AAN DE ZEE. 0E AVONTUREN VAN RICHARD. VOOR ONZE JEUGD ONS HOEKJE. fttlOMTJB EN DE HAAS, b etü, verlaten plekje, k.'. vos, en keek eens rond, md zocht hij, of hij mog'iyk en kippenboutje vond. 1!" wat sprong daar langs z'n beenen? een haas of een konijn, zou een hazcnkluifje iet te versmaden zijn. 18je hief zich op zijn pootjes, 9 zich nog eens zoo groot in sprak het: „O, gebieder, u mil niet daad'hjk dood V eet een heel klein boerderijtje tn heel groot kippenhok G hoendertjes vanavond slapen op een stc-l daarheen val lk u brengen, 1 "roer 's nachts lekker slaapt,' h-t.it dat weet ik zéker, een eitjes nog geraapt!" zei Rein ik zal Je gelooven, likte langs zijn baard, CU. verseh gelegde eitjes U liever nog dan taart. p ging hy met den Langoor net tuintje van den boer, ho> m" zei het haasje bfiig&n op den loerl" bet boertje hoorde leven; naar bulten met een stok, gevangen werd het vosje, gróóte kippenhok 1 H. H. de Bruin—Léon. U lila, waar Helene woonde, was prach- Blegen. Ze lag in een heerlijken lïtuln; aan alle kanten omringd door b en aan de voorzijde had men een lg uitzicht over de verre, verre zee. wonder, dat haar vriendin Gretha 00te blijdschap de uitnoodiging aan- an een paar weken te logeeren? Ear weken logeeren in een villa aan and: dat was kostelijk. Dat was heer ken dat' ga.an wandelen aan de zee, en naar de dobberende scheepjes, sn te zoeken aan het strand. O, dat n heerlijke tijd worden, le uitkomst overtrof nog de ver lig. t meisjes waren echte vriendinnen. Iden veel van elkaar en konden zich ezelfde spelletjes bezig houden, at was het prettig aan het raam te en te kijken over de wijde zee, waar- lophoudeiijk de golfjes vroolljk kwa- ar.dartelen. Hoe spiegelde de blauwe dch in het heldere water. Hoe schlt- ie zon op die kristallen golfjes, f, sprak Helena, „wat kun je hier n hé. O, kijk toch eens, ginds zie je 1 een stip, dat is een schip." zie ik er nog een, en nog een", retha. „En dat blauwe, wat is dat?" kind?" „Wel daar in de verte, van de zon?" „Daar gaat een stoom- in daar aan den linkerkant is land De zee maakt een grooten bocht, de verte steken rotsen boven het uit." „Ben je daar wel eens geweest?" nog nooit, maar ik zou er best heen 2e zeggen, dat daar een grot is, vlak zee. Als het eb ls, blijven er plassen «taan en daar spartelen heel wat in. De visscherskinderen gaan er naar toe." „He, wat zou lk daar heen willen." „De wandeling is zoo wordt zoo moe van dat loopen door &d sn dan weer dat klauteren over :n." krioelen die kinderen daar aan het Kijk eens, wat een pret ze hebben, taan ze zoo omheen?" lat is onze boot. Willem zal er zeker Mg zijn." ben jullie een boot?" ïer beste. Als het mooi weer ls gaan op de zee. Dat is eenig." Je dat?" Willem kan uitstekend roeien en Trouwens lk kan het ook wel." la was vol bewondering. •prak ze fluisterend, ,,'t ls nu zulk weer; zie die zee eens, hoe kalm .Wou Je graag varen?" „O. dolgraag dan, we zullen het Willem vra- TOM TIT, DE GROOTE TOOVENAAR. Hebben jullie wel eens van Tom Tit gehoord? Hij noemde zich zelf zoo en de kinderen beschouwden hem als een groot toovenaar, die in staat was uit allerlei kleine vodjes, overgebleven lapjes, kurken, veertjes, kaarten, broodkruim de wonderlijkste dingen samen te stellen. Zijn werkelijke naam was Arthur Good een Engelsche naam, die dus wordt uitgesproken als Arthur Goed. Toch was hij zelf in Frankrijk geboren, makkelijk genoeg kunt krijgen (op iedere gebruikte flesch zit er eentje) in kleine plakken van verschillende grootte gesneden worden. Als Jullie 'n vierentwintig van die plakjes maakt en ze zwart kleurt met Oost- Indische inkt heb je al voor verschillende voorwerpen het éérst noodige. Kijk maar naar de afbeeldingen