EEN SPROOKJE.
DE AVONTUREN VAN RICHARD.
M
AAI VAN GALEN
lOWll J
VOOR OME JEUGD
#V
ONS HOEKJE.
Wlü DURFT
Is dit niet een grappig diertje?
t Zit zoo lekker op Je hand,
't Lag, net als een denker fcluwtja,
In een boechje, aan den kant
Met z'r. kleine, «cberpe stekels
Prikt het gouw den vijand weg,
Wie van jullie durft hef. pakken
JDi hoo héét bet beestje-— zeg
H. H. DE BRUIN-LéON
fr was eens een oude, leelljko vrouw, die
j geld had, maar erg gierig was. Als ze
fae en brave menschen zag, werd ze groen
keel van nijd, maar zoodra ze Iets leelljks
[of hoorde, dat Iets heel ergs gebeurd was,
Ing en danste se van plelzier en leed-
[naak.
i(! allerliefste vrouw bewoonde geen huis,
ir een hoogen toren, dien zij bij een kruls-
h'ad laten bouwen, alleen maar om van
uit over alles te kunnen heen zien en
alle richtingen uit te kunnen kijken,
■at dagen en ook nachten lang voor het
npje van een der hoogste kamers, om
maar af te loeren, wat er In de wereld
od' n gebeurde. Zag ze. dat er Iets moois
!s vond, dan smeet ze met 'n harden ruk
pnster dicht, maar als er een ongeluk ge-
rekte ze den mageren hals zoo ver
elijk uit, om nog beter te kunnen zien
lep „dat 't daar beneden toch wel vrooiljk
ing!"
mi dom den toren groeiden bosschen
ld netels en puntige doornstruiken. Over-
agen voetangels en hier en daar waren
aderlijke kuilen gegraven, die zóó met
;en en bladeren bedekt waren, dat men
ïeel onverwacht kon intuimelen en dan
self den voet leelijk: moest verstuiten. Als
i gebeurde, holde de oude vrouw de fcrap-
'if, lachte 't slachtoffer uit en wenschte
veel genoegen en een prettlgen dag.
Ie heks want zoo noem lk haar ook
mpelde dan weer de tran op en ging zich
sn eens extra te goed doen want na
voorval kreeg zij altijd honger en trek,
is wij vol worden en het eten laten staan
we Iets bijwoonden, dat naar was om te
ndat de vrouw Jaar in. Jaar uit in den
i, bij den kruisweg huisde, en als een
op haar prooi loerde, hadden de men-
tn haar den naam gegeven van: „de
Isspin."
zekeren dag de lente was in 't land
le bloesems bloeiden, zwakke menschen
zich krachtig en zieken gezond wor-
Üep een aardig kind op den dandweg
langs den toren voerde.
meisje was nog iong en droeg al wat
ezat ln eer. bundeltje, dat. In een doek
loopt, aan haar arm bungelde Ze ltep
itlg, met groote stappen, want ze wilde
vóór den nacht een onderdak of betrek-
vinden en de avond begon reeds te
1.
»en zij bij den toren kwam en de brand-
ls zag. die den toegang versperden, dacht
ïeerlljk, dat hier zooveel van die nuttige
ten groeien, dat kan den wevers te pas
en, en toen zij de doornstruiken gewaar
1, riep ze: O, wat is 't hier een zalig
je, waar de rozen zóó vroeg in t' jaar
gebloeid hebben.
En toen zij in een der voetangels beklemd
raakte, lachte ze vrooiljk en riep: „Hier moet
lk zeker blijven, want hier word ik vastge-
houdea Hallol hallo! is hier Iemand, die van
mijn diensten gebruik wil maken?
De vrouw, boven voor t venster, keek ver
dwaasdZe kon best hulp gebruiken, maar
tot nu toe had geen sterveling 't langer dan
een dag bij haar uitgehouden en zoo was ze
tenslotte alleen gebleven. Nu strompelde ze
naar beneden en maakte de klem los.
„Dank Je vriendelijk, moedertje!" lachte *t
Jonge ding. „Mag lk voortaan 't werk bij u
doen? Ik wil wat graag en lk zal heusch m'n
best doen."
„Gek mirakel!" schold de vrouw, „wie denk
Je wel dat ik ben?"
Toen schaterde het kind: „Jij bent t grap
pigste mensch, dat ik ooit ontmoette. En ik
ben Llze. Mag lk bij Je blijven?"
