Schager Courant Transvaalsche Geschiedenis. De strenge vorst in oude tijden. Derde Blad, Uit de De dag van 22 Januari 1879. BOERDERIJ en VEEHOUDERIJ De winter van 1890—91. Zaterdag 16 Februari 1929. 72ste Jaargang. No. 8410 EEN DONKERE DAS VOOR HET ENCrELSCHE LEGER. BLOEDIGE SLAG BIJ DEN ISANDHLWANA HEUVEL. «b°; vc (Van onsen Engelschen (briefschrijver.) 9 Februari 1929. Dinsdag 22 Januari was voor Engeland de ver jaardag van een groote ramp, die het Britsche leger ig Zuid-Afrika overkwam. Een soort van gerechte straf, zullen we zeggen? 1879 schreven we toen. Twee jaar daarvoor, in 1877, had, zooals wij ons herinneren, Engeland de Transvaal geannexeerd. Niet, dat dat een onver mengd genoegen was! Alles behalve. Het Britsche rijk was met zooveel honderd vier kant mijlen uitgebreid. Maar met dat te goed was ook een groote hoeveelheid last overgenomen. Niet in de laatste plaats kwamen daarbij in aanmerking de oneenigheden, die de Transvaal sinds jaren met haar naburen, de Zoeloes, had gehad. Die Zoeloes waren lang niet voor de poes. De Boe ren wist dat maar allen te goed. De Britten moesten het nog ondervinden, maar het zou aan de Zoeloes niet liggen, of zij zouden die ondervinding spoedig opdoen. Een uitnoodiging, zelfs een min of meer onvrien delijke, om niet te zeggen dreigende uitnoodiging om hun machtig leger te ontbinden, en in vrede en vriendschap met hun nieuwe buren een nieuwe toe komst tegemoet te gaan, hadden deze onbeschaaf de heeren onbegrijpelijkerwijze van de hand gewezen. Of zij de Engelschen misschien niet vertrouwden? 'achten, dat de gebiedsuitbreiding zich evengoed verder dan de Transvaalsche grenzen zou kunnen uitstrekken in den loop der tijden? Wie zal het zeg den. In elk geval, het machtige Zoeloeleger bleef op de been, op alle gebeurlijkheden voorbereid. Defen sief. Ja, en als 't mogelijk was, offensief. Engeland besloot, dat dit een onaangename, en, meer dan dat, een onduldbare positie was. Als de Zoeloes niet vrijwillig wilden ontwapenen, zou men hen er toe dwingen. Waartoe natuurlijk e eninval in hun gebied noodzakelijk was. Drie legerafdeelingen. die van verschillende kan ten het Zoeloegebied zouden binnendringen, moes ten opmarcheeren naar de hoofdstad, of laten we Haver teggtn de koninklijke kraal tTlundl. De middel ste dezer afdeelingen, die onder bevel stond van den generaal-leider der expeditie Lord Chelmsford, en uit 1600 Europeanen on 2500 inlanders bestond, trok I de Buffalorlvler over bij Rorke's Drift. Op den 20sten Januari sloeg zij haar tonton op op de Oostelijke hel ling van den Isandhlwana Heuvel, een kleine twin tig kilometer over do grens vnn het Zoeloegebied. Den volgenden dng zond een verkennlngsafdeeling die was uitgezonden om te zien, waar de vijand zich bevond, de tijding, dot een groote troeponmacht van Zoeloe» zich op tenlgen afstand bevond. Hierop besloot Lord Chelmsford een nieuwe afdeoling uit te zon den, om de verkennende troepen te steunen, en ver trok zolf aun het hoofd daarvan bij hot aanbreken vnn don dag op don 22aten Januari. In het kamp wor den achtergelaten honderd beredon kolonialen, zo» oomipagnieön infanterio, zeventig artilleristen met twee kanonnon en nogon honderd inboorlingen, van vvio slechts een tiende gedeelte van geworon waren voorzien. Zij zouden evenwel versterkt worden door kolonel Durnford, die aan hot lioofd van ren troep beredon B&suto's op weg was van Rorke's Drift naar don Isandhlwana Heuvel, en daar het commando jver hot tentenkamp op zich zou nemen. De zorgolooaheid ln dit kamp was verwonderlijk, om geen erger woord te gebruiken. Geen spa werd in don grond gestoken, geen zode werd omgekeerd, geen loopgraaf gegraven. Gscn steen wer'd op een anderen gelegd, om een borstwering te maken. Geen wagens werden in een vierkant