Een avontuur van De Ruyter.
VOOR DE KINDEREN.
WAT PIM EN PUK OVERKWAM.
«go corvn gtaKt, en dl» don erna vowtdurcnd in ztfö
zij stompte en hem amicaal toezong: „Sabbelstik, heeft
een roole strik in zijn geitensik!" Daar achter stond
Arie, de jongste bediende, en voetbalde met pakken
kousen en strengen sajet! En dan weer opeens, op een
wenk van den baas, begonnen ze in koor, luidkeels
te zingen, terwijl de baas een nymfendans imiteerde
en daarbij heftig op. den grond bonkte: „Hohohohoho
Olimpie-jaaaaaade! Jongens zet je beste beentje voor!!"
Toen het lied uit was, hadden ze alle vier, de baas
het hardst, geschreeuwd: „Héhéhé!" Waarna de baas
had geroepen: „Maar kom dan toch Slofdof, trek je
kantoorjas uit en zet je hoed op, we gaan met zijn
allen uit vandaag! Ik tracteer! Laat die boeken maar
waaien, maak er scheurpapier van, voor mijn part!
Leve de zomer, Hiep, hiep hoera!"
Dan was juffrouw Fie, de tikjuffrouw gekomen, en
had Zacharias zijn kantoorjas ontnomen, had hem zijn
hoed op het hoofd gedrukt en daarna was het heele
stel zingend en schreeuwend het kantoor met hem
uitgedanst. De baas liep voorop en brulde een liedje
over een zekere maand Mei, waarin alle vogeltjes een
el leggen en gleed daarna langs de trapleuning naar
beneden. De pandjes van zijn gekleede jas fladderden
hem na. Juffrouw Fie gilde van pret en noemde hem
„gezellige oude sik!" En Piet, de loopjongen sprong
met zes treden tegelijk de trap af en riep: „Ik geef een
rondje ijs!" En liep de straat op en hield een ijskar-
retje aan, waar hij vijf ijswafels van 2 cent bestelde.
De ijskarman glunderde. Zijn dag was goed!
„As je maar weet, dat ik een ijswafel van vijf cent
mot hebbe, zoo'n dikke!," zei de baas. „Mijn 'n zorg,
ouwe schrok!", ze! Piet en wierp nonchalant nog drie
centen op het ijskarretje. Meneer Sabbelstik likte gul
zig aan zijn Ijswafel.
Laten we gaan roeien!, stelde Arie voor.
Een reuze idéé', jubelde de baas en rukte van op
winding zijn bloemenkrans van zijn hoofd. Piet wist
een „toffe" schultjesverhuurderij. Op de tram gingen
ze erheen. Ze huurden een pracht-bootje en meneer
Sabbelstik gaf zijn horloge als pand. Even dreigde de
vreugde verstoord te worden, omdat de baas met Piet
ging vechten, wijl ze alletwee wilden roeien. Maar ten
slotte gaf Piet toe en mocht de baas het eerste roeien.
Ondertusschen zongen de anderen uit volle borst van
de „Omlipie-jaaade" en „het beste beentje" dat moest
worden „voorgezet". Juffrouw Fie plukte waterlelies
en wilde daarvan met alle geweld een krans maken,
die Zacharias Slofdof om zijn hoofd moest dragen. Arie
hing met zijn hoofd in het water en probeerde zoo te
drinken. Piet zat achterin de boot en stuurde en plaag
de den baas aldoor, door voortdurend in het riet te
sturen.
Eindelijk wilde de baas niet meer roeien, doch stond
«r op, om t» gun pvozje Bx&len. HQ trek zflu kousen
en schoenen uit en juffrouw Fie bloosde en keerde
haar hoofd om. Daarna stapte de baas over boord,
terwijl hij zingend vertelde, dat de hoed van een ze
keren oome Gijs van hem, een daalder koste. Even
later zonk hij onder water, onder het groene kroos.
Onder water hoorden de anderen hem nog steeds zin
gen over den hoed van een daalder. Toen hij weer
boven kwam, zag hij groen van het kroos en kroop
naar den oever. Om in het gras te gaan drogen. De
anderen sprongen ook aan wal. Nauwelijks hadden ze
voet aan wal, of daar kwam een boom van een veld
wachter aan, die bloeddorstig keek en hun naam op
schreef en op den grond spuwde en daarna met Piet
ging vechten, omdat die scheel had gekeken. Piet, de
loopjongen, zou den boom van een veldwachter waar
schijnlijk murw hebben geslagen en daarna als een
vaatdoek uitgewrongen hebben, als Zacharias Slofdof
er niet tusschen was gekomen. Hij wilde den veld
wachter ^eschermen. Maar dat wilde die weer niet
en hij sloeg Zacharias tegen den grond, waar hij met
zijn neus in het gras gedrukt bleef liggen. Drommels,
wat rook dat gras duf, net zoo duf... zoo duf... als oud
papier, oude boeken, als... als het grootboek van de
firma Zweefeoaas, Knijpeldorf, Sabbelstik en Ce.
