DE AVONTUREN VAN RICHARD. TOM. ONS HOEKJE. PEN, een jongen en knikkeus. len wagen, onder 't spreitje, het kindje van Mar tien; st haar. in de poppensportkar p het kindje van Cristien. !(ja twee mamaatjes reden, <len lentezonneschijn. bel haar lievelingen, ech, als moeders kunnen zijn. van 't rijden met den wagen, [en ze een beetje moe, de kleine van Martientje, .p de beide oogjes toe et gras gonsden de bijtjes, as net zomer op het land; ga even lekker rusten, den wagen aan den kant!" Christientje, en ging zitten jen grond op haar gemak, meteen rolden de knikkers len rijtje uit haar zak! toen dachten de mamaatje* meer aan het lieve kroost, en niet het boerenzoons]©, den kleinen, dikken Joost..., terwijl ze knikkers mikten, als jongens, op mijn woord! het dikke boerenzoontje, den poppenwagen voort! H. H. de B.-L. DE T00VERGR0T. *2? Sleden bestond er een grot, waarlangs e beek kabbelde, die uitkwam in een Kllgend in watervallen, waarvan het ge- den verren omtrek gehoord werd. beek langs de grot liep, was er, voor mlsteren wilden, héél wat te hooren. het murmelende water van trotsche, »uen >an wondermooie bloemen, van aan een waterkant ruischte en van de veerer: van de vogels, die er rondflad- die grot woonde een toovergodin !R pleegdochtertje, Esmeralda, die zij 6t jaar bezocht, om haar alles, wat zij open jaar graag had willen hebben, te maar dit deed zij slechts op één voor- Is Esmeralda jarig was, moest deze het I open zetten, naar buiten kijken en Ik verlang naar mijn pleegmoeder an haar!" nu niet zoo heel moeilijk en Esme- dit ook telkens trouw gedaan, zoodat kon gaan, als niet e^n booze heks; er tusschen was gekomen, irgodin wist natuurlijk precies den dag, aneralöa jarig was en dan ontwaakte, terwijl zij wachtte op de roepstem van hoorde ze niets. Het bleef stil. De n dacht, dat het kind zich verslapen naar 't huis, waar Esmeralda woon- aar wakker te maken. Maar tot haar iazing merkte ze, dat het raam gesloten Hield was. Bedroefd dacht ze, dat haar haar vergeten had en heel verdrietig ar de grot terug. s, vóór dit gebeurde, was de booze 'verschenen en had Esmeralda verteld, rtuurd was door haar pleegmoeder, die l«adus niet kon komen. En nu wilde ze, VOOR ONZE JEUGD dat het meisje aan haar ziekbed kwam. Het meisje aarzelde even. Ze was geschrokken van „Nietgoed", maar ze bedacht zich heel vlug en zei: „Natuurlijk zal ik komen mijn goede pleegmoeder is veel te lief voor mij geweest, om haar nu alleen te laten...." „Niebgoed" lachte boosaardig, maar dat zag het meisje niet. „Kom", zei de heks, „kleed Je dan zoo vlug als je kunt ik zal beneden op het terras op je wachten!" Esmeralda haastte zich zoo veel ze kon en kwam de trappen af, maar ze beefde wel een beetje, toen ze de booze vrouw volgde. „Vraag niets, voor we bij haar zijn", zei deze Esmeralda liep vlak achter haar aan. Ze wist niet, waar haar pleegmoeder woonde en was bang den weg kwijt te raken. Het duurde vree- seiyk lang. Esmeralda dacht, dat ze al uren en uren geloopen hadden en eindelijk, toen de avond viel, kwamen ze bij een prachtig kast-el, met twee groote poorten, waarvan de zware deu ren zich openden en terstond achter haar dicht vielen. „O!" riep Esmeralda, „ik geloof niet dat mijn pleegmoedertje hier lal". „Stil!" zei de heks. En Esmeralda, die pijn in de voeten had van het urenlange loopen, viel op een bank neer, en sliep onmiddellijk in. Plotseling ontwaakte ze. ZIJ dacht, dat iemand riep. maar ze zag alleen de heks, die haar spot tend bekeek. Esmeralda sprong op en liep naar de vrouw, smeekte dat zij haar zou zeggen, waar ze was en hoe laat het was. De toovenares lachte en zei: „Het uur is voor bij, waarop ge uw eigen pleegmoeder kon roepen!' Nu moet je maar tevreden zijn met mij en mijn betooverd kasteel. Zeventien jaar lang heb ik ge probeerd je te vangen, kleintje! en eindelijk is het mij dan toch gelukt. Je blijft gevangen, tot mijn zoon, Prins Nijdas, uit den oorlog terugkomt en dan