11(11(11 BidfS-
Ijzeren Grendelen.
S. COLTOF - Den Helder
Voile en Mousseline Japonnen
Uitgevers: N.V. v.h. TRAPMAN Co., Schagcn.
Eerste Blad.
BOERDERIJ en \EEHOUDERIJ
Groote sorteering.
Zaterdag 25 Mei 1929.
SCHAEER
72ste Jaargang No. 8463
COURANT.
pit blad verschijnt viermaal per week: Dinsdag, Woensdag, Donder
dag en Zaterdag. Bij inzending tot 'b morgens 8 uur, worden Adver-
tentiën nog zooveel mogelijk in het eerstuitkomend nummer geplaatst.
POSTREKENING No. 23330. INT. TEI.EP. No. 20.
Prijs per 3 maanden fl.65. Losse nummers 6 cent. ADVERTEN-
TlëN van 1 tot 5 regels fl.10, iedere regel meer 20 cent (bewijano,
inbegrepen). Grootere letters worden naar plaatsruimte berekend.
DIT NUMMER BESTAAT UIT ZES BLADEN.
VEENKOLONIALE HA VEEZIEKTE
Wat gaat alles toch snel in de natuur. De gure
februaridagen heugen ons nog heel goed en al
scheen toen alles wat buiten groeit ten doode opge
schreven, nu bloeien struiken, heesters en boomen
lyeer en lachen de groenende weiden met het grazen
de vee ons tegen. Wel laat de stand van het gras hier
jb'n daar nog wel wat te wenschen over, doch met dit
mooie, zomersche weer komt er iederen dag beter
schap. Ook het bouwland heeft weer dat frissche
«oen, dat ons in de maanden April en Mei zoo kan
Dikoren. Haver, gerst, vlas, boonen en erwten, al
opze voorjaarsgewassen, ze zijn zoo intens groen en
houden beloften in van rijke vruchtzetting. Jam-
ïher, heel jammer, dat nu ook weer wanklanken
worden gehoord in dit, verrukkelijke spel van de
lente. Reeds drie maal ééns in den Anna Paulow-
liepolder en twee malen op Wieringen werd onze be
langstelling gevraagd voor een bijzonder verschijnsel
\n den groei der voorjaarsgewassen en telkens moes
ten wij constateeren, dat de Veenkoloniale haver
ziekte oorzaak was van het wegsterven der jonge
faaverplantjes. Drie bouwers vroegen ons daarover
inlichtingen, doch zonder twijfel zal het verschijnsel
zich bij meerderen voordoen, vooral op de lichtere
gronden, zoodat wij het raadzaam achten ditmaal
jjens een artikeltje te schrijven over deze ziekte.
Zij die geregeld de praatavonden hebben bezocht,
hebben door de vertoonde lantarenplaatjes misschien
nog wel een duidelijk beeld in het geheugen van de-
ge ziekte en aangaande de oorzaken en de bestrij
dingswijze daarvan zijn toen ook volledige mededee-
lingen gedaan. Niettemin zullen vele anderen dit ac-
tueele artikeltje toch wel met belangstelling willen
lezen.
De Veenkoloniale haverziekte behoort tot de bodem-
tlekten, die den laatsten tijd zeer veel van zich doen
spreken. De ziekte dateert van 1904 en 1905 en werd
ixpt eerst geconstateerd op de haverakkers, vooral in
onze Veenkoloniën. De opbrengst werd op sommige
akkers zeer klein en de landbouwers spraken van
„moeheid" van den grond, en omdat de ziekte bij ha-
vjar zoo sterk op den voorgrond trad, noemde men
haar: ,de Veenkoloniale haverziekte". De ziekte
beperkte zich niet alleen tot de veenkoloniën, doch
werd ook op andere grondsoorten waargenomen, niet
alleen in ons land, doch ook in het buitenland.