Zacharias Slofdof schokte wakker, doordat Iemand
En wil je wel geloovenhij zag er, toen hij
zijn aanzoek deed, uit als 'n domme jongen I
Ik wil het graag gelooven.
{Every body's Weekly, Londen).
hmn era por in tójn gfcf, m een stem Zied wRa
die van Arie hem toefluisterde; „Hé, Slofdof, zit
niet te maffen! Daar komt de baas aan!"
Toen hief Zacharias zijn hoofd op van het groot
boek, waaroverheen hij In slaap was gevallen, wreef
zijn oogen uit, en begon weer lange rijen cijfertjes te
peuteren, zooals hij zeventien lange jaren gedaan had...
IN DE BINNENLANDEN VAN MAROKKO.
Een gevaarlijke onderneming.
Dat Michiel Adriaanszoon de Ruyter, Neêrlands
grootste admiraal uit de 17de eeuw, behalve dat ook
een goed koopman was, moge blijken uit het volgende
avontuur, dat hij meemaakte in de jaren van zijn ge
waagde, doch winstgevende koopvaardij op het land,
dat onze voorvaderen aanduidden met den naam Bar
bar ije en dat thans noemen Marokko:
De Ruyter waagde zich daarbij aan een verren tocht
het binnenland in naar den sultan van Fez Sidi Ali ben
Mohammed ben Moussa, een alom gevreesd heer, ge
sneden ook uit het hout vanDe Ruyter's persoon
lijkheid, 1641. Onze Zeeuw werd er goed ontvangen,
verkocht er goed, alles verliep vlot, totdat de bruine
Moor voor een stuk Engelsch laken veel te weinig
bood. En dan ontwikkelt zich een ongewoon meten van
krachten tusschen Oostersch despotisme en Neder-
landsche zelfbewustheid. De sultan waagde zich aan
hooge dreigementen, toen de Ruyter weigerde zich te
laten beetnemen. Maar deze traohtte taktvol ruzie te
ontwijken met het aanbod het laken dan ten geschen
ke te geven om erger te voorkomen, want het beneden
de waarde verkoopen, geen sprake van. 't Lukte eerst
niet Toornig hield de vorst zijn tegenpartij de vuist
onder den neus: hij zou hem vasthouden, hem en zijn
schip. De woordenwisseling liep zoo hoog, dat De
Ruyter, even zijn geduld verliezende, heftig den sul
tan toebeet: „was ik in mijn schip, ge zoudt m!j niet
meer dreigen".
Woedend liep de Oosterling weg, vermoedelijk een
houding aannemend, want tegen zijn gevolg, verbaasd
over den durf van den blanken koopman, kon hij zijn
indruk niet verborgen houden: „Jammer dat zulk een
man een Christen Is!
Een paar uur later het tweede bedrijf. De sultan
kwam terug en herhaalde doodleuk hetzelfde aanböd
tegen to lagen prijs. Even leuk bleef de Ruyter zijn
standpunt vasthouden. En hij won, zijn geld en den
OME JAAR MET 2'N IiÜEQ,
{Pages Qaies, Yverdon.)
Ik doe altijd drie jaar met een hoed. Heteerate
nieuwen "rand." he' tWeede een
En het derde jaar?
Dan neem ik in een café een nieuwen hoed.
sultan. Want deze, een geboren heerscher en goede
menschenkenner, wist, na de tweede proef, nu zeker
wat hij aan De Ruyter had en... bewonderde hem. Deze
Oosterling, gewend, dat alles voor hem kroop en boog,
zoodat hij elkeen In zijn omgeving leerde kennen, maar
niemand hem, omdat' iedereen hem vreesde, voelde
zich gevangen door den moed en de openhartigheid
van dezen vreemden Christen en Bohonk hem zijn
vriendschap. Twee geestverwante karakters, die elkaar
ontdekt hadden, twee, naar aard en aanleg, bestemd
om te regeeren. t' Is de eerste groote slag in De Ruy
ter's leven, een voorspelling van den lateren admiraal,
dien eenmaal ook heel Europa, tot Engeland toe, be
wonderen zou.
