NS HOEKJE. EEN SPROOKJE. geheimzinnige huis. Ion, VOOR ONZE JEUGD :1de j ,k.'x*. 'v - Êij |-*U ttt Je oven helpen? Lwat doe jo nu toch gek. H den grond te spartlen, v bijna van hot hek? |met je gekke klecren, |0oVr nlnt uit den weg, afren Jo toch geen Jongen, (feluuw rokken - rog?" H. EL DE BRUIN—LéON. WATERVREES. den slaap nog ln do oogen torijko op den ötoeL nu moot ze zich gaan -.vasschen, - wat oen na»» uovoell w heeft al weer geroepen: t, ben Jo nog niet klaar?" bUlft maar aan het treuz'len ongekamde haar! geen wonder, dat Je bibbert, I klappertandt van kou. -Je hobfc al paarse handen, naua la bont en blauwI H. H. DE B.—L. EN DE SNEEUW. M let het ongeluk zijn vrouw te verlie- Nel met een dochtertje, een lief meisje •W jaar, achter. Als de vader daags uit Of, speelde 't meisje op den stoep van Op een keer kwam een buurmeisje Ml was het dochtertje van een weduwe, •fa Tonden het prettig samen te spelen hadden zo een pleizier van belang, famner", zelden ze, „dat wU geen zusje honden we altijd samen pret maken. v&n de weduwe noodlgde toen haar WMUnnetje uit, mee te gaan naar haar haar moeder zei heel vriendelijk „Hoe «lat jo ge<m moedertje meer hebt. Ik zou H als kind hebben. O, wat zou ik goed Hln farelde de vrouw het kind allerlei moois wen het meisje 's avondsthuis kwam. W haar vader van al het goede, dat ze ln van het heerlijke, dat men haar be loofd had I Toen dacht de man„Wat zal die vrouw een goede moeder voor mijn kind zijn." En hij wilde toen met haar trouwen. Zoo gebeur de het ook de beide meisjes werden zusjes en de vreemde vrouw was nu moeder van belden. Den eersten dag ging het, zooals beloofd was. Het kind kreeg allerlei lekkers mee. En alles wat ze verlangde werd haar gegeven. Maar dat leven tje duurde niet lang. Den tweeden dag reeds ver anderde allee. Toen kreeg het kind van den man water inplaats van melk. maar haar eigen doch tertje gaf de vrouw wel melk. Nu was dit zoo heel erg, niet. Water drinken Is gezond en om frisch on flink te worden, kan men niet beter doen dan zich met koud water wasschen. Maar de vrouw zag, dat haar eigen dochter lang zoo lief en vriendelijk niet was als hsar stiefkind en dit maakte haar boos. Eiken dag kreeg ze grooter afkeer van haar stiefdochter en eindelijk wou ze, dat het kind de deur uit was. De winter kwam. Alles was hard bevroren en met een sneeuwkleed overdekt. Nu maakte de moeder van papier een dun jurkje, trok dat haar stiefdochtertje aan en sprak: „Vooruit. Ga het bosch ln en kom niet terug, voor Je een mandje vol aardbeien hebt verzameld." Het arme kind begon to schreien. „Ach moe der", sprak ze, „het ls zou koud. Toe, stuur mij asjeblieft niet ln zoo'n dun jurkje en zonder iets •on mijn voeten naar bulten. De wind ls zoo guur er; do doornen vullen mijn kleed!# verscheu ren". Maar nu werd du moeder woedend, omdat het kind nog durfde tegen t« spreken. „Marseh. gauw mijn deur uit. Je komt niet weer binnen, als Jo geen aardbeien hebt gevonden". Dc hard vochtige moeder gaf haar kind een droog stuk brood en sprak „Hier heb J« genoeg aan. als Je honger krijgt". De booze vrouw hoopte, dat het, lieve kind van kou zou omkomen. Het meisje ge hoorzaamde. Tn haar dunne kleedje, waar de gure wind door speelde, met haar korfje aan haar arm. zwierf ze nu over het veld en eindelijk kwam ze ln het woud. waar de takken der hoo rnen zwaar beladen waren met sneeuw en waar geen enkel grassprietje voor den dag kwam. Hw zou ze daar nu aardbeien kunnen vinden? Plot seling ontdekte ze een klein Hef huisje, Er was maar één raam ln en voor dat, raam stonden drie kaboutertjes. BUI ging het meisje naar hen toe •nikte hen vriendelijk toe en klopte aan de deur Binnen!" riepen de kaboutermannetje* „Mag Ik een poosje op de bank