De vrouw begreep er niets van. Ze gaf het
meisje een stomp, zoodat ze door de dein
den toren invloog.
„Vlugger hadt Je me niet binnen kunnen
laten!" juichte ze „nu weet lk zeker, dat
je mij wilt houden 1"
Zoo bleef het. De booze apin mocht razen
en tieren zooveel ze wilde het kind bleef
onverstoorbaar. Haar warm, onschuldig hart
bleek sterker dan de boosaardigheid, die er
op afstuitte. Als ze 's morgens het tuinpad
effende en opharkte (de voetangels en kui
len waren '-eeds lang verdwenen) klonk haar
frlssche, jonge stem Jolig op en gebeurde 't
wel, dat de vrouw vanuit het vensterraam
met een emmer koud water die vroolijke
trillers onderbrak. Zelfs dan nog bleef het
meisje vriendelijk en riep haar toe, dat zoo
de stof meteen weg was en ze haar kleeren
niet meer hoefde te schuieren!
De heks wist geen raad. Alle pret, al het
genoegen van plagen werd haar benomen
Zij werd er ziek van en moest eindelijk ln
bed blijven.
Llze verpleegde haar, zoo hartelijk en
trouw als ze kon. Als dank smeet, ze het kind j
met vorken, lepels en alles wat binnen haar
bereik lag. Ook dit hielp niet. ZI1 werd steeds
zwakker en voelde ten laatste dat haar einde
naderde. Toen had er een groot.0 verandering f
plaats. De oude vrouw lag uren lang stil met
open oogen voor zich uit te staren. Het
meisje schreide en v'el bij haar bed op de
knieën: „Och, moedertje." snikte ze, „verlaat
mij niet! Wat moet ik zonder u beginnen?"
„Stil, kind!" sprak de oude vrouw en streek
het kind de haren van t voorhoofd: „Ik was
mijn'heele leven lang een leelijk, ondeugend
mensch. En nu valt het gaan mij zwaar, om
dat ik zooveel kwaad heb gedaan."
Toen nam Llze haar handen en «prak stil
en stamelend een gebedEn Ineens viel
een zonnestraal door het raam en verhelder
de met een lichtglans het gezicht der oude
vrouw, die zacht wns Ingeslapen.
Naverteld door H. H. de B. L.
Het kleermakertje.
Een sprookje
Er wan eens eon kleermakertje. die aoo klein
en dun was. dat de menschen zelden, dat hil
maar zeven pond woog. Maar daar was hil trot
op. en hl) zong uit vollen borst
..Al wie een rechte snijder h
Moet wegen zeven pond;
En als hl) dat niet wegen kan.
Dan is hij niet gezond I
Ongelukkig werd ona kleermakertje miskend
men wist hem niet op prijs te stellen. Voorfi
werd hl) gegriefd door den burgemeester, wier
de kleeren altijd aan het lijf moesten zitten
alsof zij er aan gegoten waren. Dat ging 'aZo-
mera goed, maar als de winter kwam, dan droeg
hy een wollen Jachtbuis onder zijn Jas, en dan
moest ons kleermakertje heel wat verwijten hoo-
ren. Telkens ala de burgemeester zi)n Jas dan
aantrok, zei hij „Die kleermaker heeft mijn Jas
verknoeid, zij is mi) veel te nauw I" en het
hielp niet of de man al zei .Daar heeft het
wollen Jachtbuis schuld aan", de burgemeester
antwoordde dan ..Gekheid, een kleermaker
moet een Jaa zoo maken, dat hij '«Zomers en
's Winters pastDat werd hem te erg; hy kon
het niet meer uithouden. Het kleermakertje stak
de schaar ln zijn borstzak, nam ln elke hand een
persijzer en vertrok mot hot voornemen, zich
eldere te vestigen, waar hil niet meer geplaagd
werd door een burgemeester met een wollen
Jachtbuis aan. Hij trok door een bosch en kwam
een hond tegen, die tegen hem zelde ..Goeden
dag, kleermakertje Mag ik meegaan „Welja,
loop maar mee", antwoordde hy, „maar Je moet
gehoorzamen, hoor 1" „Waf, waf 1 Je zult vreug
de van my beleven," antwoordde do hond. Na
een halfuurtje kwam hy een twoeden hond tegen
die hem vriendeiyk groette en vroeg, of hy mocht
meegaan. „Gy kunt meeloopen", antwoordde het
kleermakertje, „een hond min of meer maakt
geen verschil. „Maar gehoorzamen, hoor I" Het
duurde niet lang, of daar kwam een derde hond
aanloopen, die op de achterpooten ging zitten,
beleefd groette en vroeg, of hy ook mee mocht
loopen Alle goede dingen bestaan tu drieën"
lachtte ons kleermakertje.
