Uit een Balkan-staat.
BILLY BOO.
'*7 YM
vma, pa3rt*i>Ün *za bij «fnen 3cl«I «a 3s»e«p i»aea «Ma
stl „Sa aou-rr de waazfceid, leoakelèèr," blèrde ül „De
relle w*arhe4d ea nik* m de vrasj-nsid. Da zaakje 0*.
wij mlzn«n «a& de pet eznznen, la er net eentje m tue-
achsa Nederland en België. Ollaen ben Ik mennieter
Beelaara niet en gij Hijmana nie. Veur d*n dag dus
of ik hou oew vast tot da-ge barst Ik werk me c gin
rijen, haandoohoentJm en mijn legde nie in de luren.
Veur d'n dag ermee!" Toen hè 'k al m'n perseneel go-
roepen on Trui en keb'm op laten biechten. En witte
waar 't hum om te doen was? Te perheeren of ik erin
zou tippelen mee die zoogenaamde valsche pepleren
en dan rijn vee op mijnen grond vet ie mesten. Ik de
vuiligheid op mijn wellaar-d van zijn koeien en hij
de melk en de veurdeeien! En om z'nen pad schoon te
vegen veur 't geval ik 'm üeuraag, liet ie da vuiltje
opknappen, deur dleëa sloeb6r die nle wèèrd Is d?> de
zon 'm "beschijnt
Toen le t opgebiecht had hele de deur open laten
cetten en eezvt de Itd uft de Gouwen Koel laten roepen
Toen aHm present was, hè Tc 'aa d'a weg opgezeild om
ver» taan d bij mekaren te soek en. En toen ie opeting,
ee heel Ulvenhout 'n uitgeleide gedaan. Xeb nog nooit
iemand sóó veul pèèrdevijgen alen dmgen, as van Zeu-
venbargen op da mement.
Maar denk te dat die nog nooit naar één grassprietje
van mijn laand kekt, amlco? Nooit jong. De locht in
Ulvenhout is weer zuiver en iedereen wit dat le mee z'n
pooten van 'n ander tfn «pullen mot blijven.
En as ze mijd éénen dag menie ter van B uil te n land sche
Zaken mokte hier, wel amico, dan gongen er nog 'n
paar onder 'nen regen van pèèrdevijgen naar huls, wa
d-ik oew smoee!
Ollee, Ik aohai d'r af. Veul groeten van Trui, en as
altijd, gin horke minder van oewen
toet a voe.
DRé.
gekregen voor ezeletjee, lete, wat me in 'den omgang
met menschen xnieeehien cc* nog wel eens te pas kan
komen.
I Als lk hier 100'n droefgeestige Muzelman op cljn
I ezeltje ontmoet, komt het me steeds voor als volgden
ze een onzichtbare begrafenis. Wat ze begraven, we
iten ze wel, de mioedelooze man on zijn trouw dier,
maar ze spreken het niet uit voor profanen.
Zeker, er zijn hier ook nog wel rijke Mohamedanen,
al is hun aantal na de verdrijving der Turksche heer
schappij sterk verminderd, maar ze dragen geen Oos-
tersche kleeding meer; ze gaan gekleed als Euro
peanen, met als eenige onderscheiding de fez. In
Afrika is dat anders; daar ziet men nog rijke Mo
hamedanen in al de overdaad van Oostersche pracht,
die door de Afrikaansche zon nog meer tot haar recht
komt.
Hier, in Macedonië, is uiterlijk in al wat Mohame-
daansch is, iets lijdends, iets stervends, en hij, die
eenmaal de Arabische stad van Tunis aanschouwde,
moest eigenlijk nimmer naar Skoplje komen.
J. li. BREDERODE.
Q E1LLUHZN EJEtDE MIN AR ETS STRAATTYPEN.
{Van onzen reizenden correspondent.)
