ONS HOEKJE* KLEÜRPREHT. Het geheimzinnige huis. M gebon en m in het ijn vro;, sijn? er ^;j n het',; 'eoloéb aPföe, gen,^ 'aarnaj op«| etzeltói a veria den ;ht. ienheii toom et te bre ïstandig: totdat geplai 1 staat avontoi VOOR ONZE JEUGD ZOO'N LEBLIJKE PLAAG I Er was eens een jongen, een ooiyk© guit, Maar ook had hy streken en kuren, En eens op een dag zijn moeder wae uit, Ging hy in den tuin by de buren. De buurtjes een aardige heer en mevrouw, Die hadden één kindje een kleintje, Dat heette Je kent wel, den naam uit een boek Wie zegt het zoo Is het Meryntje t Merijntje was toen nog een heel kleine strop, HU scheelde met Tommy drie Jaren. „Wat heb Je voor speelgoed vroeg Tom aan Meryn; Of heb je een spoortje, zoo'n heel langen trein Dat maar in de rondte biyft ryden Of moog'iyk een hoepel of schaatsen misschien Met rollen om lekker te giyden Meryntje keek sip hy had enkel een bal, En Tom, die zich gauw ging vervelen, Zag toen by zyn beenen een heel kleine kat; Dét was iets, waarmee Je kon spelen 1 Hij pakte het beest by zijn staart zie Je wel! Meryntje ging vreeseiyk beven. Maar poeslief heeft Tom, met haar nageltjes, hoor, Een leelijken krabbel gegeven H. II. DE BRUIN—LéON. De ooievaar en rie regenworm. lust WH it was in het ander. De ooievaar liep in den tuin, die by een oud Wlten huis behoorde, te kuieren. Daar ont boette hy den regenworm. Goed geluimd en ter- Mta verzadigd, liet hy zich met hem in ee* ge sprek in. Hy begon heel deftig: «Welk nut breng jy tóch eigenlijk met Je arbeid aan b.v. voor een ooievaar?" Do regenworm wilde eerst uit de gevreesde nabyheld haastig weg komen, maar voelde zich toch door de toeschieteiyke houding van den deftigen meneer gestreeld en antwoord de: „Nu, wat het eerste aangaat, vergeet u toch zeker niet, dat u me kunt opeten, als u er plei- zlor in mocht hebben". „Dat weet ik wel", eed de ooievaar en wierp den kop achterover. „Daar moest jy me eigenlijk niet aan herinneren. Wat doe Je dan nog verderf" „Den bereid Ik de aarde zoo toe, dat gras, bloemen en boomen kunnen groeien. JQc maak vruchtbare aarde". ,Js dat 't siyk, waar men in rond loopt?" vroeg de ooievaar. „Mag ik zoo vrij zyn, u even tegen te spreken", zei de regenworm heel onderdanig. „Slijk mag u dat niet noemen, wat ik maak. De maak toch de vruchtbare aarde, waarin al de planten wortelen, en op de planten leven de in secten, en van de insecten leven de kikvorschen, en die worden weer door u en uwe hooggeachte familie opgeslokt". „Dacht jy soms, dat ik dat allee zelf niet wist?" zei de ooievaar, trok het eene been hoog op en keek heel voornaam de lucht in. „Ik wou maar eens onderzoeken, hoe ver Je kennis reikt. Hoe bereidt je dan nu deze ja, hoe noemde Je ze ook al weer?" „Vruchtbare aarde", zei de regenworm. „Ik draag de aarde, die het onderste ligt, naar om hoog in licht en lucht en zonneschyn en regen, en die, welke boven ligt, draag ik naar onderen. Zoo meng ik alles dooreen en zoo ontstaat de vruchtbare grond". .Heel goed bedacht I" zei de ooievaar. „En wat verder?" De regenworm kroop vlug dichterby en vertelde; dat hy er niet aan gewoon was, dat iemand er pleizier in vond, naar hem te luisteren! .Heeft u niet bespeurd, dat soms de verwelkte blaren als een peperhuis opgerold met de punt in den grond steken?" Dat heb ik gedaan, Ik doe dit 's nachts, als het stil en donker is en niemand my eenig leed kan doen. Den volgenden nacht trek ik 't blad weer naar beneden, en zoo ga ik door, tot dat ik het heelemaal onder den grond getrokken heb. Zoo maak ik het tot vruchbare aarde". „Dat is al heel leuk!" zei de ooievaar. „Ach", zuchtte