Geestes-Sport en Hersen-Gymnastiek
EVENTJES DENKEN. VOOR ONZE DAMMERS.
VOOR ONZE SCHAKERS.
SNEEUW.
VIER MENSCHEN.
Vraagstuk No. 270.
Vraagstuk No. 271.
Vraagstuk No. 273.
Vraagstuk No. 272.
onder leiding van GEO VAN DAM.
DE STADSPOORTEN".
In een zekere stad, die 4 poorten tolde, moest men
«en stuiver betalen, wilde men één der poorten ln- of
Uitgaan. Een vreemdeling die op Ben dag naar genoem
de stad kwam, betaalde zijn stuiver en ging de eerste
poort binnen. In d© stad zelve verteerde hij de helft
van het geld dat hij overhield; toen ging hij dezelfde
poort weer uit en betaalde wéér een stuiver. Don vol
genden dag deed hij net zoo, hij ging de poort binnen
en uit en verteerde tussohentljds da helft van het geld
dat hij op sak had. De volgende twee dagen deed hij
eveneens en ging hij respectievelijk de derde en vierde
poort ln en uit Toen hij voor de vierde maal de stad
verliet, had hij nog maar één stuiver over.
Hoeveel geld had hij oorspronkelijk?
EEN LUCIFEKSKUN8TJE.
Zevontlen lucifers worden ln een zoodanlgen recht
hoek op tafel gelegd, dat daarin zes vlerkanten zijn
gevormd, dus drie lucifer slang en twee luclfors breed.
Gevraagd wordt nu om door vijf lucifers weg te nemen,
elechta drie vierkanten over te houden. Onvoltooide
vierkanten of losse enkele lucifers mogen natuurlijk
evenmin in het gevraagde figuur voorkomen.
van N. de Haas Jr.f Rotterdam.
Zwart: 9.
OPLOSSINGEN DER PUZZLES
uit ons vorig nummer.
No. 266. DE OMGEKEERDE BREUK»
De bedoelde bereuk is6/9. Keer het papier onder
steboven, zoodat de noemer de teller wordt en omge
keerd, toch blijft de breuk nu 8/9!
No. 267. HET PORTRET.
Het portret stelde den zoon van den spreker voor.
De spreker zegt inderdaad, de vader van dien man is
mijn vaders zoon, waaruit volgt, dat de vader van den
bewusten persoon óf een broer van den spreker moet.
zijn of hem zelf. Hij heeft ons reeds gezegd, ciat hij
geen broers heeft, dus is hij 't zelf; en 't portret stel.t
zijn zoon voor.
van W. Korteling.
Zwart: 3.
Wit: 9.
Do diagramstand in cijfers moet zijn: Zwart 9 schij
ven. op 4, 7, 9, 13, 17, 19, 21, 24 en 25. Wit 9 schijven op
28, 31—33, 35, 87, 41, 42 en 49. In bovenstaande positie
spoelt wit cn forceert de winstt Oppervlakkig gezien
zou men dit niet zeggen, maar niets is bedriegelijker
dan. het diepzinnige damspel!
OPLOSSING PROBLEEM No. 269,
van G. L- Gortmans, Londen.
De diagramstand ln djfers was: Zwart 7 schijven op
6. 9, 11, 18, 19, 23, en 26. Wit 7 schijven op 17, 27, 29,
?!2, 84, 35 en 38. Wit speelt hier aardig maar eenvoudig:
27—22, 18X27, 32X 21, 11X22, 29X27, 26X17, 27—22,
17 X28, 88-33, 28X30 en 35X4.
EEN FRAAIE LOKZET.
van G. L. Gortmana, tonden.
Zwart: 10.
Bijvoegsel der Schager Courant van Zaterdag 19 Januari 1929. No. 8394.
Wit: 5.
De diagramstand ln cijfers behoort te luiden: Wit
Ddl, Df8, La6, Pb4 en Pg5. Zwart Kc5, en twee plon-
n«u op d2 en ©4. W itspeelt en geeft mat in. drie zetten.
OPLOSSING PROBLEEM No. 268.
van J. Kohtz en C. Kockelhorn.
De diagramstand in cijfers was: Wit KW, Dh3, Lc6,
P<U, Pe6, en een pion op g2. Zwart Ke4, JJbl, Tc2, Tdö,
Ph2 en een pion op e5. Wit (speelt hier achtereenvolgens:
KblS, Kh6, Kh7 en Kh8, waarna op den Vijfden zet het
f«vraagde mat volgt Zwart kon alleen rnet Lbl spelen
mejestueuse kalmte van den witten koning komt
hier goed tot uiting. De vorst beweegt zich rustig op-
**arts om zijn gemalin gelegenheid te geven de ooup
Wtat uit te voeren.