hoop ik, dat hij je tot zijn vrouw neemt. O, doe maar geen moeite weg te loopen wie eenmaal hier binnen deze poorten komt, kan niet ontsnappen tot de tooverban is gebroken! Ha. ha, ha!" De arme Esmeralda schreide. Het kasteel was prachtig, maar dat kon haar niets schelen. Ze verlangde naar haar pleegmoedertje en bedacht g zou zun, als ze niets meer van haar hoo Da ,en lang zat het meisje bij het water, dat ook langs hot kasteel stroomde, en riep: Stroomend water, hoor naar mij! Maak mij toch weer eind'lijk vrij. Zorg, dat moedertje mi] vindt, Breng de boodschap van haar kind, Ruisch het duld'lijk In haar oor, O, ik dank Je reeds hiervoor!" Het water had goed geluisterd en toen het langs de toovergrot kwam, gaf het de boodschap van Esmeralda De hofdames van haar pleegmoeder verstonden het wel, maar waren ongeloovig en haalden de schouders op. „Esmeralda kan dit niet gezegd hebben", zeiden ze. Hoe zou ze in het betooverde slot 'gekomen zijn? En ó.ls het zoo ls, dan heeft ze haar verdiende loon, omdat ze zoo ondankbaar la geweest tegen haar goede pleegmoeder!" En ze brachten de boodschap niet over aan haar meesteres. (Wordt vervolgd). „Op een iórp, in de nabijheid van Liverpool, woonde eene eenvoudige familie, die een kleine winkelnering hield. De man, Thomas Saijers geheeten, ging bovendien een paar maal in de week als marskramer in de omstreken venten, en verdiende met het een en ander juist zooveel, dat het gezin er heel krap aan van kon leven, 't Huishouden bestond overigens slechts uit Tho mas zijne vrouw, en hun eenigsten zoon, die evenals zijn vader, Thomas heette, maar reeds door zijne ouders zoowel als door de dorpelingen Tommy genoemd werd, 't Was een levenslustige, vlugge, goedhartige knaap, de vreugde zijner ouders en ook ieder in het dorp mocht hem graag lijden. Toen Tommy, die op de dorpsschool flink zijn best had ge- liu, twaalf Jaren tokte, «rong bi] er bl) HJo ouders op aan, dat zij hem naar zee zouden laten gaan. Eerst wilde zij er niets van hooren, maar daar de jongen dag in dag uit opnieuw bleef aanhou den, Zat er niets anders op, Han hem zijn zin te geven. De arme moeder schreide bijna onophoudelijk bij de gedachte dat haar jongen nu in wind en storm op zee zou rondzwalken. Spoedig brak de dag aan, waarop Tommy, zijne moeder en zijn dorpje vaarwel zei, en heen trok naar de verre onbekende landen, die hem met geheimzinnige aantrekkelijkheid lokten. Vader deed hem uitgeleide naar de groote mail- stoomer, waarmede hij de eerste reis zou ma ken naar Australiö. t Had groote moeite gekost hem als scheeps jongen op die boot geplaatst te krijgen, doch door voorspraak van eenige invloedrijke perso nen was het gelukt. Bij het afscheldneraen, was 't den vader on mogelijk geweest een woord te spreken; bij hield Tommy's hand lang in de zijne, keerde zich toen plotseling om, en liep verdrietig naar zijn dorpje terug, 't Was alsof hij den Jongen had verloren, en tranen stonden ln zijn oogen. Bange dagen en weken van angst en spanning gingen voorbij; eindelijk kwam er tijding van den klei nen zeeman. Goddank, 't waren goede berichten. De arme ouders lachten en huilden van geluk. Een half jaar later was Tommy terug, gezond, vrooUJk en zoo mogelijk nog levenslustiger dan vroeger. Dat gaf eene vreugde ln het gezin I 't Was of het lentezonnetje voor de éérste maal haar glans door de ramen van 't kleine huisje goot. Slechts kort duurde de vreugde, want weer kwam de scheiding en moest Tommy opnieuw aan boord gaan van het stoomschip, waarmee hij zijn eersten tocht zoo gelukkig had volbracht. Pas was hij een dag te Liverpool toen de knaap zich als een bijzonder flinke Jon gen deed kennen. Een paar uren voor het vertrek der boot, zag hij, hoe van een groot Nederlandsch koopvaar dijschip, dat niet ver van de mailstoomer tot ver trekken gereed lag. een meisje over boord viel. 