geplaatst, hoewel er vijf on veertig in het kamp aanwozig waren, en Julius Caesar twee duizend (jaar te voren reeds had moeten ondervinden, welk een geduchte versterking een wagenkamp kon vormen». Erger dan dit: er werd zelfs voor geen ammunitie gezorgd. Ze was er wel, in overvloed, Vijfhonderdduizend patronen, goed ver pakt in kisten met stevig dichtgeschroefde deksels. Men .begrijpe goed. In kisten, die met schroeven draaiers geopend moesten worden. En we weten al lemaal bij ondervinding, meest al droevige onder vinding, wat schroeven kunnen doen, wanneer ze in de gaten krijgen, dat we er op gesteld zijn ze los te draaien. Er waren posten uitgezet, bereden en te voet. Dit was de eenige maatregel dien men in het zorgelooze kamp genomen had. 0;m 8 uur in den morgen kwam het bericht binnen, dat drie kolommen Zoeloes in opmarsch waren naar het kamp. Er werd niets gedaan, ook toen niet. Al leen werd bevel tot aantreden gegeven, maar toen in in den loop van den morgen geen aanval werd on-1 iernomen, ging het^kamp om twaalf uur aan den maaltijd. Kort daarna werd geweervuur gehoord aan de lin kerzijde van het kamp, waar een afgezonderd staan de compagnie van het 24ste regiment zich al spoedig in moeilijkheden bevond. Het was het begin van den aanval. Een groote halve cirkel van Zoeloes kon nu ge zien worden, die langzaam naderbij kwam. De pun ten er van spreidden zich uit, steeds voorwaarts trek kend, en omstreeks één uur was duidelijk te zien, iat de oprukkende massa vele rijen dik was, en ze ker uit tien duizend Zoeloes bestond. De toestand werd terstond kritiek. De aanvallers vuurden onder het voorwaarts trekken, en, wat misschien meer angst verwekte, maakten een dof murmelend geluid, als een zwerm bijen. Voorwaarts 3teed8, zonder eenige acht te slaan op het nu begon- len geweer- en kanonvuur uit het kamp, terwijl de rnnten van den hal ven cirkel zich geleidelijk om le flanken van het Engelsche leger werkten. Toen de groote boog van de vijanden dicht tot het kamp was genaderd, sloegen de negenhonderd in- landsche soldaten daarin in wilde paniek op de vlucht. De groote opening, die daardoor werd ge maakt, was terstond door Eotlow opferttld. Toon ha- gon de slachting. Het 24ste regiment stond pal. Onze Johan de Witt zei reeds ln den Tweeden Engelschen oorlog: „Engel sche matrozen kunnon gedood worden; zij kunnen niet worden overwonnen". Zijn woorden waren on zijn even waar voor de Britsche soldaten als voor de matrozen. Rug aan rug stond het 24ste en schoot de Zoeloes neer met hun Martini-Henry geweren. Totzooals de Zoeloes later vertelden, ..het vu ren plotseling ophield. Toen omringden wy hen, gooiden onze speren en doodden hen allen. Het was geen wonder, dat het vuren ophield. De pa tronen waren ©p. Wel lagen er nog SW.ttO naaet de weerlooze soldaten, maar in dichtgeschroefde kisten. Dien dag sneuvelden ts Isandhlwana 52 officieren en 800 minderen. Slechts enkelen ontkwamen aan de slachting. Twee kanonnen, 800 geweren, een half millioen patronen viel in handen van de Zoeloes. Het was een donkere dag voor het Engelsche leger. Sinds dien draagt het vanndel van ieder bataljon van het 24ste regiment, op bevel van koningin Vic toria, een silveren krans van immortellen, als ge dachtenis aan den 22sten Januari van het jaar 1879. EIGEN POOTAARDAPPELEN ZIJN VAAK DE DUURSTE. Als men met een akkerbouwer spreekt over do resultaten van goedgekourd pootgoed zal hij daar over in zoor veol govallon zijn volle tevrodonhoid betuigen. Maar toch hoort men nog maar al te vaak: dit Jaar gebruik ik mijn eigen pootgoed. Voor twee jtiar terug heb ik het pas aangeschaft en het is mij een te dure geschiedenis om ieder jaar zooveel gel>L uii. te geven voor nieuw pootgoed. Dat is heel goed voor heeren selecteurs; die kunnen