AÉ1
«t geheimzinnige huis.
VOOR ONZE JEUGD
ONVERWACHTE, e
Ote&r hel Engelsch.
3)
joüü/f i'5' i
wfc311'
kin
si
(He Ik ga
oom Bob zegt, dat zooiets misschien
j honderd jaar gebeurt, en om hem
j doen, zal ik het opschrijven,
i dan te vertellen, dat we mei ons
vader, m'n zusje Cor en ik of
LeigenUi): met ons vieren want tante
9 de huishouding doet na moeder*s dood,
r was, hoort er toch eigenlijk ook
i in een dorp en vader, die een heelen
n toon wil krijgen, «tuurde me naar kost
je waar ik véél meer kan leeren dan onze
i Tenminste, als Ik m'n best doe
nd kom ik thuis, van Zaterdagmid-
:avond en dan i3 het feest
r, voor mij en voor m'n zus niet min-
Isst al een uur te voren op den weg
_M, of de bus nog niet komt.
[i ft dan eindelijk thuis ben en m'n kof-
I makken, klflmt ze op een stoel om bij
1 komen. Dan pakt en zoent ze me
houd van Jou Jij ook van mij??"
vraagt ze dan wel twintig keer.
de groote vacantle was ik zes weken
o, wat hadden we hiernaar verlangd,
ns, die ook heel lief is, zei; Ziezoo, nu
ret eerst recht beginnen, hè jongens" en
een of ik vooral de varkens niet zou
sooals ik eens deed en ze in den moes
den gang waren gegaan,
riep: „Piet van den melkboer heeft een
wil hem verkoopen. Hij zegt, dat
Elut leeren praten. Ga je mee kijken?"
rijpt* dat dit wel een kolfje naar mijn
Ut telde even mijn zakgeld na en het
dat ik te kort kwam, kreeg ik van
holletje ging het toen naar Piet en na
en want de jongen wilde, toen hij
tot Oorretje met alle geweld den vogel
n vijf cent meer hebben en
Bekering, dat het diertje v&st zou lee-
«.els we maar geduld hadden om het
terra gingen we heen met den ekster
pftle.
ffetomen, gunden we ons geen tijd om
|Sen als tante Ans rondliep om ons te zoe-
K er zeker van zijn, ons beiden in een
hoekje te vinden, waar we den vogel van allerlei
voor «egden.
Maar.-... we waren al uren lang met hem be
zig geweest, sn nog kon hij geen woord spreken.
Hij zit ons maar aan te kijken en kneep soms
zijn blinkende oogjes dicht, als Oorretje blij,
dat ik het telkens weer probeerde en het niet
opgaf telkens haar armpjes om mijn hals
sloeg en zeiJQc houd van Jou JU ook van
npU?"
Op een morgen, dat we toevallig niet aan het
„oefenen" waren (we stonden bij tante Ans in
de keuken, waar ze bitterkoekjespudding klaar
maakte!) en vader bezig was een paar spijkers
te slaan voor een spiegeltje, dat naast het hand'
doekenrekje moest hangen zei tante: „Doe Je
de huiskamerdeur even dicht, kinders het
tocht hier geweldig in de keuken binnen staat
zeker het raam open en gedienstig wilde ik 't
doen, met Oorretje, die me altUd naloopt, achter
mU aan, toen we verschrikt bleven staan, want
we hoorden tante met een heel gekke stem zeg
gen: „ik houd van Jou...." Vader viel WJna van
het trapje, waarop hij stond; tante zelf liet den
lepel vallen en ik keek naaf- Corretjes mond,
dio wel wijd open stond, maar waar geen geluld
uit kwam.
Och, 't was zeker een „voor den gek houde-
rUtJe" dacht ik en wilde de huiskamerdeur slui
ten.
Maar wat was datOp het scherm in de
kamer zat de vogel die netjes uit zijn kooitje
gewipt was en ons zoo oolijk met rijn zwarte
kraaloogjes begluurde, alsof hij wilde zeggen:
„Ja, Ja. dat zei ik!"
.O-o-o-o! I" riepen we on tante liet de melk
overkoken en kwam aanloopen en vader stond
aóhter haar en we lachten, dat we schudden!
