Uit een Balkan-staat. BILLY BOO. '*7 YM vma, pa3rt*i>Ün *za bij «fnen 3cl«I «a 3s»e«p i»aea «Ma stl „Sa aou-rr de waazfceid, leoakelèèr," blèrde ül „De relle w*arhe4d ea nik* m de vrasj-nsid. Da zaakje 0*. wij mlzn«n «a& de pet eznznen, la er net eentje m tue- achsa Nederland en België. Ollaen ben Ik mennieter Beelaara niet en gij Hijmana nie. Veur d*n dag dus of ik hou oew vast tot da-ge barst Ik werk me c gin rijen, haandoohoentJm en mijn legde nie in de luren. Veur d'n dag ermee!" Toen hè 'k al m'n perseneel go- roepen on Trui en keb'm op laten biechten. En witte waar 't hum om te doen was? Te perheeren of ik erin zou tippelen mee die zoogenaamde valsche pepleren en dan rijn vee op mijnen grond vet ie mesten. Ik de vuiligheid op mijn wellaar-d van zijn koeien en hij de melk en de veurdeeien! En om z'nen pad schoon te vegen veur 't geval ik 'm üeuraag, liet ie da vuiltje opknappen, deur dleëa sloeb6r die nle wèèrd Is d?> de zon 'm "beschijnt Toen le t opgebiecht had hele de deur open laten cetten en eezvt de Itd uft de Gouwen Koel laten roepen Toen aHm present was, hè Tc 'aa d'a weg opgezeild om ver» taan d bij mekaren te soek en. En toen ie opeting, ee heel Ulvenhout 'n uitgeleide gedaan. Xeb nog nooit iemand sóó veul pèèrdevijgen alen dmgen, as van Zeu- venbargen op da mement. Maar denk te dat die nog nooit naar één grassprietje van mijn laand kekt, amlco? Nooit jong. De locht in Ulvenhout is weer zuiver en iedereen wit dat le mee z'n pooten van 'n ander tfn «pullen mot blijven. En as ze mijd éénen dag menie ter van B uil te n land sche Zaken mokte hier, wel amico, dan gongen er nog 'n paar onder 'nen regen van pèèrdevijgen naar huls, wa d-ik oew smoee! Ollee, Ik aohai d'r af. Veul groeten van Trui, en as altijd, gin horke minder van oewen toet a voe. DRé. gekregen voor ezeletjee, lete, wat me in 'den omgang met menschen xnieeehien cc* nog wel eens te pas kan komen. I Als lk hier 100'n droefgeestige Muzelman op cljn I ezeltje ontmoet, komt het me steeds voor als volgden ze een onzichtbare begrafenis. Wat ze begraven, we iten ze wel, de mioedelooze man on zijn trouw dier, maar ze spreken het niet uit voor profanen. Zeker, er zijn hier ook nog wel rijke Mohamedanen, al is hun aantal na de verdrijving der Turksche heer schappij sterk verminderd, maar ze dragen geen Oos- tersche kleeding meer; ze gaan gekleed als Euro peanen, met als eenige onderscheiding de fez. In Afrika is dat anders; daar ziet men nog rijke Mo hamedanen in al de overdaad van Oostersche pracht, die door de Afrikaansche zon nog meer tot haar recht komt. Hier, in Macedonië, is uiterlijk in al wat Mohame- daansch is, iets lijdends, iets stervends, en hij, die eenmaal de Arabische stad van Tunis aanschouwde, moest eigenlijk nimmer naar Skoplje komen. J. li. BREDERODE. Q E1LLUHZN EJEtDE MIN AR ETS STRAATTYPEN. {Van onzen reizenden correspondent.) Skoplje, 4 Februari, GEEN stad in Joego-Slaviö geeft zoo klaar een in druk van wat dat eigenlijk is „de Balkan'1 als Skoplje, het vroegere Usküb, dut moer dan vijf eeuwen (van 1371 tot 1912) onder Turksche heer schappij stond. Om deze stad en het omliggende ge bied woelde steeds een bloedige branding. Turken, Sorviërs, Albaneezon, Grieken, Bulgaren woonden hier tezamen, maar niet in vrede. Paartusschen leef den dan nog