De merkwaardige gebeurtenis heeft verre gevolgen
gehad. De sultan was zoo in bewondering voor De
Ruyter, dat hij hem persoonlijk aan zich binden wilde
en volgens het landsceremonleel hem openlijk In zijn
vriendenkring opnam. Dat ceremonieel bestond daarin,
dat hij zijn hand legde op De Ruyter's bloote borst
en diens hand op de zijne ten teeken van altijddurende
liefde en trouw. Voortaan wilde de Moorsche vorst met
niemand anders meer handeldrijven, wanneer zijn
Hollandsche vriend op komst was. Dat vergemakke
lijkte het handelsverkeer buitengewoon, 't werd een
relatie, die jaren achtereen nawerkte ten gunste van
de vaart op Barbarije.
552. Toen palkte ze de rijksdaalder op.
Nu krijgen- jullie eten, kinders, riep
ze en zoo snel ze kon, liep ze de deur
uit.
De kinderen bleven alleen.
Zal ik jou eens wat zeggen, zei. -het
meisje tegen het 'kleine jongetje? Dat
geld «heeft moeder niet verloren. Wat ik je
zeg, die rijksdaalder 'hebben wij vast en
zeker van de kabouters gekregen.
De kabouters uit het vertelsel?, vroeg
het jongetje.
Ja, xei 't meisje, vast ea caker!
548. Het was een verhaal, waarin kabou
ters voorkwamen, die net als wij de goe
de menschen 'kwamen helpen en de slech
te straften. iHet jongetje vond het een zeer
mooi vertelsel en hij luisterde met groote
aandacht.
Hé, als de kabouters ons ook maar
wilden helpen, zei hij toen 't verhaal uit
was.
Toen sprong 't meisje op en vloog naar
haar moeder.
Zouden wij de kabouters vragen, moe
dor?
545. Zoo was 't zaakje fijn. voor elkaar.
Kwast keek es -even naar omlaag en
knipoogde. Hij zag, dat de gierigaard weer
vol aandacht zijn 'geld zat te tellen. Toen
pakte hij een der rijksdaalders en rolde
hem voorzichtig naar den rand van de ta
fel.
Klaar jongens?
Klaar, zeiden we en hielden de zak
doek op.
Toen wierp hij de rijksdaalder om
laag.
549^ Wij keken elkaar aan, toen we we
dat 'hooren.
Dat zullen wij je wel eens laten zien,
zei Zwart, wij, zullen jullie helpen, hoor!
En terwijl de kinderen bij de moeder
stonden, 'kroop hij tegen een van de kruk
jes op en even later gaven wij hem een
rijksdaalder aan, die hij boven op het
krukje neerlegde. Dat deden we precies
zoo met de andere rijksdaalders en toen
was 't klaar.
546. Zoo deden wij dat een paar 'keer ach
ter elkaar. Drie maal wierp Kwast een
rijksdaalder van boven naar beneden en
drie keer kwam dat groote, zware ding
precies in onizen zakdoek terecht.
Toen kwam mijn broer langs den tafel
poot naar beneden en met ons vieren heb
ben we het vrachtje vervoerd. Ze waren
izwaar zie je, die rijksdaalders, maar het
ging.
547. Langzaam droegen we ons zware
vrachtje door de gang naar de keuken.
Heel voorzichtig stapten we daar binnen.
Het meisje en het jongetje zaten in een
ihoeik, allebei op een krukje. Zij vertelde
haar broertje een verhaal, dat zij dien
middag juist van meester op school ge
leerd had.
550. Toen we eindelijk het zware werk ge
daan hadden, stopte Zwart een versche
pijp, stak er den brand in en zei voldaan:
Ziezoo, jongens, dat hebben we even
keurig voor elkaar geflikt! Nou maar af
wachten 1
We gingen met ons vieren op den
grond zitten wachten op de dingen, die ko
men zouden.
Hoe zou dat afloopen?
551. Na een oogenbli'k gebeurde het! De
moeder stond op, 'liep naar de kraan en
dronk een beetje water. Daarna keek ze
naar de kinderen en schudde het hoofd
En toen... Opeens zag ze het geld op de
stoel liggen. Ze gaf een schreeuw en vloog
erop af.
Een rijksdaalder!, riep ze. Een rijks
daalder! Hoe kan dat?
Ze sloeg de handen van verbazing in
een.
Zou ik die verloren hebben? vroeg
ze.