SchagerCourant
DWARS
DOOR
CANADA.
GEESTELIJK LEVEN.
DE RAADSELACHTIGE
MAN.
Derde Blad.
Zaterdag 17 November 1928.
71ste Jaargang. No. 8359
7.
Van Steden en Dorpen.
NQRTH-BATTLEFORD, 12 Oct. 1928.
Al die steden en stadjes der drie groote provincies
Manitoba, Saskatchewan en Alberta tezamen
tientallen malen zoo groot als Nederland in totaal op
pervlakte al zijn zij in type nog zoo hetzelfde, blij
ven toch van eigenaardige bekoring.
Het meest houd ik van de knusse gemoedelijkheid
der stadjes, zooals er zoo talrijken aan de spoorlijnen
liggen, centra van weer kleinere dorpen, dorpjes en
gehuchten in den verren omtrek. Behalve het station,
een waar centrum van het communale leven door heel
deze Nieuwe Wereld, welke haar openlegging immers
aan den ijzeren baan dankt, is er het noodzakelijke
hotel, in den regel naar Koning George genoemd, de
filialen van verschillende banken (want het, banksy- i
steem zit er bij den Canadeeschen boer gelukkig heel
wat fermer in dan het bij ons nog maar al te dikwijls
het geval is), de bioscoop, de Cliineesche eethuizen, de
winkel, waar letterlijk van alles te koop is onder één
dak, en zoo' vormt de levendige hoofdstraat, met de
omliggende gronden van kerken en scholen een aardi
ger! aanblik voor wien vanuit het station, na mijlen
van eenzaamheid in de coupé, direct wel opmonteren
moet bij dit levendig beweeg.
De verlichting in de Canadeesche dorpen en ste
den is bepaald excessief. Hier in North-Battleford,
zag ik de hoofdstraat van het begin tot het eind, vol
gehangen met slierten gekleurde electrische lampen,
niet als een bijzondere decoratie voor den een of an
deren feestdag, doch alleen maar als geregelde atten
tie voor al de buitenlui, die immers 's Zaterdagsmid
dags en 's avonds naar de stad komen voor hun in
koop,en en voor hun jolijt. Electrische verlichting is
in den regel goedkoop in dit land met zijn millioe-
nen voorraad „Witte Steenkool", de kracht aan de
watervallen ontleend en honderden mijlen over hoo-
ge masten naar alle plekken geleid. Op verschillende
puntgn is ook het bron-gas in zulk een groote mate
aanwezig, dat er zelfs een stad' is, Medicine Hat ge
naamd, waar alle straatlantaarns dag en nacht door
branden. Men heeft namelijk uitgerekend, dat de
salarissen van lantaarnopstekers veel hooger zouden
komen dan wanneer men de-boel maar laat door
branden, sinds het brongas er zoo radicaal goedkoop
is dat het practisch opgehouden heeft waarde te heb
ben. Dit moge als een grap klinken, doch niettemin
is het een werkelijkheid, waarvan ik mij kon over
tuigen, toen ik er op een mooien middag langs spoor
de en alle lichten volop zag branden, in comische con
currentie met de zon. Ik was zoo getroffen door de
gasrijke overdadigheid van de plaats, dat ik mijn hart
vasthield toen een medereiziger achteloos zijn peukje
sigaar uit het raam mikte en ik toen dacht el'k
oogenbli-k met heel onzen trein in de lucht te zullen
vliegen.
Een van de meest gezellige functies in de kleine
Canadeesche stad oefent de barbier uit. De jonge borst
uit den omtrek, die immers heel de lange week tus-
schen den heuvel en de velden gezeten heeft en zoo
op het week-end wel weer eens de aardige deerns wil
ontmoeten, laat zich el tijd het eerst in den schoon-
heiclswinkel van den barbier opkalefateren. Hij wordt
geschoren, zoodat zijn gezicht strak staat als een spie
gel en zijn haar zoo gewaaschen, dat zijn hoofd een
wandelende odeurstruik gelijkt. Die functies gebeu- j
ren vlak voor de groote winkelramen, waarvoor de
kappersstoelen gearrangeerd staan als de tafeltjes
voor onze caféruiten. Niets vun de pantoffelparade
daarbuiten behoeft hem dus te ontgaan. Daar achter
is de billardzaal, waar ongeveer een tiental billardsj
staan, met de banken voor den lanterfanderonderi
toeschouwer er omheen geplaatst. Ziedaar de voor
naamste attractie van de plaats, druk bezocht, want
het staat er altijd zoo vol met Wild-West-behoede: en
in bonte ruiten kielen uitgedoschte mannen, dat het
scheren me er even gevaarlijk lijkt als 'het biljarten.