't Was het dochtertje van den kapitein. Voor dat Iemand er iets van ontdekt had, sprong Tommy, die een goed zwemmer was, van de hooge ver schansing te wator. Met forscho slagen zwom hij tot ln de nabijheid van de tienjarige Marie, die wanhopig worstelde en ln vreeselijke angst schreeuwde.. Tommy wist achter het zinkende kind te komen, greep haar met de tanden in het haar en boeg seerde het meisje, zoo voor zich uit naar het schip waarop haar ouders waren. Een paar ma trozen daalden aan een eind touw bij het schip neer en namen het meisje van Tommy over. De andere matroos wilde den moedigen knaap grij pen, doch deze wendde zich om met de woorden: „Dank Je, ik kan me zelf wel helpen". Toen zwom hij naar de mailstoomer terug, waar men hem een eind touw toewierp, waaraan hij werd opgetrokken. De geheele bemanning van het Hollandsche schip riep luid „Hoera", voor den fiinv-pn Eneclsr'hen Jongen, toen deze aan boord werd gchcschen. Eenige oogenbllkken later kwam een sloep van het schip bij de stoomboot op zijde.' In die boot zaten de ouders der kleine Marle, die op geroerden toon den fermen knaap kwa men bedanken voor de redding van hun kind. Zij vroegen Tommy's naam en dien zijner ouders en verzekerden den jongen zeeman nimmer te zullen vergeten. De kleine held had nog even gelegenheid een briefje aan zijne ouders te schrijven, waarin hij ln 't kort vertelde, wat er gebeurd was. Een paar uren later stoomde de boot weg, waarop onze Tommy zich bevond. (Wordt vervolgd). Voor de Kleineren. Er was eens een arm vrouwtje, dat met haar kleinen jongen in een armzalig hutje woonde. Ze waren zeer behoeftig omdat de vrouw, die den kost met naaien moest verdienen, veel pijn aan haar oogen leed en bijna niet meer zien kon. Hun hutje zakte haast in elkaar, er waren groote gaten in het dak en scheuren in de muren en ze hadden nauwelijks droog brood om te eten. Op een keer stuurde de vrouw haar zoontje uit om een rolletje garen voor haar te halen. Toen hij over den weg liep, zag hU een ouden, armen man, die een groot, zwaar pak moest dragen. De man kon bijna niet vooruitkomen, en hij zuchtte en steunde luid. De kleine Jongen was zeer goedhartig on toen hij 't oude mannetje zag voortstrompelen met z'n zware vracht, vroeg hij „Wil Ik u helpen den bundel dragen, goede man? Ik moet toch den kant van de winkels uit." Oh, wat keek het mannetje verheugd en hij liet den kleinen Jongen bijna 't heele pak dragen, zoodat deze bang was, dat hij er mee vallen zou, want 't was geweldig zwaar. Ten laatste zei de oude man met bevende stem: „Nu moet ik deze laan in. Maar eerst wil ik je iets geven, omdat Je zoo goed voor me geweest bent. Houdt Je kippen .Keen," zei de Jongen. „Vroeger wel, maar we hadden geen geld meer om er voedsel voor te koopen." „Wel," zei het oudje, .Kier is dan een klein, wit kippetje voor Jou. Het is een lief dier en het heeft geen voedsel noodig.En de oude man stak zijn hand achter zijn rug on toen hU haar weer te voorschijn bracht, hield hU een mooi, wit kippetje vast, dat hij den kleinen Jongen gaf. Toen nam hij zijn bundel op en liep hard weg. Wat was de kleine Jongen blij. Hij kocht spoedig het garen en holde naar zijn moeder om haar alles van het kippetje on den ouden man te vertellen. De moeder was ook blij, maar ■t gel, dat m nog nooit van een kip gehoord Weer bij zijn schat teruggekomen, wilden zij samen de zware kist tusschen zich in dragen, doch deze was zoo zwaar, dat hij met geen mogelijkheid van zijn plaats te gaf deze aan Grauwtje en beval hem even een auto te gaan koopen en dan hier terug te komen. Spoedig kwam Grauwtje aanrijden en nu werd de heele schat overgeladen in de krijgen was. Richard nam een zak vol geld, auto en veilig thuisgebracht. had, die geen voedsel noodig had. Den volgenden morgen toen ze droog brood aten en slappe thee dronken zonder suiker en melk zei de moeder bedroefd O genadige goedheid, wat ls hier gebeurd? Kodden we maar Iets te eten vanmiddag 1" „Wel Moeder," zei het goede jongentje, „ik denk wel, dat nvijn kippetje een eitje