hun pootgoed tegen goede prijzen van de hand doen, maar mij worden de aanschaffingskosten ieder jaar te hoog. Van 't jaar tenminste maar geen nieuw pootgoed; het volgende jaar zullen wij wel eens weer zien. Deze absoluut verkeerde gedachte moet worden verlaten. Om dit te bereiken zal ik er een eenvoudig reken sommetje van maken. Ik doe dat aan cft hand van een courant welke haar lezers vindt onder de ak kerbouwers in België en Frankrijk. Zooals men weet worden daarheen heel veel van onze goedgekeurde pootaardappels verzonden, welke aldaar tegen be- hoorlijk loonende prijzen kunnen worden geplaatst. I Daar is men ook niet mal. Om de voordeelen van nieuw pootgoed aan te toonen zijn daar in 1926 tai van vergelijkingsproeven aangelegd met nieuw j plantgoed pas uit Nederland geïmporteerd, naast eersten, tweeden en verderen nabouw. De opbreng sten werden samengeteld en 't gemiddelde daarvan vastgesteld. De uitkomsten waren aldus: Deze zuivere winst dankt men alleon aan het ge bruik van to velde goedgekeurd pootgoed. Tot zoo ver het artikeltje uit de Belgische landbouwcourant. WIJ voegen er dezo conclusie aan too: EerBt cijferen en dan oordeelen. WIJ mocnen dat inzake plantgoed er altijd gestreefd moet worden naar 't beste. Het beste is gewoonlijk het goedkoopste, al schijnt het nog zoo duur. Wie deze conclusies niet tot de zijr.e maakt en uit sleur met eigen gewonnen pootaardap- pelen voortbouwt, zal aohteruit boeren. Alleen de rekenaars kunnen zich in moeilijke tijden handha ven. En gelukkig zijn er velen die rekenen, maar het getal akkerbouwers, die in een sleur leven Is toch nog grooter, dan men zou denken. Voor hen voornamelijk is bovenstaand stukje bostemd. S. V. HET VERVOEDEREN VAN KAASWEI. Gemiddelde opbrengst per Are: Nieuw ingevoerd lste 2d o oudere Variëteit plantgoed nabouw nabouw nabouw Eerstelingen 301 K.G. 250 K.G. 220 K.G. 178 K.G. Ideaal 322 K.G. 283 K.G. 277 K.G. 196 K.G. Eigenheimers 308 K.G. 260 K.G. 215 K.G. 174 K.G. Roode Star 273K.G. 229 K.G. 204 K.G. 164 K.G. Wat leeren ons deze getallen? Maken we de becijfering eens van nieuw plant goed tegen eersten nabouw, bijv. voor Eigenheimers per H.A. De meeropbrengst per H.A. 30800 26000 K.G. 4800 K.G. M«im* opbrengst in geld (100 K.G. k f 4.901 48 X 4.90 235.20 gld. Uitgegeven aan nieuw plantgoed: 1500 K.G. per H.A. k f9.8 de 100 K.G. het dubbele dus van den prijs der consumptieaardappelen f 147., waarvan afgetrokken moet worden 1500 K.G. k f 4.— (eigen po ters gaat men voor consumptieaardappelen verkoo- pen) 87 gld. De geheele rekening luidt aldus: Meer opbrengst f235.20 Meer uitgaven aan pootgoed t 87.— Zuivere winst per H.A. f 14820 IN 1845 PAASCH-EIEREN .OP HET IJS BERUCHTE WINTERS DE 18DE EEUW. D9 weerkundige medewerker van het „Vaderl.' schrijft: Nu de tegenwoordige strenge vorst gaandeweg het karakter heeft aangenomen van een in ons land bui tengewoon meteorologisch verschijnsel, gaat men het vergelijken met gelijksoortige gebeurtenissen uit het verledene. Men gaat er met elkaar over spreken, en zooals het dan gebeurt, leder weet een bijzonderheid van een vroegeren strengen winter, allerlei herinne ringen worden opgehaald, men weet zich nog te her inneren, dat de thermometer eens zus of zooveel -graden onder het vriespunt heeft gestaan (waarbij dee verwar ring tussóhen C.- en F.