De rook is om te snijden. De Canadeesche sigaar
heeft een overdadige stoomproductie, doch woeste
partijen heb ik er niet gezien. Dit is natuurlijk liet! ge
volg van do .eigenaardige drankwet in dit land,
want Canada is, in tegenstelling met de droge Ver-
eenigde Staten, nog steeds nat, doch do nattigheid is
hier erg gebonden. Van de eenvoudigste billardkamer
in het afgelegen dorpje, tot de banquetzalen in do pa-
leislijke hotels der hoofdsteden, kan in geen publiek
lokaal alcohol geschonken worden, noch bier, noch
wijn, of gedistilleerd. Er zijn overal gouvernementa-
winkels; daar uitsluitend kan men wat men wenscht
bekomen en men moet het thuis opdrinken. Zelfs het
medenemeri op een restauranttafel of naar een bil
lardkamer is verboden en hier worden in dit jonge
land, met heel wat jonge en ruwe gasten, heel veel
ongewenschte troebelen voorkopen, hetgeen altijd nog
'beter is dan ze met de sterke hand te moeten gene
zen.
Het is merkwaardig zooveel auto's als men hier
telt. De meeste zijn rammelende Fords van het oude
model, doch, zij het ook met eenige verbeelding, het
zijn dan toch altijd nog auto's. Maar zelden heb ik
den boer of zijn kinderen te paard gezien. Het afbe-
talin.gssysteem bloeit hier welig en -is zelfs in menig
opzicht meer een financieringssysteem. Vandaar dan
ook dat bijna iedereen hier de bezitter van een a\ito
is. Een mijner nieuwe vrienden merkte mij dezer
dagen droogjes op, dat. de beste wijze om een stad te
zien, is, een open plekje -voor de stalling van je auto
te zoeken. Ze staan op de drukke uren in rijen tegen
de trottoirbanden op.
Ofschoon het nu reeds half October is, heeft het
land toch nog niets van de winterverschrikkelijkhe-
den, waarmede men Canada zoo gaarne in discrediet
tracht te brengen. .October en een gedeelte van No
vember zijn de maanden van nazomer, hier Indiaan-
sche zomer genoemd. De zon broeit warm en er is
weinig wind en geen wolk aan de -lucht, maar toch
koeler dan de heete blakering van den midzomer-
schen middag. Hoe langer ik in Canada ben, hoe meer J
ik overtuigd raak dat het klimaat een van de voor-j
naamste voordeelen in plaats van de nadeelen van J
het land is. Deze „Indian Suramer" tenminste is heer
lijk. Van den winter heb ik geen ondervinding, de
sneeuw begint in den regel pas te vallen, om voor
goed te blijven liggen, na Kerstmis en dan zal Ca
nada voor mij alweer een herinnering aan het verle
den zijn. Aan vele onzer Hollanders heb ik over die
koude gevraagd en vooral hoorde ik, dat zij beter te
dragen is dan de winter in Holland. Wel daalt de
termometer tot tientallen graden onder nul, doch dit
is een droge koude en niet de vochtige gevaarlijke
koude van Holland. Van meer dan één. oud landgenoot
hoorde ik dat hij tijdens een Hollandsche vacantie
het daar kouder had dan op de Canadeesche prairie,
want de vocht van ons polderland trok hem door
merg en been. Als de sneeuw komt in December,
blijft zij liggen tot Maart, als een compacte bevroren
krans en de heerlijke wintersporten beginnen een on
gestoorde triomf. Geen betere reclame kari ik. jrrrij
voor het Canadeesche klimaat indenken -dan de prach
tige physiek van het volk en vooral voor het jongere
geslacht.