Spaansche Joden, die ook nu nog Spaansch spreken en zigeuners. Feitelijk moest men hierbij ook nog noemen de Macedoniërs, doch dit is oen zoo slecht definieerbaar rnB, dat men ze gemak kelijk bij een dor andere Slavische groepen kan ln- deelen. De Macedoniörs spreken een Slavisch dialect, dat zeer na verwant is aan het Servisch en niet ver staat van het Bulgaarsch, dat ook een Slavische taal is Het is heel moeilijk, zoo niet onmogelijk deze ver schillende rasser, naar hun uiterlijk uit elkander to houden: er zijn blonde en zwarte Albaneezen; blonde en zwarte Serviërs en de Turken, die hier wonen (do echte Turken, niet de Mohamedaansche Serviërs) zijn ook allerminst rasrein. Te veel vreemde volken heerschten hier in den loop der eeuwen, Grieken, Romeinen en zelfs de Noormannen voerden hier korten tijd den scepter en gedurende den grooten oorlog vertoefden hier ruim drie Jaar Duitsche militairen. Herkenbaar zijn de verschillende rassen gedeelte lijk nog aan hun kleeding: de Muzelmannen dragen fez of turban, de Albaneezen een wit mutsje en daar bij een kleedingstuk, meest van bruine, zelf g6we- von stof, dat sterk aan een matrozenblouse met de groote, op den rug hangende kraag doet denken; de Serviërs on ook de echte bewoners van Macedonië, dragen de meestal spitse pelsmuts of de Servische soldatonmuts; de Serviërs, die afkomstig fijn uit Bosnië, (en van ben zijn er hier ook velen) zijn van hun andere rasgenooten weder te onderscheiden door hun schoeisel, de „opauken", schoenen met een i ihoog naar boven gebogen voorstuk, wat min of meer aan den vorm van schaatsen herinnert. Gesluierde Mohamedaansche vrouwen ziet men hier zelden. De meeste Mohamedaansche vrouwen gaan ongesluierd en dragen een meestal felkleurige, roode, blauwe, gele, groene, soort heerenbroek, hetzelfde kleeding- stuk, dat in Noord-Afrika door de ouderwetsche Joodscbe vrouwen wordt gedragen. Aan haar voeten hebben de Mohammedaansche vrouwen houten slof fen met eronder dwars staande plankjes, waarop ze loopen. Midden door Skoplje stroomt snel, haastig de grauwe Wardar, die op drie plaatsen overbrugd is. Op den rechteroever bevindt zich het Europeesche deel der stad; daar verrijzen steeds, meer nieuwe, moderne huizen, al ontbreekt ook daar nog in vele stralen het plaveisel. Op den linkeroever bevindt zich het Mohamedaansche stadsdeel, waar echter ook vele Joden en andere niet-Mohamedanen wonen. Heuvel-op, heuvel-af gaan hier de straten en 's avonds als de lichten branden, is het er met de tallooze, ge deeltelijk open winkeltjes en de kleine restaurants zeer phantastisch. Hier staan ook de moskeeën met i de wonderlijke slanke minarets. Enkele dier mos keeën zijn verlaten; de. grootste is thans militair magazijn. Dicht aan de Warna, op een naar deze rivier stijlen heuvel, verheft zich, wit, met grauwe wallen, een oude Turksche vesting uit de vorige eeuw. Thans is deze vesting een kazerne voor Joego slavische troepen en 's morgens en 's avonds klinken vandaar militaire signalen. Maar deze zonderlinge stad heeft toch ook een nieuwen modernen schouw burg, die in een veel grootere West-Europeesche stad niet misplaatst zou zijn. Als het avondduister valt, vlamt plotseling op de illuminatie der minarets, want we zijn thans in de Bamasaw (een Turksch woord; in het Arabisch is