„Loop ook maar mee, maar gehoorzamen,
hoor I" Eindelijk was hij het bosch uit en na
derde een dorp. Daar het reeds middag was en
hy braaf honger had. zeide hy tot de honden
..Hoo ik voor jelui en voor my zelf aan eten moet
komen, is mij een raadsel". „O, weea daar maar
niet bang voor", zei de hond. die er het laatsi
was bU gekomen, en hy legde een goudstuk voor
de voelen van den kleinen kleermaker. Deze
raapte het geld op. wierp zijn muts omhoog en
danste van blijdschap ln het rond. De honden
sprongen blaffend om hem heen. Daarop trok
hU het dorp binnen en stapte wolgemoed naai
de beste herberg, waar hy eten voor vier per
sonen bestelde. De herbergier vroeg hem, of hy
wel betalen kon, maar toen hy 't goudstuk zag.
vloog hy naar de keuken. Het kleermakertje
riep hem nóg na „Het eten moet lekker zyn,
hoor en geef er een flesch goeden wyn by"
Nu wierp hy zyn persyzers ln een hoek en
ging op een gomakkelijken stoel zitten. Gelukkig
hoefde hy niet lang te wachten
De waardin trad binnen, dekte de tafel voor
vier personen en bracht het eten op. dat over
heerlijk geurde. Nu sprongen de honden leder
op een stoel en namen mes en vork, alsof zy het
hun leven long zoo gedaan hadden. De herber
gier en zyn vrouw sloegen de handen van ver
bazing in elkander, maar hun verwondert tig
steeg ten top. toen de honden na den maaltyd
tot hun meoster zeiden „Wei moge t Je beko
men I".
De kleermaker deed nu een middagslaapje en
de honden hl: lden de wacht. Toen hij ontwaakte
betaalde hy zijn vertering, nam de persyzers
weer op en vertrok, door de honden gevolgd.
Spoedig kv\ amen zy by een groot kasteel en nu
zelden de honden „Als gy moed hebt, dan kunt
gy hier uw fortuin maken". .Moed heeft my
nog nooit ontbroken", antwoordde het kleer
makertje, waarop de honden vervolgden „Bind
ons aan een touw en verkoop ons aan de reuzen,
die daar wonen. Maar wees vooral voorzichtig,
want zy «yn niet te vertrouwen, zy hebben al
Eindelijk waren se ln Nederland. Rlchard
had Grauwtje opdracht gegeven voor een
mand met etenswaren te zorgen en logde zelf
voorzichtig de flerch onderin den mand.
Hij bond Grauwtje een stevig touw om zijn
nek en liet hem als souvenir de plank mee
nemen. waardoor Grauwtje bij hem in dienst
was gekomen. F1m Hop Rlchard, den vlag
omhoog geheven, voorop, aoo vlug, dat die
arme Grauwtje hem haast niet bij kon hou
den, eoodat hij zoo maar broodjes uit den
mand verloor. Schuw keek hij naar Rlchard,
doch deze merkte er gelukkig niets van.
