. De dienstbode begaf zloh naar het venster. Dennis bespiedde haar, en vroeg zloh af waar om ze zoo behoedzaam deed, en waarom ze op haar teenen liep, en 't speet hem, dat het Bil Slkes (een beruoht inbreker uit Olivier Twist van Charles Dlckens) niet ln eigen persoon was. Maar plotseling hoorde hij haar tot zijne ver bazing spreken en bemerkte, dat er Iemand, dien hij echter, door dat lij er achter liep, niet kon zien, voor haar uitging. Hij meende, dat hij even een hoofd zag verschijnen en zeer opgewonden door dit nieuwe bespieders-spelletje, kroop hl) op eeh afstand achter Anna aan, om te zien, wat zij ging doen. (zie plaat vorig nummer). Het scheen, dat ze het venster wilde openen want er was daar geen deur. Maar Juist toen hij vastgesteld had, dat dit haar doel was, gebeurde er Iets bijzonders. Ze bleef staan voor den muur aan hare rechter hand, hief haar kandelaar op en zei iets, wat Dennis niet kon verstaan. Buiten huilde de wind en een tocht deed de vlam flikkeren en haar even slechts een -klein, blauw licht geven. Een oogenbllk was de gang dus bijna donker en Den nis kon niet zien wat Anna nu deed. Alles was hij wist was, dat ze zich boog en het flikkerende licht bewoog. Toen waren Anna en haar onzichtbare metge zel, wie 't ook wezen mocht, eensklaps verdwenen en er was geen ander licht dan de gloed uit de museumdeur en een flauwe maanstraal, die door het gekleurde glas scheen. En de gang was ge heel ledig. (Wordt vervolgd). Professor X, een groot geleerae, Die Teel in de woestijn verkeerde, Vond daar een ■eldzaam soort ffewa* Waarmee hij dol-gelttkklg waa. HIJ zat zoo in gepeins te kijken, En bleef de plant zoo lang bestrijken Dat hij niet zag wat tot hem kwam, En dat een leeuw een aanloop nam... De „Prof", gewekt thans uit zijn droompje^ Beklautert als een kat een boompje, En denkt zich nu ln veiligheid. Maar och, de leeuw heeft allen tijd.. En doodsbenauwd met angstig zuchten Ziet hij geen kans om te ontvluchten. Maar eensklaps krijgt hl] een Idee.. De loupe het brandglas nam hij me« Terstond begint hij t glas te richten, De leeuw trekt allerlei gezichten, Reeds schroeit en blakert het zijn vel; En luister goed, wat lk vertel. Ineens begint het beesi. uc or<*naen, Professor wrijft zich ln de handen En met het brandglas in zijn zak, Gaat hij nar huis, op zijn gemak. H. H, OS BÜÜIN-UOKt

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1928 | | pagina 19