Het zijn de best gebouwde, gezondst uitziende
menschen ter wereld en dit is wel van zulk een voor
deel, dat het ©enigste nadeel, de 'keerzijde der me
daille, de ontzaglijke modderpoel is, als de eerste
voorjaarszon de bovenste lagen beginnen te smelten
en de ondergrond nog hard bevroren blijft, wel op
den koop toe te nemen is.
Over de groote steden wil ik hier niet in détail uit
wijden, daarvoor komt door den lijn der volgende
artikelen nog wel gelegenheid ten over. Doch die
grootsteden in hun opzet en groei, zijn een der meest
bewondering- en verbazingwekkende verschijnselen
van Canada. Een.plaats als Edmonton b.v., met nog
geen 70.000 inwoners, iets als Leiden dus, heeft reeds
geheel en al de allure van een moderne wereldstad.
De boulevards zijn geweldig breed, de modernste ver
keersregelingen, niet door een agent, doch door een
automatische bel overdag en door lichtsignalen des
avonds, zijn voortreffelijk.
De hotels zijn er als paleizen, zooals Holland er
geen kent. Scholen en kerken zijn er in overvloed.
Een provinciaal parlementsgebouw, van zulk een ma
jestueuze grootte, dat het vandaag aan den dag nog
buiten elke verhouding' lijkt; doch alles is hier be
rekend op de toekomst en dan zal elke afzonderlijk©
Canadeesche provincie voornamer zijn dan menig
groot Europeesch land.
Daarheen werkt het Canada van vandaag en zoo is
elke stad, elk stadje zelfs, waar nu nog de buiten
man geschoren wordt voor in de billardzaal, de kern
van een expansie, welke zal blijken de stoutste ver
wachtingen zelfs te moeten overtreffen.
De opmerkzame lezer zal hebben bespeurd, dat ln don
laatsten zin' van het vorige artikel een paar woorden
zijn uitgevallen. Er had moeten staan: „dit brengt er mij
t.oe nader in te gaan op de vrijheid ln verband met
de economische omstandigheden ln deze samenleving".
De economische omstandigheden zijn do maatschap
pelijke verhoudingen, waaronder de menschen leven. In
de grooto monschclljke huishouding neemt leder een
bepaalde plaats ln en werkt mede (behoort althans
mede te werken) aan de productie van de geestelijke
en stoffelijke goederen, welke de mensohheld behoeft
in haar bestaan. Wie niet arbeidt heeft geen recht van
bestaan, la een parasiet, teert op den arbeid van an
deren. Feitelijk zou men hem als een dief tegenover de
samenleving kunnen qualifioeercn!
Door het gemeenschappelijk werk van hoofd- ©n
handarbeiders wordt slechts het leven mogelijk, Wan
neer wij dit eenmaal hebben begrepen, wordt het ons
duidelijk tevens, dat er nooit gesproken kan worden
van economische onafhankelijkheid. Niemand kan zeg
gen, dat hij onafhankelijk Is van anderen. Robinson
Crusoë kon het zeggen. Maar hij leefde dan ook in de
wildernis van wiat de natuur hem bood. Wij leven niet
in de wildernis en hebben meer behoeften dan hij. Wij
willen gekleed zijn; wij wenschen een woning, wij ver
langen velerhande spijs, wdj kunnen niet zonder voedsel
voor onzen geest. Hoe komen we aan dit alles? An
deren zorgen er voor. Het zou interessant wezen om
na te gaan in bijzonderheden hoe honderden menschen
noodig zijn om zelfs maar de meest noodzakelijke levens-
benoodigdheden te verschaffen. De man. op den akker
werkt voor ons, de fabrieksarbeider spint en weeft, de
timmerman, de metselaar, de smid, de schilder zij bou
wen voor ons. Als wij onzen kachel stoken in den win
ter, kunnen v/ij dit alleen doen, omdat er zijn, die ploe
teren in de mijnen om daar de brandstoffen te delven
uit de diepten der aarde. Als wij onze krant lezen,
hebben wij dit te danken aan den arbeid van den redac
teur, van den typograaf en deze op hun beurt zouden
den arbeid, zij voelen niet het verheffende van de ge
dachte dat zij mede hun kracht geven, aan de ge
meenschap.