..en a..,:en maar wy zullen
I iet* geven, dat Je op het Juiste oogenbllk ge
bruiken moet". Nu gaf de esrste hond hem een
potje met zalf en sprak „Al* gy een beetje
van die zalf op een stoel smeert, moet leder, die
er op gaat zitten, biyven zitten",
De tweede hond gaf hem een stokje, en mi
Wlen gij met dit stokje aanraakt, valt dadelijk
In- slaap". De derde hond gaf hem een zilveren
fluitje, terwyi hy zelde „Als gy hierop blaast
komen wU Je helpen. Het kleermakertje «tal-
alles in den zak, bond de honden aan een touw
en stapte moedig het kasteel binnen. De reuzen
zaten Juist aan tafel, waarop een In zijn geheel
gebraden os stond
Ons mannetje maakte een beleefde buiging en
vroeg, of de heeren zyn honden niet wilden
koopen. „Ooed antwoordden zij. 41c mooie
honden willen wy wel hebben, wU zullen ze
•ven ln de stal brengen," maar zij keken den
kleinen kleermaker zoo boosaardig aan, dat het
hem bang om het. hart werd. Zoodra nu de
reuzen bulten de kamer waren, besmeerde hij
de stoelen met zalf en dacht „Nu zullen wy
eens zien, wat er gebeurt De reuzen hadden
echter reeds buiten de kamer afgesproken, ons
kleermakertje op te sten. „Wel weegt hl! slechts
zeven pond", zeiden zy. ..maar wy hebben toch
leder een mondje vol". Zoodra zy weer binnen
kwamen riepen «y ,4e hebt ons bedrogen «n
wy zullen Je pakken", maar ons kleermakertje
antwoordde bedaard „Gaal dan eerst zitt.m om
recht te spreken". Dat deden de reuzen en lach
ten om het kleine ventje. Mtur ach. zij zaten
als aan hun stoelen vastgespijkerd en kondon
zloh zelfs niet verroeren. Nu nam de kleine
Ileermaker zJjn stokje, raakte elk der reuzen
aan en zy vielen ln een diepen slaap, dte door
niets te verstoren was. Maar. o. schrik I daar
kwam een vierde reus met vreeseiyk gerucht
aanstappen. Deze zag zyn makkers en riep
woedend „Wie heeft dat gedaan 7" „Dat heb lk
alléén gedaan P riep het kleermakertje. JDt»ti
zal Je er alleen aan moeten gelooven schreeuw
de de reus en pakte het ventje boet, maar dit
blies op zyn zilveren fluitje en daar kwamen
de honden aanstormen.
Dat was den reus te yeelhy Uep weg en
net bosch ln en sedert heeft men hem nooit
meer gezien. Nu danste ons kleermakertje vroo»
lijk rond, maar boa verwonderd stond hy te ky-
ken, toen de honden eensklaps bi een koning
en twee prinsessen veranderdou „OtJ hebt ons
verlost", solden sy. „Dit kasteel te van ons,
maar wy waren door de sewon betooverd" En
d« koning vervolgde
„lk neem u als Kxa aan en gl) «uit mftn op
volger «yn" waarop de prtn«*vren zelden ..Óy
zult ons eva lieve broeder zijn P Het kleerma
kertje legde de schaar uit «yn sok, zette de
ptu Ijzers in wm hoek en teelde voortaan als een
mins.
Toen kwam een varken met atm lange snuit,
nu te bet sprookje vtk.
EEN HOLLANDSCHE EN EEN
CHINEESCHE KAT.
..Zijn Hollanden atttjd aoo rond
Lacht de Chlneee met breeden mond ?-
en o ore poee antwoordt
„Zijn tn In China, malle kat,
Altijd aoo matw ala een lat
door
GILLES VAN HEKS
sn vervaariyke stem gaf dan dit antwoord
Hen jullie wel eensWat er nog meer
üy ben ik vergeten; mogeiyk hebben we het
t gehoord, want we hadden een echt hazen-
)en. op dien middag, zei er weer een, dat
ipeh-ympje open toen er geen geluid op
i kwam, werden we erg moedig.
Hy heeft zich verschuild, hoor!", zei er een.
Dan .-luiten w<; hem op," stelde een ander
Vry vlug werd de groote kcj een paar keer
swentcld, de deur dicht gedaan en de steen
reer tegen «"plaatst. Wat we daar een schik
gemaakt hebben! We stonden te dansen op
Hoep, maar dat kwam ook wel, omdat één
de helpsters van de school ons lief toeknik-
ZiJ wist natuurUjk niet, waarover wy zoo
Uhdlg waren en tegen welke ondeugende
fels *y zoo vrlendeiyk was. We maakten het
bont, vooral toen we op de deur bonsden
ln koor zongen, dat Aaal door den diender
gehaald wordén. We waren te klein en te
om zoo onbezorgd en niet het minst ach-
o:htlg lucht te geven aan onze baldadlg-
Het eind van de geschiedenis was daar-
zooveel te bitterder.
Daar is de diender al!
it wa.» de- gevreesde stem van Aal, die ons
hei ,'i'ifde ogenblik m schrik op 't UJf Joeg.
nog voor we goed beseften waar het ge-
vandaan kwam, schoot er een breede straal
"r naar omlaag en maakte mijn vriendje
Adryf nat. Toen gingen we aan den
Weer heen, dank Je?
