Aliiiisi Nieiss
DE
DE LELIE
GEESTELIJK LEVEN.
IJzeren Grendelen.
De Hollandsche Huismoeder
Uitgevers: N.V. v.!i. TRAPMAN Co., Scliagcn.
Eerste Blad.
De waarde van het geloof.
JJ
Zaterdag 1 Juni 1929.
72ste Jaargang No. 8467
ÜRAWT.
Dit blad verschijnt viermaal per week: Dinsdag, Woensdag, Donder
dag en Zaterdag. Bij inzending tot 's morgens 8 uur, worden Adver-
tentien nog zooveel mogelijk in het eerstuitlcomend nummer geplaatst.
POSTItEKCNlNC No. 23330. INT. THï.r.r. Mo. 20.
Prijs per 3 maanden fl.65. Losse nummers 6 cent. AÜVERTEN-
TIcN van 1 tot 5 regels f 1.10, iedere regel meer 20 cent (bewijsno.
inbegrepen). Grootere letters worden naar plaatsruimte berekend.
DIT NUMMER BESTAAT UIT ZES BLADEN.
Dit artikel zal gewijd zijn aan de bespreking van
3 groote beteekenis van „het geloof" in het leven
der menschen. Ik schrijf het, naar aanleiding van
den brief, dien ik ontving uit Warmenhuizen, waar
over ik in een der vroegere artikelen reeds een en
ander opmerkte.
De lezers zullen zich herinneren, dat de briefschrij
ver uit Warmenhuizen mij zeer naief noemde, om
dat ik nog geloofde in de mogelijkheid van heil
zame uitwerking van het boek „Van het Westelijk
front geen nieuws."
Welnu, in denzelfden brief zegt hij: „Ik ben geen
menschenhater. Het geloof in de menschheid begint
me echter zoo langzamerhand te begeven. Men moet
in deze wereld een lekker leven leiden of grenzen-
loos naief zijn. Bezit men die gebenedijde eigen
schappen niet, dan is de toekomst zeer donker. Een
moderne Johannes de Dooper zou misschien nog wat
kunnen bereiken, maar de Radio zou niet tot zijn
beschikking zijn. Bijgevolg zou zijn stem toch weer
in de woestijn verklinken. Het lijkt mij toe, dat het
huidige Europa met zijn gansche beschaving op weg
is te verdwijnen. De alcohol, de geslachtsziekten, de
machtwellust, het kapitalisme, de kerk en het mi
litarisme, al die booze machten spannen samen om
de menschheid ten onder te brengen. Nergens is een
lichtpunt van beteekenis. Groote schrijvers of spre-
kers of profeten zijn er niet of krijgen geen kans
om naar voren te komen in hun leven. Na hun
ilood ja, dan worden zij verheerlijkt; zie naar
Tolstoï. Het pessimisme werkt overheerschend. Voor
optimisme is feitelijk geen plaats in het menschelijk
leven; hoe jammer!"
Dit alles klinkt wel zéér ontmoedigend en ik ben
van meening, dat hierin niet alleen vertolkt is, wat
leeft in 't gemoed van hem, die deze woorden
schrijft, maar ook wat is de wezenlijke overtuiging
van zéér velen. Ik zie overal om mij heen, soms
min cf meer gemaskeerd, datzelfde gebrek aan ge
loof in de menschheid, waarvan de briefschrijver
gewaagd.
Dit betreur ik. Ik beschouw dit als een ramp
zalig verschijnsel en acht 't mijn taak er over te
schrijven, want ik ben van oordeel dat ongeloof in
de menschheid een heilloozen, verlammenden invloed
uitoefent.
Ik wil nu beginnen met het bespreken van de waar
de van het „geloof" in het algemeen. Daarnó. zullen
FEUILLETON
Naar het Engelsch
van
ETHEL M. DELL.
HOOFDSTUK VII.
DE PLAATS VAN BEROUW.
Als een prins in maskeradekostuum! Hoe levendig
was het beeld; dat deze woorden voor Avery's geest op
riepen. De koninklijke houding van zijn lichaam, de
feillooze regelmaat van zijn trekken en vóór en boven
alles die trots van zijn ras, de stempel van den ouden
Romeinschen patriciër uit het stof van eeuwen!
Den geheelen nacht door hing dat beeld voor haar
het middelpunt van ieder visioen, dat voor haar ver
moeid brein zweefde. Dien ochtend werd zij wakker
met een vast besluit.