Want en hierop valt de volle nadruk zij hebben geen
arbeid gekozen in overeenstemming met hun aard en
wezen, zoodat zij Iets van hunne persoonlijkheid daarin
uiten, van hun zlol daarin openbaren konden, maar- zij
hebben zich laten lelden door de overweging: hoe kan
ik 't gemakkelijkst geld verdienen en hoe 't meest?
Eens heb ik het sterk hooren uiten. Iemand zeide tot
mij, dat hij bereid was om alle werk te doen, al was
het nog zoo gemeen, Aio 't maar goed betaald
werd! Zóó erg is het niet bij allen. Goddank niet! In
dien het zoo ware, zou daarmede het vreeselijkste oor
deel over don mensch zijn uitgesproken. Maar toch
zullen wt) om waarheidswille moeten erkennen, dat dui
zenden er wel vrede mede hebben dat zij de arbaidswij-
dlng missen en «lat zij in hun arbeid zich niet uitleven,
ja dikwijls tegen hun zuiverste-zelf ingaan. En zoo zien
we in deze wereld die ellendige spotbeelden van den
mensch, die karrikatuxen, dit zich laten kneuzen en
deuken en misvormen, zonder dat er iets van opstan
digheid in hen uitbreekt, zonder dat een groote schreeuw
naar verlossing d. i. -naar vrijheid opvlaagt in hunne
zielen.
O! waar ia dan de adel van den mensch, waar de
trots van dat wezen, dat zich het verhevenste der schep
selen waant en noemt? Heeft hij zijn adelbrieven niet
verscheurd en in de modder gesmeten, hij die niet meer
naar vrijheid smacht?
Daarom gelukkig zij, die ook de knechting en versla
ving, onder de vaak onvermijdelijke zelfverminking
blijven hunkeren naar die omstandigheden, welke de
noodzakelijke, hoogere ontwikkelingskansen voor de
persoonlijkheid scheppen. Daarom zien wij meer waar
achtig menschelijks in den opstandeling dan in den
zoeten, gedweeën knecht.
Wie een groote, sterke menschheid wil d.L een mensch-
heid, waarin de individueel© krachten en gaven zich
FEUILLETON
Naar het Engelsch van. EDGAR WALLACE.
25.
n?" zetde zij,
,U u heeft een vergif-proef genomen'
haar ooren bijna niet kunnende gelo'oven.
„Iets van dien aard," antwoordde hij, en, het doosje
wegbergende, deed hij melk en suiker bij zijn thee. „Tus-
Bchen twee haakjes, dat is één van de teekenen van
abnormaliteit bij iemand wanneer hij bevreesd is dat
men hem vergiftigen zal, of dat men hem naar het le
ven staat."
„Maar vergif hier!" merkte zij sceptisch op.
„Welnu, waarom niet? He heb mijn vijanden, en één
van deze minstens, is medicus van beroep."
Te lederen anderen tijde zou zij deze 'zinspeling op
Ralph Hallam kwalijk genomen hebben, doch thans
legde de betrekking waarin deze twee mannen tot el
kander stonden, de bekendheid met dien afgrijselijken
handel van Ralph, haar het stilzwijgen op.
Schurk tegen schurk hard tegen hard! Zeker had
zij nooit gedroomd dat Ralph tot zoo iets laags ln staat
was! Dat hij andere menschen naar zichzelven beoor
deelde ,was een menschelijke zwakheid. Misschien was
hij krankzinnig. Als een normaal mensch handelde hij
ln geen geval. En tooh kon zij geen van de verschijnse-
ontdekken, die het kenmerk waren van gestoorde
geestvermogens. Hij was een mysterie, een ondoorgron-
lijk mysterie. Zij had verhalen gelezen over misdadi-
irs, die begiftigd waren met een grootheid van ziel
hen van het overige mensehdom onderscheidde.; van
>rwonderlijke eigenschappen, die tot de laagste doel-
:«inden werden misbruikt. Misschien behoorde de raad
selachtige man tot hen, en verdiende hij medelijden,
eerder dan van verachting. Over het geheel was zij
zeer blij d,at zij nog slechts een paar dagen hier in be
trekking zou zijn.