het: Ramadaw), de negende maand van het Moha medaansche jaar, den tijd van de groote vasten. Van 's morgens, van het üogenblik, dat „men een zwarte van een witte draad kan onderscheiden", tot uun het ondergaan van de zon mag geen Mohame- tlaan iets eton of drinken. In dezen tijd van het Jaar is niet al te mooilijk, maar de Ramasan valt niet steeds in hetzelfde jaargetijde. De Mohamedanen re kenen namelijk met maanjaren van twaalf maanden, die afwisselend 29 en 30 dagen tellen. In een periode van 30 jaar vallen elf schrikkeljaren, waarin de laatste muand ccn extra-dag heeft. Over ongeveer vijftien jaar valt de Ramasan dus midden in den zomer, die hier zeer heet is. Bovendien zijn dan de dagen veel langer on deze onthouding gedurende een geheele maand overdag van drinken, wordt dan een ontzettende marteling. Om dan niet te veel te lij den, wordt dan de arbeid gewoonlijk zoo goed als geheel gestaakt. Nu, in dezon vastentijd, heerscht dadelijk na het ondergaan van de zon een levendige drukte in de Mohamedaansche wijk en na het einde der vastenmaand wordt eenige dagen lustig feest gevierd. Mën haalt dan het verzuimde in, al wordt er natuurlijk geen alcohol bij gedronken. Skoplje heeft geen waterleiding en tot de gewone straattypen behooren dan ook de waterkooplieden, meest Mohamedanen, of Albaneezen. Bij nen kan men water per glas of ook per liter koopen. De gla zen worden natuurlijk nooit omgespoeld, wat voor mij een reden is geweest nog geen glas water bij hen te drinken. Een ander straattype is de schoen poetser. Honderden van deze menschen zijn er die, als ze niet arbeiden, gebogon zitten over eon kom foor iAet gloeiende houtkool, waaraan ze hun han den warmen. Goedkoop zijn deze heeren niet. Het poetsen vun oon paar schoenen met beenstukken (de omstandigheden nebbon me er toe gebracht een rij broek en lederen beenstukken aan te schaffen, wat voor de reis practisch en warm is) kost vier dinar, achttien Nederlandsche cent. Skoplje is een levendige, drukke stad, van thans ongeveer 100.000 inwoners, waar de menschen meest op straat leven. Hjet is een centrum voor een groote omgeving en vooral op Dinsdag, den marktdag, is het gewoel schilderachtig. Van alle zijden uit de ber gen (Skoplje is grootendeels door bergen omgeven) komen in wagens, op muildieren, op ezeltjes, de be woners van het land. Doordat de dorpen in deze streek meest zeer geisoleerd liggen, hebben vele nog hun eigen, speciale drachten behouden. In wagens of op lastdieren worden vellen, wol, aardewerk, sterke drank, brandhout, ook wel kaas en vruchten aangebracht. Albaneezen met burnous ziet men dan, die, zooals ze zijn, zouden kunnen dienen als illustra tie bij een griezelige rooversgeschiedenis. Zigeuners met gedresseerde beren en aapjes geven openlucht voorstellingen onder begeleiding van trommelslag. Waardige Muzelmannen met turban zitten zwijgend op hun ezeltjes, maar telkens als ik zoo'ri Muzelman met zijn trouw lastdier zie, bekruipt mij weemoed en ik denk aan Noord-Afrika, waar deze Muzelmannen nog omgeven zijn door een sprookjessfeer. Hoe an ders is het daar. Voornaam, rijk is daar het Mohame daansche leven. Als men in Noord-Afrika onder de palmen een Arabier met wijden, smetteloos witten mantel ziet op zijn ezeitje, komt over den toeschouwer de betoovering