i
GRABBELTON.
VOOR ONZE SCHAKERS.
EVENTJES DENKEN.
RODDEL.
VOOR ONZE DAMMERS.
WARE WOORDEN.
WETENSWAARDIGHEDEN.
Vraagstuk No. 332.
Vraagstuk No. 330.
Vraagstuk No. 331.
Vraagstuk No. 333.
Een kunstwerk.
Veldmaarschalk von Manteuffel, gewezen gouverneur
van den Elzas, waa zeer tegen de Franschen Ingenomen
Aan tafel zittend kreeg hij het eena te kwaad met een
Franschman, die beweerde, dat de Fransche handwerk
man het van dien van alle landen won.
Zoo leelijk is er niets, dat hij er niet wat van
maken zal, zeide de Franschman.
Boos over dezen bluf, trok von Manteuffel zich een
haar uit zijn snor en dit den Franschman aanbiedend,
zei hij kortaf:
Laat hij daar dan eens wat moois van maken.
De Franschman nam het haartje aan en zond het
naar een juwelier in Parijs met mededeeling van wat er
was voorgevallen en met order er wat van te maker
Een week later werd er bij den maarschalk een keurig
doosje bezorgd. Er lag een fraaie doekspeld in, in den
vorm van een Duitschen adelaar, die in zijn klauwen
het haar hield van den snor.
Aan elk der einden hing een gouden kogeltje met de
opschriften: Elzas-Lotharingen en op de borst van den
adelaar stond: Gij houdt ze aan een haar.
Bravo.
De zangeres Bondlni zong in de opera Don Juan bij
de hoofdrepetitie de rol van Zerline. In het eerste be
drijf waar ze om hulp moest roepen, haperde ze telkens
Ze riep niet op den juisten tijd, niet sterk genoeg, zoo
dat er licht muzikale verwarring kon ontstaan. Mozart
klimt nu uit zijn humeur op het tooneel, laat het menuet
herhalen en op hetzelfde oogenbllk, dat de zangeres
moet schreeuwen, pakt hij haar uit alle macht om de
heupen, zoodat ze op een zeer onnatuurlijke manier een
vervaarlijken kreet los liet.
Bravo! riep Mozart zoo moet u schreeuwen!
Begrijpelijk.
Frederik de Groote hield veel van disputeeren, maar
het was niet gemakkelijk, met hem van gevoelen te ver
schillen, want de koning werd spoedig driftig en ont
zag zich niet, zijn tegenstander bij den kraag te pak
ken of hem een schop te geven. Op zekeren dag vroeg
hij aan een hoveling, waarom hij geen deel had geno
men aan een discussie.
Sire, was het vrijmoedige antwoord, het is on
mogelijk zijn meehing staande te houden tegenover een
koning, die zulk een sterke overtuiging heeft en zulke
stevige laarzen draagt.
Ik beoordeel de menschen n
sigaren, die ze rooken.
En ik naar die ze ie offreeren.
(Gemütlicher Sachse.)
de
De Spaansche hof-étiquette.
Ten tijde van Fillps II vormde de studie der hof-éti
quette het hoofdelement in de opvoeding der aristocra
tische Spaansche jeugd.
Eens op een dag was de koningin van: het paard ge
vallen en met haar voet in den stijgbeugel blijven han
gen. Ongelukkig was de eerste stalmeester, die alleen
het recht had, om den koninklijken voet aan te raken,
niet aanwezig en geen der drie en veertig hovelingen, die
van het voorval getuigen waren, durfde de koningin te
hulp komen. Eindelijk bevrijdde een vreemd edelman,
die de wetten der Spaansche hof-étiquette misschien
niet precies kende en er zich in allen gevalle niet aan
stoorde, de koningin uit haar hachelijken toestand. Tot
dank daarvoor werd hij levenslang uit Spanje verban
nen wegens zijn onvergeeflijke indiscretie.
z Ook een verontschuldiging.
Ah. meneer Groen!
Pardon, mijn naam is Zwart!
O, neemt U mij niet kwalijk. Het spijt me, maar ik
ben kleurenblind, ziet U!
Hoe het in duister Afrika gaat.
Het gebeurde in duister Afrika en de neger-prediker
•prak tot het nietige mannetje, die naast tweehonderd-
vijftig pond vrouwelijke vastberadenheid stond:
„Neem jij dis vrouw foor jouw wettig echtgenoot?"