Na de thee werden er een paar brieven en een pakje
voor hem gebracht. De brieven werden door haar op zijn
Roeiinap neergelegd (hij was uitgegaan), en zij plaatste
liet pakje op «enigen afstand daarvan binnen zijn be-
ffclk. Het was aan kantoor bezorgd en droeg het adres:
«Majoor Amery, Drager van het Kruis voor Militaire
Verdiensten." Daardoor werd het haar voor de eerste
öiaal geopenbaard dat hij beloond was met het Kruis
voor Militaire Verdiensten zij deed steeds nieuwe
dekkingen aan hem, dacht zij met eenige verwonde-
en, in deze overpeinzing geheel verdiept, nam zij
'ktuigelljk een schaar op en knipte het touwtje dut
wad het pakje gebonden was, door. Bij den ouden heer
hun werk niet kunnen volbrengen, wanneer niet ande- j ontplooien, waarin het aantal persoonlijkheden tot de
ren het papier, de inkt, de machines maakten. I grootst mogelijke hoeveelheid wordt opgevoerd, die
Gij kunt deze redeneering tot in het oneindige voort- j waagt 't met de economische vrijheid (en men zal, naar
zetten. En wanneer gij een denkend mensch zijt, zult j ik hoop nu begrijpen wat ik hieronder versta) in vol
gij moeten komen tot de gevolgtrekking: wij kunn en vertrouwen op de machtige werking .van het Eeuwige
elkaar niet missen. Wij zijn van elkaar afhan- j Leven zélf, waaruit immers ook do vrijheidsdwang' ia
kelijk. j Maar die economische vrijheid kan slechts "veroverd
Daarom kan er geen sprake zijn van economische worden als er is een aterk verlangen naar
vrijheid in dien zin, dat iemand zich los zou kunnen ^geestelijke v r ij h e i d. Want het geestelijke is pri-
gevoelen van anderen. I mair. Elke uiterlijke verandering wordt voorafge-
Toch zijn er, die dit meenen en zeggen durven, dat 11 gaan door innerlijke verandering,
zij „met niemand iets te maken hebben", „dat zij zich
zelf kunnen redden". Dit is niet anders dan zelfbedrog.
Zelfs de multimillionair zou van ellende omkomen, als
hij niet kon profiteeren van anderer arbeid. Zijn ge
waande o n afhankelijkheid berust slechts op zijn
macht om zich van de vruchten van anderer arbeid
te verzekeren.
Het ligt niet op mijn weg om in de artikelen, waar
van het doel is de bevordering van het geestelijk leven,
verder op deze economische quaestie in te gaan en b.v.
de vraag te stellen hoe wij met dit inzicht komen te
staan tegenover deze maatschappij. Dit moet ieder nu
maar voor zich zelf durven uitvechten. Wel wil ik
echter nu aan de orde stellen de vraag: hoe staat de
mensch met zijn vrijheidsverlangen tegenover de gegeven
economische omstandigheden? Is hem de mogelijkheid
gewaarborgd om onder die omstandigheden zich als
mensch zóó vrij te gevoelen, dat hij in staat is om geheel
zich-zelf te zijn, om naar zijn diepsten aard zich uit te
leven?
Hoe graag zou ik willen, dat ik deze vraag bevestigend
kon beantwoorden..'Welk een heerlijkheid zou het zijn, te
kunnen zeggen, dat aan ieder mensch verzekerd was
't recht op eigen persoonlijkheid. Maar wij weten beter.