van het phantastische Oosten. Hier, onder een grauwen hemel, tusschen de barre bergen, in de kille sneeuw, maken deze Muzelmannen met hun draagdier een armzaligen indruk. In de houding van den Mohamedaan is droefgeestigheid en deze is ook in de diepe, groote, donkere oogen van het ezeltje. Ach, in Afrika in de bergen heb ik sympathie D* BROODKAARTEN TK WQ&M.QV, SScax stiet reoz £e sQtoo* De Sovjet-regeering heeft al het mogelijke gedaan om de wederinvoering van broodkaarten te Moskou te voorkomen. Dit bleek echter onvermijdelijk en de boekjes zullen ook te Moskou 15 Maart ingevoerd worden. Zulke boekjes krijgen alleen de arbeiders en de groepen, welke mot arbeiders gelijkgesteld worden (invaliden, studenten, werkloozon enz.) De bourgeoisie krijgt geen boekjes. Deze paria's van de sovjet-maat- scphappij zullen hun brood op de vrije markt moeten koopen en veel hoogere prijzen moeten betalen dan de bevoorrechte groepen, aldus de „Prawda". Gemengd Nieuws. VULCANI8CHE UITBARSTING. Op IJsland. Het ÏJslandsche gezantschap deelt mede, dat op Zuid-Oostland een vulcanische uitbarsting plaats heeft g-jvonden. Dö vulcaan is nog in werking. De uit barsting kan van Noord-IJsland duidelijk waargeno men wordon. Er zijn geen menschenlevens in gevaar, aangezien de streek, waar de uitbarsting plaats vindt, niet bewoond is. ONTPLOFFING IN EEN FABRIEK, 2 doodeit, 8 zwaargewonden. "Bij een ontploffing in een fabriek te Bonnevillo in het departement Savoye, zijn twee arboiders gedood en zes ernstig gewond. NOODLOTTIG SPEL. Zijn zusje doodgeschoten. Een Wolff-bericht uit Kolberg meldt, dat een 7-jari« meisje aldaar door haar 9-jarig broertje tijdens af wozigheid der ouders, met eon oud militair pistool is doodgeschoten. De Jongen had het wapen in eon open lade gevonden en er mee gespeeld. CHARLIE CHAPLIN. Weer spoedig beter. De filmster Chaplin, die gedurende eenigen tijd ziek is geweost, mag nog zijn kamer niet verlaten. Hij hoopt echter in dp komende week zijn werkzaam heden in zijn studio te hervatten. EEN VERDACHT STERFGEVAL. Gevolg van kwakzalverij. 17-jarige jongen vermoordt zijn patroon. DIEFSTAL DE DRIJFVEER. Te Saarbrucken is, naar Wolff seint, een bakkers patroon ih zijn woning met doorgesneden hals gevon den. Als daden komt een 17-jarige leerling in aanmer king, die bij den bakker in opleiding was. Hij heeft na de misdaad gepoogd de kamer, waar de moord heeft plaats gehad, in brand te steken. Voor zoo ver tot nu toe kon worden vastgesteld, zijn er ongeveer 2000 frs. gestolen. De dader is, naar men gelooft, over de grenzen naar Frankrijk gevlucht. Een Wolff-telegram uit Berlijn meldt: Het lijk van don alhier overleden fotograaf Alex Binder, die te Berlijn een zeer bekende persoonlijk heid was, is in beslag genomen. Het ernstige vermoeden bestaat, dat do fotograaf,; die aan oen bloedziekte leed, óf door groote nalatig heid, óf door een volkomen ongeschikte behandeling, door een zich noemende Amerikaansche dokteres toe gepast, is overleden. De vrouw is intusschen gevlucht. 