NS HOEKJE.
EEN SPROOKJE.
geheimzinnige huis.
Ion,
VOOR ONZE JEUGD
:1de j
,k.'x*.
'v -
Êij
|-*U ttt Je oven helpen?
Lwat doe jo nu toch gek.
H den grond te spartlen,
v bijna van hot hek?
|met je gekke klecren,
|0oVr nlnt uit den weg,
afren Jo toch geen Jongen,
(feluuw rokken - rog?"
H. EL DE BRUIN—LéON.
WATERVREES.
den slaap nog ln do oogen
torijko op den ötoeL
nu moot ze zich gaan -.vasschen,
- wat oen na»» uovoell
w heeft al weer geroepen:
t, ben Jo nog niet klaar?"
bUlft maar aan het treuz'len
ongekamde haar!
geen wonder, dat Je bibbert,
I klappertandt van kou.
-Je hobfc al paarse handen,
naua la bont en blauwI
H. H. DE B.—L.
EN DE SNEEUW.
M let het ongeluk zijn vrouw te verlie-
Nel met een dochtertje, een lief meisje
•W jaar, achter. Als de vader daags uit
Of, speelde 't meisje op den stoep van
Op een keer kwam een buurmeisje
Ml was het dochtertje van een weduwe,
•fa Tonden het prettig samen te spelen
hadden zo een pleizier van belang,
famner", zelden ze, „dat wU geen zusje
honden we altijd samen pret maken.
v&n de weduwe noodlgde toen haar
WMUnnetje uit, mee te gaan naar haar
haar moeder zei heel vriendelijk „Hoe
«lat jo ge<m moedertje meer hebt. Ik zou
H als kind hebben. O, wat zou ik goed
Hln
farelde de vrouw het kind allerlei moois
wen het meisje 's avondsthuis kwam.
W haar vader van al het goede, dat ze
ln van het heerlijke, dat men haar be
loofd had I Toen dacht de man„Wat zal die
vrouw een goede moeder voor mijn kind zijn."
En hij wilde toen met haar trouwen. Zoo gebeur
de het ook de beide meisjes werden zusjes en
de vreemde vrouw was nu moeder van belden.
Den eersten dag ging het, zooals beloofd was.
Het kind kreeg allerlei lekkers mee. En alles wat
ze verlangde werd haar gegeven. Maar dat leven
tje duurde niet lang. Den tweeden dag reeds ver
anderde allee. Toen kreeg het kind van den man
water inplaats van melk. maar haar eigen doch
tertje gaf de vrouw wel melk. Nu was dit zoo
heel erg, niet. Water drinken Is gezond en om
frisch on flink te worden, kan men niet beter
doen dan zich met koud water wasschen. Maar
de vrouw zag, dat haar eigen dochter lang zoo
lief en vriendelijk niet was als hsar stiefkind en
dit maakte haar boos. Eiken dag kreeg ze grooter
afkeer van haar stiefdochter en eindelijk wou ze,
dat het kind de deur uit was. De winter kwam.
Alles was hard bevroren en met een sneeuwkleed
overdekt. Nu maakte de moeder van papier een
dun jurkje, trok dat haar stiefdochtertje aan en
sprak: „Vooruit. Ga het bosch ln en kom niet
terug, voor Je een mandje vol aardbeien hebt
verzameld."
Het arme kind begon to schreien. „Ach moe
der", sprak ze, „het ls zou koud. Toe, stuur mij
asjeblieft niet ln zoo'n dun jurkje en zonder iets
•on mijn voeten naar bulten. De wind ls zoo
guur er; do doornen vullen mijn kleed!# verscheu
ren". Maar nu werd du moeder woedend, omdat
het kind nog durfde tegen t« spreken. „Marseh.