Juist de economische omstandigheden zijn er de oorzaak
van, dat wij zooveel verminking en vernieling van ka
rakter, van eigen wezen zien. Wat wordt er gelogen,
geveinsd, gehuicheld, terwille van het brood. Hoe zien
we duizenden menschen verworden tot geestelooze werk-
maohines, die hun plicht doen, o zeker, en ze gaan naar
de fabriek en sjokken naar het kantoor en drentelen
naar de werkplaats, maar zij missen de wijding van
«Mei
ring,
Amery was zulks onveranderlijk haar gewoonte geweest,
en zij was zich volkomen onbewust dat zij de schaar ln
haar hand hield, tot een uitroep van misnoegen haar
het hoofd verschrikt deed omwenden. Amery stond ln
de deur, die op de gang uitkwam.
„Wat voor den drommel voert u hier uit?" bulderde
hij haar toe.
Voor het bliksemen van zijn oogen moest zij de hare
neerslaan. Hij zag er zóó dreigend uit, zijn gelaat
stond zóó onheilspellend, zijn stem klonk zóó barsch,
dat zij doodelijk bang voor hem was.
„Hoe dikwijls heb ik u verboden mijn pakjes te ope
nen?" verweet hij haar verder.
„Het het spijt mij ten zeerste. Ik heb er niet aan
gedacht."
Zijn verbrui nd gelaat werd groengeel. Was dit zijn
manier van verbleeken?
Hij legde een hand op het kartonnen doosje dat zij
uitgepakt had.
„Houdt u voortaan aan hetgeen u gezegd, wordt,"
merkte hij aan, en het doosje voorzichtig in de hand
nemende, lichtte hij het deksel snel af.
Op een bed van watten rustte een rond voorwerp, ge
wikkeld ln wit vloeipapier. Hij raakte het niet aan. In
plaats daarvan, nam hij de schaar die zij neergelegd
had, vatte het papier er mede aan en verwijderde een
groot stuk.
„U Is dol op appelen?" vroeg hij met veranderde
stem.
Daar lag een klein appeltje, doch ongelijk aan lede
ren appel dien zij ooit gezien had, want het was geheel
omringd door de punten van stalen naalden.
„Dat d's afkomstig van een medicus, durf ik zweren",
zeide hij en zij zag hem zijn bovenlip omkrullen. „Hij
gebruikte honderd-naalden, en iedere punt is vergiftigd!
De slimme duivel!"
Uit zijn stem klonk oprechte bewondering.
HOOFDSTUK XXV.
LAUDANUM.
„Slim gevonden", zeide Amery. „Niet zwaar genoeg
voor een helsche maohine, en wanneer het pakje door-
iemand geopend is, wat is natuurlijker dan dat hij naar
het in het in vloeipapier gewikkelde balletje grijpt?"
„Maar zijn die punten vergiftigd?" vroeg zij met ver
bazing. „Waarmede?"
Hij schudde het hoofd
„Dat weet Ik niet. Dat zou ieder© scheikundige toxnmeg
uitmaken indien ik de moeite nam een scheikundige te
I raadplegen. „Vermoedelijk anthrax of een van een do-
j zijn andere kwaadaardige gezwellen. De vergli'buidel van
een gewone cobra bevat genoeg voorraad om al die kleine
j puntjee van een noodlottige dosis te voorzien."
j Hij plaatste het deksel voorzichtig op het doosje,
I -bond er een stuk touw, omheen, en een kast openende,
j sloot hij het daarin weg.
„Wie zou het gezonden hebben? Toch niet Ralph
niet Dr. Hallam? U neemt toch niet voor een oogenbllk
aan, dat hij tot iets der-gelijks zijn toevlucht zou nemen?"
„Hallam?" Hij beet nadenkend op zijn onderlip. „Neen,
waarschijnlijk Hallam niet."
„Zijt gij Soyoka?" flapte zij er eensklaps uit, en hij
zag haar scherp aan.
„Zie ik er uit als een gezet Japansoh heer van mid
delbaren leeftijd?"
„Ik weet dat gij geen Japanner zijt," zeide zij onge
duldig, „doch zijt gij de handlanger van Soyoka?"