399 MOORDEN TE NEW YORK IN 1928. Tegen 372 ln 1927. President Hoover heeft in zijn intree-rede de was sende criminaliteit in de Ver. Staten scherp gehekeld, en maatregelen daartegen aangekondigd. Hoe ernstig het euvel der brooddronken bandeloosheid in de groo te steden der Unie is, leert b.v. de statistiek voor Mexico (stad). In het jaar 1928 zijn n.1. in de metro pool aan den Hudson 399 moordon gepleegd tegen 372 iri 1927. Er schijnt daar nog wel het een en ander te redde ren te zijn. „Ja, ik weet het wel," zeide Jeanie. Zij liet haar hoofd tegen zijn schouder rusten en keek hem in zijn oogen. terwijl haar ziel in de hare straalde, ,Hoe weet jij het?" vroeg hij. „Dat weet ik niet Ik kreeg zoo dat gevoel op den dag, dat je ln de leskamer over dat verlofbriefje sprak. Je was dien dag ongelukkig, niet waar?" „Ja. Je moet weten, ik ben niet goed genoeg voor haar." „Niet goed genoeg!" Jeanie keek ongeloovlg en be droefd. „Ik weet zeker dat zij dat niet gelooft!" „Zij kent mij niet goed. En jij evenmin. Als je dat deed, zou je beleedigd bang zün." Hij sprak vermetel, bijna uitdagend, doch Jeanie sloeg slechts haar arm om zijn hals. „Nooit!" zeide zij zacht tegen hem. „Nooit!" ,Jk verzeker Je, dat ik geen heilige ben. Ik voel me soms als een duivel. Ik heb slechte dingen gedaan, Jeanie. Ik kan je nlst zeggen hoe slecht Het zou je al leen pijn doen." De woorden kwamen er impulsief uit Hij haalde moeilijk en zwaar adem. In dat oogenbllk besefte de reine geest van het kind, dat het b9eld in haar heilig dom van zijn voetstuk gevallen was, maar haar dapper hart gaf geen krimp. Heel liefderijk dekte zij het met een sluier. Het element van aanbidding verdween in dat enkele oogenblik van openbaring, maar haar liefde blec-f en soheen voor hem als een baken, terwijl hij daar in verslagenheid bij haar neergeknield lag. „Maar Je hebt er spijt van," fluisterde zij. „Je zou die slechte dingen omgedaan willen maken als je kon;" „Dat weet God." „Misschien zal Hij ze ongedaan voor je maken," pre velde zij. „Heb je hem gebeden?" „Er zijn dingen die niet ongedaan gemaakt kunnen worden. ïfet zou zelfs voor Hem onmogelijk zijn." „Niets is voor hem onmogelijk," zeide Jeanie mot vaste overtuiging. „Als we berouw hebben en bidden, zal Hij al het slechte, dat wij bedreven hebben, ongedaan maken" „Ik heb geen zes Jaar gebeden. Alles is verkeerd met mij gegaan. Ik had een gevoel, alsof ik onder een vloek lag. En ik heb het opgegeven." „O, Piera, wat moet Je ongelukkig geweest zijn!" „Ik ben in de hel geweest!" zedde hij heftig. „En de poorten dicht gesloten! Niet dat ik ooit zoo bijzonder vroom geweest ben. Maar ik dacht altijd, dat God een vrienidsohappelijk belang stelde in mijn zaken tot ik in de hel afdaalde en de poorten achter mij dichtvielen en toen" het klonk grimmig „wist lk, dat Hij er geen zier om gaf," v, Toen verdwenen de karige roes, Al buigende een voor een. Waarop, plotseling, uit den i Een aangekleede bij verscheen. Zij droeg kap en mantel. Alles van gekleurde zij, Ze zei: ,,'k Ben de bijendokter, Och, luister eens naar mi}." „Ik vraag, beleefd, de bloemen. Denk aan het sluitingsuur, De bijen blijven bij jullie plakken. Dat gaat niet op den duur. Geef de bijen geen gelegenheid. Te drinken nog zoo Iaat, U weet, dat laat naar bed gaan. De gezondheid altijd schaadt. Wat een zorgzame dokter, hé? heel „Maar liefste, dat doet Hij wel," zeide Jeanie ernstig. ,Dat doet HU niet. HU kan het niet" „Plers, HU doet heit", Zij hief haar hoofd op en keek hem recht in de oogen. „Iedereen heeft wel eens der- gelUke gevoelens. Maar