EEN SPROOKIE. De Breinaalden. let |eheimzinnige huis. hen aan VOOR ONZE JEUGD 'Jj ©V Ml ft beginien jullie Pa en Ma Vetgane, bltf op dt. plaatje ziet, voor te stellen. ZU i op een eiland rgons dlohtbU den Noord waren lecl gelukkig, jtkertn die gebeurde er Iets byzondere. Ma i legde een el. Het was een mooi rond [tl leek vel iets op een stuk gestolt zes- waar hit strand soms mee bezaaid was, toch was '1 heel andera en Ma was er heele- nntn d» war. m toch eens hier. man!" riep ze. En toen Mi, toonde te hem het ronde ding. I rlndt Je het?" Het ls een el, dat heb 1 k I" sol ze. en ze was er niet weinig trotsch ld Je het beusoh? Wat is d&t knaap I" zei „Wat wil Je ermee doen?" weet lk neg niet, zei ze. We zullen er op passen. Vindt Je ook niot, lk geloof dat w? er nog plezier van zullen hebben!" ie, nnat dit oogenbllk waren Pa en Ma vol [ivoor het el. Ze zorgden er voor steeds ln te biyven uit angst dat een U&beer het u trappen. Maar op een keer. dat Ma een schepte en wat verder dan gewoonlijk van i\s gegaan, zag ze, toen ze terugkeerde, tot gWn schrik, dat het el gebarsten was. n^n, man!" riep zo bedroefd. „Wat ls er (btvd en waarom heb Je niet beter opgelet! in eventjes van huis gegaan en Jawel." derkwam ze niet, want de barst ln het el ine'ps grooter en plotseling kwam de kop een ftsgeboren vetgansje te voorschUn. o, w(; waren Pa en Ma gelukkig met hun M tostol - het was een Jongen groeide kool. Al hel spoedig kreeg hy zijn eigen klee- «n Ma koht schoenen en een hoed voor haar en, wanlvoortaan gingen ze-nu met z*n Je« langs het strand wandelen. Pen zoo hun llevlmg genoemd, had één fout. Hy het nietsprettlg in zee gewasschen te wor- n dan zete Ma hem op een stuk rots, waar in hem mt een duwtje liet afgiyden. moet leeen ln het water te plassen!" zei li Je niet eert zwemmen, kun Je nooit op de sen-8Choo' komen, en als Je daar niet aul Je nolt leeren vlsch vangen en wat i» hoe langen hoe verstandig ze ook sprak. Itne vetgane luisterde maar half en nooit Ute water ?aan als Mevrouw hem niet een ijegaf, waarioor hy omlaag tuimelde! I ei dag, dal hetzelfde grapje zich afspeelde, B 'n groote vlsch, met open bek aanzwem- Eidle arme Pen viel precies ln het gat en tochswom weg, steeds verder de zee in! Het ie dg ging to keer en kwaakte en kwekts en ichnuwde om Pa en samen zetten ae de «UJ1 vlsch na. Gelukkig kregen ze hem te en t konden ze het kind bevryden. En tus- u he in, namen ze hem mee en zwommen »ar lis terug. u talk zorgen gauw op s oh ooi te komen ischj leeren vangen" riep de Jonge gans, i*n leekerd! bUna had hy mU gehadl" en dienyd hoefde Ma hem geen duwtje meer wn, aar sprong hy zelf telkens ln zee en 'oof, \t hy 't later menig vlsohje betaald gezeldat een oude vlsch hem weggevoerd «n Pen Ma! Er was eens een toovenaar, die de menachen wilde leeren kennen. Daartoe verliet hy zUn ver blijf, dat zich ln het donkere bosch bevond en ging den weg langs, die hem naar de woningen zou voeren. Óp zyn wandeling kwam hij allerlei lieden tegen, boeren en kooplui, aanzieniyken en geringen, -grijsaards en schoolkinderen. Velen hield hy staande en met tal van hen maakte hy een praatje. Toen de avond begon te vallen, was hU vermoeid en hy verlangde naar een gastvry verbiyf, waar hy den nacht kon doorbrengen. Nsar alle kanten keek hy rond. maar hij ont- dflkte nieta. Daarom vroeg hy een boerenknechts die slagend© van den akker huiswaarts zich be gaf, of dié gaan enksla woning ln da cabybsld ,,0, Jawel," was het antwoord. „Hier dichtby woont de oude Andries. Hy leeft geheel alleen en zal dus zeker wel een plaatsje