-graden eerst recht groot wordt), men noemt zeer late datums, waarop men nog schaat sen reed of heel dik ijs la het water lag. De fantasie gaat werken, de waargenomen thermometerstanden worden hoe langer hoe lager, de laatste datum, waar op nog gereden werd, nadert hoe langer hoe meer de lente, enz. Overdrijving is verleidelijk en tegenspraak moeilijk. De winter van 1890/'91- De oerste winter, waarnaar teruggrepen wordt Is de beruchte van 1890/'91, omdat tusschen den tegenwoordl- gen en dien winter geen bijzondeer koude winters lig gen, dlo zulk een diepen indruk hebben gemaakt. De volgende bijzonderheden omtrent dien winter zijn ont leend aan de Nederl. Meteorologische Jaarboeken van 1890 en 1891, uitgegeven door het Kon. Ned. Meteorol. Instituut te Utrecht. De temperatuur daalde den 2.r»sten November 1890 zeer aanzienlijk en bleef gedurende de overige dagen van de maand veel te laag. Dien dog viel bijv. te Utrecht 'a namiddags om 5 uur b\j Westelijken wind vorst in. Reeds den 27sten werd met een laagsten stand van 10 gr. 4 C. het record va.n 23 Nov. 1858 (—10 gr. 6 C.) benaderd. Gedurende de geheele maand December stond de thermometer te Utrecht geen enkel Waarnemingsuur op zijn normale hoogte maar steeds sr onder. In die maand werd de laagste stand 's mor- «•Qs 8 uur van den SOsten, n.L —15 gr. 8 C. afgalazen. deze koude werd slecht» overtroffen deor die van 8 December 1871 21 gr. 0 C.). Geen enkele December maand sinds 1849 was zoo koud. Er viel slechts op 4 dagen een klein beetje sneeuw. Behalve den lsten De cember, was de wind tot den 20sten en van 2731 meest Oostelijk en zwak. De sterkste vorst kwam ln het midden der maand en van af den 28sten voor. In het begin der maand kwamen eenige dooidagen voor. Van Januari 1891 zegt het jaarverslag: „Deze maand heeft als de vorige ten opzichte van de normale tem peratuur een tekort opgeleverd, evenwel niet zoo be langrijk. De eerste elf dagen bleef de thermometer steeds onder 0 gr. C. staan; den 12den eni 14den wees hij even daarboven en daarna tot den 23sten weer be neden 0 gr.; toen trad de dool in, die de verdero dagen aanhield." De vorst had trouwens verderop ln den winter geen bijzondere beteekenis en bleef beperkt tot enkele^ dagen In Februari en Maart. In Januari viel echter vrij veel neerslag, op 10 dagen sneeuw en op 8 dagen regen. De laagste temperatuur, die in die maand werd waargenomen, bedroeg 13 gr. 4 C., maar was op verre na niet zoo laag als die van Januari 1852, die 21 gT. 0 bedroeg. Wij ziem hieruit, dat de groote vorstperiode duurde van 25 November 1890 tot 23 Januari, dus in het geheel 60 dagen, met enkele dooidagen als onderbreking. Deze zoo beruchte winter overtrof dus de tegenwoor dige vorstperiode welke trouwens nog niet geëindigd is met lt dagen In lengt© en viel 37 dagen vroeger in, maar leverde niet zulke lage temperaturen als de tegenwoordige, hoewel in het algemeen overdag de thermometer meer en meer dagen beneden het vries punt bleef, dan nu het geval is. Waarschijnlijk was daarom in dien winter de ijsvormlng veel uitgebreider dan nu. Het strenge gedeelte van den winter was in ieder geval vroeg voorbij-. In 1845 Faascheieren op het ijs. Een bijzonder late winter schijnt die van het jaar 1844/45 te zijn geweest. Het Handelsblad van 10 Maart 1845 deelde daaromtrent het volgende mede: „Akkrum 3 Maart. De langdurige strenge winter gaf hier op den dag van gisteren aanleiding tot een schouwspel, dat ten minste in dezen tijd van het jaar geheel nieuw kan genoemd worden. Bij gelegenheid namelijk dat te ter Horne, een dorpje naar men weet op een uur afstand van hier gelegen en geheel door water omringd, aldaar de predikant bij de hervormde gemeente werd beves tigd, is men van hier over het ijs gereden met vier rijtuigen, alle overdekte wagens voor vier of zes per sonen, was het hier een vreemd gezicht de rijtuigen don straatweg te zien verlaten om over een breed en diep water d»a weg van een uur #i te Iaggan, nog opmer kelijker we» dit te ter Home, wauw niemand was, die 1 zich herinneren konde, ooit een rijtuig in het dorp ge zien te hebben, tenzij in lang vervlogen dagen een maal een „pbaëton". doch dat was gebeurd ln de maand Januari, bij sen zeer harden winter en niet in de maand