Hij had haar verlaten vóór zij hem tegenhouden kon;
maar zij zou naar hem toe gaan. Of hij naar haar ver
langde of niet ;zij zou hem zoeken, zelfs al liep zij de
kans, dat hij zich van haar afwenden zou. Nogmaals zou
zij hem de liefde en trouw aanbieden, welke hij zoo
wreed bezoedeld had. Ook al zou hij haar met minach
ting behandelen, toch zou zij hem alles, wat zij had, aan
bieden alles, wat zij had. Niet omdat zij hem vergif
fenis geschonken of in een enkel opzicht vergeten had,
maar omdat zij moest; omdat vergiffenis of vergeten
niet in aanmerking kwam, doch alleen die grijze haren
boven zijn slapen.
Er waren geen grijze haren in haar eigen bruine
lokken. Zou het mogelijk zijn, dat hij werkelijk meer ge
leden had dan zij? Zoo ja, dat God hem dan genadig
ware, hem hielpe!
Voor het eerst na hun scheiding ontstak het gebed,
dat in haar hart voor hem oprees, een gloed in haar,
die brandde als vuur van het altaar. Zij had gebeden
Maar haar gebeden schenen toen tot haar te komen
uit een onmetelijk ledig.
Maar thans was het omdat zij bereid was zoowel
te handelen als te bidden? scheen het haar toe, alsof
baar smeekbede het Oneindige bereikt had, En toen
wij hebben te onderzoeken of er reden is om te ge-
1 ooven. in de menschheid.
Méér dan de oppervlakkige waarnemer vermoedt,
speelt het geloof een rol in het menschelijk leven.
Het begint reeds in de allervroegste jeugd.e Ht kind
gelooft onvoorwaardelijk in de ouders, in de opvoe
ders. Dit geeft hem een gevoel van veiligheid. Het is
er diep van doordrongen, dat vader en moeder hem
zullen beschermen en voor gevaren hoeden. Het kind
in zijn naieviteit gelooft zelfs vèr buiten zijn moge
lij kheidsgrenzen. Daardoor verbeeldt het zich van
allerlei te kunnen; om, bezig zijnde, spoedig tot de
ontdekking te komen, dat het zijn kennen en zijn
kunnen heeft overschat. Wie herinnert zich niet uit
zijn eerste jaren, hoe hij, zich tot alles bekwaam ge
loofde? En hij ging knutselen en bouwen in de stel
lige overtuiging, dat er iets moois zou worden tot
stand gebracht.
Ah! wat hebben we gesjouwd en gezwoegd! En met
hoeveel genoegen deden wij het. Als vader of moe
der iets opdroegen, pruttelden wij tegen; we vonden
het zoo moeilijk en zwaar en lastig. Maar om alle
krachten in te spannen voor de verwezenlijking van
het door ons zélf gestelde doel, om te ploeteren voor
de verwerkelijking van wat wij geloofden te kunnen;
dat, neen, dat viel ons niet zwaar.
Ons geloof gaf ons de kracht en den moed. Wij wa
ren cr diep en stellig van overtuigd dat wij zouden
bereiken wat wij wilden!
Het leven met zijn ontgoochelingen maakt ons
gaandeweg wel wijzer en leert ons o.a. om te wach
ten voor overschatting onzer krachten. Niettemin
blijft het geloof een grooten rol spelen in ons be
staan.
Wie geen geloof heeft, staat in alle opzichten zwak
ker dan degene, die deze gave wel bezit.
Dit geldt zelfs voor dat geloof, hetwelk voor den
redelijk-denkenden mensch niet anders is dan«dwaas
bijgeloof. Om een voorbeeld te noemen: Twee men
schen maken een gevaarlijke tocht, gaan een weg
langs een afgrond of moeten over een duizeling-ma-
kende hoogte. De één gelooft dat een geest, een be
schermheilige, een God hem helpen zal, als 't ware
met hem gaat als een schutsengel; de ander gelooft
dit niet. Dan zal zonder twijfel de eerste veiliger zijn
en minder kans hebben op een ongeluk dan de twee
de. Zijn geloof maakt hem rustig, geeft hem ver
trouwen! De tweede heeft dit geloof niet en zal daar
om niet zoo zeker zijn. Tenzij hij een onvoorwaar
delijk geloof heeft in eigen kracht! Dus toch weer
gelooft
Iemand, die gelóóft in kwakzalverij zal daar dik
wijls baat bij vinden, vooral bij kwalen, die ver-
begon zij te leeren, dat het gebed niet alleen is een pas
sief vragen, maar het oprechte vurige streven van ieder
zenuw tot vervulling.