bij den haard zitten om mij te warmen aan uw vuur vroeg het meisje. De mannetjes stonden dit gaarne toe daar het meisje van de wandeling'in het bosch hongerig was geworden, haalde ze het brood voor den dag en begon gretig te eten. Een poosje zagen de kaboutermannetje# alles zwij gend aan, maar hun verlangende blikken gaven duidelijk te kennen, hoezeer ook zij naar een hapje verlangden. Eindelijk spraken ze: „Toe, geef ons ook een stukje, asjeblieft." Dadelijk brak het meisje het stuk, dat nog over was, ln drie deelen en gaf elk wat. „Wat doe Je ln 't bosch?" vroegen do kaboutertjes, toen zij hotb rood op hadden, .,'t Is zoo koud en Je bent zoo dun ge kleed. Waarom ben Je niet liever ln huls geble ven „MUn moeder heeft me de deur uitgezon den. Ik moet aardbeien zoeken." antwoordde ze en begon te.schreien. „Hoe kan Ik nu aardbeien vinden 't Ja Im mers veel te koud on do grond ls met sneeuw be- dektDe kaboutertjes hadden medelijden met het ongelukkige kind. Zi! veegden met hun kleine vuistjes dikke tranen uit hun oogen. Eindeltlk spraken ze „Hier heb Je een bezem. Ga naar den tuin en veeg daar de sneeuw wat weg." Da- delUk gehoorzaamde het meisje. Toen ze wegwas kropen de kaboutertjes dicht bU fikaar en be gonnen zacht te fluisteren. „Wat een Hef meisje ls dat. Hoe gewillig doet zc, wat wij vragen en hoe gul gaf ae een groot stuk van het brood weg 1" „Wat zullen wij haar tot belooning schenken?' Het eerste kaboutertje sprak: „Ik wensch haar toe, dat ze eiken dag lieftalliger wordt," De tweede zei: „Ik op mijn beurt wensch. dat haar bil elk woord, dat ze spreekt, een goudstuk uit den mond rolt." En de derde schonk haar de gunst, dat eenmaal een koningszoon zou komen en haar tot gemalin zou nemen. Intusschen vol bracht het meisje de taak, die haar was opge dragen. Handig hanteerde zij den bezem, om de dikke sneeuw weg te vegen, maar hoe groot was haar verwondering, toen ze een menigte aard beien ontdekte, waarvan de roode kopjes aller liefst tegen de blanke sneeuw uitkwamen. Blij ging het lieve kind aan het plukken weldra had ze haar korfje vol. Dankbaar liep ze naar binnen en toonde lachend haar schat aan de kabouters, die haar vriendelijk toeknikten en nadat ze nog eens bedankt had ging- ze naar huis. „O, moeder, moeder, zie toch eens, wat prachtige vruchten ik meebreng," Beiden, moeder en zuster, konden hun oogen niet goloovcn. Maar nóg grooter was hun ver bazing, toen ze de goudstukken zagen, die ln rij ken overvloed het kind uit den mond rolden. „O. foei," sprak de vrouw, „wat een verkwisting, die kostbare geldstukken op den vloer te laten rol len," Maar toch begon zo Uverlg alles op te ra pen. NatuurlUk moest het meisje dadelijk vertel len. wat haar overkomen was. De moeder knikte. Zulke gunsten kwamen meer haar eigen dochter toe, meende ze. En dadelijk sprak ze: „Beste meid, heb je het gehoord. Ga dadelijk het woud in en zoek het huisje der kabouters op." „Dank Je wel," sprak het kind. „t Is veel te koud, om zoo'n verren tocht te doen. Toen werd de moeder boos en sprak: „ZwUg stouterd, Je zult doen wat ik zeg. Ik zal wel zorgen, Je goed in te pakken." En ze nam een dikken mantel, met bont gevoerd, trok dien haar dochter aan en vervolgens gaf ze haar een taseh met lekkere koek en boterham men mee. Toen duwde ze haar de deur uit. Schoorvoetend begaf het meisje zich op weg. Eindelijk vond ze het huisje der kaubouters. De drie mannetjes stonden voor het venster en ke ken naar haar. Maar het meisje groette niet. Ze klopte ook niet aan, maar trad brutaal binnen. Zonder verlof te vragen, zette zij zich vrijmoe dig aan den haard neder en begon haar boter ham met koek te eten. „O, spraken de kabouters vriendelijk, „geef ons asjeblieft een «tukje. We hebben zoo'n