gauw mijn deur uit. Je komt niet weer binnen,
als Jo geen aardbeien hebt gevonden". Dc hard
vochtige moeder gaf haar kind een droog stuk
brood en sprak „Hier heb J« genoeg aan. als Je
honger krijgt". De booze vrouw hoopte, dat het,
lieve kind van kou zou omkomen. Het meisje ge
hoorzaamde. Tn haar dunne kleedje, waar de
gure wind door speelde, met haar korfje aan
haar arm. zwierf ze nu over het veld en eindelijk
kwam ze ln het woud. waar de takken der hoo
rnen zwaar beladen waren met sneeuw en waar
geen enkel grassprietje voor den dag kwam. Hw
zou ze daar nu aardbeien kunnen vinden? Plot
seling ontdekte ze een klein Hef huisje, Er was
maar één raam ln en voor dat, raam stonden drie
kaboutertjes. BUI ging het meisje naar hen toe
•nikte hen vriendelijk toe en klopte aan de deur
Binnen!" riepen de kaboutermannetje*
„Mag Ik een poosje op de bank bij den haard
zitten om mij te warmen aan uw vuur vroeg
het meisje. De mannetjes stonden dit gaarne toe
daar het meisje van de wandeling'in het
bosch hongerig was geworden, haalde ze het
brood voor den dag en begon gretig te eten. Een
poosje zagen de kaboutermannetje# alles zwij
gend aan, maar hun verlangende blikken gaven
duidelijk te kennen, hoezeer ook zij naar een
hapje verlangden. Eindelijk spraken ze: „Toe,
geef ons ook een stukje, asjeblieft." Dadelijk brak
het meisje het stuk, dat nog over was, ln drie
deelen en gaf elk wat. „Wat doe Je ln 't bosch?"
vroegen do kaboutertjes, toen zij hotb rood op
hadden, .,'t Is zoo koud en Je bent zoo dun ge
kleed. Waarom ben Je niet liever ln huls geble
ven „MUn moeder heeft me de deur uitgezon
den. Ik moet aardbeien zoeken." antwoordde ze
en begon te.schreien.
„Hoe kan Ik nu aardbeien vinden 't Ja Im
mers veel te koud on do grond ls met sneeuw be-
dektDe kaboutertjes hadden medelijden met
het ongelukkige kind. Zi! veegden met hun kleine
vuistjes dikke tranen uit hun oogen. Eindeltlk
spraken ze „Hier heb Je een bezem. Ga naar
den tuin en veeg daar de sneeuw wat weg." Da-
delUk gehoorzaamde het meisje. Toen ze wegwas
kropen de kaboutertjes dicht bU fikaar en be
gonnen zacht te fluisteren. „Wat een Hef meisje
ls dat. Hoe gewillig doet zc, wat wij vragen en
hoe gul gaf ae een groot stuk van het brood
weg 1"
„Wat zullen wij haar tot belooning schenken?'
Het eerste kaboutertje sprak: „Ik wensch haar
toe, dat ze eiken dag lieftalliger wordt,"
De tweede zei: „Ik op mijn beurt wensch. dat
haar bil elk woord, dat ze spreekt, een goudstuk
uit den mond rolt." En de derde schonk haar de
gunst, dat eenmaal een koningszoon zou komen
en haar tot gemalin zou nemen. Intusschen vol
bracht het meisje de taak, die haar was opge
dragen. Handig hanteerde zij den bezem, om de
dikke sneeuw weg te vegen, maar hoe groot was
haar verwondering, toen ze een menigte aard
beien ontdekte, waarvan de roode kopjes aller
liefst tegen de blanke sneeuw uitkwamen.
Blij ging het lieve kind aan het plukken
weldra had ze haar korfje vol. Dankbaar liep ze
naar binnen en toonde lachend haar schat aan
de kabouters, die haar vriendelijk toeknikten en
nadat ze nog eens bedankt had ging- ze naar
huis. „O, moeder, moeder, zie toch eens, wat
prachtige vruchten ik meebreng,"
Beiden, moeder en zuster, konden hun oogen
niet goloovcn. Maar nóg grooter was hun ver
bazing, toen ze de goudstukken zagen, die ln rij
ken overvloed het kind uit den mond rolden. „O.
foei," sprak de vrouw, „wat een verkwisting, die
kostbare geldstukken op den vloer te laten rol
len," Maar toch begon zo Uverlg alles op te ra
pen. NatuurlUk moest het meisje dadelijk vertel
len. wat haar overkomen was. De moeder knikte.