Het leek overbodig naar de Abbey te gaan om in
lichtingen. Zij zou haar tegenzin overwinnen en naar
Crowther gaan. Zij wist zeker, dat hij haar alles zou kun
nen mededeelen.
Mrs. Lorimer stemde geestdriftig met het denkbeeld
in. De voortdurende verwijdering van deze twee, Var
wie zij zooveel hield, was thans een van haar grootste
heimelijke smarten.
Dan vertrok Avery zoo spoedig mogelijk. Het scheer,
haar de langste reis toe, die zij ooit gemaakt had. Er.
steeds door klonken Ina's woorden als een refrein door
haar brein: „Liefde verwerpt nooit Liefde verwerp',
nooit!"
Toen zij in de stad kwam, liet zij zich regelrecht naar
Crowther's kamers rijden, doch daar hoorde zij, dat hij
niet vóór 's avonds thuis zou zijn. Den geheelen dag
zwierf zij door Londen rond. Het werd reeds donker,
toen zij weer naar zijn kamer ging. Hij was er nog niet.
maar zij kon niet weer zoo doelloos gaan ronddolen. Zij
zou op hem wachten, daar in die kamer, waar Fiers in
de donkerte meer dan eeens in zijn leven een toevlucht
gevonden had.
Zij was te moe, om rond te loopen, maar zat ineen
gedoken in den stoel bij het raam, bijna te versuft
door ellende en vermoeidheid om samenhangend te
kunnen dénken. De donkerte om haar heen werd die
per. Het lawaai van Londen drong van uit de verte
vaag tot haar door. En steeds scheen zij nog in de rijen
dappere scharen, die zij op straat gezien had, naar dat
ééne geliefde gelaat te zoeken.
Wat kwam het erop aan wat hij gedaan had? Hij
was de hare. En, O God, hoe verlangde zij naar hem!
Hoe graag zou zij hem in dat uur alles gegeven hebben
alles, wat zij hem te geven had.
Daar klonk een rustige stap in de gang, werd een
vaste hand aan den deurknop geslagen. Zij sprong op
met een wilde hoop. Zou hij er misschien ook zijn? Het
was mogelijk! Zeker, het was mogelijk!
Vlug deed zij een pas vooruit. Geen conventioneel
woord wilde naar haar lippen komen. Zij uitten slechts
verstikt den eenen naam: „Piers!"
En Crowther antwoordde haar, alsof er geen tijds
verloop van meer dan een jaar tusschen hen en hun
oude, warme vriendschap lag: „Hij is vandaag naar
het front vertrokken."
Met die woorden was hij bij haar en zij herinnerde
zich later hoe zijn handen haar gesteund hadden, toen
zij waggelde onder den slag.
band houden met „zenuwen", d.i. met psychische ge
steldheden. Hij, die vertrouwen stelt in een hypnoti
seur heeft veel kans door dezen genezen te worden,
omdat hij van tevoren in die genezing reeds gelooft.
Hier ligt ook de verklaring van de mirakuleuze ge
nezingen b.v. te Lourdes, waar jaarlijks duizenden
heen trekken.
In een tijdschriftje „Uit het land van Heiloo"
(maandschrift ter bevordering van de devotie tot
O.L.V. ter Nood en den H. Willibrordus) lees ik b.v.:
Een abonnée schrijft: „Ik was eenigen tijd door zeer
groote moeilijkheden aangegrepen, waarschijnlijk ze
nuwen. Hoewel ik dat op alle manieren wilde ver
bergen, kon 't niet anders of het moest worden op
gemerkt. Ik nam mijn toevlucht tot O.L.V. ter Nood
door het bidden van het novenegebed, hetwelk zich
op den omslag van uw maandschrift bevindt; en zie
reeds bij den eersten dag gevoelde ik een ommekeer,
welke eiken dag van de novene steeds grooter werd,
zoodat ik na de novene geheel hersteld was. Ik heb
nu een nog grooter vertrouwen tot Maria ter Nood
dan vroeger, omdat ik reeds vele middelen heb aan
gewend, welke geen baat vonden en ik nu zoo echt
verhoord ben. Mochten vele abonné's mij navolgen."
Zonder twijfel heeft hier het geloof een auto-sug
gestieve werking uitgeoefend. Als iemand werkelijk
geloovig bidt, zal hij daarvan invloed ondergaan. Niet
omdat er iemand is, die hem hoort en zijn wensch
vervult, maar omdat door het bidden-zelf in hem
kracht opleeft en vertrouwen.