De landbouwwetenschap ging zich met de zaak be-
ïpoeien en knappe koppen als Prof. J. Aberson te Wa-
geningen, Prof. N. Söhgen te Wageningen, benevens
de Prof. Sjollema en Hudig, allen verbonden aan de
Landbouwhoogeschool, trachten de oorzaken van de-
te ziekte na te gaan. Ik zal de conclusies, waartoe de
Reeren kwamen, niet in zijn geheel vermelden. Wel
v[i\ ik even memoreeren, dat deze nog al afwijken
"in elkaar, ja, op enkele punten zelfs lijnrecht met
kaar in strijd zijn. Wie het bij het rechte eind heeft
aat niet aan ons te beoordeelen, doch wel meenen
Ij ongestraft deze conclusie te mogen neerschrijven:
Otrent de oorzaak dezer ziekte staat nog zeer weinig
voluut vast. Laten wij de Professors dus nog maar
inigen tijd in hun laboratoria alleen, en begeven wij
in dien tijd naar het veld, om het ziektebeeld
eens nauwkeurig te omschrijven.
FEUILLETON
Naar het En gel ach
van
STEEL M. DELL.
59.
Juli bracht hitte Intense, drukkende, windstille hitte,
en Jeanie verslapte weer.
Iederen morgen hing er een koperkleurige mist op see,
dia den horizont en de voorbijgaande schepen aan het
<^Sg onttrok. Vreemde stemmen riepen door den mist,
M&nen floten voortdurend tegen elkaar.
„Precies menschen, die elkaar verloren hebben," zei
Jeanie eens en de vergelijking bleef langen tijd in
Avery's phantasie hangen.
Dn dan voer op een zonnedag een plelzierboot dicht
langs de kust. Het orkest aan boord speelde „The Little
Grey Home in the West" en plotseling vulden Jeanie's
oogen zich met tranen.
Avery nam er in den beginne geen notitie van, maar
toen de laatste accoorden over het water wegstierven,
boog zij zich naar het kind toe.
„Wat is 1er, lieveling?" vroeg zij teeder.
Jeanie liet haar hand in de hare glijden. „O, verlang
Je nooit naar Piers?" prevelde zij droevig. „Ik wel!"
Het was de eerste maal, dat zij zijn naam uitsprak
tegen Avery, sedert zij hem nu bijna een jaar geleden
verlaten hadden, en nauwlijks was de naam over haar
lippen of zij maakte haar verontschuldigingen.
„O, vergeef me, lieveling! De woorden zijn mij ont
snapt!"
„Lieve schat!" prevelde Avery met een kus.
Een lange stilte volgde. Avery's blik was strak ge
richt op het dichte witte waas, dat den horizont om
sluierde. In haar brein klonken weer Maxwell Wynd-
ham's woorden: „Geef haar alles, wat zij hebben wil!
Het is alles, wat u nu voor haar doen kunt!"
Maar achter die woorden was iets, dat Ineenkromp
en trilde als een bang gemaakt kind. Kon zij haar dit
éêne geven? Kon zij? Kon zij?
Het zou beteekenen het openscheuren van een wond,
die nauwlijks dicht was. Het zou beteekenen het weer
tot het leven terugroepen van een bitterheid, die nauwe
lijks voorbij was. Het zou beteekenen het zou betee
kenen
„Avery, lieveling!" Zacht kwam Jeanie's stem ln haar
opgewonden gedachten.
Gewoonlijk in 't begin van Mei, dus nu wat later,
bij 't verschijnen van het vierde blad, dus als de plan
den ongeveer 10-15 c.M. hoog zijn, en pas zijn uitge
stoeid, komen in het gewas (het meest in haver) gele
plekken voor, alsof daar de grond slechter zou zijn,
minder voedsel bevat, koud en nat is, in vergelijking
met het omringende donkere groene gewas. Bezien
wij de aangetaste haver in opeenvolgende stadia, dan
zien wij de geel wordende bladeren slap hangen en
zich op de slapste plaats met een scherpe vouw zich
ombuigen. Ze „k n i k k e n". Vanaf de randen der
bladschijven gaat 'n eigenaardige gTauwe tot grauw
gele verdorring pleksgewijze uit, die meestal bij den
knik het hevigst wordt. De bladspitsen blijven
groen en worden eerst door de verdorring aange
tast, wanneer de geheele bladschijf reeds verdord
is. Opmerkelijk is, dat het bladgroen op de geelwor-
dende bladschijven nog zeer lang langs de hoofd
nerven kan stand houden, zoodat deze soms een ge
streept uitzien kan krijgen.