Maar 's avonds hoorde ik vader héél zacht te
gen tante Ans fluisteren: „Ik dacht, dat Jij het
zei" en toen lachte tante weer maar heel
anders dan 's morgens
En nu gaan Paps en tante trouwen en is er
feest en we onKM'iw»
H. H. DE B. L.
De trouwe hond.
Baas Velden woonde op een honderd meter af
stand van het dorp. Daar had hU zijn huisje, een
eenvoudige woning, die geheel in het weelderig
groen was verscholen. Een eenvoudige man i
het, maar het huisje was goed onderhouden en
zag er nog flink in de verf uit. Baas Velden
zorgde wel. dat zijn bezitting er niet minder op
werd. Met groote handigheid wist hij zijn goed
te vermeerderen. Ieder in het dorp was het be
kend dat de man er vrij goed bij zat. HU ver
diende een aardig duitje.
Baas Velden was koopman. Op geregelde rijden
liet hij uit de stad de waren komen, die hU dacht
aan den man te brengen. En met die waren ging
hii den boer op. Het mocht koud zijn of snikheet,
zoo droog, dat het stof der wegen in dichte wol
ken opstoof, het mocht regenen, dat het goot, de
'■oopman liet zich niet weerhouden. HU ging er op
•Ut. BH alle boeren en. boerinnen in den omtrek
—as hij dan ook een goede bekende, en daar hij
zorgde, slechts degelijke waren te verkoopen,
hoefde hij niets te vreezen. Op die wijze deed hU
goede zaken.
Maar dat zUn handel zoo best ging, had hU
naast zUn IJver en zorg ook te danken aan zUn
trouwen Hek. een grooten hond. Dat goede beest
trok eiken dag vol Uver de kar. waar de baas zich
op neerzette en met allerlei uitroepen den hond
aanspoorde zijn best te doen. De hond had echter
geen aansporing noodig'. HU liep wat hU loopen
kon, alsof hU wist, dat rijd geld was. Jammer
maar, dat de baas, die anders zoo op zijn tellen
paste, zijn hond niet meer waardeerde. Baas Vel
den had altijd een stok bij zich en daarmee gaf
hij het goede beest meer dan eens een geduchte
tik. Op heete dagen spaarde hij hem volstrekt
niet, en wat erger was, lang niet altijd liet hij
onderweg f>ens ophouden om het dorstige dier wat
te laten drinken. Gelukkig dat de boeren vaak
medelijden met den braven trekhond hadden
Terwijl baas Velden zich in een boerderij ophield
om te verkoopen, kwamen de kinderen vaak met
een kan frlsch water aanloopen.
Menige boer zei wel eens: „Ik begrijp maar niet,
baas, dat Je niet beter voor het dier zorgt. Op een
keer valt hU nog dood bU den weg neer". En dan
antwoordde de koopman: „Och kom, wat zou
zoo'n beest. Ik kan voor dien oenen hond makke-
lUk een nieuwen krijgen." Maar als iemand er
van sprak, Hek te koopen, dan had de baas er
geen ooren naar. Wel een bewUs, dat hU zich
van de trouwe diensten, die de hond hem bewees,
heel goed bewust was. Maar Hek had van de
slechte behandeling, die hU ondervond, veel ver
driet, HU deed zUn best, zooveel hij kon en zou
recht dankbaar zUn geweest, als hU tot loon daar
voor een beetje vriendelijkheid en op tijd,eten en
drinken had gekregen. Maar Jawel, bUna eiken
dag legde hU zich met een hongerige maag te
slapen, en dat is voor een hond ook niet prettig.
Geen wonder dus, dat onze Hek z!ch lang niet
gelukkig gevoelde. Dit was aan zUn oogen wel te
tien. Wanneer zUn werk was afgeloopen, ging hU
voor het huls liggen en dan kon hU zoo treurig
voor zich uitkijken, dat de voorbUgangers medc-
Hlden met hem kregen.
Een kwam een andere hond voorbU rennen.
HU zag er bijzonder welgedaan uit en toen hU
Hek opmerkte, bleef hU staan. „Hoe is het,
vriend?" vroeg hU belangstellend. „Scheelt er wat
aan?" „Waarom vraag Je dat zoo?" „Wel, beste
jongen, Je ziet er zoo droevig uit. Je hebt toch
geen ruzie met Je baas gehad?" „O, volstrekt
niet." „Neem me niet kwalUk, dat Ik het zeg,
maar het komt me voor, dat toch niet alles naar
Je zin gaat. Je krijgt toch wel genoeg te eten?"