Zulke gunsten kwamen meer haar eigen dochter
toe, meende ze. En dadelijk sprak ze: „Beste
meid, heb je het gehoord. Ga dadelijk het woud
in en zoek het huisje der kabouters op." „Dank
Je wel," sprak het kind. „t Is veel te koud, om
zoo'n verren tocht te doen. Toen werd de moeder
boos en sprak: „ZwUg stouterd, Je zult doen wat
ik zeg. Ik zal wel zorgen, Je goed in te pakken."
En ze nam een dikken mantel, met bont gevoerd,
trok dien haar dochter aan en vervolgens gaf ze
haar een taseh met lekkere koek en boterham
men mee. Toen duwde ze haar de deur uit.
Schoorvoetend begaf het meisje zich op weg.
Eindelijk vond ze het huisje der kaubouters. De
drie mannetjes stonden voor het venster en ke
ken naar haar. Maar het meisje groette niet. Ze
klopte ook niet aan, maar trad brutaal binnen.
Zonder verlof te vragen, zette zij zich vrijmoe
dig aan den haard neder en begon haar boter
ham met koek te eten. „O, spraken de kabouters
vriendelijk, „geef ons asjeblieft een «tukje. We
hebben zoo'n trek." „Ik denk er niet aan," was
het antwoord van het verwende kind. „Ik kan al
les zelf wel op." De kabouters schudden afkeu
rend het hoofd, maar drongen niet verder aan.
Toen de boterham binnen was, zelden de man
netjes: „Wil Je ons even een dienst bewijzen?
Ons grasveld ligt vol sneeuw, hier heb Je een be
zem; veeg het even schoon." „Ik ben uw dienst
meid niet," was het antwoord. „Veeg zelf sneeuw,
nis je er lust ln hebt. Tk doe liet niet" Een poos
wachtte ze en werd al knorrlger. daar de ka
bouters haar olota schonken en eindelUk verliet
-O teleurgesteld en knorrig het huls. Maar ook de
kabouters waren ontevreden en spraken:
„Wat zullen wU dit kind schenken, om haar te
straffen voor haar gierigheid en haar onbeleefde
manleren?"
Het eerste mannetje sprak: „Ik hoop, dat «11
alken dng boosaardiger en onvriendelijker wordt."
Het tweede zei: „En mUn wensch ls, dat nle-
nand haar lijden mag."
Het derde wenschts haar toe, dat niemand zich
met haar zou bemoeien. Het meisje kwam ver
drietig thuis on zei, dat haar stiefzuster haar be
drogen had. Toen werd de moeder nog boozer dan
ze geweest was en ze sprak tot het lieve melsjo:
JU deugniet, hier heb Je eon bijl, ga naar den
vijver en hak er een bilt in en spoel dan dit goed
uit," Tn stilte hoopte ze. dat haar stiefdochter op
het gladde u# zou vallen en ln de bijt terecht ko
men.
Dan ben Ik haar voor altijd kwijt, dRCht ze en
ik behoef mij niet moer te ergeren. Gehoorzaam
deed hot; kind weer, wat haar bevolen was. Juist
was ze met haar arbeid bezig, toen er een
machtige wagen voorbij kwam. In dien wagen zat.
de prins van het land, „En zie," sprak hij, „wat,
een lief melsjo staat daar. Hoe Jammer, dat zij.
700 dun gekleed ln de kou moet workon." HU liet
don wagen stil houden en vroeg:. „Wel melsjo, zeg
mij toch, wat voer Jo daar uit?" Och, sprak het
kind," Ik rpoet in de bUt waschgoed spoelen, maar
mUn handen verkleumen en lk ril van de kou."
Torwtll ze Rprak, rolden zonder ophouden haar
de goudstukken uit den mond. Hoe verbaasd was
de prins I
Dit kind was te goed om ln do kou zulk naai
werk te verrichten, HU liet haar ln den wagen
plaats nemen en voerde haar mee naar het pa
lets. En hU ging veel van haar houden en trouwde
haar.