Bij gerst en tarwe zijn de verschijnselen ongeveer
eender; bieten krijgen licht gele gevlekte bladeren,
waaruit de eigenaardige welving van het bietenblad
langzaam verdwijnt. Zieke aardappelen hebben even
eens geel loof, met vlakke en weinig gewelfde bla
deren. Boonen en erwten zijn ook eigenaardig geel.
De geelkleuring gaat reeds dadelijk gepaard met een
vertraagden groei.
Meenende, door chili te geven, de stand ta verbe
teren, ziet men tot zijn schrik daardoor de ziekte
zelfs toenemen, De planten, die eerst geelgroen,
daarna geelachtig waren, verdorren zelfs, wat te
meer afsteekt tegen de gezonde donkergrauwe om
geving. Later krijgen de dorre planten wat groen
blad en schieten zelfs in de aar. Als men echter goed
de zieke plek beschouwt, zal men evenwel tot de over
tuiging komen, dat de stand daar veel te wenschen
overlaat en dat naar evenredigheid veel minder hal
men op den vierkanten meter voorkomen, dan op
den gezonden grond. Oogstte men de plekken afzon
derlijk, dan zou men het verschil zeer duidelijk
waarnemen, doch nu alles door elkaar gaat van zie
ken en gezonden bodem, nu vallen de verschillen
weg. Maar jaarlijks worden de zieke plekken groo-
ter, ze breiden zich uit en na eenige jaren valt het
niet meer te loochenen, dat de totale opbrengst veel
minder is geworden, dat er gröote plekken zijn, die
niet meer geven dan een misoogst. Dan is het ha-
ververbouwen uit en tracht men zijn toevlucht te ne
men tot andere gewassen, waarvan de opbrengst ech
ter ook al niet meevalt.
Dat het bedrijf hieronder lijdt, zal wel niemand be
twijfelen. Er zijn dan ook op de zandgronden veel
boerderijen, waar men door deze ziekte aan het suk
kelen is geraakt. Prof. Hudig, Directeur van het Be-
drijfslahoratorium voor Grondonderzoek, vertelt van
een bedrijf, groot 30 H.A., waarvan ongeveer 17 H.A.
zoo ziek was, dat telkens, wanneer er haver ver
bouwd werd, dooreengenomen pl.m. 12 H.A., een
vermindering van ruim 50 gaven, terwijl de ove
rige 5 H.A. weinig meer dan een misoogst produ
ceerden. Op zulk land het is duidelijk kan geen
haver meer verbouwd worden. Deze boerderij was
geheel gezond geweest, „langzaam had de ziekte zich
uitgebreid".
Hoe en waardoor is dat geschied? Laten wij een
oogenblik prof. Hudig aan het woord. Ik doe dat
omdat deze het meest zijn theoretische beschouwin
gen "over het ontstaan der ziekte onder de landbou
wers heeft gebracht. Welnu dan, prof. Hudig wil de
oorzaak toeschrijven aan de bemesting, waardoor de
humusstoffen van den bodem op een bepaalde voor
de plant schadelijke wijze veranderd zijn. Nu worden
in de Veenkoloniën, waar deze ziekte veel voorkomt,
groote hoeveelheden kunstmeststoffen gebruikt.
Vooral slakkenmeel en chilisalpeter, benevens af en
toe een gift aan kalk. Nu behooren deze meststof
fen tot de physiologisch basische meststoffen.
Nu niet de courant wegleggen, geachte lezer. Pro
fessors spreken geen gewone taal. Voor den door-
snee-mensch zijn zij wat moeilijk te volgen. Vandaar
dat ik zal probeeren deze uitdrukking physiolo
gisch basische meststoffen eens nader te verkla
ren. Jongelui die de landbouwschool of een land-
bouwcursus hebben bezocht, zullen mij wel begrij
pen. En voor hen, die nog nooit geen landbouwon
derwijs hebben gehad is het toch ook geen heksen
werk. Welnu dan, daar gaan we: Wanneer men
scheikundig nagaat waaruit onze bemestingszouten
bestaan, en welke stof(fen) de plant hieruit opneemt,
komt men tot het inzicht, dat er noodzakelijkerwijs
in den bodem stoffen moeten achterblijven, die daar
een scheikundige werking kunnen uitoefenen. Zoo
bestaat Chilisalpeter uit Na N03. De plant neemt uit
het bodemvocht, waarin dit zout is opgelost de N03
(stikstof) op, terwijl de Na (natrium) in den grond
achterblijft. Dit natrium is een metaal dat niet als
zoodanig in den grond achterblijft, maar een ver
binding aangaat met water tot Na OH. Dit Na OH is
een base of een loog, en staat in de scheikunde te
genover een zuur. Hoe meer N03 de plant uit het
bodemvocht tot zich neemt, hoe meer de bodem met
een base of loog wordt verrijkt. Of met andere woor
den: hoe meer met chili wordt bemest, hoe basischer
of de bodem wordt. Hoe het in dit opzicht met an
dere meststoffen is gesteld, moge blijken uit onder
staand staatje:
Meststof.