over hebben." Met-een wees de Jonge man den reiziger, in welke richting deze zich begeven moest, om het bedoelde huisje te vinden. De reiziger dankte harteiyk voor de vriende lijke hulp en hy sloeg nu het zypad in, dat hem aangewezen was. Weldra ontdekte hy een een voudig huisje, geheel door struikgewas verborgen. Het zag er armoedig genoeg uit. Het mos groeide ln overvloed op het rietendak, waar de wind reeds groote gaten ln had geslagen. De vaste muur hing voorover, zoodat het wel scheen, of het huisje bij den eersten geweldigen winddruk ln elkaar zou vallen. Hoe arm moet de man niet zyn. die ln zoo'n ellendig verbiyf zyn leven doorbraoht. De reiziger kon het niet van zich verkrijgen, zoo iemand nog lastig te vallen. Hy dacht er dus over, verder te gaan en, wanneer het niet anders kon, zich met een hongerige maag onder den blooten hemel neer te leggen, zyn lust, om met het leven der menschen kennis te maken, dwong hem echter te biyven. Hy dwaalde om het huisje heen en ontdekte ln een luik een reet, groot genoeg om er door naar binnen te zien. Het feit. dat de luiken nu al gesloten waren, Taf de hut een geheimzinnig aanzien. De man werd meer en meer nieuwsgierig en met aan dacht sloeg hy het tooneel daar binnen gade. En wat hU daar zag. wekte by hem ln hooge mate verbazing op. Wat? Was dat de bewoner van deze armoedige stulp? Een ellendig lampje verspreidde een walmend lloht, dat te zwak was om tot ln de hoeken door te dringen. Maar wat op tafel lag, kon het genoegzaam belichten. En ook het gelaat van den man, die daar voorover gebogen aan zat, viel duideiyk te onderscheiden, 't Was een door en door mager gelaat, mee een spitsen neus, sluike haren, die nooit gekamd schenen en oogen, geheel ln holle kassen onder borstelige wenkbrauwen verborgen. En die man zat aan de lompe tafel, waarvan men de ruwe plank niet kon zien, zooveel goudstukken lagen er op. Wat een geld, wat een geldEn de eigenaar ging maar voort, nieuwe rollen goud uit een kist te nemen en dat op de tafel uit te tellen. Jaren, Jaren lang was hy gierig geweest. Door rusteloos zwoegen en schrapen had hij zich den schat ver worven, die nu voor zijn oogen schitterde. Nog nooit had hy den armen een geldstuk, hoe gering ook, gereikt; nimmer had hy een ongelükklgen schuldenaar ook maar het minste kwyt geschol den. Dat was het middel geweest om zoo ryk te worden. Met duivelachtig genoegen dacht de gierigaard er aan, hoe hy steeds elke onnoodlge uitgave had weten te voorkomen. Gisteren nog waren dienaren van den Koning er geweest. Er zou oorlog komen en de Koning vroeg zyn onder danen hulp. Wie niet zelf mee uit kon trekken, werd verzocht om geldeiyken steun. Ook by den rykaard ln de armoedige hut waren te geweest, maar met groote geslepenheid had hy armoede weten te veinzen. Hy had den blnnentredpnden gewezen op den ellendigen staat van zyn huisje, van de meubelen, van zyn plunje en ze hadden hem geloofd. Hoe schrok hy, toen hy plotseling geklop aan de deur hoorde. Wie zou daar zyn zoo laat nog? Als men hem maar niet kwam bestelen. In groote angst nam de gierigaard voor zichtig de goudstukken op, maakte er weer rolle tjes van en legde die zoo stil in de geldkist, dat het goud niet het minste gerinkel Het hooren. Weer werd er geklopt, nu wat luider. De gierig aard beefde van angst, maar hy deed niet open, voor hy al zyn geld geborgen had. Voor de derde maal bonsde men op de deur. „Doe open, doe open", klonk het buiten. Elnde- ïyk had de rykaard alles geborgen; hy sloot de kist zorgvuldig; legdè er toen een oude zak over en ging toen naar de