en Je zult al ideeën krijgen, wat je ermee doen kunt. Domino steenen kun je ook snijden en dan de oog'en erop maken in zwart. maar zijn grootvader was Engelschman. Zijn vader was een Protestant geestelijke en gaf zijn zoontje den naam van Tom Tit, omdat hij altijd zoo bewegelijk was en altijd bezig en heen en weer fladderend als een jonge vogel. (Tit beteekent: meesje) Het mooiste ls, dat al het speelgoed, dat hij zoo vernuftig maakte, hoegenaamd niets Figuur 1 toont de kurk, figuur 2 de op verschillende grootte gesneden schijfjes; fi guur 3 het met Oost-Indische inkt getinte, en figuur 4 de dominosteen. No. 5 en 6 zijn stukken uit het schaak spel, No. 7 een poppetje, 8 een duifje, dat gekneed is uit broodkruim en nadat het hard ls geworden, grijs eri wit gekleurd met de rotsen gekomen; de zee bespoelde zacht den ingang van een donkere grot. Willem keek rond en liet de riemen rusten. „Wat zoek Je?" „Ik moet een plaatsje hebben, waar ik de boot kan vastleggen. Ha daar zie ik wat." „Waar?" „Die boom links, daar zullen we de boot aan vastbinden. Zul je goed sturen, Helene?" „Laat alles maar aan mij over. Roei Jij maar." Nog een paar slagen; toen haalde Willem de riemen in, en de boot gleed prachtig langs de rotsen, waar een eenzaam boompje in een spleet zich had geworteld. Toen haastten de kinderen zich naar de grot. De golfjes kwamen tot aan den ingang. Van steen op steen springend drongen zij het hol binnen, 't Was vrij diep, de bodem liep zacht glooiend op. Hier en daar zagen ze kleine kommen, gevuld met water, dat soms zacht bewoog. „Daar zwemmen vischjes in" sprak Helene. „Hoe zullen we die nu vangen?" „Je had een netje mee moeten nemen," zei Willem. „We zullen het met de handen probeeren," zei Helene. En de meis jes plasten en ploeterden; hadden een plei zier van belang, maar Willem begon het te vervelen. „Ik ga schelpen zoeken", zei hy. „Kom je gauw terug, Willem?" Maar de jongen hoorde het al niet meer, hy door het water geplast en verdween weldra tusschen de rotsen. Een geruimen tyd ver maakten de kinderen zich met het vangen van vischjes, die niet voor den dag wilden komen. „He" sprak Helene eindeiyk, „lk ben er moe van. „O, wee, wat ls dat?" Ze keek naar den ingang der grot. Wat schrikte ze. Het water was verbazend gerezen. De vloed was opge komen en met elke nieuwe deining kwam de zee verder de grot in. De meisjes begrepen, dat ze niet konden biyven, maar ze durfden niet door het water. En toch, elk oogenblik wachten maakte de zaak nog erger. „Willem Willem riep Helene, zoo hard ze kon. De wanden weerkaatsten haar geluid, maar het drong niet buiten de grot door. „Willem! Willem! riep ze nog eens, doodeiyk beangst. Weer kwam een nieuwe golf binnen en deed het water nog verder doordringen. De meisjes werden door doods angst aangegrepen. Ze begonnen bitter te schreien. Hoe vreesehjk toch, dat Willem niet terug kwam. Verder en verder werden ze in de grot teruggedreven. Wat zou er van haar moeten worden, als de zee de ge- heele grot vulde? Nog altyd zwierf Willem tusschen de rotsen door, maar eindeiyk be greep hy toch, dat het tyd werd, naar de meisjes om te zien. Groot was zyn ont steltenis, toen hy bemerkte, dat de zee ge rezen was. Wat moest hy doen? Hy begreep, dat hier niet gewacht mocht worden. Moedig stapte hy de zee in en waadde naar den ingang der grot. Hier kwam het water tot aan zijn middel, maar doornat bereikte hy gelukkig de beangste meisjeë. „Wees maar gerust," troostte hy, „ik zal Jullie wel door het water dragen dragen." Met zyn krachtige armen nam hy Helene op en stapte opnieuw het water in. Maar t-<en hii niet ver van den ingang der grot WIT EN ZWART. kost en gewooniyk vervaardigd werd uit een rood