„Nu dat laat wel wat te wenschen over." „Dat
dacht Ik al, Je ziet er niet precies vet uit." „Ik
meende den laatsten tUd al te voelen, dat ik wat
vermagerde". „Nu, niet weinig. Je beenderen ste
ken door je vel. En werken moet Je zeker genoeg".
„Vriend praat me daar niet van." „En vind Je dat
alles maar goed?" „Volstrekt niet. Wist ik maar
een middel om het betér te krijgen!" „O, dat zou
gemakkeUjk genoeg zijn." „Weet JU dan Iets".
Wel zeker. Loop weg." „Wegloopen?" „Wel Ja
waarom niet. Ik was vroeger ook bU een baas, die
mij schrikkelijk mishandelde. Ik ben toen ont
vlucht. En nu heb ik het, zooals Je ziet, heel goed."
,.Je zegt daar zoo wat. Maar waar zou ik heen
moeten?" „De wereld is groot genoeg, Jongen,
wees verstandig. Zal ik Je wat zeggen?: Je gaat
het bosch in. Daar is voor een flinken hond eten
genoeg te vinden. Zie Je dan kans, bU een goeden
,s te komen, dan doe Je het en anders blUf Je
in vrijheid. Slechter dan nu kan je het nooit
treffen." „Je hebt groot gelUk en toch„Nu
wat wou Je zeggen?" „Wel, hoe slecht hU mij be
handelt, toch houd ik van mUn baas." „Dit be
wijst, dat Je een goedhartige sul bent. Zoovel t
erger van hem, dat hU Je toch zoo schandelijk
slecht behandelt Volg mijn raad op. anders loopt
het mis met je." Toen hU dit gezegd had, groette
de vreemde hond en liep op een drafje weg. Hek
tor zat een poosje na te denken en overlegde bij
zichzelf, wat hU moest doen. Op dat oogenblik
kwam de baas en Joeg hem met een schop naar
binnen. De schop kwam gevoel1'" aan en nu was
Hektors besluit genomen. Gewillig ging hU naar
binnen, maar toen hij een poosje later de kans
schoon zag, sloop hU de deur uit en maakte, dat
hij weg kwam.
Weldra kwam htJ in het bosch; in het eerst
voelde hij zich wat vreemd in die eenzaamheid,
maar dat wendde al spoedig, t Was al een heer
lijkheid voor hen, dat hij, die zooveel dorst had
geleden, naar hartelust kon drinken uit een
waterplas.
„Wat is het hier fijnf" dacht hij en moe van
het loopen, ging hU een dutje doen onder een
boom,
(Wordt vervolgd).
Ret trekken der vogel*.
Sedert onheugelijke tijden hebben op gerotte
oogenbllkken de reizen onzer trekvogels naar het
verre Zuiden de belangstelling der menachen op
gewekt. Tot de trekvogels behooren. «ooals ge
weet, vele moeras- en zwemvogels, waaronder de
reigers, ooievaars en eenden en dan voornamelijk
alle insecteneters, die vliegende, loopende of
kruipende insecten vangen. De kleine insecten
eters trekken in de laagte en volgen den loop der
rivieren, de grootere hoogvliegende vogels trek
ken in een rechte lUn voorwaarts. De meeste
onzer trekvogels trekken des nachts, velen ook
op den dag. Valken, kraaien, leeuweriken en vin
ken trekken bU dag; de meeste'vogels echter des
nachts, zooals de zwemvogels, wachtels en zwa
luwen. Tot diep in de middeleeuwen wist men
niet, hoe t verdwUnen der vogels in den herfst
en hun terugkeeren in de lente te verklaren was.
Heden ten dage weten wU althans, waar hun
tocht heen gaat. Niet alle vliegen de zee over;
vele watervogels overwinteren in do Venetiaan-
sche moerassen en in Dalmatië; anderen vliegen
in Zuid-WestelUke richting door Frankrijk en.
Spanje naar Marokko en Algiers. Leeuworlkken
en lUsters betrekken hunne winterkwartieren in
Spanje, terwijl vinken en houtduiven en hout
snippen den tocht naar t Zuiden over zee voort
zotten. De hoofdweg echter voert zuidwaarts naar
Italië, Dalmatië en Griekenland, naar den NU1.