die heden althans tot nu toe, zoo tem onrechte den j naam van lentemaand draagt." Uit tal van streken in Europa kwamen berichten van strenge koude. Op den St. Gothard lag de «neew 30 voet hoog. Den 2en Maart schatte men dat 2500 Zweden en 2000 Denen tusschen Elseneur en Helsing- forst over het ijs gingen van de Sont. Den 8en Maart brak het ijs van den Rijn voor Mannhelm op bij een koude van 7 graden Reaumur 9 gr. C;). Den 20 Maart 1845 nam het Handelsblad de volgen de advertentie op: „Den 28sten Maart 1848 verkoopt O- Wij» beste eijeren op het ijs". „Bij goed droog weder zal er gedurende de aan staande Paaschdagen een fraaie tent van buiten met vlaggen en wimpels, van binnen met kostbare drape- rles gedecoreerd, en/ goed verwarmd, op den buiten amstel geplaatst worden, waarin extra beste eijeren, m (hard of zacht, naar verkiezing) zullen verkocht wor den, "tot herinnering aan dezen zoo merkwaardlgen winter zal men daar tevens kunnen bekomen geschil derde Paasoh-Eijerenv waarop zal ge teekend staan? .gekookt op het ijs den 23sten Maart 1845". Evenals thans was het ln dien tijd blijkbaar gevaar lijk door zulk een aankondiging de weergoden te tar ten. Immers de Dordtsche Courant vermeldde later: „Den 22sten Maart 1845 bogon het met een Zuid-Wes ten wind met regen, hagel en sneeuw te dooljen, 'e- morgens om 9 uur". Maar dat belette niet, dat de Am sterdammers de eijeren op het ijs gegeten hebben. Het Dagblad van 's-Gravenhage van 28 Maart 1845 toch deelde mede: „Hét jongstleden Zaterdag (dat was 22 Maart, den dag voor Paschen) begonnen dooiwedar heeft niet belet, te Amsterdam, dat op verscheidene plaatsen stoelen en tafeltjes op het ijs zijn geplaatst geworden en velen het zeldzaam, genot hadden om paasch-eijeren op het ijs te eten". Men liet ook elders zich niet zoo gauw ontmoedigen, uit Nijmegen schreef men 25 Maart 1845 aan dezelfde krant: „De sedert eenige dagen ingevallen, dooi heeft het ijs in de rivier reeds zoovee! verzwakt, dat dezelve slechts door waaghalzen te voet wordt gepasseerd". En iets verder: „DeA eersten Paaschdag hadden de veer lieden de Nederlandsche vlag op twee plaatsen op de Waal geplaatst en daarbij een vuurhaard en de noo- dige toestellen aangebracht tot het koken van eijeren, werwaarts zij een ieder uitnood Igden om Paasch-Eije- r-eni op het ijs te komen eten, waarvan door velen is gebruik gemaakt en onder anderen, door verscheidene ouders met hunne kinderen, opdat deze na vele jaren de bijzonderheid zouden kunnen verhalen, op Paaschl Zondag van 1845 op het ijs in de rivier de Waal warme Peasch-Eqjeren te hebben gegeten. Den geheelea .dag trok deze bijzonderheid een menigte meneehen naar Als over eenigen tijd onze zuivelfabrieken weer op volle productie werken, krijgen de leveranciers voor zooverre zij daar prijs op stellen, groote kwantums wei op de boerderij en het lijkt mij een zeer geschikt onderwerp om de vraag te beantwoorden: Op welke wijze en aan welke dieren kunnen we de kaaswei het voordeeligst voederen? De diersoorten, welke de wei het best tot waarde brengen zijn: le. kalveren, 2e. onvolwassen varkens, 3e. volwassen varkens, 4e. molk- en mestkoeien. Jonge kalveren ontvangen gewoonlijk de eerste 3 of 4 weken volle melk. In het laatst dezer periode ontvangen ze daarvan 5 tot. 6 liter per dag. Daarna kan men beginnen met er ondermelk of karnemelk by te voegen, waarop de gift volle molk geleideiyk verminderd wordt. Ter aanvulling der ondermelk werkt ruim een half ons vet ÜJnmeel of geplet lijnzaad per dng uit stekend. Met bljvoedering van wei dient men pas te beginnen als de kalfjes pl.m. 6 weken oud zijn. Eerst beginnen met kleine hoeveelheden, slechts gelei de 1 y k kunnen deze dan vergroot worden, anders ontstaat gevaar voor diarrhée. Langzaam aan gaat men dan