Waarop de man somber antwoordde:
„Ik neem niks nle, i'k wor ge neem!
alfl men haar aanmakte. Etese puntigs juffrouw stond
maatsohappelijk bijna onbereikbaar ver verheven boven
de juffrouw-met-de-Lord-manieren. Want deze laatste
droeg geen hoed, en de hoekige wel. Dus...
Door een wonderlijke speling van het lot, scheen de
juffrouw-met-de-boodsohappentasch de juffrouw-met-den
hoed de aangewezen, persoon te vinden, om haar opge-
«ropt gemoed over uit te storten, en ze zeide pardoes
tegen haar, terwijl ze een minachtend gebaar naar den
kater maakte:
„Ksallenaapworre assiksnappeken wurrom offe se te-
geswourdig brood gane bakke four de katte en de poes-
se. Die diere lusse nessoogoed mulsse of wat anders,
ojeeja, kennervan meeprate, kep al heel wat poesse
gehad, four de muisse snappu, die fratte me sukke
stukke uit me floerkleed, pèhè nouw, maar daggu nouw
datte we die poesse kattebrood gaffe? Pèhè, kennube-
grape, muisso mosse se bikke; nouw, kattebrood, wad
deen mallegekkighaad, enne ze worre d'r mar lui fan,
asse se te feel ete, se motte mal niks fen poesse wille
vertelle, hawrwesmeerepoes, wastunouw?
De juffrouw-met-den-hoed had met stijgende ven
ontwaard iglng den woordenstroom van „dat mensch"
over zich heen laten gaan. Ze was aanvankelijk vast
besloten geweest, geen woord te zeggen, en had daar
om haar 'lippen nog vaster op elkaar geperst. Maar
op één na het laatste woord van de juffrouw-zonder-
hoed deed haar plots overeind schrikken, als ware ze
door een adder gestoken. Haar blikken priemden ala
dolken naar de juffrouw-zonder-hoed, toen ze sner
pend uitbracht:
„Haddu dat tegen mij?"
De juffrouw-zonder-hoed trok even verwonderd een
paar onbeteekenende wenkbrauwen op en zei: „Ja,
nogal wiedes, teuge wie andera, lk seg maar, ee motte
-mol niks fen poesse wille vertelle, h&wwesmeerepoes,
wasuimouw?"
Zoo dit mogelijk ware geweest, zou de hoekige Juf
frouw nog een tintje bleeker zijn geworden, en ze sprak
heel duidelijk:
„U mag anders wellis naar Uzelf kijke, jefrau, je
ben sellef ook soo mooi niet mit je kenijnesnult en je
echellevisooge!"
„Je soort zei je bedoele!", viel de Juffrouw-zonder-
hoed nu eensklaps uit, „Wat haddu nou lneene teuge
mal, uitgemergelde stokvis om een fesoendeluk mins
te beleedige, je bint seker te furnaam daddik teuge je
spreek, hè. angekleede breinaald-mit-je-doole-vlssies-
vreters-gesigt, om een kristemins soomaar pardoes soo
fuil te gaan uitschelde!"
„Nouw, nouw, waddisdatnouallemaal, U mot hier niet
vloeke, jewrauw!", mengde zich de conducteur wel wat
zonderling in het gesprek; deze conducteur voelde als
een vader voor zijn passagiers.
„Wie vloekternauw, wievloekteroauw?", wilde de Juf
frouw-zonder-hoed weten, „Ik laat me tog sekers niet
beleedige deur soo'n bokkebek van een zure haringkop?
Wat heppikergedaan? Sou ik wellis wille wete!"
„Waddeen hieppookriet!", zei de juffrouw-met-den
hoed wild, „As ik niet feels te fesoendelik durfoor was
sou ik in staat zijn je uit te schelde four een schele
mik! Wie is d'r hier begonme met te beleedige, falsaris!
Mo-je-d'r een onnoozel gesigt zien trekke, asof se me
net niet het uitgescholde ik roep de heele wage tot
getuige dattik 'r niks had gedaan en dat ze soo maar
tegen me zegt „ouwe smeerpoes"! Nouw, nouw vraag
ik U, conducteur, ken U dat over je heen late gaan,
as zoo'n scheel konijn je as fesoendeluk mens soo ge
meen verastranteert?"
„Mja", zei de conducteur diplomatiek en diepzinnig.
„Waddeen leugebeest!", riep de juffrouw-zonder-hoed
heftig verontwaardigd, „Ik sou dat mi rakel-mlt-d'r-
vaaddoeke-gezicht hebbe uitgescholde foor „ouwe
smeerpoes?!" Nou nog mooier! Mens, je mot je oore
us na late kijke, ik zee toch ommers niks anders dan
dat ik wellis meer een poes had? Wie praat 'r nouw
van een smeerpoes?"