Toen do moedor later haar stiefdochter, rijk
gekleed, zag voorbU rUden, aan do zijde van don
prins, werd zo zoo boos, dat ze van nUd op den
grond viel en niet meer opstond. Zo was dood.
Toen bloef haar eigen dochter eenzaam over.
Niemand was er, die van haar hield, omdat ze
eiken dag boosaardiger werd. De Jonge koningin
echter leefde lang en gelukkig en deed veel goed,
en omdat ze zoo lieftallig en vriendelUk was,
werd zU door ledereen bemind en alom geprezen
om haar vriendelijkheid. En zU alleen had mede
lilden met haar ondeugend «tlefzusje.
ZU nam haar bU zich, toen niemand naar haar
omkeek; gaf haar goede kleeren en volop eten,
eindelUk begreep het vorwende kind, dat haar
zuster verdiende een prinses te «Un, omdat ze
zoo goed was.
DE TOOVERRINO,
Op oon brandend hooton namiddag «otte
eon jongo boor zich even op zijn ploeg noor om
uit to ruston. Hij zat mot hot hoofd tusschon de
bandon, treurig en zorgvol, want hij was arm
en niots Hop hom modo.
Plotseling stond oon oudo vrouw voor hom
„Dwaze vont", zoi zo, vriondoüjk lachend,
„waarom tobt go zoo Als Jo doot wat ik zog.
behoef jo jo norgons moor om to bekommeren
Ga in hot bosch, loop twoo dagon steeds maar
recht door, dan kom Jo oindolijk bij oen reus
achtigen denneboom, vool, veel grooter dan de
andere boomon in hot woud. Vel dlon boom
enje fortuin is gomaaktr
„Als dat eens waar was!" zol onze boer onge
loovlg.
„Beproef het en Jo zult zlon, dat ik de waar
held spreek".
Do vrouw had lots zoor bijzonders on eon»
klap# dacht onzo boon „Misschien to bg wel
oon foe of een tooverheks, ik kan het tn loder
geval boprooven" Hij bracht zijn ploog wog,
haalde bijl en zaag on ging bot boech in. Na
twoo dagon boroikto hij don denneboom on on
middellijk bogon hij hom om te hakken.
Na veel moolto stortte de reus met een ge
weldigen slag ter aardo en uit de bovenste tak
ken viel een nest met twee eieren er ln. Do
eieren rolden er utt en braken. Uit het eene ei
kwam een Jonge arend te voorschijn, uit het
andere een gouden ring. De arend groeide en
groeide totdat hij meer dan de halve lengte
van den boer bereikte.
Hij sloeg zijn vleugels uit, maar alvorens weg
te vliegen wendde hij zich tot den jongen man,
keek hem ernstig aan en zei: „Je hebt me be
vrijd. Daarvoor ben ik je zeer dankbaar en ik
zal Je er goed voor beloonen. De ring, die uit
het andere el gevallen ls, to een tooverring.
Neem hem en steek hem aan je vinger en als
je hem ronddraait en een wensch uit, zal deze
vervuld worden, wat jo ook vraagt. Maar je
moogt slechts eenmaal oen wensch doen. Daar
na wordt de ring gelijk aan alle andore ringen.
Wees dus voorzichtig en denk goed na eer Je
iets begeert, want anders heb Je de toovor-
kracht van den ring op oon verkeerdo wijzo
aangewend".
Toen hij dit gezegd had, spreidde de arond
zijn groote vleugels uit en vloog omhoog; oven
bleef hij zweven boven hot hoofd van den boer
toen verdween hij uit het gezicht.
Do boer nam haastig don ring van don grond
op, stuk hem aan zijn vinger en nam den terug
tocht naar huls aan.
Togen den avond bereikte hij oen sta .1 en
/tig n goudsmid in zijn winkel staan. In de
uitstalkast oemerkto hij vele fraaie ringen. Hij
trad 'tinnon, toonde zijn ring on vroeg, wut hij
waard was.