Skoplje, 4 Februari,
GEEN stad in Joego-Slaviö geeft zoo klaar een in
druk van wat dat eigenlijk is „de Balkan'1 als
Skoplje, het vroegere Usküb, dut moer dan vijf
eeuwen (van 1371 tot 1912) onder Turksche heer
schappij stond. Om deze stad en het omliggende ge
bied woelde steeds een bloedige branding. Turken,
Sorviërs, Albaneezon, Grieken, Bulgaren woonden
hier tezamen, maar niet in vrede. Paartusschen leef
den dan nog Spaansche Joden, die ook nu nog
Spaansch spreken en zigeuners. Feitelijk moest men
hierbij ook nog noemen de Macedoniërs, doch dit is
oen zoo slecht definieerbaar rnB, dat men ze gemak
kelijk bij een dor andere Slavische groepen kan ln-
deelen. De Macedoniörs spreken een Slavisch dialect,
dat zeer na verwant is aan het Servisch en niet ver
staat van het Bulgaarsch, dat ook een Slavische taal
is Het is heel moeilijk, zoo niet onmogelijk deze ver
schillende rasser, naar hun uiterlijk uit elkander to
houden: er zijn blonde en zwarte Albaneezen; blonde
en zwarte Serviërs en de Turken, die hier wonen (do
echte Turken, niet de Mohamedaansche Serviërs)
zijn ook allerminst rasrein.
Te veel vreemde volken heerschten hier in den
loop der eeuwen, Grieken, Romeinen en zelfs de
Noormannen voerden hier korten tijd den scepter
en gedurende den grooten oorlog vertoefden hier
ruim drie Jaar Duitsche militairen.
Herkenbaar zijn de verschillende rassen gedeelte
lijk nog aan hun kleeding: de Muzelmannen dragen
fez of turban, de Albaneezen een wit mutsje en daar
bij een kleedingstuk, meest van bruine, zelf g6we-
von stof, dat sterk aan een matrozenblouse met de
groote, op den rug hangende kraag doet denken; de
Serviërs on ook de echte bewoners van Macedonië,
dragen de meestal spitse pelsmuts of de Servische
soldatonmuts; de Serviërs, die afkomstig fijn uit
Bosnië, (en van ben zijn er hier ook velen) zijn van
hun andere rasgenooten weder te onderscheiden
door hun schoeisel, de „opauken", schoenen met een i
ihoog naar boven gebogen voorstuk, wat min of meer
aan den vorm van schaatsen herinnert. Gesluierde
Mohamedaansche vrouwen ziet men hier zelden. De
meeste Mohamedaansche vrouwen gaan ongesluierd
en dragen een meestal felkleurige, roode, blauwe,
gele, groene, soort heerenbroek, hetzelfde kleeding-
stuk, dat in Noord-Afrika door de ouderwetsche
Joodscbe vrouwen wordt gedragen. Aan haar voeten
hebben de Mohammedaansche vrouwen houten slof
fen met eronder dwars staande plankjes, waarop ze
loopen.
Midden door Skoplje stroomt snel, haastig de
grauwe Wardar, die op drie plaatsen overbrugd is.
Op den rechteroever bevindt zich het Europeesche
deel der stad; daar verrijzen steeds, meer nieuwe,
moderne huizen, al ontbreekt ook daar nog in vele
stralen het plaveisel. Op den linkeroever bevindt
zich het Mohamedaansche stadsdeel, waar echter
ook vele Joden en andere niet-Mohamedanen wonen.
Heuvel-op, heuvel-af gaan hier de straten en 's avonds
als de lichten branden, is het er met de tallooze, ge
deeltelijk open winkeltjes en de kleine restaurants
zeer phantastisch. Hier staan ook de moskeeën met i
de wonderlijke slanke minarets. Enkele dier mos
keeën zijn verlaten; de. grootste is thans militair
magazijn. Dicht aan de Warna, op een naar deze
rivier stijlen heuvel, verheft zich, wit, met grauwe
wallen, een oude Turksche vesting uit de vorige
eeuw. Thans is deze vesting een kazerne voor Joego
slavische troepen en 's morgens en 's avonds klinken
vandaar militaire signalen. Maar deze zonderlinge
stad heeft toch ook een nieuwen modernen schouw
burg, die in een veel grootere West-Europeesche stad
niet misplaatst zou zijn.
Als het avondduister valt, vlamt plotseling op de
illuminatie der minarets, want we zijn thans in de
Bamasaw (een Turksch woord; in het Arabisch is
het: Ramadaw), de negende maand van het Moha
medaansche jaar, den tijd van de groote vasten.