Toen barste er een bulderend gelach in den tram
wagen los. Het misverstand was opgelost De tram
minderde vaart. De conducteur riep een halte af. De
juffrouw-met-den-hoed stond op en begaf zich met
stijve schreden naar den uitgang. Alle passagiers, mits
gaders de juffrouw-zonder-hoed en de conducteur waren
lucht voor haar. Pas toen ze veilig en wel op straat
stond, gilde ze naar de juffrouw achter het glas van
deni zich ln beweging zettenden tram: „Kenijnesnult !!i
Hetwelk de Juffrouw-zonder-hoed onmiddellijk en ad-
rem beantwoordde met een verwijzing naar een van
haar eerste benamingen voor haar tegenstander: „Pas
maar op dat je geen steek laat valle, roestige breinaald!"
Suffragette: Wij vrouwen hebben
#echt op het volle loon van een man.
Stem: Ja, zeker. Maar dan moet te
ÏM eertt zien te trouwenl
(Builetm.)
De jaargetijden zijn zusters; déérom kunnen ze het
wellicht zoo slecht met elkander vinden.
o
Het jonge boompje moet zoo lang aan een stok vast
gebonden blijven, tot het recht is opgegroeid en zijn
stam zoo sterk is, dat de wind het heen en weer kan
schudden, doch niet meer buigen of breken.
o
Ga in droeve dagen niet in het donker zitten; laat
licht en lucht tot u doordringen; weer deze niet van u,
vraat ze zijn eeuwige geneeskrachten!
De geleerde man ia bi), die geleerd heeft hoe te leven
o
Groote mannen kennen het best eigen gebreken, de
kleinen eigen... voortreffelijkheden.
o
Men vergeeft ook in zaken veel aan de llluslën, die
troosten, wanneer men het te kwaad heeft gekregen
met de werkelijkheden, die niet troosten.
o
Het samenleven is den menschen een behoefte; groot
leed echter of groote vreugde maakt het hun tot een
weldaad.
Onderwijzer: Hou op! Ben ft? een
kerel! Ik weet zeker, dat je moeder niet
zou huilen voor zoo'n beetje pijn!
TongenZoo? Zij begint altijd al te
huilen, voordat vader haar slaat.
(Bulletin.)
Ja het U bekend:
dat er in Australië 80.000 families zijn die Bchapen
houden?
dat deze tezamen ca 100.000.000 schapen bezitten?
dat het duurste dier, om in gevangen staat te onder
houden is de walrus?
dat deze in den Londenschei# dierentuin voor f 6000
per jaar opeet?
dat men hiervan 3 olifanten kan onder houden?
van S. Loyd- (1869).
Zwart: 5.
abcdef gh
Wit: 4.
De diagramstand in cijfers moet zijn: Wit KM, Dc4,
Pf8, pion f7. Zwart Kh8, Lal, en drie pionnen op g4,
g7 en h7. Wit speelt en geeft op brillante wijze mat
in drie zetten. Een probleem zooals Loyd ze kon maken!
OPLOSSING PROBLEEM Na 328,
van S. Loyd. (1876).
De diagramstand was: Wit Kh.4, Tel, Lg3, Pg2 en
twee pionnen op a7 en b7. Zwart Khl, Lgl en La8. Wit
.speelt hier een verrasseniden sleuteizet b7a8, vraagt
Paard bij zijn promotie. Zwart L Kg2x. Nu wit 2. Pb6,
waarpa op lederen zet van zwart mat volgt! Een echte
„reuze-trua" la Loyd. Wat men noemt een „pro
bleem-spektakel".
HET TELLEN DER VARKENS*
Een jongen vroeg aan een boer hoeveel varkens of
hij had. „Dat mag je zelf uitrekenen", antwoordde de
pientere boer. „Als ik er ééns zooveel had, en nog 's
half zooveel en zeven op den koop toe, dan zou ik er
32 bezitten".
Hoeveel varkens had de boer in kwestie?
NOG EENS EEN EIEREN-PROBLEEM.
Een: boerin, die eieren verkocht, verkocht aan haar
eersten klant de helft van haar voorraad plus één ei.