„Niet voel!" lachte do goudsmid.
„Denkt u rint'j zei de boor. „Nu dan kent u
lo waarde niet!" en hij vertelde don man alles,
wat aan den ring verbonden was.
Do goudsmid was eon sluw on geslepen
mensch. Hij noodlgde don urmen boor in zijn
kamer, bood hom oon avondmaal aan on bluof
mot hom praten. Hij veinsde vriendelijkheid,
maar schonk voortdurond wijn ln, terwijl hij
zijn gast allerlei vleierijen zelde. Toon deze
'h nachts gerust sliep, sloop do goudsmid in zijn
kamertje, ontnam hom don toovorring en stak
oen gowone ring dio er not zoo uitzag, aan zijn
vingor. De goudsmid verlangde nu vurig den
ring to beproeven. HIJ riep don boer vroeg
wakker on raadde hom aan spoedig te vertrok
ken, omdat hij nog oen langou tocht had af te
loggen.
Toon do boor vertrokken was, sloot hij zijn
wlnkol, draaide don ring rond on verlangde
honderdduizend goudstukken.
Nauwolijks had hij zijn wonech ultgosprokon
of hot rogondo goudstukken; zo kwamen vlug
naar boneden vallon en sloegen op hot hoofd
en op do schouders, aan alle kanten raakten
hom do harde, zware, gouden schijven. Hij bo
gon to schreeuwen on wilde naar do dour
vluchten, maar oor hij dozo bereik on kon wok
hij ter aarde gestort Daar lag hij hulpeloos en
kreunend, terwijl de goudregen bloef noorval
len.
Eindelijk werden de buren opmerkzaam op
hot vreemde rumoor, zo sloogen de deur ln on
vonden den goudsmid dood, verplottord door
do goudstukken. Inmiddels koorde do boer, dó
nlot wist wat gebeurd was, huiswaarts. Hij
kwam daar mot oon vroolijk gezicht nan
gelook hoélomaal niet moor op den Jongen man
die zoo droevig op zijn ploog had zitten pofn
zon.
„Zio eens aan, vrouwl" riep hij, „ons fortuin
is gemaakt!" En hij Hot haar den ring zien en
vertelde hoe hij er aan gekomen was.
„Hoe zou je hot vindon," vroog ze, na ©enige
minuten to hebben nagodacht, „als we oens
cenige bunders land wenschton, we hebben
maar zoo'n klein stukje grond."
„Neen," antwoordde hij, „het is niet de moeite
waard dit te wenschon. Als we voortgaan met
vlijtig werken on to sparon, wat we kunnen,
zullen we binnen het jaar land kunnen koo
pen en dan hebben we onzen wenschring nog
voor lots anders."
Ze vond, dat haar man gelijk had, en er
werd niot moer over gesproken.
Ze werkten ijveriger dan ooit en na oenlge
maanden kochten zo land.
„Zio vrouw," zei do boor, „we bezitten, waar
we ons hart op gezet hebben, en onze toover
ring heeft zijn kracht nog niét verloren."
ZELFGEMAAKT SPEELGOED,
Van lucifers leun Je kruko dingen
maar eenu goed naar do plaatJf*.
Figuur 1 goeft hot bod en een
poppenk&mer
stoel voor da
terwUl je ln onderstaand plaatje CS) "n taf el,-eed
bloemstandaard en nog een stoel voor de pep"
pen-eetkamer vindt afgebeeld.
Eu wie héél handig la, laat tfn kinderen rij<U*
in de sportkar (figuur 8). PtoIxk-t hot txmn I
„Dat is waar," beaamde do vrouw, jnmu
vindt Je niet, dat we nu best koe gebrul
ken konden en oon paard? Als we d.M»r der
ring eens voor gebruikten? Wal denk Je?"
Maar de boer antwoordde j' JNeof» vrouw
mot oen boefje goluk en voel vlijt verdiener,
wo, oer het Jaar voorbij Ui, gonoog ©oi
paard on eon koe te koopen.