De plant neemt op: ln den bodem blijft achter:
Chili Na N03
Zwavelzure Ammoniak (NH4)2 S04
Kalksalpeter (Norge) Ca OH N03
Ammonsalpeter NH4 N03
Kalkstikstof Ca (CN)2
Ureum Co (NH2)2
Slakkenmeel Ca3 (P04)2 CaO.
Superfosfaat Ca H4 (P04)2 Ca S04
Patentkali K2 Mg. (S04)2
N03
NH4 (omgezet)
N03
beide
CN. omgezet
NH2 omgezet
P04
P04
K—Mg.
NaOH i
H2 So4 (zuur)
Ca (OH)2 (base)
geen van beiden
Ca (OH)2 (base)
H2 Co3 ((zwak zuur)
Ca (OH)2 (base)
CaSo4 (zuur)
H2 So4 (zuur)
Uit het bovenstaande valt af te leiden, dat de mest
stoffen zich in den grond verschillend gedragen.
Daar nu door de levenswerkzaamheid (physiologie)
van de plant een deel van het bemestingszout wordt
opgenomen en de rest in den bodem achterblijft,
waardoor deze een zekere reactie ((zuur of alcalisch)
kan krijgen, spreekt men van physiologisch zuur en
physiologisch basische zouten.
Tot de physiologische basische rekent men dan
KANAALWEG 141-142-132.
Avery keerde zich om en keek haar aan het teere,
lieve gezichtje met de van liefde stralende oogen.
•„Het was mijn bedoeling niet je pijn te doen," fluis
terde Jeanie. „Denk er niet meer aan."
„Verlang je zoo erg naar hem?"
Jeanie's oogen stonden weer vol tranen. Zij probeerde
te antwoorden maar haar lippen trilden. Zij wendde
haar gelaat af en bleef zwijgen.
De hitte werd bijna onverdraaglijk. In den middag
kreeg Jeanie een aanval van kortademigheid en hoes
ten. Zij kon geen rust vinden en Avery leefde in voort
durende angst voor een tweede bloedspuwing
Deze bleef echter uit en toen de avond eindelijk
kwam met de gezegende frischheid van den naderenden
nacht, was Jeanie zoo uitgeput, dat zij 9iet meer dan
fluisterend spreken kon. Zij lag bleek en stil, nauwlijks
bij bewustzijn, alleen haar moeilijke ademhaling verried
nog het leven, dat zoo laag weggevloeid was.
Toen de verpleegster kwam, keek zij heel ernstig,
doch na een tijdje, waarin de wind met toenemende
frischheid uit zee binnenwoei, wendde zij zich tot Avery
en zeide: „Ik geloof, dat zij weer bijkomen zal."
Avery knikte en sloop weg.
Er was niet veel tijd meer over. Zij liep vlug naar
het postkantoor en schreef met trillende vingers een
telegram:
„Jeanie verlangt naar je. Wil je komen? Avery."
Zij stuurde het telegram naar Rodding Abbey. Zij wist,
dat het vandaar doorgezonden zou worden.
Toen zij den volgenden ochtend van een wandeling
thuis kwam de verpleegster had aangeboden tot den
middag te blijven en Jeanie, die goed geslapen had,
voelde zich veel beter vond Avery een telegram op
tafel en daarnaast een manriepet.
Zij nam het telegram op, scheurde het open en las:
,„Zeg aan Jeanie, dat ik vandaag kom. Piers."