trek." „Ik denk er niet aan," was het antwoord van het verwende kind. „Ik kan al les zelf wel op." De kabouters schudden afkeu rend het hoofd, maar drongen niet verder aan. Toen de boterham binnen was, zelden de man netjes: „Wil Je ons even een dienst bewijzen? Ons grasveld ligt vol sneeuw, hier heb Je een be zem; veeg het even schoon." „Ik ben uw dienst meid niet," was het antwoord. „Veeg zelf sneeuw, nis je er lust ln hebt. Tk doe liet niet" Een poos wachtte ze en werd al knorrlger. daar de ka bouters haar olota schonken en eindelUk verliet -O teleurgesteld en knorrig het huls. Maar ook de kabouters waren ontevreden en spraken: „Wat zullen wU dit kind schenken, om haar te straffen voor haar gierigheid en haar onbeleefde manleren?" Het eerste mannetje sprak: „Ik hoop, dat «11 alken dng boosaardiger en onvriendelijker wordt." Het tweede zei: „En mUn wensch ls, dat nle- nand haar lijden mag." Het derde wenschts haar toe, dat niemand zich met haar zou bemoeien. Het meisje kwam ver drietig thuis on zei, dat haar stiefzuster haar be drogen had. Toen werd de moeder nog boozer dan ze geweest was en ze sprak tot het lieve melsjo: JU deugniet, hier heb Je eon bijl, ga naar den vijver en hak er een bilt in en spoel dan dit goed uit," Tn stilte hoopte ze. dat haar stiefdochter op het gladde u# zou vallen en ln de bijt terecht ko men. Dan ben Ik haar voor altijd kwijt, dRCht ze en ik behoef mij niet moer te ergeren. Gehoorzaam deed hot; kind weer, wat haar bevolen was. Juist was ze met haar arbeid bezig, toen er een machtige wagen voorbij kwam. In dien wagen zat. de prins van het land, „En zie," sprak hij, „wat, een lief melsjo staat daar. Hoe Jammer, dat zij. 700 dun gekleed ln de kou moet workon." HU liet don wagen stil houden en vroeg:. „Wel melsjo, zeg mij toch, wat voer Jo daar uit?" Och, sprak het kind," Ik rpoet in de bUt waschgoed spoelen, maar mUn handen verkleumen en lk ril van de kou." Torwtll ze Rprak, rolden zonder ophouden haar de goudstukken uit den mond. Hoe verbaasd was de prins I Dit kind was te goed om ln do kou zulk naai werk te verrichten, HU liet haar ln den wagen plaats nemen en voerde haar mee naar het pa lets. En hU ging veel van haar houden en trouwde haar. Toen do moedor later haar stiefdochter, rijk gekleed, zag voorbU rUden, aan do zijde van don prins, werd zo zoo boos, dat ze van nUd op den grond viel en niet meer opstond. Zo was dood. Toen bloef haar eigen dochter eenzaam over. Niemand was er, die van haar hield, omdat ze eiken dag boosaardiger werd. De Jonge koningin echter leefde lang en gelukkig en deed veel goed, en omdat ze zoo lieftallig en vriendelUk was, werd zU door ledereen bemind en alom geprezen om haar vriendelijkheid. En zU alleen had mede lilden met haar ondeugend «tlefzusje. ZU nam haar bU zich, toen niemand naar haar omkeek; gaf haar goede kleeren en volop eten, eindelUk begreep het vorwende kind, dat haar zuster verdiende een prinses te «Un, omdat ze zoo goed was. DE TOOVERRINO, Op oon brandend hooton namiddag «otte eon jongo boor zich even op zijn ploeg noor om uit to ruston. Hij zat mot hot hoofd tusschon de bandon, treurig en zorgvol, want hij was arm en niots Hop hom modo. Plotseling stond oon oudo vrouw voor hom „Dwaze vont", zoi zo, vriondoüjk lachend, „waarom tobt go zoo Als Jo doot wat ik zog. behoef jo jo norgons moor om to bekommeren Ga in hot bosch, loop twoo dagon steeds maar recht door, dan kom Jo oindolijk bij oen reus achtigen denneboom, vool, veel grooter dan de andere boomon in hot woud. Vel dlon boom enje fortuin is gomaaktr „Als dat eens waar was!" zol onze boer onge loovlg. „Beproef het en Jo zult zlon, dat ik de waar held spreek". Do vrouw had lots zoor bijzonders on eon» klap# dacht onzo boon „Misschien to bg wel oon foe of een tooverheks, ik kan het tn loder geval boprooven" Hij bracht zijn ploog wog, haalde bijl en zaag on ging bot boech in. Na twoo dagon boroikto hij don denneboom on on middellijk bogon hij hom om te hakken. Na veel moolto stortte de reus met een ge weldigen slag ter aardo en uit de bovenste tak ken viel een nest met twee eieren er ln. Do eieren rolden er utt en braken. Uit het eene ei kwam een Jonge arend te voorschijn, uit het andere een gouden ring. De arend groeide en groeide totdat hij meer dan de halve lengte van den boer bereikte. Hij sloeg zijn vleugels uit, maar alvorens weg te vliegen wendde hij zich tot den jongen man, keek hem ernstig aan en zei: „Je hebt me be vrijd. Daarvoor ben ik je zeer dankbaar en ik zal Je er goed voor beloonen. De ring, die uit het andere el gevallen ls, to een tooverring. Neem hem en steek hem aan je vinger en als je hem ronddraait en een wensch uit, zal deze vervuld worden, wat jo ook vraagt. Maar je moogt slechts eenmaal oen wensch doen. Daar na wordt de ring gelijk aan alle andore ringen. Wees dus voorzichtig en denk goed na eer Je iets begeert, want anders heb Je de toovor- kracht van den ring op oon verkeerdo wijzo aangewend". Toen hij dit gezegd had, spreidde de arond zijn groote vleugels uit en vloog omhoog; oven bleef hij zweven boven hot hoofd van den boer toen verdween hij uit het gezicht. Do boer nam haastig don ring van don grond op, stuk hem aan zijn vinger en nam den terug tocht naar huls aan. Togen den avond bereikte hij oen sta .1 en /tig n goudsmid in zijn winkel staan. In de uitstalkast oemerkto hij vele fraaie ringen. Hij trad 'tinnon, toonde zijn ring on vroeg, wut hij waard was. „Niet voel!" lachte do goudsmid. „Denkt u rint'j zei de boor. „Nu dan kent u lo waarde niet!" en hij vertelde don man alles, wat aan den ring verbonden was. Do goudsmid was eon sluw on geslepen mensch. Hij noodlgde don urmen boor in zijn kamer, bood hom oon avondmaal aan on bluof mot hom praten. Hij veinsde vriendelijkheid, maar schonk voortdurond wijn ln, terwijl hij zijn gast allerlei vleierijen zelde. Toon deze 'h nachts gerust sliep, sloop do goudsmid in zijn kamertje, ontnam hom don toovorring en stak oen gowone ring dio er not zoo uitzag, aan zijn vingor. De goudsmid verlangde nu vurig den ring to beproeven. HIJ riep don boer vroeg wakker on raadde hom aan spoedig te vertrok ken, omdat hij nog oen langou tocht had af te loggen. Toon do boor vertrokken was, sloot hij zijn wlnkol, draaide don ring rond on verlangde honderdduizend goudstukken. Nauwolijks had hij zijn wonech ultgosprokon of hot rogondo goudstukken; zo kwamen vlug naar boneden vallon en sloegen op hot hoofd en op do schouders, aan alle kanten raakten hom do harde, zware, gouden schijven. Hij bo gon to schreeuwen on wilde naar do dour vluchten, maar oor hij dozo bereik on kon wok hij ter aarde gestort Daar lag hij hulpeloos en kreunend, terwijl de goudregen bloef noorval len. Eindelijk werden de buren opmerkzaam op hot vreemde rumoor, zo sloogen de deur ln on vonden den goudsmid dood, verplottord door do goudstukken. Inmiddels koorde do boer, dó nlot wist wat gebeurd was, huiswaarts. Hij kwam daar mot oon vroolijk gezicht nan gelook hoélomaal niet moor op den Jongen man die zoo droevig op zijn ploog had zitten pofn zon. „Zio eens aan, vrouwl" riep hij, „ons fortuin is gemaakt!" En hij Hot haar den ring zien en vertelde hoe hij er aan gekomen was. „Hoe zou je hot vindon," vroog ze, na ©enige minuten to hebben nagodacht, „als we oens cenige bunders land wenschton, we hebben maar zoo'n klein stukje grond." „Neen," antwoordde hij, „het is niet de moeite waard dit te wenschon. Als we voortgaan met vlijtig werken on to sparon, wat we