Aan haar tweeden klant verkocht zij de helft van wat
dj ov.rhl.ld plu* m h*li «1. Au m dudaa klut
Daar was eens een juffrouw Roddel,
Die trouw de laatste nieuwtjes wist,
Die alle stiekeme schandaaltjes
Heel haarfijn steeds had uitgeviacht,
Zoodat ze van haar medemenschen
Een aardig boekje los kon doen,
Maar, weet U, altijd in vertrouwen,
Want ze stond erg op d'r fatsoen!
Ze kon behoorlijk fantaseeren,
Maar was niet wat je noemt „astrant",
En als er wat viel te beleven
Hield zij de touwtjes in de hand!
Dan dansten al de brave buurtjes
Als poppen ln een poppenkast,
Maar Juffrouw Roddel was verstandig,
Dus zij had weinig overlast!
Ze gnuifde achter haar gordijntjes,
Wanneer er wat te gnuiven viel.
Ze was van buitenaf bekeken
Een onbevangen brave ziel.
„Och, buurvrouw, laat de menschen praten,
„Er wordt van jou zoo veel gezegd,
„En hoe ze daar nu toch aan komen,
„Och, mensch, wat is de wereld slecht!"
„Ik zei-nog gister tegen Jansen,
„Wat is een praatje gauw verteld,
„Maar om een ander te bekladden?
„M'n lieve mensch, nog voor geen geld!
„En daarom dit, maar ln vertrouwen,
„Hebt U er ook al van gehoord,
„Ze zeggen, dat dat kind van
„Vult U maar in, ik zeg geen woord!"
O krom getrokken juffrouw Roddel,
Wat maak jij and'ren 't leven zuur,
Je handelt in bedorven waarheid,
Je hebt schandaaltjes zelfs te huur!
Onthoudt dan dit, maar in vertrouwen,
Is je bestaan nog wel wat waard,
Want, juffrouw, zedelijk en maatsdhapp'Ujk
Ben je al lang failliet verklaard!!
Mei. KROES.
(Nadruk verboden.)
verkocht zij weer de helft van haar overgebleven eieren
plus nog een ei; toen had zij niets meer over.
Natuurlijk brak zij nooit een ei!
Hoeveel eieren had zij oorspronkelijk?
OPLOSSINGEN DER PUZZLES
uit ons vorig nummer.
No. 330. „DE GEZAMENLIJKE MAALTIJD".
Natuurlijk moest Willem 7 stuivers en Jan slechts
1 stuiver hebben.
No. 827. „DE DOORGESCHRAPTE CIJFERS".
De kruisjes geven de cijfers aan die doorgeschrapt
zijn. Natuurlijk zijn er meerdere soortgelijke oplossingen
te vinden.
xll
83x
XXX
77x
XXX
1111
In de opgave werd abusievelijk vermeld, dat de som
der cijfers 20 moest zijn, de oploss(t)ers zullen wel be
grepen hebben, dat dit onmogelijk was.
van Ir. W. Vriflandt, Dordrecht
Zwart: 7.
Wit; 7.
De diagramstand in cijfers behoort te zijn: Zwart 6
schijven op 8, 9, 13, 17, 19, 30 en een dam op 15. Wit
6 .schijven op 31, 33, 87—39, 41 en een dam op 40. Wit
speelt en wint!
OPLOSSING PROBLEEM No. 329,
van A, M. 01 s e n, Rotterdam.
De diagramstand in cijfers was: Zwart vijf schijven
op 6, 11, 22, 29, 45 en een dam op 50. Wit vier schijven
op 26, 32, 43 en 49, een dam op 25. Wit speelt hier 2$—
34!, 3228, 43—39 en 26—31, wint in een aardige»
elotatand.
Een dure „t".
Hij was een zeer precies man en erg op de letter ge
steld. Toen hij dus in het restaurant zijn rekening
kreeg en zag, dat de kellner het woord „omelette" met
één „t" had gepeld, riep hij den man bij zich, wees op
de nota en zei vermanend, terwijl hij naar de bewuste
fout wees: „Kijk, zie je dat, omelette met één „t". f 1.20."
„Je, meneer," zeide de kellner beleefd.
„Nou, dat deugt toch niet!" mopperde de preciese
man, „Maak er omelette met twee „t" van!"
„Uitstekend meneer," zei de kellner en veranderde
de rekening. Toen las de preciese meneer:
„Een omelette met twee thee ,f 1.50."
Goed van gezicht.
„Jij hebt toch voortreffelijke oogen."
„Koe weet u dat?"
„Wel, sinds ik jouw «en tientje geleend heb, zie Je mij
&1 op een kilometer afstand aankomen."