Boven bij de trap ging een deur open. Een stem
sprak: „Ik zal terugkomen, mijn koningin. Maar ik
moet mijn opwachting gaan maken bij de vrouw des
huizes, anders zal zij boos worden. Herinner je je de
Avery-symphonie? Die zullen we straks nog eens spe
len."
Een lichte stap volgde op de stem. Reeds was hij op
de trap. Hij kwom al3 een stevige jongen naar haar
toe gesprongen. Een oogenblik dacht zij, dat hij zii
armen om haar heen zou sla-.n. Maar hij bleef stai-:
„Wat zie jij er ziek uit!" zrkie hij.
Dat was zijn geheele begroeting en in hetzelfde oogen
blik zag zij, dat het zwarte haar boven zijn voorhoofd
doorzilverd was. Het gaf haar een schok zooals geen
woord oif daad van hem zou hebben kunnen doen.
Roerloos bleef zij een oogenblik hem aanstaren. Dan
stak hij haar stijf zijn hand toe. Maar zij kon geen
woord uiten. Zij had een gevoel alsof zij ln tranen zou
uitbarsten.
Hij nam haar hand. Zijn donkere oogen ondervroegen
haar, maar zeiden hem niets. „Het is in orde," zeide hij
vlug. „Ik kom Jeanie opzoeken. Dat zal ik niet vergeten
Het was heel mooi van je mij te telegrafeeren. Maar je
je bent toch heusch niet ziek wel?"
Neen, zij was niet ziek. Zij hoorde het zichzelf zeggen
met een stem, die zij niet kende. En al dien tijd door
had zij een gevoel alsof haar hart dood bloedde.
Hij liet haar hand los en richtte zich met zijn oude
vrijmoedige arrogantie op. „Mag ik wat te eten heb
ben?" vroeg hij. „Ik heb je telegram vanochtend pas
gekregen. Ik zat te ontbijten, maar ik heb het in den
steek moeten laten, om den trein te halen. Dus heb lk
feitelijk niets gehad."
Zij ging hem voor naar de kleine zitkamer, waar de
lunch klaar stond. HU ging aan de tafel zitten en zij
bediende hem bijna zwijgend, maar niet langer verlegen.
Zij ging zitten en nam een heel klein stukje koude
kip.
„Zeg, dat eet je toch zeker niet heelemaal op?" riep
hij uit
Zij moest weer lachen.
Hij lachte ook zijn jongensachtigen lach en onmiddel
lijk was al de electriciteit van een paar oogenblikken
te voren uit de atmospheer verdwenen. Hij boog zich
voorover en legde een vleugel van de kip van zijn bord
o phet hare.
„Luister eens, Avery. je moet eten! Het is absurd.
Allo, vooruit, als een verstandige vrouw!"
Er klonk geen teederheid in zijn toon, maar zij ge
hoorzaamde vreemd genoeg aan het bevelende erin en
begon zwygend te eten.
Piers at ook op zijn gewone, vlugge manier, keek
haar een paar maal aan, doch maakte geen verdere op
merkingen.
„Vertel me eens wat van Jeanie!" zeide hij ten slotte.
„Hoe is zij zoover gekomen? Kunnen we niet iet3 voor
haar doen met haar naar Zwitserland gaan of zoo
iets?"
Avery schudde het hoofd. „Kan je dat niet zion?"
„Ik zie een heele boel." zeide hij raadselachtig. „Het
ia hopelcos niet? Wyndham heeft het me verteld.
Maar ik gelcof niet in hopelooze dingen."
Verwonde: ;1 door z5jn tcon keek Avery hem aan. „Zij
is ar ervend." zeide 7.!j.
„rk geloof niet in den dood ook," zeide Piers op den
toon van iemand, die de wereld uitdaagt. „En luister nu
Chili, kalksalpeter, Norgesalpeter, kalkstikstof en
slakkenmeel en tot de physiologisch zure: zwavel
zure ammoniak, patentkali en superfosfaat.
De in den grond achtergebleven base doet nu de
humus zoodanig veranderen, dat deze een verkeerde
rol-gaat spelen, vermoedelijk doordat hij gelegen
heid biedt voor 't ontstaan van een cultuur van be
paalde organismen. Het recept om de zieke gronden
weer gezond te maken, is nu zeer eenvoudig.
In de eerste plaats zal men op zieke gronden al-
calische meststoffen zorgvuldig moeten vermijden.