Hier blUven roodborstjes en roerdompen; ooie
vaars, kraanvogels, reigers en zwaluwen en vele
anderen vliegen echter tot naar de verst afge
legen streken der NUlbronnen, waar Emin Pacha
op zUn tocht naar de evenaarsprovincie onze ge
vederde vriendjes in groote monlgte vond. Ook
met dit doel zUn nog niet allen tevreden; som-
mige trekken nog verder, tot in het hart van het
donkere werelddeel; sommigen moeten zelfs in
't Zuiden opgemerkt zUn. Wie wUst nu den vogels
'lezen verren weg en wie brengt ze weer terug uit
den vreemde, waar zU geen vroolUk liedje aan
heffen en geen nesten bouwen, op hetzelfde
kerkdak, in dezelfde burchtruïne, op dezelfde
boerenhof stee Ja, wat geeft zooveel vogels aan
leiding JaarlUks onze streek te verlaten, zoodra
zU de twee gewichtigste gebeurtenissen, het ruien
en het broeden, achter den rug hebben? Het is
minder de vrees voor het ruwe Jaargetij, het
welk toch vele vogelsoorten bU ons doorstaan
dan veeleer de aangeboren natuurlUke reislust
die de vogels op gezette tijden naar het verre
Zuiden lokt en hen daarna des te machtiger naar
hun geboortegrond trekt. Het trekken der vogels
is een dor bewonderenswaardigste verschUnselen
in het groote natuurrijk. Daar trekt een vogel-
schaar in den duisteren nacht heen, eengansch
werelddeel doorvliegend en zonder eenigen bU-
stand op den kortsten weg naar het doel heen
stevenend. Helgoland is een groote rustplek der
zwerver». Het is verbazend met welk een snel
heid de groote vogeltocht plaats heeft. Terwijl
spreeuwen en leeuwerikken gemiddeld op een
hoogte van 500 meter hun vlucht bewerkstelligen,
bewegen zich andere vogelsoorten op hun tocht
tot 6000 meter hoogte, gelijk dit door stèrrekun-
digen bU de waarneming der hemellichamen be
paald ls. Over de wUze, waarop de vogels op hun
tocht den juisten weg vinden, zUn allerlei oplos
singen beproefd.
Al8 eigenlijke luchtdleren hebben de vogels voor
indrukken van den dampkring- de scherpste ge
waarwording, en eveneens bezitten zU een bij-
zonderen zin voor plaatskennis. Hieraan is het
toe te schrijven, dat dezelfde vogel, die den win
ter in een zeer ver werelddeel heeft doorge
bracht, in de lente in hetzelfde dorpje weder
een aardig voorwerpje om na te ma
ken. Snijd met een scherp mesje een plakje van
?en kurk af en verdeel het overblijfsel van do
lonk overlangs in 4 deeleu.
Bevestig door middel van 4 naakten, die 4
stukjes aan t ronds kurkvlak, aooate onze teekö-
nlng Je laat zien.
Teeken op een dubbel gevouwen «tukje dun
karton den zeeman, knip de teekening uit en
daar je papier dubbel ls genomen, heb Je nu tweo
Jantjes.
Kleur de belde figuurtjes netjes met potlood at
krijt en zorg, dat se precies gelijk zUn.