de worm. „Als allen maar zoo vriendelijk waren als u!" Ik vertel het warempel niet om er mee te pronken. Anderen kunnen het stellig nog beter. Wanneer men echter een viytige regenworm is en zyn werk verstaat en niemand op de wereld hindert of wat in den weg legt, dan is 't hard, door allen miskend en vervolgd te worden. Wanneer we het zoo ongelukkig treffen, u in den weg te loopen, als u toevallig honger hebt of wanneer de Jongelui boven in 't nest een kleine verfrissching verlangen, dan worden we natuur- ïyk opgegeten. Dat is nu eenmaal zoo en daar tegen zeg ik ook niemendal. Maar wel ls 't waar, dat ledereen ons veracht en ons vertrapt. Ze noemen ons vies en leeiyk. Maar nu vraag ik u: wat zouden we beneden in de vochtige zwarte aarde met mooie kleeren aandoen? Dan konden we Immers ons werk niet verrichten? Men trapt op ons en gelooft, dat wy geen gevoel in ons lichaam hebben, de Jongens spietsen ons aan de haken hunner hengsels ach, beste heer, 't is dikwyis wezeniyk heel akelig gesteld met menig een onder ons. die toch erg zyn best doet". „Hm. hm!" zei de ooievaar. „Je weet wat goed Je woord te doen, hoor, wanneer eerst Je tongetje maar los komt. „Ik heb wezenlijk met je te doen" Hartelijk dank, mynhoer ooievaar!" zei de regenwovm en" boog zoo goed mogelijk", Ziet u. er ls ri'"ts heerVjksrs, voor een regenworm, dan op eer vochtigen zomeravond, na volbracht dagwerk, zoo heel langzaam over den aardbodem te kruipen. Dan geniet men 't leven zoo wezen lijk goed en kiest zich de blaadjes uit, die men des nachts naar beneden In de aarde, wil brengen. Maar men durft ternauwernood zoo'n avond wandelingetje te ondernemen zoo slecht zyn de menschen. Zelfs de vroegere eigenaar van dezen tuin hier! Eens hoorde ik, hoe hy tegen een zijner kinderen, die een worm vertrapt had, zei, dat hy dat niet doen moest; een worm was wel is waar een leeiyk dier en hy moest het beest niet aanraken, maar hy moest het toch ook geen kwaad doen, want het had in elk geval gevoel. Dat waren nu heele mooie woorden; maar waarom mocht de jongen niet weten, dat wy gewone kleeren dragen, omdat wy arbeiden, en dat onze arbeid allen anderen dieren en menschen nut aanbrengt?" „Ja ja!" zei de ooievaar. „Dat komt van de onwetendheid". „Zou u niet een goed woord voor ons kunnen doen?" vroeg de worm zeer onderdanig en fleemend. De ooievaar blies zich geweldig op en tuurde zeer diepzinnig voor zich heen". „Ik weet niet goed, wat Oc daarop zeggen zal", antwoordde by. „Er Js veel te zeggen voor wat Je daar aanvoert, en ik heb warempel met je te doen. Ik zal in elk ge val je verzoek in overweging nemen", „Hartelijk dank in naam myner vyftigduizend kameraden, die in dezen tuin wonen", zei de regenworm. „Dat is me *n troepje!" zei de ooievaar en lakte zich den snavel. De regenworm kroop haastig zyn gat in. „Waar wil je. heen?" vroeg de ooie vaar, „Ik vertrouw t hier niet langer, wanneer u op zoo'n hongerigen toon begint te spreken", antwoordde de worm. „Maak nu maar gauw, dat Je er ntiftrmrt, hoarT zei de ooievaar onge duldig. Maar de worm bleef weg en dat wae verstan dig, want: „Als De hem weer ontmoet, eet ik m* opT zei de ooievaar. JTO OHOVBBWINNBlBör, Er wae eene een koning wiens eenig was, zyn volk gelukkig te maken. Maar ofschoon hy zyn best deed, waren de onderdanen een voortdurende zorg. In de bosschen om de stad huisde een reuzengroot monster, dat iedereen en alles, wat hy kon vangen, verslond. Sommigen zeiden dat het een soort slang was, anderen spra ken van een roofdier, een derde wist te vertellen, dat het een draak was, een vliegende, die alles