deur. Langzaam ontsloot hy haar; terwyi hy zyn voet tegen de deur hield. opdat men haar niet onverhoeds kon openstooten. vroeg hy: ,Wle ls daar?" „Een arme reiziger, die van kou en honger omkomt, als hy geen onderdak vindt" ,,Ik geef aan geen bedelaar." „Schonk my dan een plaatsje in de schuur om te slapen." ..Ik heb zelf nauweiyks een plaats om mUn hoofd neer te leggen". „Och laat mU dan asje blieft een poosje uitrusten. Ik ben zoo moe". „Fen kort poosje dan". De gierigaard deed de deur open en liet den vreemdeling binnen. „Je ziet, dat lk zelf arm, doodarm ben. Ik verga ook van de kou. Ik kan Je niets, niets geven. Ga hier een poosje zitten". De rykaard nam zelf plaats op de kist en volg de met angstige aandacht elke beweging van den vreemde. Toen deze een half uurtje, gezeten had sprak de gierigaard: „Nu ben Je zeker wel uitge rust. Ik verzoek Je heen te gaan." „En heb Je dan niets voor me om me te versterken? Ik zal van honger en dorst op den weg omkomen." „In dien kan ls water. Dat drink lk ook altyd. Water ls gezond". „En wat eten dan? De menschen zeggen, dat Je ryk genoeg bent om wat te geven". „Die dat vertellen, zyn leugenaars. Ik ben doodarm. Ik bezit niets, lk kan niets geven." „Een enkel stukje brood dan; lk sterf van honger." Toen herinnerde de gierigaard zich, dat hy een korst brood had liggen, die hy toch weg wilde gooien, omdat ze beschimmeld was. Die kon hy den bedelaar geven: dan zou die lastige man zeker wel weggaan. Hy stond dus met tegenzin van zyn geldkist op. begaf zich naar de spinde, zonder het oog van den bedelaar af te houden en raakte hem toen de besohimmelde broodkorst toe, terwijl hij zei: „En ga nu weg." De reiziger nam de armzalige aalmoes aan en ging naar de deur; maar voor hy het hutje ver liet, sprak hU nog: ,,Je bent een gierig man. Te midden van al je overvloed heb Je voor Je onge lükklgen nevenn\ensch niets over dan water om te drlhken en beschimmeld brood om te eten. Tot belooning zal lk Je Iets schenken, waar Je veel plezier van kunt beleven. Je hebt een afkeer van geven, welnu, van nu af aan mag Je niet meer geven. Mocht nu de lust ln Je opkomen, iets van 1e overvloed weg te schenken, dan zul Je dit toch niet kunnen doen. want alles, wat Je zoudt kun nen weggeven, blijft aan de tafel of ln de kist, waar het ligt, kloven. Ook Je huisraad, alles zal op de plaats vastgeklemd blijven, op het oogen bllk, dat Je het weg zoudt willen goven." Toen verwyderde de reiziger zich. De gierigaard lachte. HU was blU, dat die vreemde vertrokken was. „Die man heeft zUn verstand niet," dacht hy. „Hoe gelukkig, dat hU ls verdwenen. Van nu af aan laat lk zulke lui nooit weor binnen". Maai den volgenden dag kreeg hij, tot zUn groote ont steltenis weer bezoek, 't Waren twee dienaren van den Koning. En wat het ergste was, ze traden binnen op een oogenbllk, dat het hem het minst gelegen kwam. HU was namelijk weer aan het geld tellen. Wel had hU de deur goed gesloten, maar de dienaren van den Koning maakten niet veel complimenten .en trapten haar ln, toen ze niet spoedig genoeg werd open gedaan. De lieden hadden ln den omtrek gehoord, dat de gierigaard niet zoo arm was, als hy zich voordeed. Daarom hadden ze besloten, hem nog eens een bezoek te brengen. Hoe verrast waren ze te zien dat hij zooveel goud bezat. Die man kon best wat mis sen. Maar de rykaard zat ln doodeiyken angst. HU strekte wanhopend zlln armen over zyn dier baar geld uit, alsof hll het tegen de Indringers beschermen wilde. „Ha, ha, ha", lachte deze, „daar heb Je den aap! Kom aan mannetje, geef ons gauw flink wat mee; de