Ite Kraal uit. voor Aai naar beneden
kwam," zuchtte Bob.
Misgeraden. De'school in!, want het was
Juist twee uur en de hoofdjuffrouw klapte ons
met een opgeruimd gezicht naar binnen ze
ker omdat we zoo op een draf aankwamen.
En dat natte jongentje dan?
Dat liep door, hullen geen gebrek en toen
onze Juffrouw hem zag gaan en een nat spoor
achter hem zag, ging zU aan 't vragen, dat be-
gryp je en toen had Jc haar gezicht eens moe
ten zien. Wel. weL wat veranderde dat. Of we
van haar nog flink straf gekregen hebben, ben
ik heelemael vergeten, maar lk geloof wel dat
we behooriyk ons portie kregen. Wat we dan
ook dubbel en dwars verdiend hadden.
Is nou 't verhaaltje uit?, informeerde Bob.
Wel nee Jó. nou komt hot elgeniyk pas.
Wy waren erg kwaad op Aai. we zouden dit
en we zouden dat maar wkt we we precies
wilden wisten we niet. „Tk zal het hem betaald
zetten." zei myn vriendje Nico telkens, doch
wat hy daarmee bedoelde, snapte lk toen niet.
Ik vermoedde wel Iets heel ergs.
Dagen achtereen kwamen we niet by hot ge
vreesde pakhuis; dc schrik zat er wel by ons in.
Maar helaas niet diep genoeg om voor goed
zoete jongentje» te worden.
Durf jy kolen gaan bestellen?, vroeg dat
zelfde vriendje eenlgen tyd later.
fle wel. tel lk ln m'n onnoozelheld.
Nou, ga dan zeggen, dat ie drie zakken
steenkool by de Juffrouw mort brengen."
Onder aanmoediging van andere kameraad
jes, stapte ik de kolengrot binnen en ging
schoorvoetend op hot bekende schepgeluld af.
Eenmaal binnen, raakten myn oogen wat aan de
duisternis gewend en kon ik een en ander on
derscheiden, wat van de straat af niet to zien
viel. Achterin, aan een paal, hing een olie
lamp ie. waarvan de pit vast nl"t srrnoter was
dan een halve centhet verspreidde f»en flauw
schijnsel naar den kaai, waar tu oateagiyks
hoeveelheid steenkool lag. By dit vage lichtje
stond Aal ln gebogen houding een aantal zak
ken vol te scheppen. Hy was biykbaar te druk
aan het werk en maakte daarby veel te veel la-
waal om my op te merken, en dat was maar
goed ook, want erg veel moed had lk niet meer.
Telkens stond lk stil en keek eens achterom
naar de deur, waar lk myn vriendjes wist, maar
die hielden zich wyseiyk weg.
Wel vent, heb Je «en boodschapt, «el Aai
toen hy me gewaar werd. Zoo vrtendeiyk als
hy nu sprak, had tk hem nog nooit gehoord.
Of u drie zakken steenkool bU da Juffrouw
wil brengen.
Hier op 't schooltje?, vroeg hy, waarop tk
duldeiyk «el, dat het daar moest «yn.
'k Zal er dadeiyk voor «orgen!
Dc weg. dat begryp Je. In een om meilap schoot
lk uit de duisternis naar het licht.
Doet le het, doet ie het?, vroegen myn kor
nuiten. toen ik weer bulten was. Waarachyniyk
geloofden «e me niet, maar we vonden het toch
veiliger by het pakhuis vandaan te gaan. het
was langzamerhand schooltijd geworden.
En werden de rekken werkelijk bezorgd?,
vroeg Bob. die «yn ongeduld niet kon bedwin
gen.
Helaas Ja! Aai had me geloofd.
Onder het matjesvlechfcen kwam de hoofd
juffrouw geheimzinnig ons lokaal binnen, keek
heel streng de ryen langs en waas drla Jongens
aan om bij haar te komen.
Ik was daar ook by.
Wc moesten achter haar aan naar den ganv;
nog voel lk hoe de heele klas naar ons keek.
Nauweiyks ging de deur open, of lk rag de drie
zakken staan. Myn hart klopte tn myn keel en
een griezelig gevoel kroop lange m'n rug, toen
lk ook Aal zag staan.
Ziet u eens. meneer Van Galen, is een van
de*" kinderen ln uw pakhuis geweezt?