aanlandt, dat WJ ln den herfst verlaten heeft. Do
verhuislust zit den trekvogel sinds duizenden
'aren in t bloed. Door de opvoeding wordt dit in
"Ik geslacht opnieuw aangekweekt, het vinden
der wegen wordt door een zeer goed geheugen
omtrent elke plaats verklaard en daar de lucht-
wind uit de noordelijke richting blaast, breken
zU des nachts ln groote scharen op en vliegen
Een merkwaardige verschijning ln de vogel
wereld, die nog weinig bekend en opgehelderd
ls, mag hier vermeld worden. Wanneer men hol
leven onzer in de lento zoo vurig verwachte
spreeuwen nauwkeurlgor bekijkt, dan treft eon
leder hun Ijverig broeien, de zorgvuldige verple
ging der Jongen, Ja, ook het omgaan met de an
dere vogelsoorten. Zoodra echter de Jongen be
ginnen te vliegen en zich daarin geoefend heb
ben, verdwUnen deze vogels plotseling, zoodat rij
noch ln de nabijheid van menachelljke woningen,
noch ln woud of veld gezien worden. Nieuwer»
waarnemingen hebben nu aan het licht gebracht
dat de spreeuw een vogel schijnt te zijn, die twee
maal wegtrekt, die namelijk na den broeitijd ln
zuidelUke landen trekt, doch tegen den herfsttijd
ln groote scharen terugkeert. Sedert Jaren wordl
met recht geklaagd over het barbaareeh godra®
Jegens de trekvogels, die als mlllioenen slachtof
fers vallen. In Zuid-Frankrijk vooral wordt dl»
onbeschaamdheid op groote schaal bedreven, eo
eiken Zondag trekken de wilde Jagers met hoo-
derden naftr buiten om op de vinken on alle mo
gelijke andere vogels te schieten. Op velerlei
markten worden allerlei trekvogels bU honderden
verkocht, ofschoon het volgens de wet verboden
is. Zoo komt het, dat vele vogelsoorten, die voof
den landbouw zeer nuttig zijn, in enkele streken
volkomen zUn uitgeroeid. Den grootsten omvang
beeft het misbruik ln Italië en Spanje genomen.
De diertjes worden gedeeltelijk gedood om hun
smakelijk vleesch, maar toch grooten deels om
^ene akelige en wreede mode te dienen. Het af
schuwelijkste misschien bij de geheele zaak is
de wreedheid, waarmee de geheele vangparttJ
olaats heeft. In Tyrol worden blinde lokvogels,
meestal vinken, gebruikt, die ook wel met een
draad, die door de neusgaten getrokken ls, in be
dwang gehouden worden, opdat zU, wanneer zU
opvliegen, door de pUn gedreven hun stemmetje
nog luider zouden verheffen. Aan de Rivtera,
waar eveneens elke straatjongen vogels vangt,
steekt men den armen dieren de oogen uit en
houdt ze den heelen zomer in den kelder, waar
ze kan lijden. In den herfst, wanneer de trekvo
gels naderen, brengt men den blinden lokvogel
buiten in t zonnetje en nu wordt het diertje d*or
de warmte ln den waan gebracht, dat de lento
in aantocht is en zingt hU zUn lentelied, waar
door de anderen mee ln den val gesleept worden.
Alles bijeengenomen worden voor de mode ge
middeld vijf en een half millioen slachtoffers ge
nomen. Wat daarvan in elk werelddeel gezon
digd wordt, is moeilijk te bepalen, maar gU zuil
mU toestemmen, Jongens en meisjes, dat de
mensch toch wel erg wreed te, om die diertje»
alléén te vermoorden, omdat hU er mee op een
kleedingstuk wil pronken!
Wil Je nu nog veertjes dragen op Je hoed??
(Vdj naar bel Efcgeteob).
Vervolg.
i voor hen, was de politie in dat dis-
roder op 6port gesteld, en bestond uit
tortlge menschen, als men maar niet de
Ji andere menschen ingooide of anderen
"todeed. Ze ontmoetten vlak bU huis
polltie-agenten, die cricket-match
i tegen eene afdeeling in een andere
_ren natuurlijk niet in dienst en on-
|*»aren natuurlijk niet in dienst en on-
Holland, op weg naar een politiepost,
riep hen. Onmiddellijk stopten zij,
kerkten, dat er iets aan de hand was,
't verhaal hoorden, vergaten ze hun
te helpen tot het terugbrengen van
stoere sergeant sprong 't eerst van den
^mijnheer Holland zUn verhaal ein-
«t toonen van Cashman's brief.
®tonen," zei hU gebiedend. „Er wordt
fepeeld, en 't is slecht weer voor
"ch u helPen- mijnheer," vervolg-
tol den heer Holland wendend. „We
wee afdeelingen gaan, een naar Het
en n deie naar het ho1- 1151 zal een deel
leki ^en aferond, als u mede wilt
60 onderweg touwen halen. En ik
pefst zenden om meerderen van
«worm ziet u om naar Het
111 on te onderzoeken of ze daar ook
1 Uitrichten."
dankbaar," riep de heer Holland
«oei ongeduldig werd en maar ver-
toto zou opbreken. „Dat zal het beste
J*- Ik ga met u naar den -spelonk.