Koning kan het beter gebruiken dan JU." „O wee, o wee, wat moet lk arme man begin nen?" „Heb Je ons verstaan? Oauw wat, of w# sullen het nemen!" Bevende wilde de gierigaard gehoorzamen. Tra nen druppelden op zUn geldstukken en bevend strekte hij de hand uit, om er een, een enkel af te nemen, en dat den man af te staan. Maar wat was dat? Het .geld bleef aan de tafel zitten en kon er niet af. Welk een moeite de gierigaard ook deed hij kon geen enkel goudstuk los maken. Dit talmen begon den bezoekers te vervelen. „We zullen het zelf maar nemen," zelden ze. Doch o wonder, ook hun gelukte het niet, het geld van de tafel te pakken. „We hebben hier met tooverny te doen", spra ken de dienaren des Konlngs. „Als Je niet gauw maakt, dat we geld krygen, zal het leeHJk met Je afloopen". Maar al hun dreigen hielp niets; de gierigaard was machteloos. Voor het eerst van zyn leven wilde hy gaarne wat geven, maar helaas, thans was het hem onmogeiyk. En dat verlangen werd nog grooter, toen hJJ ontdekte, dat zUn leven er van afhing Want de Koning. ertoornd dat Iemand zoo boosaardig en gierig bon sUn, gaf bevel dat men den rykaard ln de Tovangenls zou werpen. Daar werd hem ver zekerd, dat hy aan den galg zou komen, als hy niet spoedig zorgde, dat het geld den Koning werd afgestaan. Ach, aoh, hoe dolgraag zou hij nu wat willen geven. Maar dat hielp hem niets; het geld bleef -ast kleven, niemand kon zich er van meester maken. En elndeiyk was de dag daar, dat hy zUn leven moest geven, omdat hU niets anders weg te schenken had. VOOB ONZE MEISJES. zy, dl© de theepot met een cosey bedekken, we ten bi) ondervinding hoe warm het oor wordt en hoe licht men zich er aan branden kan. Men heeft aardige oorhouders uitgevonden, waarvan .c Jullie er hier een zal laten zien Onze teekenlng stelt een haan voor, Je kun; echter ook andere vogels maken. Voor onzen naan hebben we noodlg: een lapje mooi bruin ol grijs laken of fluweel voor den romp, een lapje rood flanel voor voering, kam en baard, heel kleine stukjes wit flanel of laken en een paar •zwarte kralen. Eerst teeken Je den vogel ln de gewenschte grootte zonder baard of kam; daarna knip Je naar die '.eekening twee maal dien vorm van de watten, het laken cf de fluweel en de voering. Vervolgens naai Je aan'de rugzijde, natuurUJk aan den verkeerden kant, de fluweelen helften aaneen, en doet hetzelfde met de voering. Nu keer Je de fluweel netjes binnenste bulten, schuift er vervolgens zorgvuldig de flanellen vorm ln en werkt het geheel aan de open zUde op den goeden kant van den vogel vast te ma ken. Nu teekenen we een patroon van den kop: kam, snavel en baard. Ook dit patroon wordt dubbel nageknipt in rood flanel, waarna men de bovenzilde van de kam tot en met den snavel netjes binnenste buiten aaneen naait, den baard vrU latende. Men geve de kam niet te veel pun ten, daar dit lastig met het omkeeren ls, daarna doet men het dier dit hoofdstel op en bevestigt het op het lichaam, een weinig watten ln den kop verhoogt het effect. Nu resten ons nog de oogen, waarvoor we twee kleine ronde stukjes wit flanel of laken nemen, waaróp we een zwart kraaltje bevestigen. Een arme vrouw was bezig ln het bosch hout te sprokkelen, toen zU achter een boom een katje vond, wit van kleur, met zwarte pootjes. Het diertje miauwde klagend en was erg mager; duidelijk kon si] zien, dat het ziek was. Vol medelijden nam de vrouw het ln haar schort en mee naar huls. BU de deur sprongen de kinderen haar reeds tegemoet, en toen zij het katje zagen, waren zij wat ln hun schik en wilden er mee spelen. Maar de