Wit: 10.
De diagramstand ln cijfers moet zijn: Zwart 10 ech.
op 3, 8, 10, 11—13, 16, 18, 19 en 23. Wit 10 sch. op 26,
27, 31—33, 38. 39 en 47—49. Wit speelt hier 26—21 als
lokzet. Bij oppervlakkig spel lijkt het nu, dat zwart een
schijf kan winnen, echter niet direct bij den eersten zet
en dien zet heefa wit juist noodig om zijn plannen te
kunnen uitvoeren. Zwart meende door 1117, 3126,
17—22; 47—42, 22X31; 26 X 37, 16 X 27 32X21, 23—28!;
33 X 22 en 18X16 een schijf te winnen. Na 11—17 speelt
wit echter niet 3126 maar dadelijk den mooien meer-
slag-dwang 8329!, zwart 17X28; 8882!, 23 X 43 en
wint met 32X5!
Geweldig wat een dappere kerel, hè! Als het
dier zich op hem zou werpen, zou 't hem zeker
verslinden.
Nu is de sneeuw gekomen
Vanuit de hooge lucht.
En lichte veertjes dansten
In wisselende vlucht.
Nu ls de sneeuw gekomen,
De groots kURstenaar,
En schilderde aandachtig..,
Het wonderwerk la klaar!
(Vrijbewerkt naar het Amerikaanache „A little
Parable") door Sirolf.
Nadruk verboden.
Drie menschen waren er in de kamer of nee
eigenlijk vier. En een van hen was een! man van
middelbaren leeftijd met grauw, grijs haar en een
harde, ernstige trek om zijn mond. En een ander
was een meisje, met een roos, ln haar glanzende
goud-vonkende haren, en| lachende oogen, die ver
telden van zoete droomen. De derde was noch van
middelbaren leeftijd, noch jong; maar in zijn trek
ken lag de wijsheid der jaren en in zijn stem lag de
klank der jeugd. En de vierde? De vierde was oud,
en haar gelaat was gegroefd, zooals oen oude stee-
nen tafel, gegroefd door den stift, welke Ervaring
heet.
De man van middelbaren/ leeftijd was bezig zorg
vuldige berekeningen te maken op een stuk papier,
en zuchtte ongeduldig over de storende muziek, die
door het meisje aan haar guitaar ontlokt werd, en
het half-blijde, half-klagolijke lied, dat ze zong.
„Wat een rumoer! Hbo kan een menseh nu zóó
denken?", mompelde hij. „Gij, filosoof, spreekt gij
liever tegen ons!"
Het meisje met de roos in beur haar tokkelde een
slot-accoordje en dat klonk als de vleugelslag
van een gevangen vogel tegen de tralies.
„Ja, beste filosoof, zeker, spreekt gij liever tegen
ons", zei ze; en legde da guitaar op gjj en zonk ach-
De vierde in de kamer, de vrouw, op wier gelaat
zooveel geschreven was door den stift, die Ervaring
heet, richtte zich op uit een mijmering.
.Ik moet gedroomd hebben', zeide zij; „Ik dacht
dat ik weer terug was in den tuin, met de hooge heg
van mijn grootmoeder, waar een hommel honing
zamelde uit het hart van een gouden roos, en daar-
hoven wiegde een leeuwerik, die zijn veeren glad
streek voor zijn vlucht naar omhoog. Ik zal nu de
les lezen] en dan naar bed gaan."
Zij trok het Boek naar zich toe. De andere drie za
gen naar haar Zij legde haai handen op dei» omslag
en hief haar oogsn op.
„Spreek, Heer; want Uw dienstknecht luistert"
zeide zij.
De rekenaar met den harden, ernstigen trek om
zijn mond keek naar haar, wat medelijdend, wat
cynisch. Het meisje keek naar haar zooals de jeugd
naar den ouderdom kijkt, een! beetje ongeloovig en
verwonderd. Maar de filosoof, die de wijsheid der
jarpn in zijn trekken had cn de klank der jeugd in
zijn stem, en die oud was noch jong, hief zijn oogen
naar de hare op, zooals een, die de vervuling eener
profetie verwacht.