*e Bmy daar nog zuilen vinden."
s knikte, en hij en vUf stoere agen-
"ostuum vergezelden den heer Hol-
J^wUl de anderen terugreden naar
inspecteur en een paar man
nen in uniform te halen, ten einde met hen naar
Het Huis te gaan.
Zooals de sergeant gezegd had, kregen ze zon
der moeite een touw bU een in aanbouw zijnd
huis en hiermede gewapend, benevens met
eenige ijzeren pinnen, een hamer en een lan
taarn begaven ze zich over de heide naar den
geheimzinnigen afgrond, waarin Billy verdwenen
was. Hier hielden zU halt. Billy had zijn weg
naar den ingang nog niet teruggevonden, de man
nen kregen tenminste geen antwoord op hun
luide kreten. Er werd nu een afdeeling georgani
seerd, die den onderzoekingsreiziger zou opspo
ren. De sergeant wees den heer Holland natuur
lijk aan om van de partij te zUn en Noël smeek
te zoo vurig, dat het hem vergund mocht zUn zijn
vader te vergezellen, dat men toestand, dat ook
hU zou worden neergelaten.
Onderwijl had de politie de pinnen in den
grond geslagen en twee hunner, die zeelieden ge
weest waren, maakte handig een knoop, waarin
de reizigers konden gaan zitten. De heer Holland
stapte naar voren, maar de sergeant, met eene
brandende lantaarn in de hand, voorkwam hem.
„Neen, mijnheer," zei hU glimlachend, „ik zal
voorgaan om het te probeeren. U moogt mU vol
gen."
HU gaf zijn mannen nog eenige aanwijzingen.
Toen het touw om zijn middel bevestigend, be
val hU het te vieren, en daalde snel in de duis
ternis, terwijl de mannen boven in spanning be
richten afwachtten.
Spoedig kwam het teeken, dat alles wel was en
de heer Holland stapte, vol Uver voorwaarts.
„Nu ik," zei hU, in den strik plaats nemende,
en ook hU daalde af.
Twee agenten volgden, terwijl een hunner zich
met Noël belastte, en de andere drie bleven bo
ven, gereed om als 't noodig was. te hulp te snel
len.
Toen de mannen beneden bU elkaar waren, ke
ken ze eerst overal met behulp hunner lantaarn
rond of ze in ae rotsachtige ruimte ook sporen
van Billy konden ontdekken, want op hun roepen
vernomen ze niets.
Ze konden het water in hunne nabUheid hooren
murmelen en plassen en de echo's dier geluiden
vervulden de lucht. Verder vernamen zU niets dan
den klank hunner eigen voetstappen op de stee-
nen, en na eenige minuten begrepen zU, dat ze
verder het hol binnen moesten dringen.
Juist toen zij dit besluit genomen hadden,
uitte Noël een triomfkreet en zich bukkende hief
hU Billy's verloren hoed van den grond op. HU
reikte hem zijn vader, die tegen den sergeant
zelde: „Om den hoed te halen, liet mUn Jongen
zich naar beneden. Hoe vreemd, dat hU hem niet
gevonden heeft, 't Is juist onder den trechter."
„HU moet hem gezien hebben."
De sergeant knikte.
,Ja Mijnheer," sprak hU. „Maar maakt u hier
uit niet op, dat hij niet eens er naar gezocht
heeft Ik ken dit hol sinds jaren, en er is maar
een plaats, waarheen hU zich heeft ktbnen be
geven, als hU er niet tegen op gezien heeft zich
nat te maken. En dat is recht door 't water, en
daar heen zullen vrij ook moeten gaan."
En hij geleidde hen naar den oever der rivier
en allen waadden door het koude, donkere water.
behalve Noël, die ofschoon tegenstribbelend, door
een der mannen op de schouders werd genomen.
Het was zeer donker om hen heen en de Heer
Holland vroeg zich af, waarheen ze gevoerd wer
den, toen de sergeant plotseling de lantaarn op
hief, voorzichtig voorwaarts ging en eindelijk
haastig bukte. MUnheer Holland schrok geweldig,
want hU onderscheidde plotseling een stille, don
kere gedaante, die op de rotsen lag uitgestrekt.
HU greep den sergeant bU den arm. Maar de
laatste legde, zich oprichtende, de hand op den
schouder van den ontstelden vader en zei gerust
stellend: ,,'t Is uw Jongen niet, MUnheer. 1 Is
een man."