Hij haalde de schouders op en keek naar de kast.
„Blijkbaar zijn er menschen die mij daarvoor houden.
Dr. Hallam? Neen, het kwam niet van Dr. Hallam ge
loof ik. Indien dat het geval was..." hij ontblootte een
oogenblik zijn tanden tot een wreeden grijns, en on
willekeurig rilde zij.
„U ziet er angstwekkend uit,"
Ook nu had zij niet willen spreken. Het was voor haax-
zelve een verrassing geweest, toen zij zich had hooren
vragen of hij Soyoka was.
Een seconde verkeerde zij in de meening dat haar
opmerking hean ergeren zou, doch hij aanvaardde haar
zonder zich beleedigd te gevoelen.
„Ik ben angstwekkend eenvoudig afgrijselijk, zoo
als uw opmerking, indien ik mij goed herinner, laatst
luidde. En er zijn afgrijselijke dingen ln deze wereld,
Juffrouw Marlowe, dingen die u niet weet en niet we
ten kunt; dingen die ik hoop dat nooit zult weten.
„Afgrijselijk" is een woord dat u nooit in toepassing zoudt
brengen op een gewonen openlijken opium-smokkelaar
neen, zelfs niet op een moordenaar. De ware afgrij
selijkheden zijn die, waarover de courantenmenschen
nooit schrijven; en wanneer gij met deze in aanraking
komt, zult u toegeven dat een geheele reeks van over
treffende trappen van vergelijking verkeerd door u zijn
gebruikt, en gij zult vergeefs naar het rechte bijvoeglijk
naamwoord zoeken."
Dit was voor zijn doen een zeer lange redevoering, en
eenigszins schepte zij daarin behagen. Het leek haar bij
na alsof hij haar een blik a.chter de stalen deuren van
zijn geslotenheid gegund had.
„Het iis ver van mij, u te willen doen gelooven dat het
zij moord, hetzij opiumsmokkelen eerzame bezigheden
zijn. U moogt gerust blijven voortgaan met te gel r oven
dat de dingen die uw moeder u leerde dat verkeerd wa
ren, nog steeds verkeerd zijn, en alle verguldsel, of hoog
dravend denken, of leeken-filosofie, kan hen niet tot
goede dingen maken. Ik vermoed dat dergelijke opmer
kingen u zeer zonderling voorkomen uit den mond van
den voornaamsten handlanger van Soyoka?"
Er verscheen een eigenaardige flikkering in zijn
oogen, die zij als dreigend verkoos te beschouwen. Mis
schien gaf hij zich aldus bloot omdat hij haar wenschte
over te halen wat langer bij hem te blijven, doch schijn
baar was dit niet het geval, want hij maakte geen ge
bruik van het voordeel dat zijn ongewone spraakzaam
heid hem verschaft had.
Zij stelde haar verhuizing naar Herbert Mansions we
derom een avond uit. Uit den lusteloozen klank van de
Wat nu die geestelijke vrijheid betreft, moeten wij be
ginnen met op te merken, dat zij een goed is, hetwelk
veroverd moet worden door ieder individueel. Zij kan
aan de menschen niet gegeven worden. Dit wordt
zoo mooi gezegd door een der figuren uit het drama
„Het Offer" van de reeds meer aangehaalde dichteres
Henriette Roland Hjolst. Deze figuur, Oestoichyw, richt
zich aldus tot hen, die in de revolutie zegevierden:
O makkers die strijdend vrijheid verwierft,
hoe slecht begrijpt ge nog der vrijheid wezen,
Haar wanend een geschenk dat men kan dragen
tot anderen, ontvangen uit and'rer hand!
De vrijheid die wij willen moet ontgonnen
worden als ste enigen grond; zij moet wordeu
beklommen als eeri berg, een steile wand,
uit liefde voor de toppen, welberaden
en sterke, die alle gevaren tart
Wij hebben niets te geven, o mijn genooten
hebben enkel te wekken weerklank
van den wil die ons zelf doortrilt.
Juist! Den wil tot vrijheid hebben wij te wekken.