De vrouw zuchtte oven, maar wi gaf toe
want zo wist, dat baar man doo vortgon koe;
ook gelijk bad gehad.
Blnnon hot jnar bezaten zo een vette, W*i
bonto koo en eon mooi, sterk pm/rd.
„Vrouw, kom oenh kijker:," riep ij, toen hl
mét do belde dieren thuis kwam, jm we heb
ben nog onzen ring."
Woer wlldo do vrouw haar man overhylor
den tooverrlrig to gebruiken. Zij was b'ijrm boe
op hem, omdat hij tevreden was i«onder t-
kracht ie beproeven.
„Wat ben Jo toch ©en dwaas," Mef
zoudt graaf, koning, keizer km M.r; -u
zoudt kunnen doen, waar Je zin in MA w»
bent tevreden "fa eenvoud/ge boer," .j,
„Ik ben gelukkig- zoom fa ik b*-"," a'/.r M
hij vriendelijk, „Wees verstandig, vrouw, v.o]
hebben olies, wat v/e behoeven. Denk je,
we gelukkiger zouden z'.jn ifl eer-e omg'-vó.o^
waarin wo niet thuis behoor en Kn goed
sehouwd, we bobben onzen ring en *>lx de nvej
aan don man komt, kunnen wo ovatn wwvd
doen."
Zoo verliepen de Jaren on de mon en vroege
vergaten bijna, dat Zij oen toovefrmg bezat/yj c
en l bleef hen goed gaan. Km- z \v' z
oud, kregen sneeuwwit haar en «ttorrfifl fcujoit
gelijktijdig In vollen vrede.
De oudste zoon sprak togen zijn broer* er.,
zusters: „Vader heeft dien gouden ring ''1'
gedragen, wo zullen hem niet .-erftken. H /M
mot hem begraven worden. Kt is T een o? ifl!
dhr© geheim aan verbonden, n.-'-ar 3z v/« e
het rechte niet van,"
Zoo werd de beer f,<-'/raven v><*- r.ng
dien hij altoos beschouwd had ah: ecu toover
ring waaraan eon wensch verbonden was,
zooals wo allen weten, was de ring evenm»;
een tooverring aJ« de fingen, die andere men;
schen dragen
(Vrij naar hei Kngeiech).
Vervolg.
tótóe diep adem, en de vuisten
_vrOhg hij voorwaarts. Toen met
BttW, als de strijdkreet van een
heep hij Cashman plotseling van
r;®ton en wierp hem voorover ln
%De lantaarn viel en siste ln het
oea was alles donker, en BUly wnr-
tat water omhoog, terwijl Cash-
ien vloek trachtte zich op handen
°P te richten,
akke licht dat door den trechter
wonde hem, dat zijn aanvaller een
en met een nieuwen vloek stond
zijn voeten en wüde Billy te
was al weg, bukkend ln de
-i met uitgestrekte handen
fotsen vluchtend om zijn leven te
oor den woedenden man, die hem
dgde.
*lch hoorde hij Cashman door het
Plassen,
eerst voorzichtig, toen steeds
viucntte maar hij oereiKte
V*Q de tunnel, struikelde en plons
de weer vooruit met gebogen hoofd, terwijl
het grauwe licht het hol ln schemering
hulde. Cashman was nu vlak bij hem, en
juist toen Bllly langs den kant omhoog
klom, kwam de man uit den tunnel te voor
schijn.
„Wacht maar, lk zal Je krijgen", krljschte
hij en Billyy sprong weer op en holde blin
delings naar de tunnel,, waar hij bijna zeker
was gevangen te zullen worden.
Achter hem holde Cashman. Billy keek
over zijn schouder en zag zijn donkere ge
daante vlak bij toen sprong hij in de tun
nel, maar op eens hoorde hij het geluld
van een zwaren val. Daarna werd alles stil
en Billy, die ademloos en met knikkende
knieën aan den ingang van de tunnel stond,
begreep, dat Cashman gewond was. Hij
wachtte een seconde. Toen stapte hij, omdat
hij geen geluid vernam, een schrede voor
waarts.