Van 's morgens, van het üogenblik, dat „men een
zwarte van een witte draad kan onderscheiden", tot
uun het ondergaan van de zon mag geen Mohame-
tlaan iets eton of drinken. In dezen tijd van het Jaar
is niet al te mooilijk, maar de Ramasan valt niet
steeds in hetzelfde jaargetijde. De Mohamedanen re
kenen namelijk met maanjaren van twaalf maanden,
die afwisselend 29 en 30 dagen tellen. In een periode
van 30 jaar vallen elf schrikkeljaren, waarin de
laatste muand ccn extra-dag heeft. Over ongeveer
vijftien jaar valt de Ramasan dus midden in den
zomer, die hier zeer heet is. Bovendien zijn dan de
dagen veel langer on deze onthouding gedurende
een geheele maand overdag van drinken, wordt dan
een ontzettende marteling. Om dan niet te veel te lij
den, wordt dan de arbeid gewoonlijk zoo goed als
geheel gestaakt. Nu, in dezon vastentijd, heerscht
dadelijk na het ondergaan van de zon een levendige
drukte in de Mohamedaansche wijk en na het einde
der vastenmaand wordt eenige dagen lustig feest
gevierd. Mën haalt dan het verzuimde in, al wordt
er natuurlijk geen alcohol bij gedronken.
Skoplje heeft geen waterleiding en tot de gewone
straattypen behooren dan ook de waterkooplieden,
meest Mohamedanen, of Albaneezen. Bij nen kan
men water per glas of ook per liter koopen. De gla
zen worden natuurlijk nooit omgespoeld, wat voor
mij een reden is geweest nog geen glas water bij
hen te drinken. Een ander straattype is de schoen
poetser. Honderden van deze menschen zijn er die,
als ze niet arbeiden, gebogon zitten over eon kom
foor iAet gloeiende houtkool, waaraan ze hun han
den warmen. Goedkoop zijn deze heeren niet. Het
poetsen vun oon paar schoenen met beenstukken (de
omstandigheden nebbon me er toe gebracht een rij
broek en lederen beenstukken aan te schaffen, wat
voor de reis practisch en warm is) kost vier dinar,
achttien Nederlandsche cent.
Skoplje is een levendige, drukke stad, van thans
ongeveer 100.000 inwoners, waar de menschen meest
op straat leven. Hjet is een centrum voor een groote
omgeving en vooral op Dinsdag, den marktdag, is
het gewoel schilderachtig. Van alle zijden uit de ber
gen (Skoplje is grootendeels door bergen omgeven)
komen in wagens, op muildieren, op ezeltjes, de be
woners van het land. Doordat de dorpen in deze
streek meest zeer geisoleerd liggen, hebben vele nog
hun eigen, speciale drachten behouden. In wagens
of op lastdieren worden vellen, wol, aardewerk,
sterke drank, brandhout, ook wel kaas en vruchten
aangebracht. Albaneezen met burnous ziet men dan,
die, zooals ze zijn, zouden kunnen dienen als illustra
tie bij een griezelige rooversgeschiedenis. Zigeuners
met gedresseerde beren en aapjes geven openlucht
voorstellingen onder begeleiding van trommelslag.