goede vrouw gal het hun niet, want zij was bang, dat slj het diertje pijn zouden doen; zij legde het ln een mandje en gaf het warme melk en geweekt brood. Het katje werd door de goede behandeling weer gezond. Het lekte met zijn roode tong zijn vel, totdat het glad en glanzend werd, en de kinderen verheugden er zich reeds ln, dat zij DROEVIG VOORUITZICHT. Heer Leeuw sat te suchten Met wanhoopsgebaar, „Hoe droef ls mUn leven, Hoe somber en naar, Ik sterf van den honger, *k Val af met den dag, Oeen zou mU herkennen. Die vroeger ml) sagl" .Toen leefde lk aoo heerlijk. Als 'n maohtlge vorst; Oeen schepsel ter aard, Dat mij naderen dorst; De Koning der Schepping Werd dlkwUls mijn prooiI Mijn hemel, wnt was toen Het leven toch mooll" „Nu niets dan ellendel Oeen relslgers meer! Ze vliegen omhoog Door de lucht heen en wees, ln m soort van machine, Als vogels zoo snel Van m|) rest, helaas, niet* Dan beend'ren en veil" nu wel met het katje zouden mogen tpeleni doeh op zekeren dag was het verdwenen ai niemand wist, waar het gebleven wat. Op zekeren dag ging de arme vrouw wea naar het bosch om hout te sprokkelen, er vond bU de plaats, waar het zieke katje ge legen had, een dame staan, dit geheel tn 1 wit gekleed wat. De vrouw durfde niet nader te komen er frommelde verlegen aan haar schort, maai toen de dame haar vriendelijk toewenkte kreeg zl] meer moed. ZIJ kwam een stapje dichterbij en nu wierp de dame een stel glin sterende breinaalden ln haar schort, waarop zl] verdween. De vrouw wist niet, wat zij daarvan denken moest. Thuis gekomen legde zl] de breinaalden op de tafel en sprak: „Ah lk nu maar geld had om wol te koopen, want kousen hebben dt kinderen en lk hard noo dlg!" Maar wat gebeurde erf Toen de vrouw der volgenden morgen vroeg opstond, lag er eez paar pas gebreide kousen op tafel. Wel wat zfj erg verwonderd, maar zij vergat niet del avonds de breinaalden weer gereed te leggen en 's morgen vond «IJ weer een paar kousen klaar. Nu begreep zU, dat de naalden een ge schenk van het katje waren. Eiken nacht liet zij ze breien, totdat zij en de kinderen genoeg kousen hadden, en toen ging zij se verkoo- pen. Voortaan heerzchte ar geen armoede meer ln huls, want zij ontving geld genoeg om ln al haar behoeften te voorzien, tn zl] en haar kinderen konden nooit het vreemds katje vergeten I 'rij oaai bes Vervolg ke< verbaasd en wild© haar Juist Iets toea i het andere portret voor hen plaat- it iteldtfnn groot huls voor, dat te midden bost scheen te staan. Het was oen v»8 sebow, met terrassen en groote vensters «>ts tulen en ©en prachtig zomerhuis te ?an geboomte. Donnls klapte ln *Un toenhy rechts op de photo een troop h ontwardo. en mevrouw Georges gllm- JSn He-no riep oewonderend: „Wat een Wbowl Mevrouw Oeorges. Is het van jjjn kiidjo, alles verloren" «el te ernstig ^•«sgHeleno. dat se schreide. Op de haar hatelUke manier vatf-o Holene de bel- ét: wtsenende dame en zol: „O. mo- 'r> «Pijl ons zoo voor u We willen u geen Toe. schrei niet zool t Spijt MU t v;«*r Donnls?" Dennls knikte en 2H«riW kuste Helene. t ls mUn sohuld". antwoiïrddo wel ,lev« Het ls niet goed dat Ik me im* ttvoel, «n bovendien. Je egrUpt ™«leoh ui„t?" hare tranen en terwyi x* nog -iteeds kpn heerschte or eenlge oofton- a»i !5cnn18 wenscht# te vragen, wie de r am. hRd dal het L*r|hl®t te doen en daarom zwoeg hy, Sn!**** Portret met nieuwsgierig© e* 55#^rouw Oeorges, die dit bemerkte, $0 van de tafel af m sloeg haar arm PIL ,0ü.'