tante Avery zegt, dat dat alleen komt, omdat wU te klein zUn om te begrijpen. Wil je weer gaan bidden? Het maakt een verschil, ook al kun nen we het niet zien." „Ik kan het niet," zeide Piers. En dan kuste hU vlug haar teleurgesteld gezichtje. „Never mind, mUn koning in! Maak daar je klein hoofdje niet moe mede. Ik zal mijn weg wel vinden, ook al kom ik niet op den top." .Maar ik wil, dat je gelukkig bent. Ik wou, dat ik je kon helpen, Piers lieve Piers." „Je helpt me al." Er klonken' stemmen op de trap en hU rtond op. Jeanie keek droevig naar hem op. „Ik zal mUn best doen," zeide zU, „heel erg mUn best doen." HU streelde haar hoofd en wendde zich af. Mr. Lorimer en Miss Whalley kwamen binnen. De eerste trok even zijn wenkbrauwen samen, toen hU i Piers zag, maar hU begroette hem hartelijk. „Het is mU hoogst aangenaam Je het welkom toe te roepen op het Kerstfeest der kinderen," zeide hU met Piers' hand in de zijne gedrukt „En hoe gaat het met j je grootvader, mUn Jongen?" Piers kromp instinctmatig ineen. „Uitstekend, dank u", zeide hij. „Maar het was mijn plan ndet te blijven. Ik kom alleen maar even kUken." HU keek naar Miss Whalley, die hij nog nooit ont moet had. De vicaris stelde hen glimlachend aan el- Kaar voor. „Dit is de kleinzoon en de erfgenaam van den Squire, Miss Whalley. Ongetwijfeld kent u hem zoo wel van gezicht als van naam de vurigste sports man uit den omtrek, niet, jonge vriend?" ZUn oogen verdwenen bU die woorden, als werden ze door een touwtje naar binnen getrokken. j „Ik weet het niet. Ik doe graag aan sport, maftr er |zi}n er dozynen als ik." HU boog met stijve hoffelUk- heid voor Miss Whelley. „Aangenaam kennis te ma ken," zeide hU. Miss Whalley keek alsof zU er niets van meende. ZU boog ook even en ging dan naar Jeanie. „En nu moet lk gaan," zeide Fiere. ben al langer gebleven dan ik van plan was." „Kom, haast je niet!" zeide Mr. Lorimer. „Het feest begint Juist!" Maar Piers hield voet bU stuk en zelfs Jeanlo's droeve blik kon hem niet tegenhouden. HU wuifde haar on verschillig toe en trok sloh aoo vlug mogelijk terug uit een omgeving, die hem onaangenaam geworden was. Toen hU ietwat haastig de trap afliep, kwam hU Avery tegen, die met een troep kinderen naar boven ging, en hU bleef staan, om afscheid te nemen. „Je gata niet!" riep Gracie diep teleurgesteld. „Ja, ik ga wel! Ik kan niet blijven. Het is al later dan ik dacht Ik zie je morgen wel!" zeide Piers. HU hield Avery*e hand weer ln de zijne en één kort oogenblikje keken zijn oogen in de hare. Dan drukte hU haar vingers en liep, zonder verder iets te zeggen, door. Op het eerste portaal kwam hU Mrs. Lorimer tegen. Zij glimlachte vriendelijk tegen hem. „Oh, Piers, ben jU het? Heb je thee gehad in de leskamer?" Hij zeide van ja. „En moet je heusch gaan? Dat spijt me erg. Kom je weer terug?" Piers werd getroffen door haar hartelUken toon. „Het is heel lief van u dat te vragen." „Ik zie je graag hier. En ik ben Je zoo dankbaar, dat je zoo hartelUk bent voor mUn kleine Jeanie." „O, zeg dat niet. Het is precies andersom. Ik zal ze ker terugkomen, nu u het zoo vriendelUk vraagt" HU glimlachte met jongensachtige galanterie naar haar droevig, verwelkt gezicht, bracht haar vingers aan zUn lippen, en liep verder. „Zoo'n aardige Jongen!" prevelde Mrs. Lorimer, ver