Waardige Muzelmannen met turban zitten zwijgend
op hun ezeltjes, maar telkens als ik zoo'ri Muzelman
met zijn trouw lastdier zie, bekruipt mij weemoed en
ik denk aan Noord-Afrika, waar deze Muzelmannen
nog omgeven zijn door een sprookjessfeer. Hoe an
ders is het daar. Voornaam, rijk is daar het Mohame
daansche leven. Als men in Noord-Afrika onder de
palmen een Arabier met wijden, smetteloos witten
mantel ziet op zijn ezeitje, komt over den toeschouwer
de betoovering van het phantastische Oosten. Hier,
onder een grauwen hemel, tusschen de barre bergen,
in de kille sneeuw, maken deze Muzelmannen met
hun draagdier een armzaligen indruk. In de houding
van den Mohamedaan is droefgeestigheid en deze
is ook in de diepe, groote, donkere oogen van het
ezeltje. Ach, in Afrika in de bergen heb ik sympathie
D* BROODKAARTEN TK WQ&M.QV,
SScax stiet reoz £e sQtoo*
De Sovjet-regeering heeft al het mogelijke gedaan
om de wederinvoering van broodkaarten te Moskou
te voorkomen. Dit bleek echter onvermijdelijk en de
boekjes zullen ook te Moskou 15 Maart ingevoerd
worden. Zulke boekjes krijgen alleen de arbeiders en
de groepen, welke mot arbeiders gelijkgesteld worden
(invaliden, studenten, werkloozon enz.) De bourgeoisie
krijgt geen boekjes. Deze paria's van de sovjet-maat-
scphappij zullen hun brood op de vrije markt moeten
koopen en veel hoogere prijzen moeten betalen dan
de bevoorrechte groepen, aldus de „Prawda".
Gemengd Nieuws.
VULCANI8CHE UITBARSTING.
Op IJsland.
Het ÏJslandsche gezantschap deelt mede, dat op
Zuid-Oostland een vulcanische uitbarsting plaats
heeft g-jvonden. Dö vulcaan is nog in werking. De uit
barsting kan van Noord-IJsland duidelijk waargeno
men wordon. Er zijn geen menschenlevens in gevaar,
aangezien de streek, waar de uitbarsting plaats vindt,
niet bewoond is.
ONTPLOFFING IN EEN FABRIEK,
2 doodeit, 8 zwaargewonden.
"Bij een ontploffing in een fabriek te Bonnevillo in
het departement Savoye, zijn twee arboiders gedood
en zes ernstig gewond.
NOODLOTTIG SPEL.
Zijn zusje doodgeschoten.
Een Wolff-bericht uit Kolberg meldt, dat een 7-jari«
meisje aldaar door haar 9-jarig broertje tijdens af
wozigheid der ouders, met eon oud militair pistool is
doodgeschoten. De Jongen had het wapen in eon open
lade gevonden en er mee gespeeld.
CHARLIE CHAPLIN.
Weer spoedig beter.
De filmster Chaplin, die gedurende eenigen tijd
ziek is geweost, mag nog zijn kamer niet verlaten.
Hij hoopt echter in dp komende week zijn werkzaam
heden in zijn studio te hervatten.
EEN VERDACHT STERFGEVAL.
Gevolg van kwakzalverij.
17-jarige jongen vermoordt zijn patroon.
DIEFSTAL DE DRIJFVEER.
Te Saarbrucken is, naar Wolff seint, een bakkers
patroon ih zijn woning met doorgesneden hals gevon
den.
Als daden komt een 17-jarige leerling in aanmer
king, die bij den bakker in opleiding was. Hij heeft
na de misdaad gepoogd de kamer, waar de moord
heeft plaats gehad, in brand te steken.
Voor zoo ver tot nu toe kon worden vastgesteld,
zijn er ongeveer 2000 frs. gestolen.
De dader is, naar men gelooft, over de grenzen naar
Frankrijk gevlucht.
Een Wolff-telegram uit Berlijn meldt:
Het lijk van don alhier overleden fotograaf Alex
Binder, die te Berlijn een zeer bekende persoonlijk
heid was, is in beslag genomen.
Het ernstige vermoeden bestaat, dat do fotograaf,;
die aan oen bloedziekte leed, óf door groote nalatig
heid, óf door een volkomen ongeschikte behandeling,
door een zich noemende Amerikaansche dokteres toe
gepast, is overleden. De vrouw is intusschen gevlucht.
399 MOORDEN TE NEW YORK IN 1928.
Tegen 372 ln 1927.
President Hoover heeft in zijn intree-rede de was
sende criminaliteit in de Ver. Staten scherp gehekeld,
en maatregelen daartegen aangekondigd. Hoe ernstig
het euvel der brooddronken bandeloosheid in de groo
te steden der Unie is, leert b.v. de statistiek voor
Mexico (stad). In het jaar 1928 zijn n.1. in de metro
pool aan den Hudson 399 moordon gepleegd tegen
372 iri 1927.