„Een man?" riep hU uit terwUl de politie zich
rondom hen verzamelde.
„Ja MUnheer. Ziet u maar!" en opnieuw hield
de sergeant de lantaarn omlaag. MUnheer Hol
land bukte en keek, maar plotseling uitte hU een
kreet. Want de bewustelooze gedaante, was Oash-
man, die van de rots naar beneden gevallen moest
zUn. De kleederen waren nat van t water. HU
hield een arm uitgestrekt en een der agenten
nam een korten knuppel op, die de man stellig
als wapen bij zich had gehad.
„Dat is de man. Vader," zei Noel, zeer beangst.
„Maar toen we hem t laatst zagen was hU daar
boven."
„Het is de man, die mU den brief zond en een
die in dit alles gemengd schUnt te zUn," verklaar
de de heer Holland, nederknielend en den zak
doek om Cashman's hals losmakende. Misschien
kan hU ons iets vertellen als wU hem bU kunnen
brengen."
„Ja, MUnheer. Maar hij heeft een leehjken val
gedaan en is op rijn hoofd terecht gekomen," ant
woordde de sergeant hem ter rijde staande. „Wat
zou hU met dien knuppel hebben voor gehad?"
De heer Holland beet zich op de lippen; hU
wilde geen woorden geven aan rijn angst, maar
ging rustig voort met het verleenen der „eerste
hulp."
Maar de sergant had Juist geoordeeld toen hU
zei, dat de man een leelijken knauw had gehad,
want ofschoon hU zich onrustig bewoog, kwam
hU niet tot bewustrijn. Geneeskundige hulp
scheen noodzakelUk en men droeg hem over het
water en heesch hem voorzichtig naar boven.
OnderwUI had men het geheele hol doorzocht,
maar geen spoor van Billy gevonden.
„Welnu, dan zullen we verder moeten gaan,
naar de plaats waar ik eerst over sprak. Ik twij
fel er geen oogenblik aan, dat de Jongen zien
daar bevindt."
HU keerde zich om, ging langs de plek, waar
Cashman gevonden was, en liep door den tunnel,
terwUl hU met behulp zijner lantaarn alles goea
opnam. Toen wondde hij zich tot mijnheer Hol
land.
„Er ls hier iemand aan 1 weik geweest, mijn
heer," zei hij verwonderd. „Br is daar een muur
van druipsteen geweest, even sterk als de grona
onder onze voeten. En ik de hier niets dan een
hoop gruis."
,En mUn zoon" vroeg de heer HOüand angstig.
„ZUn er sporen van hem?"
•Nog geen enkel münhee*
vinden. Wees maar niet bang." HU bleef opnieuw
staan „,Wel, dat 1» wonderlijk!" riep hU eensklaps.
„Hier zUn eenige treden achter het puin en.
Ja een open deur! We rijn op het spoor
da» is zeker.
ZESTIENDE HOOFDSTUK.
Een jacht in de duisternis.
Terwijl dit alles was voorgevallen, had
Billy alleen in het hol vreemde dingen be
leefd.
Eerst stond hij een poos door den trechter
omhoog te staren en te roepen in de mee
ning, dat Noël en Madge zouden opdagen om
hem te helpenen had hij lang genoeg ge
wacht dan zouden ze gekomen zijn. Maar
het begon hem te vervelen en hij ging zoe- I
ken of er geen kans was om klimmende weer
de bovenwereld te bereiken.
Hij was toch een weinig beangst. Maar
voor zichzelf vreesde hij niet, dat was tegen
zijn natuur. Hij tobde alleen over het ver
dwijnen der anderen, want hij was er van
overtuigd, dat ze niet w-eg zouden loopen
en hem in den steek laten, zonder ernstige
reden. En deze reden kon hij niet gissen, of
de mannen en Cashman moesten hen heb
ben verjaagd.
Weldra zag hij, dat het zoeken in de duis
ternis hem weinig hielp en plotseling her
innerde hij zich met blijdschap, dat liij ln
t bezit was van een doos lucifers. Spoedig
had hij een klein vlammetje, dat hem bij
lichtte, ofschoon 't van weinig nut ln 't don
kere hol was. Het wierp alleen een gelen
weerschijn op den vochtigen grond en een
flikkerende schaduw op de muren in het
rond.
(Wordt mvoiad),