kunnen, zullen we binnen het jaar land kunnen koo pen en dan hebben we onzen wenschring nog voor lots anders." Ze vond, dat haar man gelijk had, en er werd niot moer over gesproken. Ze werkten ijveriger dan ooit en na oenlge maanden kochten zo land. „Zio vrouw," zei do boor, „we bezitten, waar we ons hart op gezet hebben, en onze toover ring heeft zijn kracht nog niét verloren." ZELFGEMAAKT SPEELGOED, Van lucifers leun Je kruko dingen maar eenu goed naar do plaatJf*. Figuur 1 goeft hot bod en een poppenk&mer stoel voor da terwUl je ln onderstaand plaatje CS) "n taf el,-eed bloemstandaard en nog een stoel voor de pep" pen-eetkamer vindt afgebeeld. Eu wie héél handig la, laat tfn kinderen rij<U* in de sportkar (figuur 8). PtoIxk-t hot txmn I „Dat is waar," beaamde do vrouw, jnmu vindt Je niet, dat we nu best koe gebrul ken konden en oon paard? Als we d.M»r der ring eens voor gebruikten? Wal denk Je?" Maar de boer antwoordde j' JNeof» vrouw mot oen boefje goluk en voel vlijt verdiener, wo, oer het Jaar voorbij Ui, gonoog ©oi paard on eon koe te koopen. De vrouw zuchtte oven, maar wi gaf toe want zo wist, dat baar man doo vortgon koe; ook gelijk bad gehad. Blnnon hot jnar bezaten zo een vette, W*i bonto koo en eon mooi, sterk pm/rd. „Vrouw, kom oenh kijker:," riep ij, toen hl mét do belde dieren thuis kwam, jm we heb ben nog onzen ring." Woer wlldo do vrouw haar man overhylor den tooverrlrig to gebruiken. Zij was b'ijrm boe op hem, omdat hij tevreden was i«onder t- kracht ie beproeven. „Wat ben Jo toch ©en dwaas," Mef zoudt graaf, koning, keizer km M.r; -u zoudt kunnen doen, waar Je zin in MA w» bent tevreden "fa eenvoud/ge boer," .j, „Ik ben gelukkig- zoom fa ik b*-"," a'/.r M hij vriendelijk, „Wees verstandig, vrouw, v.o] hebben olies, wat v/e behoeven. Denk je, we gelukkiger zouden z'.jn ifl eer-e omg'-vó.o^ waarin wo niet thuis behoor en Kn goed sehouwd, we bobben onzen ring en *>lx de nvej aan don man komt, kunnen wo ovatn wwvd doen." Zoo verliepen de Jaren on de mon en vroege vergaten bijna, dat Zij oen toovefrmg bezat/yj c en l bleef hen goed gaan. Km- z \v' z oud, kregen sneeuwwit haar en «ttorrfifl fcujoit gelijktijdig In vollen vrede. De oudste zoon sprak togen zijn broer* er., zusters: „Vader heeft dien gouden ring ''1' gedragen, wo zullen hem niet .-erftken. H /M mot hem begraven worden. Kt is T een o? ifl! dhr© geheim aan verbonden, n.-'-ar 3z v/« e het rechte niet van," Zoo werd de beer f,<-'/raven v><*- r.ng dien hij altoos beschouwd had ah: ecu toover ring waaraan eon wensch verbonden was, zooals wo allen weten, was de ring evenm»; een tooverring aJ« de fingen, die andere men; schen dragen (Vrij naar hei Kngeiech). Vervolg. tótóe diep adem, en de vuisten _vrOhg hij voorwaarts. Toen met BttW, als de strijdkreet van een heep hij Cashman plotseling van r;®ton en wierp hem voorover ln %De lantaarn viel en siste ln het oea was alles donker, en BUly wnr- tat water omhoog, terwijl Cash- ien vloek trachtte zich op handen °P te richten, akke licht dat door den trechter wonde hem, dat zijn aanvaller een en met een nieuwen vloek stond zijn voeten en wüde Billy te was al weg, bukkend ln de -i met uitgestrekte handen fotsen vluchtend om zijn leven te oor den woedenden man, die hem dgde. *lch hoorde hij Cashman door het Plassen, eerst voorzichtig, toen steeds viucntte maar hij oereiKte V*Q de tunnel, struikelde en plons de weer vooruit met gebogen hoofd, terwijl het grauwe licht het hol ln schemering hulde. Cashman was nu vlak bij hem, en juist toen Bllly langs den kant omhoog klom, kwam de man uit den tunnel te voor schijn. „Wacht maar, lk zal Je krijgen", krljschte hij en Billyy sprong weer op en holde blin delings naar de tunnel,, waar hij bijna zeker was