Er schijnt daar nog wel het een en ander te redde
ren te zijn.
„Ja, ik weet het wel," zeide Jeanie. Zij liet haar hoofd
tegen zijn schouder rusten en keek hem in zijn oogen.
terwijl haar ziel in de hare straalde,
,Hoe weet jij het?" vroeg hij.
„Dat weet ik niet Ik kreeg zoo dat gevoel op
den dag, dat je ln de leskamer over dat verlofbriefje
sprak. Je was dien dag ongelukkig, niet waar?"
„Ja. Je moet weten, ik ben niet goed genoeg voor
haar."
„Niet goed genoeg!" Jeanie keek ongeloovlg en be
droefd. „Ik weet zeker dat zij dat niet gelooft!"
„Zij kent mij niet goed. En jij evenmin. Als je dat
deed, zou je beleedigd bang zün."
Hij sprak vermetel, bijna uitdagend, doch Jeanie sloeg
slechts haar arm om zijn hals. „Nooit!" zeide zij zacht
tegen hem. „Nooit!"
,Jk verzeker Je, dat ik geen heilige ben. Ik voel me
soms als een duivel. Ik heb slechte dingen gedaan,
Jeanie. Ik kan je nlst zeggen hoe slecht Het zou je al
leen pijn doen."
De woorden kwamen er impulsief uit Hij haalde
moeilijk en zwaar adem. In dat oogenbllk besefte de
reine geest van het kind, dat het b9eld in haar heilig
dom van zijn voetstuk gevallen was, maar haar dapper
hart gaf geen krimp. Heel liefderijk dekte zij het met
een sluier. Het element van aanbidding verdween in
dat enkele oogenblik van openbaring, maar haar liefde
blec-f en soheen voor hem als een baken, terwijl hij daar
in verslagenheid bij haar neergeknield lag.
„Maar Je hebt er spijt van," fluisterde zij. „Je zou die
slechte dingen omgedaan willen maken als je kon;"
„Dat weet God."
„Misschien zal Hij ze ongedaan voor je maken," pre
velde zij. „Heb je hem gebeden?"
„Er zijn dingen die niet ongedaan gemaakt kunnen
worden. ïfet zou zelfs voor Hem onmogelijk zijn."
„Niets is voor hem onmogelijk," zeide Jeanie mot
vaste overtuiging. „Als we berouw hebben en bidden, zal
Hij al het slechte, dat wij bedreven hebben, ongedaan
maken"
„Ik heb geen zes Jaar gebeden. Alles is verkeerd met
mij gegaan. Ik had een gevoel, alsof ik onder een vloek
lag. En ik heb het opgegeven."
„O, Piera, wat moet Je ongelukkig geweest zijn!"
„Ik ben in de hel geweest!" zedde hij heftig. „En de
poorten dicht gesloten! Niet dat ik ooit zoo bijzonder
vroom geweest ben. Maar ik dacht altijd, dat God een
vrienidsohappelijk belang stelde in mijn zaken tot ik
in de hel afdaalde en de poorten achter mij dichtvielen
en toen" het klonk grimmig „wist lk, dat Hij er
geen zier om gaf,"
v,
Toen verdwenen de karige roes,
Al buigende een voor een.
Waarop, plotseling, uit den i
Een aangekleede bij verscheen.
Zij droeg kap en mantel.
Alles van gekleurde zij,
Ze zei: ,,'k Ben de bijendokter,
Och, luister eens naar mi}."
„Ik vraag, beleefd, de bloemen.
Denk aan het sluitingsuur,
De bijen blijven bij jullie plakken.
Dat gaat niet op den duur.
Geef de bijen geen gelegenheid.
Te drinken nog zoo Iaat,
U weet, dat laat naar bed gaan.
De gezondheid altijd schaadt.
Wat een zorgzame dokter, hé?
heel
„Maar liefste, dat doet Hij wel," zeide Jeanie
ernstig.
,Dat doet HU niet. HU kan het niet"
„Plers, HU doet heit", Zij hief haar hoofd op en keek
hem recht in de oogen. „Iedereen heeft wel eens der-
gelUke gevoelens. Maar tante Avery zegt, dat dat alleen
komt, omdat wU te klein zUn om te begrijpen. Wil je
weer gaan bidden? Het maakt een verschil, ook al kun
nen we het niet zien."