Zij opende het Boek en las:
„En daar zijn hemelsche lichamen en daar zijn
aardsche lichamen, maar eene andere is de heer
lijkheid der hemelsche en eene andere der aardsche;
„Een andere is de heerlijkheid der zon, en eene
andere is de heerlijkheid der maan, en eene andere
is de heerlijkheid der sterren; want de éóne ster
verschilt in heerlijkheid van de andere ster".
Zij sloot het Boek en het was, als sloot zij een kist
met onschatbare juweelen toe.
„Dat is alles", zeide zij.
rk zal nooit meer tegen Je spreken, zoolang tfz
ik leef.
Lieve, meen je dat? Nee dat kan niet!
Absoluut!
Dat kan niet lieve, bet ia te mooi om waart*
kunnen zijn.
(Anasfc)
terover in haar atoel en ataarde in den vuurgloed.
Het vuur nam haar geheel op ln zijn glanz.
De man, die noch van middelbaren leeftijd, noch
jong was, glimlachte en keek van den) een naar den
ander. EHj zeide: „Ik zal U een geschiedenis ver
tellen
„Goed", zei de ma» van middelbaren leeftijd.
„Maar maak het kort, want ik moet deze berekening
vóór middernacht af hebben",
„Ga door", zei het meisje. „Ik kan den heelen
avond luisteren".
„Er was eens een bever", zei de man, die oud was
noch Jong, „een heele ijverige bever wel, wel, wat
een wonderlijke bever was dat die damjjaen
bouwde natuurlijk, en groota bruggen
ECij hield aven op en keek naar den rossen gloed
der vlammen in den haard. De man met den ern
stigen trek om zijn mond bewoog zich niet, maar
het meisje lachte eert bootje spotziek on keek naar
hem.
„Wel?" zei het meisje. „Ga toch voort, filosoof*.
De filisoof peinsde. En ging dan voort:
,tflij was altijd druk bezig, en hij was sterk en
moedig en hij leefde aan den oever van een berg
meer zoo*n meer, dat door zelfs het zachtste voor
bijgaande zuchtje bewogen wordt een heel helder
meer, dat het blauw van den hemel weerkaatste
De man met den ernstigen trek om zijn mond be
woog zich even en een/ grimmig lachje gleed over
zijn gelaat.
„Wel?" zei hij, „Ga voort, filosoof".
„Natuurlijk was het, meer noodig voor den bever
en de bever was noodig voor het meer, ofschoon de
bever het zoo druk had met het bouwen van dam
men, dat hij geen tijd had om met het meer dat den
hemel weerkaatste, te verkeeren; het meer veracht
te den bever een heel klein beetje omdat de bever al
tijd zijn oogen op den) grond gericht had en er niet
om gaf, of het meer regenbogen weerkaatste of niet,
of dat de vogels zongen of niet; bet meer had oen
afkeer van den modder waarin de bever werkte,
maar waaruit zijn eigen witte lelies opgroeiden en
de arme bever gaf niet veel om de zonneschijn, waar
van het meer zooveel hield. En geen van beiden
wist dat zij elkander noodig hadden."
De filosoof dacht na.
„Ga voort", zei do man kort
„Ga voort", zei het meisje zacht eri vriendelijk.
„Et is niet meer", zei de filosoof.
Er rees een witte wereld
Vanuit een grauw verschiet,
Fijn gepenseelde boomen
Bevolken haar gebied;
De dons behangen dennen
Staan roerloos rij bij rij,
En teer© suikerhuisjes,
Wijd langs de witte hel!
Nu dragen weer de hegjes
Hun kleedjes van satijn,
Nu sling'ren zich de wegjes,
Of 't sljden lintjes sljnl
De ernstig stille paaltjes,
De denkers ln den dop,
Die hebban weer hun kapjes
Van louter suiker op!
Nu strijken kinderneusjes,
Weer langs de koude ruit
'En stemmetjes gaan roepen:
„Het scheldt er nog niet uit!"
„O, moeder, kom eens kijken
„Wat ligt er al een vraohtl"...
En wonder en gerulsohloos
Spreidt zich da blanke vacht I
Nu ls de sneeuw gekomen
Vanuit de hooge lucht.
Door vele klnderdroomea
Gaat feestelijk gerucht!
Door vele klnderdroomen
Gaat frlssche winterpret,
Nu ls de sneeuw gekomen.
Da vreugd ia klaargezet!!
Januari 1929» (Nadruk verboden.)
KROES.
Uw krankzinnigengesticht is een modeünrich-
ting Ik zal haar aan al mijn vrienden aanbevelen.
HET HOOOE PERSONAGE SPREEKT.
{Meggtndorftr BldtterJ