onveilig maakte. Hoe het zy, de menschen in het koninkryk hadden geen rustig oogenbllk en ook de koning loofde de grootste belooningen utt voor het vangen van het gedrocht. Eens werd een oud vrouwtje aangediend 14 den vorst. .Majesteit", zei ze, „ik heb gehoord, dat U driet hebt. Mag ik U een raad geven „Ga Je gang, moedertje", antwoordde dö koning vriendeiyk. „U hebt Uw eigen soldaten er op uitgezonden, maar behalve Uw koninkryk zyn er nog zoo- vele Staten. En mogeiyk zou een vreemdeling het middel vinden om U te helpen. Men zegt, dat Uw Majesteit uitgedacht is en niets meer weet te verzinnen". „Hmm l", zei de koning, want hy wilde Daver niet toegeven, dat hy niets meer kon bedenken, „Zie vervolgde het vrouwtje „laat Uw herau ten er op uittrekken en overal ln de wereld Uw wensch zeggen met de belooning, die U vaststelt". „Goed 1", zei de koning, „lk zal er over den ken". En zoo gebeurde. Naar alle windstreken vertrokken de boden van den vorst en inderdaad meldden zich tel kens weer vreemdelingen, die, aangelokt door de jelooning, wilden trachten het land van het reeseiyk ondier te bevryden. Het allereerst kwam een sterke groote kerel, Jonathan genaamd, die zeide ,Heb geen zorg, o Koning. Geef my honderd goede houthakkers, en lk verzeker U, dat wy het monster vangen. In myn eigen land doen we evenzoo. Als wy een ogel willen hebben, nemen wy het nest weg, en n een oogenblik krygen wy den vogel zelf, die naar het nest komt zoeken I Hebt U hieraan wel eens gedacht „Neen", zei de vorst, en hy was zoo in zyn :chik met dat mooie plan, dat hy nog boven- 1ien tweehonderd soldaten beschikbaar stelde, :<oodat het ondier niet kon ontsnappen als alle boomen weggehakt waren. De houthakkers be gonnen hun arbeid, maar de boomen waren zoo sterk en stonden zoo dicht by elkaar, dat er een week verstreken was en ze nog niet veel waren opgeschoten. „We moeten het bosch in brand steken I' schreeuwde Jonathan en hy gaf bevel de boo men te verbranden. Er stegen vreeselUke rookwolken op en <fit ver- veelde het dier biykbaar, want ineens begon het geweldig te snuiven, vloog hoog boven de toppen van het woud de lucht in en spoot uit zijn vroo- seiyken bek zoo'n geweldige straal water, dat Jonathan en de houthakkers verdronken voor ze tyd hadden te ontsnappen 1 DE UITVINDER. Pietje tB een wonderlijk jongetje. denkt alte dagen late enden ca nld goeda. Toen de koning vernam, wat er gëbeurd was, zond hy boden uit naar den tweeden liefhebber, die zich had aangemeld. „Ge ziet, hoe machtig en sterk het beest ls", zei de koning, „dus als ge bang zyt om Uw leven te wagen, wil ik U graag van Uw belofte en aanbod ontslaan P Maar Klaus was veel te blij en te verlangend de groote belooning te ontvangen en droomde reeds van een klein koninkryk dus hy gaf bet plan niet op. Jk heb eens goed nagedacht", zei hy en gy moest, o vorst, my honderd bouwlieden geven. Dan laat ik by het bosch verschillende torens op zetten en daarin plaatsen we Iemand, die *n poe der uitschudt, waardoor het monster bedwelmt Hoe ïykt U dit plan r De koning deed, wat de man voorstelde en de torens verrezen rondom de bossohen. Maar het beest zag ze vanuit de plek, waar het zich op hield en begrijpend, dat het op hem gemunt was, begon het weer te blazen, geen water nu. maar geweldige ademstooten, die als een orkaan alles in de buurt vernielde en de torens tegen den grond sloeg. Toen werden Klaus en de zijnen op genomen ak veertjes en m konden niets meer beginnen. fWbcdt vervolgd). Wn beeft hfl iets uitgevonden, w htj zijn Hondje Tcpsy MJaomde» veel j denkt te doen. JDJk eens, Tops", «egt WJ, Js