der loopend naar de kinderkamer. „Arm zieltje," dacht Piers bU zichzelf in den hall. Hier vond hU Lennox Tudor, die alvorens naar bo ven te gaan, zijn jas uittrok. De dokter knikte onverschillig tegen hem. „Ga je weg?" vroeg hij. „Je grootvader heeft je noodig." „Wie zegt dat?" zeide Piers agressief. „Ik zeg het" „Komt u dan juist van de Abbey?" „Ja." „Waarom gaat u altijd daarheen?" barstte Piers drif tig uit „Hij heeft u niet noodig volgt nooit uw raad en kan het best daarbuiten stellen." „O, ja?" zeide Tudor. HU lachte even sarcastisch, hoewel zUn wenkbrauwen zich boven zUn bril samen trokken. „Nu, jU, zoo'n Liefderijke en attente kleinzoon, zal het wel het beste weten." Piers balde zijn vuisten bU die woorden. HU zag er plotseling dreigend uit „Wat voor den drommel be doelt u?" vroeg hU. Tudor, die zelf heel driftig was, wilde niets liever dan hem inlichten. „Ik bedoel, als je het dan absoluut weten wilt, dat je den tUd, dien je hier doorbrengt met sentimentaliteit#», beter bou kunnen gebruiken, met té zorgen voor den ouden man, die een aardige duit voor je uitgegeven heeft maar aleohts heel weinig interest uit die belegging trekt" „Vervloekt!" riep Piers heftig uit. „Wie voor den dui vel ben JU om zoo tegen mU te spreken? Dacht je, dat ik dat verdragen zou? Als je dat denkt vergis je jè leelUk. Je laat me met rust en mijn grootvader ook, voortaan! En als je het niet doet HU hield op en hUgde. Maar Tudor bleef kalm. „Ja?" zeide hU- „Verder! En als je het niet doet Piers was doodsbleek. Zqn oogen fonkelden rood en dreigend. „Als je het niet doet zal ik je vermoor- jden!" zeide hU- Dan keerde hü zich. toen hij het ruischen van een japon op de trap hoorde, vlug om. Hij keek op in het gezicht van Avery, die vlug naar beneden kwam, en het bloed steeg in een brandende, donkere golf naar zijn j voorhoofd. HU deed geen poging om zijn hartstochtelUke uitbarsting, die zU natuurlUk gehoord moest hebben, te verontschuldigen. Hij ging zUn handen nog steeds I gebald en zonder den blik van haar af te hebben ter zijde om haar voorbij te latent Avery liep langs hem heen zonder naar hem te kij ken, maar haar stem klonk eenigszins streng, toen zU tegen den dokter zeide: „Ik hoorde u praten en kom u halen om u boven te brengen. Gaat u dadelijk mede? De plechtigheid begint juist!" Tudor stak haar zUn hand toe. „Heel vriendelUk van u, Mrs. Denys. Wilt u mU voorgaan?" En dan wendde hU zich nog even tot Piers. „Als Je me nog verder iets te zeggen hebt, Evesham, dan wil ik Je daartoe op een geschikter oogenbllk graag in de gelegenheid, stellen." „Ik heb verder niets te zegen," zeide Piers, nog steeds naar Avery lüjkend. ZU wilde niet naar hem kUken. Met opzet vermeed «U zijn blik. „Kom dokter!" zeide zij. Samen gingen zij de trap op, terwijl Piers zwijgend en roerloos bleef staan kUken. Er was geen spoor van - drift of woede op zün gezioht HU bleef eenvoudig staan wachten. En alsof de zwijgende blik haar trol*, keerde zU zich plotseling boven aan de trap om. Ha .r eigen zachte glimlach kwam op haar gelaat ZU wierp hem een vrlendelUken blik toe. „Goeden avond, Mr. Evesham!" riep zU zacht „Een gelukkig Kerstfeest!" Een minuut later snorde zUn auto den avond in. Wordt vervolgd.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1929 | | pagina 18