„Ik kan het niet," zeide Piers. En dan kuste hU vlug
haar teleurgesteld gezichtje. „Never mind, mUn koning
in! Maak daar je klein hoofdje niet moe mede. Ik zal
mijn weg wel vinden, ook al kom ik niet op den top."
.Maar ik wil, dat je gelukkig bent. Ik wou, dat ik je
kon helpen, Piers lieve Piers."
„Je helpt me al."
Er klonken' stemmen op de trap en hU rtond op.
Jeanie keek droevig naar hem op. „Ik zal mUn best
doen," zeide zU, „heel erg mUn best doen."
HU streelde haar hoofd en wendde zich af.
Mr. Lorimer en Miss Whalley kwamen binnen. De
eerste trok even zijn wenkbrauwen samen, toen hU i
Piers zag, maar hU begroette hem hartelijk.
„Het is mU hoogst aangenaam Je het welkom toe te
roepen op het Kerstfeest der kinderen," zeide hU met
Piers' hand in de zijne gedrukt „En hoe gaat het met j
je grootvader, mUn Jongen?"
Piers kromp instinctmatig ineen. „Uitstekend, dank
u", zeide hij. „Maar het was mijn plan ndet te blijven.
Ik kom alleen maar even kUken."
HU keek naar Miss Whalley, die hij nog nooit ont
moet had. De vicaris stelde hen glimlachend aan el-
Kaar voor. „Dit is de kleinzoon en de erfgenaam van
den Squire, Miss Whalley. Ongetwijfeld kent u hem zoo
wel van gezicht als van naam de vurigste sports
man uit den omtrek, niet, jonge vriend?" ZUn oogen
verdwenen bU die woorden, als werden ze door een
touwtje naar binnen getrokken.
j „Ik weet het niet. Ik doe graag aan sport, maftr er
|zi}n er dozynen als ik." HU boog met stijve hoffelUk-
heid voor Miss Whelley. „Aangenaam kennis te ma
ken," zeide hU.
Miss Whalley keek alsof zU er niets van meende. ZU
boog ook even en ging dan naar Jeanie.
„En nu moet lk gaan," zeide Fiere. ben al langer
gebleven dan ik van plan was."
„Kom, haast je niet!" zeide Mr. Lorimer. „Het feest
begint Juist!"
Maar Piers hield voet bU stuk en zelfs Jeanlo's droeve
blik kon hem niet tegenhouden. HU wuifde haar on
verschillig toe en trok sloh aoo vlug mogelijk terug uit
een omgeving, die hem onaangenaam geworden was.
Toen hU ietwat haastig de trap afliep, kwam hU
Avery tegen, die met een troep kinderen naar boven
ging, en hU bleef staan, om afscheid te nemen.
„Je gata niet!" riep Gracie diep teleurgesteld.
„Ja, ik ga wel! Ik kan niet blijven. Het is al later
dan ik dacht Ik zie je morgen wel!" zeide Piers.
HU hield Avery*e hand weer ln de zijne en één kort
oogenblikje keken zijn oogen in de hare. Dan drukte
hU haar vingers en liep, zonder verder iets te zeggen,
door.
Op het eerste portaal kwam hU Mrs. Lorimer tegen.
Zij glimlachte vriendelijk tegen hem. „Oh, Piers, ben
jU het? Heb je thee gehad in de leskamer?"
Hij zeide van ja.
„En moet je heusch gaan? Dat spijt me erg. Kom je
weer terug?"
Piers werd getroffen door haar hartelUken toon. „Het
is heel lief van u dat te vragen."
„Ik zie je graag hier. En ik ben Je zoo dankbaar, dat
je zoo hartelUk bent voor mUn kleine Jeanie."
„O, zeg dat niet. Het is precies andersom. Ik zal ze
ker terugkomen, nu u het zoo vriendelUk vraagt"
HU glimlachte met jongensachtige galanterie naar
haar droevig, verwelkt gezicht, bracht haar vingers
aan zUn lippen, en liep verder.