d kostelijk r Als Je dat kluifJo bomaehtl Je meteen drinken er bij. trant ah tegenop springt, haal Je den pot mot natuurlijk omvar". Tops keek met stjn verstandige h> oogea eecst naar Pietje, toen naas de en deed een sprong. En de pot ging steboven, nat als Pietje gedacht bad hij rlel niet op Topsy-a kopt maar Ji Platje1» schsanderen bol O, o wat was Pietje nat, kletsnat Hep hullend naar sUn moeder, die boe en lastig vond. Ben wonderlijk Jonge! Pietje, tammer, dat >41 nooit eens ie standlg» uitdacht. gezicht k eens, paleis verwin- (Vrij QAAI bet hiDgeioch) - Vervolg «Zei Je, dat twee mannen op verkenning waren," vroeg ze angstig, ze kwamen in een automobiel, en Cash- to&n volgde hen. A Peter, Pet#r," riep mevrouw Georges j® tot Billy's groote verbazing, viel ze op taar knieën, en haar armen om den kleinen "Dgen heenslaande, barstte ze in tranen uit. 'eter» we zijn verloren!" knaap begon ook te schreien en Billy •tond er bij en vfoeg zich af wat hij zeggen J1 doen moest. Hij wenschte, dat hij weer de zwarte opening verdwijnen kon,want "J wist niet hoe hij de dame gerust moest Jen. En daarbij was hij koud, en 't water 5 zijn kleederen druppelde op den vloer. %e gedachten werden onderbroken door tikje op de deur, welke vervolgens ge- i en weer gesloten werd door Anna, die verwonderd aanstaarde, maar te opge- en scheen om het gat in den muur op perken. Want ze ging regelrecht naar meesteres toe en haar op den schouder 'ende, zeide zij; «Mevrouw, ze vragen of u beneden komt?" j6e? wie, Anna?" was het antwoord. «Dia keek Billy aan, toen zei ze zocht: „er Vron eentge Politle-agenten, Engelsche, me- BiiT' ?e vra^en naar u- Komt u?" i y "00rde wat zij zei en verbaasde zich. ouw Georges nam Peter in haar armen. _n,HWeet niet, wat ze wenschen," zeide zU 8- «Maar lk zal komen, Anna." Zij verliet het vertrek, voorafgegaan door Anna en door Billy gevolgd, langs een stelle trap, die Billy nimmer gezien had. Hy keek nieuwsgierig om zich heen en verbaasde zich over de duisternis en de ruwe constructie van den doorgang. Het pleisterwerk was slecht gemaakt en hier en daar hingen spinneweb- ben, die als tulle gordynen door den tocht heen en weer bewogen. Geheele plekken zol dering waren niet gewit, en alles zag er vreemd en verwaarloosd uit. Maar zyn verbazing was grooter dan ooit toen ze aan een houten muur kwamen aan het einde van de gang. Billy vroeg zich af, wat er nu zou gebeuren, toen Anna bukte en een kwast in het hout aanrakende, 't paneel langzaam deed verschuiven, zoodat zy zich plotseling in de hal van het huls bevonden. De anderen gingen vooruit en Billy stapte eveneens ln de ruimte, waar Dennis by het theepartytje den vorigen dag zoo bang was geweest. Hy uitte een kreet van verwonde ring. „O", riep hy, „nu weet ik, waarom Dennis bang was, mevrouw Georges." Tot Billy's teleurstelling antwoordde de dame niet. Maar hy zag nu hoe het kwam, dat Den nis Anna voor zyn oogen had zien verdwy- nen, maar hy wist nog niet,waarom mevrouw Georges een geheime gang had en wie Peter was, en waar hy al dien tyd geweest was. Maar er was ook geen tijd om vragen te doen. Want in de hal bevonden zich eenige man nen in blauwe uniformen, die er met hunne zware Jassen en helmen, zeer indrukwekkend uitzagen. Ze werden aangevoerd door een inspecteur, die mevrouw Georges by hare verschyning naderde en met ernstige stem het woord tot haar richtte. „Goeden morgen, mevrouw," zei hij beleefd. „We komen hier om eenige inlichtingen in te winnen inzake het verdwynen van een klei nen Jongen. Hy werd, naar wy reden hebben te gelooven, een uur geleden ontvoerd