En wij kunnen dit doen door iets te doen beseffen van
de schoonheid, welke komt in het leven van den
mensch, wanneer deze waarlijk zichzelf gaat worden.
Slechts een diep en sterk verlangen naar die schoon
heid zal kunnen heiligen den strijd tegen de omstan
digheden, de economische toestanden, welke er zijn als
een belemmering voor den mensch om zich naar ziju
waarachtige wezen uit te loven.
ASTOR.
P.&. En nu ben ik nog niet klaar. Vervolg en slot da
volgende maal.
stem van Mevrouw Trens Hallam, die zij telefoneerde,
meende Elsa te mogen besluiten dat deze beminnens
waardige dame even verheugd zou zijn wanneer het be
zoek achter den rug was, als zij. Elsa genoot dien nacht
eeen betre rust en begaf zich naar 'kantoor, zonder eerst
te onderzoeken wat er eigenlijk ln haar hart omging.
Zij was nog geen vijf minuten aa,n den arbeid, toen
Juffrouw Dame haai* kamer kwam binnenstormen en
uit haar gejaagde houding en haar glinsterende oogen,
maakte Elsa de gevolgtrekking dat er iets .bijzonders!
moest zijn voorgevallen.
„Heeft u het nieuws vernomen?" sprak het meisje hij
gende op melodramatischen toon.
Elsa had reeds te veel nieuws van opzienbarenden
aard vernomen om nog langer nieuwsgierig te zijn.
„Wie denkt u dat de nieuwe procuratiehouder is?"
Een van de andere procuratiehouders was aangewezen
geweest om de functie van Mijnheer Tarn waar te ne
men. Da t dit slechts tijdelijk was ^vernam Elsa thans
voor het eerst.
„Hij is op kantoor, zit daar als op een troon, en
deelt zijn bevelen aan blanke Cristenmenschen uit."
,Feng Ho toch niet!" riep Elsa ln de grootste ver
bazing uit.
Feng Ho" bevestigde Juffrouw Dame op gewichtigeu
toon. „Dat doet de deur dicht! Wanneer Amery zich ver
beeldt dat wei-opgevoede jonge dames bevelen zullen op
volgen van een een wildeman, nu, dan vergist hij zich
leelijk. Ik weet hoe die Ghineezen zijn, met hun opium
kitten en hun fan-tans en andere martelwerktuigen. Ik
dank u feestelijk mannetje!" Juffrouw Dame trilde van
verontwaardiging .„Ik zal mijn tanden laten zien."
„Doe 't dan dadelijk", sprak de stem van Paul Amery.
Elsa schrikte altijd op, wanneer zij zijn stem hoorde,
doch het was juffrouw Dame letterlijk alsof zij door den
grond zonk.
„Zeg het hem dadelijk. Ik meen begrepen te hebben
dat u tegen Feng Ho als eerste procuratiehouder iets
üi te brengen heeft. Het spijt mij zéér, dat ik u niet vei>
zocht heb de vergadering van commissarissen bij te wo
nen ,die over dit punt te beslissen had, doch die tijde
lijke schikkingen maak ik liever alleen. Welke zijn uw
bezwaren, Juffrouw Dame?"
„Och mijnheer," stamelde Juffrouw Dame, beurtelings
rood en bleek wordende, „hij is een Chinees en een
vreemdeling."
„Begrijpt u dan niet,, dat u voor hem een Ghkieesche
en een vreemdelinge zijt? Wa.t uw opmerking van eeni
gen tijd geleden betreft, dat hij een onbekende in zaken
of een wildeman zou zijn, laat mij u opmerken, dat hij
een welopgevoed heer is. Hij kan tenminste spellen",
liet hij veelbeteekenend volgen.
Dit laatste vond Elsa wreed.
,Het is zeer goed mogelijk dat hij spellen kan in het
Chineesch", gaf Juffrouw Dame met waardigheid ten
antwoord, „doc/h dat doet hier niets ter zake. Persoonlijk
ben ik van de spelkunst niet goed op de hoogte, dat
geef ik toe. Doch u moet zich kunnen, 'begrijpen, Majoor