hooger. Een kalf van ongeveer 3 maanden oud kan best een liter of 5 wei per dag verorberen. Deze hoeveelheid kan op verderen leeftijd worden op gevoerd tot 1215 L. per dag. Wie eenige kalveren heeft, kan daar dus heel wat wei aan kwijt. De beste aanvulling der wei bestaat by kalvervoe- ding uit lijnmeel of een mengsel van twee deelen lijnmeel op 1 deel haver- of gerstemeel, als men niet meer dan een liter of vier ondermelk' of 'karne melk voor elk kalfje beschikbaar heeft. Naarmate de inrichting van het bedrijf zulks toe laat, om grootere hoeveelheden karnemelk en onder melk te geven, kan in het meelmengsel meer haver meel en minder lijnmeel worden gegeven. En waar de drank voor een heel groot deel uit ondermelk en karnemelk bestaat, verdient enkel graanmeel de de kade, des avonds brandde men Paaschvuren op het Ijs. zooals op vele plaatsen gisteren op de rivier zoc boven als beneden de stad plaats had". Was te Amsterdam de Paasch-eijeren-vreugde uit bundig, minder genoeglijk liep de onderneming af, toen te 's-Hertogenbosch „de heer Bvergezeld van eenigen zijner doch teren en haar vriendinnen, voorzien van. een/ groote imand niet Paasch-Eijeren en toobehoo- ren, naar een naastbfygelegen ven trok, waarvan het ijs circa twee palmen dikte had". Het geheele „eijeren- schillende" gezelschap zakte door het ijs. Het werd ge lukkig gered. Einde Maart nog arr es loden op het Ijs. Op de Zaan was de ija- en eijeren-pret Pk niet gering Den tweeden Paaschdag reed men bij Zaandijk op schaatsen en „met sleedjes of toogjes, gelijk ook ijs- sohuitjes, doch daarenboven zag men Narrensleden, paarden bespannen, beide de dagen op de Zaan"... „en d'it alles zonder dat er eenige vrees voor gevaar be stond of eenige ongelukken plaats hadden." Den 28sten Maart verdween het Ijs geheel. Den 27sten Maart deden vier personen nog een tocht met een ijsschuit heen en terug van de Lemmer naar Schokland. Zoo duurde de winter dus tot aan het einde van Maart. Jammer genoeg wordt in al die berichten niet vermeld wanneer hij begonnen was, maar dat hij bij zonder lang heeft geduurd, blijkt uit enkele opmerkin gen.. Op dezen harden winter volgden een zomer met enkele heete dagen en zware onweders. In de aardappelen trad een wijdverbreide ziekte oip en de vruohtboomen stierven op groote schaal. Omstreeks het midden der vorige eeuw zijn meer strenge winters voorgekomen. In 1838 kwamen vooral uit het Noorden bijzondere berichten over de strenge koudte. Het 's-Gravenhaagscihe Dagblad van 21 Febru ari bevatte een bericht uit Kopenhagen volgens het welk de Sont zoover met ijs bedekt als in geen 9 jaren het geval was geweest. Er ontstond een levendig ver keer tusschen Denemarken en de Zweedsche kust bij „Landskroon". Men bracht de koopwaren met sleden aan den overkant Den lOden Februari trad de dooi in. In Italië was het ongemeen warm in dien tijd. Den 23sten April vermeldde het Dagblad van 's-Gravenhage, dat te Stockholm, „de thermometer van Celsius nog 13 gr. onder nul overeenkomende met 2 gr. Fahrenheit on der nul 9tond." In de eerste dagen van April viel te Lissabon sneeuw en het was bijna honderd jaren ge leden, dat men dit verschijnsel aldaar had gezien. „1840. Op den lOen December 1840 begon het te vrie zen, zoo dat de rivieren spoedig dicht waren tot 25 Januari 1841, wanneer de rivieren ontdooid en weer be- /aarbaar waren en op den 1 Februari 1841 begon het >pn!euw weer te vriezen met een sterke Noordoosten- .vind, zoodat de rivieren niet meer bevaarbaar waren, cn op den 4den Februari 1841 kon de Engelsche stoom boot de Lord Melville kapitein Phllipy de Maas niet neer binnen en kwam te Soheveningfen voor de wal, waar da paaaagiara aan laad warden gebracht, dan San

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1929 | | pagina 9