Het gebed op den omslag, waarop de abonnée doelt
luidt als volgt: „O Goede Moeder, overtuigd van uw
medelijden, verzekerd van uwen bijstand en bekend
met uwe alvermogendheid op het hart van uw god
delijk kind, komen wij, smeekend tot U. Verhoor
onze beden, lenig onze smarten, stil onze pijnen,
help ons in onzen' nood, en vooral in de zaak, die
wij U bijzonder aanbevelen (noem hier deze
zaak). Verlaat ons niet, maar naar goeddunken en
welgevallen Gods, help en verlicht ons, raad en
troost ons. Geef ons hoop, waar wij hopeloos zijn,
kracht waar wij van zwakte bezwijken, opbeuring
waar ons alle moed ontbreekt en licht waar ons de
duisternis omgeeft, maar vooral laat alles ons strek
ken, door de hulp der genade Gods, tot heil onzer
ziel en eeuwige zaligheid. Amen."
Als nu iemand door opvoeding en inprenting in
de jeugd in oprechtheid gelooft dat ergens in den
hemel een Maria leeft, die hem kan hooren, die hem
op zijn bede wil helpen, dan lijdt het geen twijfel of
er gaat een weldadige werking uit van zulk een ge
bed.
Ik wil hierover verder geen kritiek uitoefenen. Ik
constateer alleen een feit en zoek daarvan de ver
klaring. Ik schrijf dit alles slechts om aan te too-
nen de waarde van werkelijk-bestaand gelóóf. Die
waarde geldt zoowel voor onredelijk als voor redelijk
geloof.
De niet-kritische, de kinderlijke, de domme, de
psychologisch-niet-ontwikkelde mensch staat natuur
lijk dadelijk klaar met zijn conclusie en roept trium-
fantelijk uit: ziet ge wel, Maria, of de heilige die en
die, of God heeft mijn gebed toch verhoord! De den
kende mensch weet wel beter.
Ook in ander opzicht blijkt ons de waarde van het
geloof.
Als iemand iets onderneemt, zal hij eerder sla
gen wanneer hij in 't slagen gelóóft, dan wanneer hij
dit geloof mist. In 't eerste ge^al zal hij zich krach
tiger inspannen, gemakkelijker moeilijkheden over
winnen dan in het tweede. Zijn energie is van zijn
geloof afhankelijk.
Ik méén nd deze dingen te hebben gezegd ge
rechtigd te zijn tot de bewering, dat het geloof een
rol van buitengewone beteekenis speelt in het leven
van den mensch en een bron van groote kracht is.
Daaruit volgt dat ook geloof in de menschheid d.i,
in haar toekomst, haar vooruitgang, haar ontwikke
ling noodig is om het pessimisme, om het trooste-
looze gebrek aan idealisme te overwinnen en te doen
staat bekend om haar helderheid.
Dit alles vindt U bij
SCHAGEN.
JJ
Hij drukte haar neer ln den stoel en knielde naast
haar neer, daar zij zich, nauwlijks wetend wat zij deed,
krampachtig aan hem vastklampte.
„Hij had het je moeten laten weten," zelde hij. „Maar
hij wilde zich niet laten overtuigen. Ik geloof, dat hij
tot op het allerlaatste oogenblik hoopte, dat hij iets
van je hooren zou. Maar je kent hem, zijn vervloekten
trots, of was het ditmaal ridderlijkheid? Op mijn
woord, ik weet heusch niet wat. Het leek er veel op
alsof hij een eed gezworen had, dat hij niet den eersten
:tap tot toenadering doen zou. Het spijt me vreeselijk,
'.very, maar zijn handen waren gebonden."
Hij hield op en zij wist, dat hij op een woord van haar
- vriendelijk of verwijtend wachtte, opdat hij zou
veten hoe zij ten opzichte van hem dacht. Maar zij
zon slechts uitbrengen. „Ik zal hem nooit meer zien."
Hij drukte haar ijskoude handen in de zijne, doch
prak geen woord van hoop. Hij scheen instinctief te we
en, dat dit er het oogenblik niet voor was.
„Je kan hem schrijven" zeide hij. „Je kan hem schrij
ven vanavond. Dien brief krijgt hij dan over 'n paar
dagen. Hij noemt zich Beverley Vrijwilliger Beverley
Ik zal nu wat thee voor je zetten, dan kan je schrijven."
Hartelijk en practisch bood hij haar den troost van
onmiddellijk handelen; het drukkende gevoel van verlies
begon dan ook geleidelijk zwakker te worden.