gevangen te zullen worden. Achter hem holde Cashman. Billy keek over zijn schouder en zag zijn donkere ge daante vlak bij toen sprong hij in de tun nel, maar op eens hoorde hij het geluld van een zwaren val. Daarna werd alles stil en Billy, die ademloos en met knikkende knieën aan den ingang van de tunnel stond, begreep, dat Cashman gewond was. Hij wachtte een seconde. Toen stapte hij, omdat hij geen geluid vernam, een schrede voor waarts. „Zljt gij. zijt gij gewond vroeg hij Maar hij kreeg geen antwoord en plotseling bang wordend voor de beweginglooze gedaante ijlde hij terug. „Ik moet ergens hulp halen", dacht hij on hij keerde zich huiverend om. en stapte op nieuw ln de donkere gang, die naar de deur leidde. ZEVENTIENDE HOOFDSTUK, Van de duisternis ln het licht. Daar zijn voorraad lucifers bijna was uit geput, besloot hij zijn weg in het duister te vinden, totdat hij de puinhoop bereikte, die zich, gelijk hij wist, aan het einde bevond. Wanneer hij eenmaal daar was, zou hij het licht nog meer noodig hebben. O, wat was het donker. Het leek wel alsof hij zich in de donkere kamer van een foto graaf bevond, zonder de roode lamp. Het scheen hem toe, dat hij de duisternis om hem heen kon betasten, alsof hij er door ge smoord werd en kleine gele en groene vonk jes dansten voor zijn oogen, alsof hij pas ln de zon had opgekeken. Hij verwonderde zich er over, dat de gang zoo lang was. Maar hij ging slechts langzaam vooruit. Hij wist dit echter niet en 't was hem of hij reeds hon- derde meters had afgelegd, toen een koude waterdruppel van de zoldering op zijn nek neerkwam en hem deed opschrikken en met een onbehagelijk gevoel rondstaren, terwUl hij dacht aan den gewonden man en zijn vanhoplge vlucht. Het was hier stu ea hij had het warm. "t Was of het geluld van den stroom hier oook slechts zwak doorgrong en hem over viel het akelige denkbeeld, dat wellicht aan het einde van de gang Iets gevallen was, waardoor de uitgang geheel versperd en hij dus gevangen was. Hij kreeg een gevoel als of hij terug moest keeren naar den licht schijn, en moest de tanden op elkaar klem men en even stilstaan. Want hoor, wat was dat Hij hief zich op met snel kloppend nart en net was of zijn moed zonk, terwijl een vreemd geluid zijn oooren bereikte. Toen hoorde hij 't duidelijk en zuchtte te vreden, het was slechts het neerdruppelen van het water der rotsen- Maar 't klonk vreeselljk geheimzinnig en ten einde wat meer op zijn gemak te komen, begpn hij te fluiten, doch verschrikt door de lulde vreem de echo's', die het geluld weerkaatsten, zweeg hij onmiddellijk weer. „Het ls alles goed en wel en ik beleef nu een heusch avontuur", dacht hij huiverend, „maar ik wou, dat ik er maar uit was. En ik zou graag weten, wat er met Oahsman aan de hand ls." HIJ stootte weer zijn hoofd en nu nog al erg, want het danste hem voor de oogen. T9$s Ml rtitatend sn Se eeets giek te wVr ven, raakte hij ptoteellm; don steenhoop ■•y-n en hij v/lefc, dat hij nu vlak bij de deur was „Nu licht opsteken", dacht hij, in zijn ztilj tastend naar de lucifers. Toen hij ze gevon den had «treek hij er een aan en over hé; puin heenstappende, strompelde hU rceh naar de deur toe en bekeek haar met aan; dacht totdat de vlam bijna zijn vlngeri| brandde en hij de lucifer moest laten valU n HIJ had echter wel gezien, dat de panee len, die eenmaal zeer sterk geweest waren] nu door houtworm verteerd werden en da-; de verweerde deut bijna uit elkaar viel. DA; spijkers waren roestig, ze schenen niet moe;| te kunnen diénen om iets bij elkaar te hou]j den. Door de vochtige atmosfeer, dlo ln lie' hol hing, waren ze geheel onbruikbaar gc> worden. fWorüt vorvoigdh

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1928 | | pagina 21