*n heen N Mn vrooiykur „Ik aas «Ma-niet berijpt, «te» Jm. of liever wiens portret dit ls?" Dennls knikte. ,Jk zal t Je vertellen", zei se levendig. Maar nu nog niet. Het ls een geheim, zie Je, of liever *t ls beter, dat het nu nog een geheim voor Jullie ls. Maar misschien zal lk Jullie eens allee vertellon van het huls en den knaap. Dan zult ge ook oe- grUpen, waarom lk aooeven schreide daar. En se plaatste de photo weer ln t kistje en draalde den sleutel om. Toen Heleae opmerkte dat het nu beter zou zlln, als ze naar huls gin gen, liep ze met nen naar de deur. „Ge zyt toch niet bang om hier te komen?" vroeg ze de deur openend. „Ik vreesde er voor maar er is geen reden toe, kinderen voor jullie hoor Dennls". terwlll ze den knaap aankeek. „Noen zei Helene, aarzelend, „bang iyn we luist niet maar gisteravond". Ze hield op, niet wetende, waarvoor ze elgeniyk bang was cn ze wild© voortgaan toen Donnls haar onderbrak. „De honden siln by het hek, mevrouw Doorgei", zei hU. „Waren er landloopers? Hebt u ze daar go- bracht, omdat ze zoo vreesoiyk kwaad zyn?" DERTIENDE HOOFDSTUK. Opgelicht Wat mevrouw Oeorges antwoord geweest sou zUn, ls moellUk te zeggen, want juist toen zy wilde zeggen, wees Dennis plotseling naar het groote, breede portaal, dat naar de ha) leidde O, mevrouw!" riep hU, „wie ls dat?" Helene's blik volgde zUn hand Daar leunde iemand over de leuning en bespiedde hen Het was te donker om goed t© kunnen zien. wie het vas Helene uitte een <reet van schrik Op 't zelfde oogenbllk zei mevrouw Oeorges tets in het Russisch en onmiddellUk trok de gestuite zich terug en verdween ln de duisternis, laof ze vreesde gezien te worden. Ze hoorden voetstappen en «en lach en *U was verdwenen Ze keken nog steeds naar boven, toen Anna mut een mand bU sich uU éaa turn kwam aa gevolgd door Zwaa dt trap voor het huls opliep. Het was nu duldelua, dat die Iemand, die hen bespied had. geen dezer belden was. Helene gaf onmiddellUk uiting aan deze opmer king. „O, mevrouw Georges, wie was daar boven? Ik wist niet. dat hier nog meer menschen wa ren!" De oude dame wendde zich tot haar met eon verdrletlgen blik, terwyi Anna naar de schreden luisterde. ,,'t Is een vriend", sprak zU. Toen m zag aoe bevreesd Dennls was, vervolgde zy. Heusch, lieve Helene maar maar ge moogt nog niet weten, wat al dat geheimzinnige beduidt. Vraag mU niets". „Vader zegt, dat u bang is", zei Dennls plotse ling. en nieuwsgieriger dan ooit. Mevrouw Georges soheen verlegen, terwUl He lene Dennls waarschuwend de hand op den mond legde. De oude dame aarzelde even. toen zol-se: „Ja. lk ben bang. Zoo. nu heb lk Iets verteld, wat alleen Iwan en Anna hier weten. Maar gil hohoefl niot bang te wezen Er bestaat gene reden voor Is 't wel. Anna?" „Neen", antwoordde Anna. haar mandje neder zettende. „Wie zou dezen kinderen kwoad doen. Er ls niets te vreezen" Ze strekte haor urmen naar Dennls uit en trachtte hem gerust te -tollen Heieno's hart klopte echter sneller dan gewoon lijk, Ze was een beetje boos. dat Dennls opn'.OUW bang gemaakt was en vroeg zich af. waarom mui den vriend niet voorstelde. Het scheen haar toe, dat men haar 't geheim van het nuls diende mede te doelen en al de geheimzinnigheden, die 11 voor vielen te verklaren en daarom ze) ze, .Gister avond werden we door een RUtomoblel vervolgt Anna, ten minste, we meenden, dat we rtrvclgd werden. Het was even bulten het hek" „Buiten het hek?" vroeg 1 mevrouw Georges, en ze keek Anna met een veelzeggenden blik aon in scheen vergoten te ziln. dat Helene en Dennls or waren En Anna beantwoordde haar blik op de zelfde wil ze. sel at, Jk aag twee hunner, |nq dril. Daarom vroeg lk of u de honden by het hek wilde