oogje! Je ziet, dat het bevestigd vodden, die anders in den vuilnisbak terecht komen. Hy had een groote bak. waarin hy allerlei afval verzamelde, zooals bordpapier, oude lucifersdoosjes, kurken, stukjes hout, kersenpitten, veeren en dit weet hy om te tooveren tot het leukste speelgoed. Op de plaat hierboven zien jullie den heer Tom Tit bezig ln een school te Parijs, waar hij eens in de week kwam om arme kinderen bezig te houden. Ik zal hier van zijn manier van werken wat vertellen, dan zyn eenigen van jullie zeker wel in staat het ook te probeeren. Kurk werd door hem met voorliefde ge bruikt. Allereerst moeten kurken die je ge ls op de kurk, die gesneden is ln model, waardoor het lijkt, dat de vogel op een boomstam zit. No. 9 is een boerinnetje. Ik geef hier de éérste voorbeelden; in het voigend nummer komen nog andere, meer samengestelde. Het is ongeloofhjk, wat met handigheid en geduld té bereiken valt .en al zal het in den beginne niet zóó er uit zien als dat," wat uit de toovervingers van Tom Tit kwam ik denk, dat 't wel aardig zal meevallen en het nog een aanwinst voor het „kastje" kan zijn. Probeer het maar eens! H. H. de B.—L. Vroolijk wipten de meisjes de duinen af en zingend sprongen ze langs het. strand ,Hei Willem!" riep Helene. „Wat kom je doen?" vroeg Willem „Toe ga eens met ons varen." Willem keek de beide kinderen aan. Hy was een beetje gevleid door het verzoek, en sprak: ,,'t is de kunst, die boot ln zee te krygen. Het water zakt meer en meer." „Toe Wim, 't is nu net zulk heerüjk weer." Kom!" zei Willem. „Vooruit dan maar. Jongens willen jullie een dubbeltje ver dienen?" Nu, daar waren genoeg, die dit wilden. Van alle kanten hielpen ze mee. Bewonderend keek Gretha Willem aan, zag, hoe hy met krachtige armen een houten rol aandroeg. En zie, Helene hielp ook al mee. De rol werd vóór de boot gelegd; toen begonnen allen aan een touw te trekken. Ken, twee, drie." Dat was een pretje! De visscherskinderen juichten, als ze zagen, hoe de boot een eind vooruitschoof. Nog een keer flink getrokken, schoot ze het water ln en wiegelde vrooiyk op de golven Gelukkig hield Willem stevig het touw vast: anders zou ze dadeiyk een heel eind weggedreven zyn. „En nu ingestapt," sprak de jongen vrooiyk Dit lieten de meisjes zich geen tweemaal zeggen. Helene plaatste zich aan het roer Gretha mocht op het bankje vóóraan zitten en Willem nam de riemen ter hand. Wel dra verwyderden ze zich hoe langer noe meer van de kust. „O, wat ls het heerlUk. zoo ver van het land op het water te zyn •prak Gretha. „Kijk eena, een achlp, en daar ook een." „Wat gaan we er vlug van door, he? Ja, die Willem kan het. Mag ik straks ook eens roeien, Willem?" „Zeker, maar eerst moet ik jullie een flink eind ln zee brengen. Willen we eens probeeren, dicht bij gindsche stoombooten te komen?" Dit werd goed gevonden, maar toen Wil lem nog een uur lang geroeid had, begon de lucht te betrekken Het begon te regenen. De meisjes werden bang, maar Willem stel de haar gerust. „Het gaat gelukkig niet waaien," sprak hij; „over een half uurtje zal het weer opklaren." „Maar onze mooie jurken worden nat," sprak Helene. „We zullen gaan schuilen." „Waar wou Je naar toe?" „Naar de grot; die ls hier niet ver van daan. Zie maar." Opeens hadden de meisjes de narigheid vergeten. Naar de grot te gaan, vonden ze heeriyk, daar waren ze veilig tegen den regen en tegehjk konden ze naar hartelust visschen ln de ondiepe plassen. „Zul je flink oproeien, Willem?" vroog Helene. „Zal lk Je helpen?" „Blijf jy nu maar aan het roer. Met een paar flinke slagen breng lk je er." Bijna als een stoombootje zoo snel schoot het vaartuig door het water. De meisjes klapten ln de handen, -zoo prettig vonden ze