Aai «ag ar, sis steeds, «wart uit; fc» had ah
een veel malen versteld pilo-pak aan, r'n pet
stond dwars op z'n hoofd maar de boosaar
dige grijns, waarop hy ons stuk voor stuk aan
zag, heeft me nog lang ln myn droomen ver
volgd.
Die, die, die daar! Die te het komen eeg-
zen! Zijn grove hand wees my aan ik stond te
beven als een rietje. Op dat oogenbllk begreep lk
pas de ernst van ons werk en lk voelde me zoo
hopeloos ongelukkig, dat lk over een goede af
loop heelemael niet durfde hopen en in ten
luid gehuil uitbarstte. Wat er precies allemaal
gezegd te, kan lk me niet meer te binnen bren
gen. Wel weet ik, dat de Juffrouw verzekerde,
dat ze my geducht zou straffen en dat ze vroeg
of meneer Van Galen dan de sakken maar weer
wilde meenemen. In andere omstandigheden,
sou lk om dat „meneer" gelachen hebben, het
paste nou heelemael niet by den man, die voor
haar stond. Aal vond het misschien aelf óók
mal. hy sel tenminste: Meneer of gmxx meneer,
lk neem niks mee."
Myn tranen en heel myn arme-aondaara-fi
guur hadden dus blijkbaar niet den minsten
indruk op hem gemaakt. Met «ware klompen
stappen liep hy den gang uit, om bU den deur
deur nog een» met sterke stem te verzekeren,
dat hy den anderen dag wel om het geld sou
komen.
De juffrouw stuurde de ander» kinderen naar
binnen en tk mocht tn het kolenhok over myn
sonde nadenken of Uever na-hullen. Tegeiyker-
tyd werd er een boodschap naar myn moeder
gesonden of ze dadelijk op school wilde komen
en spoedig had men haar van alles op de hoog
te gebracht. Het moeiiyke punt was natuuriyk
wie de kolen moest betalen, .want ledereen be
greep dat Aal nooit te bewegen sou ayn. het
heele geval wat gemoedeiyker op te vatten. Van
kinderen en kinderondeugd had hy geen ver
stand; hy leefds bt) «ijn kolen en «yn
t» daarmee tetefct de wmiA «*a «n—
soo ongeveer op.
Na eenig beraad vond myn moeder een aar
dige oplossing. Aardig ook voor Aai. die moge-
U)k voor vrlendeiykheid en een grapje toch wel
gevoelig zou zyn. Ik werd uit het hOk gebaald
en mooat met myn moeder mee. Wat sou er nu
weer boven myn hoofd hangen? Moeder zei
niets tegen me en fle durfde niets te vragen. We
stapten regelrecht naar 't koienpakhute.
Angstig school lk achter mijn moeder weg. m n
knieën knikten. Aai wu al we«r druk aan het
werk, van «yn booae bul wae evenwel nog niets
gezakt, want nog voor moeder iets ge«e«d had.
viel hy uit over ^5ie apen van Jongen»". Hij
vertelde de heele geschiedenis van voor af aan
en tenslotte «ai hy: jan wat legt u daar nou
van. vrouw?"
Ik niets, antwoordde mijn moeder, ik niets,
want ik ben bang. dat Je my ook niet «tilt g«'-
ioovenl Aal wist soo gauw niet wat hy terug
•ou «eggen en daarom ging mijn moeder ver-
dar: „Dc heb toevallig óók drie zakken auwn-
kool noodlg tm laten v;o gelijk afspreken, dat
Ja da sokken, dia nu tn «le school gebracht «Un,
by my thuis bezorgt. #n dat hy (hier trok zij
me ineen» vlak voor Aai) hter nooit meer Iets
sol te bestellen hebben."
Toen gingen we heen. Ik stevig tegen moeder
aangedrukt: de verblufte Aal liet ons zonder
één woord te kunnen reggen het pakhuis uit
gaan. Net waren we thuis, toen Aai «Mn bestel
ling al kwam afleveren en het was bij die ge
legenheid. dat ik hem heb «ten lachen.
In toen?, vroegen Jïob en ik tegelijk.
In toen liet vader Bobberdebob van «yn
knieën giyen, en toen knipte Wim het licht aan.
omdat hy geen hoofdpUn meer had. en toen gin
gen we mot s*n drieën een» kijken of het sten
al klaar wae.
OUdruk 1