plaatsen. „Waarom hebt n t ml] niet gezegd, Anna?" Toen sloeg sU de oogen neer. „Ze vervolgden Jou niet, Helene", ael ae. hoofd schuddend. „Gerust, Je kunt er zeker van wezen, en ge zyt volkomen veilig. Maar, lieve, lk kan nu toch niet vertellen, wat het raadsel beduidt. Je moet nog wachten en misschien verneemt ge alles spoedig. Maar nu niet, nu nog niet. Je tobt er niet over, wel?" Dit deed Helene wel. En bovendien niemand ls gaarne vergeefs nieuwsgierig naar Iets, en wordt juist, als 't geheim zal worden verklaard, teleur gesteld. Maar over Iets waagde Helene toch een vraag. „Maar. mevrouw Oeorges - wat is er met den anderen man Oashman? HU heeft Iets met ons uit te staan - tenminste met vader. En hy was ook daar we zagim hem" Nu scheen mevrouw Georges op hare beurt ver wonderd. Ze trok de wenkbrauwen op en vroeg: ..Cahsman, wie ls dat?" Helene antwoordde: - Wel. de man. dien va der ontsloeg, die de brieven aan vader geschreven hoeft HU gaf mU vandaag dezen briof. We ont moetten hem by den spoorweg", en se hield den brief omhoog dl# mevrouw Oeorges aannam en las. Maar toen se hem teruggaf schudde se naar hoofd, en sel glimlachend: „HU heeft niets met ons te maken Ik heb nimmer zUn naam gehoord. Hier ls stellig een misverstand - lk ben er zeker van. kinderen HU heeft niets mst my uit te staan" Daarmede moesten zy elon tevreden stellen, tn z« gingen slechts half gerust heen. Toen ze alleen waren vertelden se elkaar alles wat ze dachten, Ze zoudon zoo gaarne weten, wie hen bespied had en waarom mevrouw Georges iemand voor hen verborgen hield. Ze had hen al toos gezegd, dat alleen zy met Iwan en Anna htt Huls bewoonden. Tooh was ar Iemand, die naar ben keek, eahUr gordijnen tn over *n leuning, 10 die wegliep, als men hem bemerkte. En er warei nog meer geheimzinnigheden vooral betreffen de Oashman. Want hy was ook met de menschel van den motor. De wou, dat we nooit in Hat Huk geweest waren", aal Helene somber. Tooh gevoelde ae zich Iets geruster, omdat mevr Georges zoo ultdrukkeiyk verklaard had, dat d< motor niet hen vervolgde, en dat voor hen geer gevaar bestond. Jk zal thuis alles vertellen", dacht zy, ,jm hoo ren, wat ze zeggen. De geloof niet, dat we hta dan nog terug sullen komen". Ze keek om naai het grauwe, stille huls, met de sombere venstert en verlaten lanon. ,JJn lk ben er biy om, ofschoot tk die arme mevrouw Oeorges heel lief vlfld er wel van haar houd". Even daarna ontwaarde m Iwan, die voor hen uitgegaan was om de honden te sussen, terwUl do kinderen de poort doorgin gen. Met een vrlendeiyken glimlach van den oud» stapte zy den wog op en liepen rcoht door, mol de bedoeling langs hot bosoh zich naar de heldf te begeven, waar ze de anderen volgons afspraak zouden ontmoeten. Ze Hopen gerulmen tUd haastig door, tot dat z« de groote hoornen van het woud, dat aan het Huls grensde, bereikten. Hier bevonden aich groots open grasvelden met Uierdraad afgesloten en Dennls bemerkte eensklaps een dier, dat zloh be woog achter 't geboomte. HU stond stil om goed t© kunnsn slen sn klapt# eensklaps ln de handen van pleister. Want hy zag op eens drw bevallige Jongt her* ten, De dieren keken met nun mooie, zachte brui ne oogen naar do kinderen. Ze nchenon half tam en Dennls, dis vsel van dlsrsn hield, verzooht He ient mst hom over 't yterdraad te willen klim men om er dichter by te komen. Helene daoht even na, toen deed se, wat ht verlangde en se' klommen over t IJzerdraad et zetten den voet op t zachte, mollige grasupyt {Wordt VOTQMs 1

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1928 | | pagina 23