„Ik zal je alles, wat ik weet, vertellen," zelde hij. „Ik
heb hem gezegd, dat ik dat doen zou, als je bij mij
kwam. Ik wou alleen, dat je wat vroeger gekomen was,
doch daar gaat het nu niet om."
Weer hield hij op. Haar oogen waren strak op hem
gericht, maar zij zeide niets.
„Ik weet niei^ wat je al dien tijd over mij gedacht
hebt," ging hij voort, „als je je tenminste verwaardigd
hebt aan mij te denken."
„Ik heb dikwijls aan je gedacht. Maar ik had een ge
voel, dat je dat je Zij aarzelde, „moeilijk sympa
thie met ons beiden kon hebben."
,Dat begrijp ik, maar je beseft nu toch wel, dat je je
vergiste."
Zij knikte van ja.
„Ik kon echter geen uiting geven aan mijn sympathie,
voor jou. Ik wist zelfs niet of die welkom zou zijn, en
ik kon niet tusschenbeide komen zonder de toestemming
va je man. Ik was door een belofte gebonden. Maar"
hij glimlachte flauwtjes „Ik heb hem duidelijk ge
zegd, dat ik, als jij bij mij kwam, die belofte niet houden
zou."
„Wat heb je me te vertellen?"
„Alleen dit. Het is geen lang verhaal, maar ik geloof
niet, dat je het al gehoord hebt. Het is het verhaal van
een der grootste ongelukken, die ooit een man getroffen
heeft. Hij was pas een jongen van negentien jaar en
girfg met zijn geheele leven voor zich de wereld in. Hij
was rijk en had in alle opzichten succes en beloofde
veel voor de toekomst. Hij had nooit tegenslag of
schande gekend. Maar op een goeden avond werd hij
door een noodlot overvallen. Hij werd gedwongen tegen
zijn wil te vechten; en hij doodde zijn tegenstander. Het
jvas een geheel onverwacht resultaat. Hij had een groot
risico en natuurlijk verweerde hij zich met al de behen
digheid, waarover hij beschikte. Maar het was een eer
lijke strijd. Dat bezweer ik je. Hij gebruikte geen ge-
meene trucs".
Crowther's blik ging langs Avery heen. Hij sprak met
een vreemde kalmte, alsof hij een visioen, dat voor hem.
zweefde, beschreef.
„Hij was dieper onder den indruk van den dood van
den man dan ik ooit een ander gezien heb. Hij aanvaard
de dadelijk de verantwoordelijkheid. Er ligt reusachtig
veel edels in de ziel van dezen man. Hij wilde zich aan
geven. Maar ik kwam tusschenbeide. Ik nam de rest in
mijn handen. Ik kon niet toezien, dat hij zich ten gronde
richtte. Ik liet hem vluchten. Hij ging en de zes daarop
volgende jaren heb ik hem niet meer gezien. Dat is het
einde van het eerste hoofdstuk van het verhaal. Zes
jaar later hield ik op mijn terugreis naar het vasteland
even op te Monte Carlo en daar ontmoette lk hem toe
vallig. Hij was daar met zijn grootvader en leidde een
leven, dat de meeste jongelui krankzinnig gemaakt zou
hebben van verveling. Maar hij behandelde de zaak als
een grap en ik zag, dat hij de oogappel van den ouden
man was. Hij begroette mij als een oud vriend. Hij
heette mij weer welkom in zijn leven alsof ik hem
slechts aan prettige dingen deed terugdenken. Maar al
heel gauw zag ik in, dat hij niet gelukkig was. De her
innering aan die tragedie hing als een molensteen aan
hem. Hij trachtte zich daarvan te bevrijden. Maar hij
was als een hond aan een ketting. Hij kon zijn vrijheid
zien, maar er niet bij komen. En het feit, dat hij een
vrouw liefhad, en geloofde, dat hij haar liefde gewonnen
had, maakte dien last nog zwaarder. Ik wist in den be
ginne niet wie deze vrouw was, maar ik drong er sterk
bij hem op aan, dat hij haar de waarheid zeggen zou
vóór hij met haar trouwde. En dan, terwijl we samen
een avond aan het praten waren, kwam de Ironie van
het noodlot uit; en het scheelde heel weinig of de jon
gen was in zijn wanhoop geheel ten onder gegaan. Al
leen de adel van zijn natuur hield hem staande."
„En jouw hulp," zeide Avery kalm.
Hij keek haar een oogenblik aan. „Ja, ik heb mijn
best gedaan," zeide hij. „Maar in hoofdzaak gaf zijn