Kalk is vooral uit den booze en inplaats van de ge
bruikelijke Chilisalpeter kiest men den physiolo
gisch zuren zwavelzuren ammoniak. Verder zal men
het basisch slakkenmeel moeten vervangen door het
zure superfosfaat. Waar men dus jaren lang steeds
alcalisch mestte, moet men nu dus zure meststoffen
kiezen en een voorraad gezonden humus in den bo-
c'em trachten te verkrijgen door groene bemesting.
Als in deze het evenwicht weer hersteld is dan ge-
bruike men alcalische en zure bemesting om en om.
Verder onthoude men dat lichte gronden het ge
voeligst zijn voor fouten in de bemesting. Deze tre
den daar al heel spoedig aan het licht. Zware gron
den hebben een grooter bufferend vermogen. Die
kunnen wel tegen een stootje. Fouten in de bemes
ting treden daarbij niet zoo spoedig aan het daglicht.
Tenslotte, ik heb nu de Veenkoloniale ziekte be
sproken en U iets vertelt van het ziektebeeld der ge-
eens, Avery. Laten we alles ter wille van het kind zoo
goed mogelijk maken. Zij heeft altijd een beroerd leven
gehad. Laten wij haar een gelukkig einde geven
wat?"
Hij stond plotseling op en liep naar het raam.
„Laten we in 's hemelsnaam niet bedroefd zijn!" ging
hij bijna heftig voort „Het is zoo mooi om gelukkig te
gaan! Laten wij het spelletje spelen! Ik weet, dat je het
kan. Je bent altijd moedig geweest. Laten we haar alles
geven, wat zij graag hebben wil, en nog wat meer ook.
Wat zeg je ervan, Avery? Ik zeg het niet voor me zelf."
Zij begreep niet precies wat hij vroeg, maar zij durfde,
dat hem niet te zeggen. Zij bleef zwijgend zitten.
Plotseling keerde hij zich om en kwam naar haar
toe. „Wil je het doen?"
Zij sloeg haar oogen naar hem op. Zij was doosbleek.
Hij maakte een van zijn vlugge gebaren. „Doe dat
niet!" zeide hij heesch. „Je laat me me zoo'n bruut voe
len. Kan je me niet vertrouwen je houden, alsof je
me vertrouwt ter wille van Jeanie?" Zijn hand klem
de zich vast aan den rug van haar stoel. Hij boog zich
naar haar toe. „Het is maar voor den schijn. Je zult
het natuurlijk vreeselijk vinden. Maar denk je, dat lk
het zoo prettig vind? Dacht je, dat ik het je om een
andere reden aandoen zou?"
Iets in zijn gezicht of zijn stem trof haar. Zij voelde
weer die vreeselijke pijn aan haar hart, alsof het blced
er met iederen klop uit wegvloeide.
„Ik weet niet wat lk je' zeggen moet, Piers," zeide zij
eindelijk.
Hij beet ongeduldig op zijn lippen, maar het volgende
oogenblik bedwong hij zich. „Ik vroeg iets moeilijks van
je. Voor mij is het evenmin bijzonder makkelijk, in som
mige opzichten misschien nog moeilijker zelfs. Maar
toen je me dat telegram zond, heb je moeten weten, dat
iets dergelijks onvermijdelijk was. Wat je misschien
niet wist was dat Jeanie bitter bedroefd is over onze
vervreemding. Zij wil ons weer bij elkaar brengen. Wil
je dat toestaan? Wil je dat spelletje met me spelen?
Het zal niet voor lang zijn."
Zijn oogen keken recht in de hare. Avery had een
gevoel alsof de klove tusschen hen zich verbreed had
tot een onmetelijken afgrond. Vroeger had zij hem kun
nen lezen als een open boek; maar thans had zij niet de
geringste aanwijzing voor zijn gevoelens of zijn motie
ven.
„Zal het alleen maar alsof zijn?" vroeg zij eindelijk.
..Precies," zeide hij, maar zij meende, dat zijn stem
bij die woorden hard klonk.
Een vreemde rilling doorhuiverde haar. Zij bracht
har.r hand aan hcar keel. ..Piers ik weet het niet
11c ben bang Zij hield zenuwachtig op.
,Wees niet bang. Er is niets zoo lafs als vrees. Willen