in een motor op de heide, door twee mannen en een vrouw." Billy schrok. Zyn hart begon hevig te kloppen. Hy dacht aan Dennis. En spoedig wist hy, dat zyn vermoeden waarheid was. ,Een kleine knaap ontvoerd?" riep me vrouw Goerges, de handen omhoog heffende uit. „Wie is het?" Hennis Holland hij woont hier met zfln ouders en „Dennis! Dennis ontvoerd!" riep Billy,voor uit tredende uit. De inspecteur keek hem èenigszins ont stemd aan, maar zyn gelaat helderde op toen hy den toestand zag, waarin de knaap verkeerde. „Ja, jonge heer. En wat weet Je van hem?" „Ik ik ben zyn broer Billy. Ik was op de heide en zag de mannen. Ik volgde hen in het hol en geraakte door Cashman, die onze fabrieken wilde laten overstroomen, in den vaL O, hebben ze Dennis meegenomen?" De inspecteur staarde hem aan. „Dan ben Jij de Jongen, die in het ravijn zoek is geraakt? Hoe ter wereld ben Jij hier gekomen en wat bedoel Je met de fabrieken laten overstroomen?" „Ik ontsnapte door een geheime gang," riep Billy. „H" Cashman ligt beneden ge- wond," ui HIJ baalde diep adem en wilde zijn verbaal vertellen. Maar bij werd onderbroken door een luid gebons op den muur van de hal; hij hoorde gekraak en bet geheime paneel, dat achter mevrouw Oeorges en tn™ was dichtgemaakt, viel ter aarde. Mevrouw Oeorges gilde en de Inspecteur snelde vooruit, terwUl hij zijn mannen eenige bevelen gaf. En toen zag Billy eensklaps zijn vader gevolgd door Noel en de politie In hun flanellen sportcostuum en allen keken ver baasd de hal rond. De twee zoekende groe pen stonden bier van aangezicht tot aange zicht met een der vermiste knapen voor ben, maar geen spoor van Dennla. Met een vreugdekreet snelde Koel naar Billy toe en het gezicht van den heer Hol land klaarde op. Maar nu moest veel verklaard worden, en naar Billy's verhaal werd met aandacht en belangstelling geluisterd. Eindelijk onderbrak de Inspecteur hem, zeggende; „Nu moeten we den kleinen knaap nog vin den, mijnheer. We verspillen hier töd, en naar mijn meening weet deze dame, wat hem ls overkomen. In leder geval hebben mijne mannen dien Cashman waarover u spreekt, opgenomen." De heer Holland knikte en wendde zich ernstig tot mevrouw Georges. „Ik dacht, dat O Iets wist," zei hij. JdlJn zoontje ls hier ln dit hlus zeer bang gemaakt hebt hier een geheime doorgang, spreekt van ge heimzinnige personen en houdt honden om landloopers te weren. Dit alles doet mij denken, dat u weten kunt wat die mannen met mijn zoontje hebben uitgevoerd. Weet uhetr Mevrouw Georges schreide. Maar i waardig het hoofd omhoog. .Ja, lk vrees, dat lk het week," ante. zij, „tenminste lk veronderstel het." .Ahl" «el de tnspeoteas. .Kimt U i wie het zjnf" „Ik geloof bet veL" antwoordde i heer Holland aanziende. „En t spijt m> seltjk dat dit gebeurd ls." Maar nog beantwoordde ze de haar gestelds vras .Loop snel, WIDlam, en zond spoedig beschrijving van den knaap en dan 'rond," riep de Inspecteur tot een dm nen. Toen wendde hij zioh tot m< Georges. .Mevrouw, lk vrees, dat lk moeten arresteeren, als zijnde betrok de ontvoering van den knaap, tenzij djfc gehofm kurtfc verkjas^aL" .Mij arresteeren?" „Alleen wanneer u zjjis vragen ntet woordtj zei de heer Holland vrlei Waarom hebben ze Dennis onteoesc wie deden hetf" Mevrouw Georges bedekte haar gela haar handen. Na enkele oogen blikken ze zich op. „Ja, lk zal u alles vertellen," zei i hebben een noodlottige vergissing ge Van Cashman, zooals gij hem noemt, niets. Maar de anderen hebben den vi den knaap ontvoerd." .(Wordt verro K I I. li 'i

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1928 | | pagina 23