„Zljt gij. zijt gij gewond vroeg hij Maar
hij kreeg geen antwoord en plotseling bang
wordend voor de beweginglooze gedaante
ijlde hij terug.
„Ik moet ergens hulp halen", dacht hij on
hij keerde zich huiverend om. en stapte op
nieuw ln de donkere gang, die naar de deur
leidde.
ZEVENTIENDE HOOFDSTUK,
Van de duisternis ln het licht.
Daar zijn voorraad lucifers bijna was uit
geput, besloot hij zijn weg in het duister te
vinden, totdat hij de puinhoop bereikte, die
zich, gelijk hij wist, aan het einde bevond.
Wanneer hij eenmaal daar was, zou hij het
licht nog meer noodig hebben.
O, wat was het donker. Het leek wel alsof
hij zich in de donkere kamer van een foto
graaf bevond, zonder de roode lamp. Het
scheen hem toe, dat hij de duisternis om
hem heen kon betasten, alsof hij er door ge
smoord werd en kleine gele en groene vonk
jes dansten voor zijn oogen, alsof hij pas ln
de zon had opgekeken. Hij verwonderde zich
er over, dat de gang zoo lang was. Maar hij
ging slechts langzaam vooruit. Hij wist dit
echter niet en 't was hem of hij reeds hon-
derde meters had afgelegd, toen een koude
waterdruppel van de zoldering op zijn nek
neerkwam en hem deed opschrikken en met
een onbehagelijk gevoel rondstaren, terwUl
hij dacht aan den gewonden man en zijn
vanhoplge vlucht.
Het was hier stu ea hij had het warm.
"t Was of het geluld van den stroom hier
oook slechts zwak doorgrong en hem over
viel het akelige denkbeeld, dat wellicht aan
het einde van de gang Iets gevallen was,
waardoor de uitgang geheel versperd en hij
dus gevangen was. Hij kreeg een gevoel als
of hij terug moest keeren naar den licht
schijn, en moest de tanden op elkaar klem
men en even stilstaan. Want hoor, wat was
dat Hij hief zich op met snel kloppend
nart en net was of zijn moed zonk, terwijl
een vreemd geluid zijn oooren bereikte.
Toen hoorde hij 't duidelijk en zuchtte te
vreden, het was slechts het neerdruppelen
van het water der rotsen- Maar 't klonk
vreeselljk geheimzinnig en ten einde wat
meer op zijn gemak te komen, begpn hij te
fluiten, doch verschrikt door de lulde vreem
de echo's', die het geluld weerkaatsten,
zweeg hij onmiddellijk weer.
„Het ls alles goed en wel en ik beleef nu
een heusch avontuur", dacht hij huiverend,
„maar ik wou, dat ik er maar uit was. En ik
zou graag weten, wat er met Oahsman aan
de hand ls."
HIJ stootte weer zijn hoofd en nu nog al
erg, want het danste hem voor de oogen.
T9$s Ml rtitatend sn Se eeets giek te wVr
ven, raakte hij ptoteellm; don steenhoop ■•y-n
en hij v/lefc, dat hij nu vlak bij de deur was
„Nu licht opsteken", dacht hij, in zijn ztilj
tastend naar de lucifers. Toen hij ze gevon
den had «treek hij er een aan en over hé;
puin heenstappende, strompelde hU rceh
naar de deur toe en bekeek haar met aan;
dacht totdat de vlam bijna zijn vlngeri|
brandde en hij de lucifer moest laten valU n
HIJ had echter wel gezien, dat de panee
len, die eenmaal zeer sterk geweest waren]
nu door houtworm verteerd werden en da-;
de verweerde deut bijna uit elkaar viel. DA;
spijkers waren roestig, ze schenen niet moe;|
te kunnen diénen om iets bij elkaar te hou]j
den. Door de vochtige atmosfeer, dlo ln lie'
hol hing, waren ze geheel onbruikbaar gc>
worden.
fWorüt vorvoigdh