het. „Ik zou best visscher willen zyn," 3prak Gretha. „Je moet hier maar komen, als het stormt, dan zou y wel anders pra ten", sprak Helene. „Dan is de zee zoo woest, dan ls ze geheel bedekt met wit -chulm. Daar heb Je de grot." Inderdaad was het vaartuigje dicht by Witje, zwartje, zyn vriendinnen. Spelen altyd met elkaar, Witje ls een aardig blondje, Zwartje heeft echt nègerhaar. Kyk! zy hebben ook een vriendje, 't' Hondje, dat in 't midden zit, En omdat zij 't samen hebben Is de hond ook zwart en wit. H. K de B. L. was gekomen, zonk hy plotseling een heel eind in de diepte. Helene gaf een gil van angst. „Ik wil terug; o, ga toch terug," riep ze. Willem was in een kuil terecht geko men. Wat moest hy doen. Het water bruiste en spatte om hem heen. Elndeiyk deed hy wat het meisje verlangde en keerde terug. Maar wat nu? De zee stond nog weer hooger en er schoot nu maar een klein plaatsje over. Tot haar grooten schrik zag Helene, hoe Willem zich opnieuw te water begaf. „Wat ga je doen, Willem? Je zult verdrinken!" riep ze. Maar Willem stapte bedaard door, en zocht voorzichtig de plaatsen op, waar hy zyn voet kon zetten. De zee kwam nu nog hooger dan zooeven. Opeens was hy om den hoek verdwenen. De meisjes wachtten in angstige spanning, waarin de minuten duur den als uren. Willem zou toch niet weg zijn gegaan? Daar klonk geplas. Wat zou daar zyn? Op het kleine drooge plekje, dat er nog 'over was, hielden de meisjes elkander angstig vast. Zoo nu en dan kwam een golf reeds over haar voeten, toen plotseling ze een kreet van verrassing gaven. In den in gang der grot verscheen plotseling de kop der boot. Nu het water zoo hoog was ge komen, gelukte 't Willem, haar naar binnen te sturen. Zoo ver mogehjk kwam hy met zyn boot naar den kant, maar elndehjk kon hy niet verder. „Stap nu maar in," sprak hy. „Maar we zullen zoo nat worden," Jammer den ze. Willem begon te lachen, want op het zelfde oogenblik kwam een flinke golf naar binnen en bespatte de meisjes, dat ze klets nat werden. Nu bleven ze niet langer wach ten. Ze plasten moedig door het nat en Wil lem hielp haar aan boord. En nu moeten wo maken, dat we wegkomen, want de vloed stygt nog altyd," zei hy. Na eenlge vergeefsche pogingen gelukte het hem de boot weer uit de grot te krygen, maar de meisjes beefden nog van angst. „O," riep Helene, „wat is die zee veranderd, en wat schommelt de boot nu." „Vooruit maar, niet bang zyn!" riep Wim. Weer schoot het vaartuig door de golvert wind en vloed hielpen flink mee en goed en wel. maar kletsnat, kwamen ze thuis. Rlchard was zeer verheugd met de weten schap van de schat en wilde zoo spoedig mogelijk op weg gaan. De vlag bracht nogal enkele bezwaren met zich mee, vooral om hem er een beetje netjes te laten uitzien. Den volgenden morgen, terwijl de zon haar dagtaak begon, ging Rlchard op reis, zijn flesch karnemelk onder den arm, de vlag over zijn schouders en zijn hoed, die dier bare hoed, waar hij zooveel aan te danken had, op zijn hoofd. Met een vastberaden trek op zijn gezicht zette hU er stevig een fllnken pas ln en kwam na eenlge weken aan den kust, waar juist een groote boot klaar lag, die naai Nederland vertrok. De bemanning schrok eerst bij het zien van dien grooten tijger, die met één sprong aan boord was, doch toen zij zijn vlag zagen, salueerde de heele bemanning. Zooals Jullie al wel begrepen hebben, had Koning Zozo aan den vlag een tooverkracht toegekend, zoodat de menschen dadelijk wisten en trou wens de dieren ook, dat Rlchard beloofd had niemand te zullen dooden. Rlchard vond dit eerbewijs echter heel gewoon, omdat de Kabouterkoning hem dil voorspeld bad,

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1929 | | pagina 19