gelegd heeft en als dat zoo is, krijgt u het bU uw •ham." HU liep naar buiten om te kijken en Ja, hoor, daar lag een moot, wit eitje. H!j was toch zoo blij wi liep er hard mue naar zijn moeder, wio hU wrzocht het te koken en op te eten. Tegen den tUd van 't middagmaal legde de moeder het ei ln een pan met -.vator. Toen dekte ze de tafel en 't kleine Jongetje zat gelukkig bij zUn droge boterham, want hU vond het hecrlUk dat zijn moeder oen eitje had. Maar wat was dat Toen de moeder het dek sel van 't pannetje oplichtte, sprong ze op en riep „O, genadige goedheid I Wat ls hier ge- >ervd KUk, toch eens in de pan 1" En zie daar lag een heerlUk stukje vlecsch en worteltjes en aardappelen, 't Was 't eerste goede middagmaal, dat ze in langen tUd genoten had den en 't smaakte hen kostelUk. Den volgenden morgen toen ze aan het ont- bUt zaten, zei de arme vrouw treurig „Ik gevoel mo veel sterker na dat middagmaal. Waren mijn oogen maar beter, dan kon ik veel meer werk verrichten." „Geen zorg, Moeder," zei de kleine Jongen, ,mUn kippetje heeft zeker weer een eitje gelegd en misschien krUgen wU vandaag wel weer zulk heerlUk eten." En er was een eitje en weer werd het in t pannetje gelegd om gekookt te worden en 't vrouwtje beefde toen ze 't deksel oplichtte. En er was weer heerlUk eten, de Jongen rook het maar zUn moeder sprong nog hooger op dan gisteren en riep „Wat heb Ik op mUn.neus? Wat heb lk voor mijn oogen O, groote, genadige goedheid I" „Wel," zei de Jongen, „u hobt een bril op. Moeder I" En ze kon er uitstekend mee zien Wat hadden ze een prettlgen maaltUd. Zoodra ze gegoten had den. ging de vrouw er op uit om werk te zoeken en bracht 'n aardig bundeltje goed thuis. Den volgenden morgen aan 't ontbUt zei de vrouw„Och, als lk slechts genoeg verdienen kon, om ons hutje op te knappen 1 Wat zou ik blU «Un Maar ik vrees, dat het te veel zal kos ten, want het valt haast ln elkaar." Het jonge tje keek bedroefd rond en wees naar de scheu ren, waar regen en wind doorheen konden komen Toen ging WJ naar bulten om te zien of er een eitje was en er was er weer een. En rijn moeder legde t weer ln de pan. Toen t vrouwtjo het deksel oplichtte zag ze weer een heerlUk maal en toen ze omkeek om het haar zoontje te%ertellen, sprong zo zoo hoog dat zU bUna de zoldering raakte. „O, mijn genadige, groote hemelache goedheid!" riep ze uit „Wat ls dat? Wat ls er gebeurd met do vensters en de muren, en alles?" Alle scheuren waren dicht. De muren waren keurig behangen, *t heolo huisje was geschilderd en toen ze naar bulten liepen, zagen ze. dat hun hutje geheel nieuw was en dat het midden ln een keurig tuintje stond. De kleine Jongen liep heen om zUn geluk aan zUn kippetje te vertellen, maar hU kon t ner gens terugvinden. Sn ds moeder «n hst jongefcjg waren niet ar» meer, want de moeder verdiende het brood voor hen beiden en het goedhartige jonger.jp werd een flinke man en de steun en de troost van zijn oude moeder. Van den leeuw, die niet kaal wilde wezen. Heer Leeuw ging eens een wandling doen Bij heerlijk weer ln 't stadsplantsoen En zag, (hij raakte er door van streek), Dat ieder lachend naar hem keek. Hij nam een spiegel thuis ter hand, En kreeg op eens heel erg het land; Zijn fiere kop was bijna kaal, En daarom lachten ze allemaal Toen kocht heer Leeuw een groote pruik, Een prachtstuk was 't, zij stond hem pulk, Daarna ging hij uit wandlen weer, Elk, die hem zag, boog diep zich neer. Maar eens deed hij op straat een val, O lieve tijd, 't was vreeslijk mal, Zijn pruik viel af en heel de stad, Wist, dat heer Leeuw geen haren had. jp. m MiA. vMrnirr'Tir'"- Een aap, een bar ondeugend dier, Had met de pruik het grootst plelzier, En alle beesten lachten luid Den kaal-geworden pronker uit. De Leeuw was niets op sUn gemak, HIJ vluchtte heen met pak en zak Men hoorde of zag hem nimmer meer Hooit kwam ln dlerenstad hij weert

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1929 | | pagina 21