„Zoo'n aardige Jongen!" prevelde Mrs. Lorimer, ver
der loopend naar de kinderkamer.
„Arm zieltje," dacht Piers bU zichzelf in den hall.
Hier vond hU Lennox Tudor, die alvorens naar bo
ven te gaan, zijn jas uittrok.
De dokter knikte onverschillig tegen hem. „Ga je
weg?" vroeg hij. „Je grootvader heeft je noodig."
„Wie zegt dat?" zeide Piers agressief.
„Ik zeg het"
„Komt u dan juist van de Abbey?"
„Ja."
„Waarom gaat u altijd daarheen?" barstte Piers drif
tig uit „Hij heeft u niet noodig volgt nooit uw raad
en kan het best daarbuiten stellen."
„O, ja?" zeide Tudor. HU lachte even sarcastisch,
hoewel zUn wenkbrauwen zich boven zUn bril samen
trokken. „Nu, jU, zoo'n Liefderijke en attente kleinzoon,
zal het wel het beste weten."
Piers balde zijn vuisten bU die woorden. HU zag er
plotseling dreigend uit „Wat voor den drommel be
doelt u?" vroeg hU.
Tudor, die zelf heel driftig was, wilde niets liever
dan hem inlichten. „Ik bedoel, als je het dan absoluut
weten wilt, dat je den tUd, dien je hier doorbrengt
met sentimentaliteit#», beter bou kunnen gebruiken,
met té zorgen voor den ouden man, die een aardige
duit voor je uitgegeven heeft maar aleohts heel weinig
interest uit die belegging trekt"
„Vervloekt!" riep Piers heftig uit. „Wie voor den dui
vel ben JU om zoo tegen mU te spreken? Dacht je, dat
ik dat verdragen zou? Als je dat denkt vergis je jè
leelUk. Je laat me met rust en mijn grootvader ook,
voortaan! En als je het niet doet HU hield op en
hUgde.
Maar Tudor bleef kalm. „Ja?" zeide hU- „Verder! En
als je het niet doet
Piers was doodsbleek. Zqn oogen fonkelden rood en
dreigend. „Als je het niet doet zal ik je vermoor-
jden!" zeide hU-
Dan keerde hü zich. toen hij het ruischen van een
japon op de trap hoorde, vlug om. Hij keek op in het
gezicht van Avery, die vlug naar beneden kwam, en
het bloed steeg in een brandende, donkere golf naar zijn
j voorhoofd. HU deed geen poging om zijn hartstochtelUke
uitbarsting, die zU natuurlUk gehoord moest hebben,
te verontschuldigen. Hij ging zUn handen nog steeds
I gebald en zonder den blik van haar af te hebben ter
zijde om haar voorbij te latent
Avery liep langs hem heen zonder naar hem te kij
ken, maar haar stem klonk eenigszins streng, toen zU
tegen den dokter zeide: „Ik hoorde u praten en kom
u halen om u boven te brengen. Gaat u dadelijk mede?
De plechtigheid begint juist!"
Tudor stak haar zUn hand toe. „Heel vriendelUk van
u, Mrs. Denys. Wilt u mU voorgaan?" En dan wendde
hU zich nog even tot Piers. „Als Je me nog verder iets
te zeggen hebt, Evesham, dan wil ik Je daartoe op een
geschikter oogenbllk graag in de gelegenheid, stellen."
„Ik heb verder niets te zegen," zeide Piers, nog
steeds naar Avery lüjkend.
ZU wilde niet naar hem kUken. Met opzet vermeed «U
zijn blik. „Kom dokter!" zeide zij.
Samen gingen zij de trap op, terwijl Piers zwijgend
en roerloos bleef staan kUken. Er was geen spoor van -
drift of woede op zün gezioht HU bleef eenvoudig
staan wachten. En alsof de zwijgende blik haar trol*,
keerde zU zich plotseling boven aan de trap om. Ha .r
eigen zachte glimlach kwam op haar gelaat ZU wierp
hem een vrlendelUken blik toe.
„Goeden avond, Mr. Evesham!" riep zU zacht „Een
gelukkig Kerstfeest!"
Een minuut later snorde zUn auto den avond in.
Wordt vervolgd.