11(11111 NitlfS- Bezoekt den gr DE ROEP DER POOL. )eSdhoone Duivelin Uitgevers: N.V. v.h. TRAPMAN Co., Schagen. Eerste Blad. In de ijswoestijn van het Noorden. te Wieringerwaard, op Zondagmiddag 9 Juni. Donderdag 6 Juni 1929. SCHAGER 72ste Jaargang No. 8470 jt blad verschijnt viermaal per week: Dinsdag, Woensdag, Donder- tg en Zaterdag. Bij inzending tot 's morgens 8 uur, worden Adver- ntiën nog zooveel mogelijk in het eerstuitkomcnd nummer geplaatst. POSTREKENING Nn. 23330. IMT. TEï.r.r. No. 20. Prijs per 3 maanden f 1.G5. Losse nummers 6 cent. ADVERTEN- TIcN van 1 tot 5 regels f 1.10, iedere regel meer 20 cent (bewijsno. inbegrepen). Grootere letters worden naar plaatsruimte berekend. DIT NUMMER BESTAAT UIT TWEE BLADEN. EEN DRIJFTOCHT, DIE 200 DAGEN DUURDE! vontaren en heldendaden der Noordpoolvaarders. Bij Em. Querido's Uitg. Mij. te Amsterdam is on- ngs van de hand van den Duitschen schrijver, rof. H. H. Houben, een boek verschenen, waarin jrhaalt wordt over de avonturen en heldendaden ar Noordpoolvaarders; van de energie, de koenheid het uithoudingsvermogen van de mannen, die het ereiken van de Poolstreken tot hun levensdoel ver- ozen. Op wie de grillige schoonheid der Poolstre- m, vol loerend gevaar en zwijgend mysterie, een in- inse aantrekkingskracht de eeuwen door heeft tgeoefend. Reeds velen hebben aan den roep der Pool gehoor !geven..~Er zijn er, wier leven gruwelijk ge- [ndigd is, temidden van kale, naakte schotsen, die rakend afstevenen op een ontgoochelde expeditie, [aar er zijn er ook, die van hun pooltochten een jkdom van ervaringen, ontdekkingen en vondsten leegebracht hebben, die in den strijd met het eeuwi- ijs en een verlammende koude, meester gebleven Ön. Van bbvengenoemd boek, waarin dit alles in een Rendigen verteltrant is neergeschreven, laten we Tte. een enkel fragment volgen. Hans en Joseph. In de geschiedenis komt men meermalen het ge- ral tegen, dat zich iets buitengewoons voordoet, en lat zich dit dan kort daarna herhaalt, alsof het 't ewoonste gebeuren ter wereld was. De tweehon- erd dagen durende drijftocht van de mannen van „Hansa" was een sprookje gelijk; maar het waren en minste nog 14 krachtige beproefde kerels. De ijs chots, welke door den orkaan van de „Polaris" werd osgescheurd, droeg evenwel behalve 13 mannen nog vrouwen en 4 kinderen zeewaarts, waarbij een uigeling, die de vrouw van den Eskimo Hans tij de overwintering ter wereld gebracht had. Dat ok deze 19 zwervelingen na 196 afschuwelijke da- en redding zouden vinden, leek een nog grooter inder. Toen de kabels afknapten en het schip geschei- en werd van de ijsschots, scheen het den ongeluk- igen op de schots eerst toe alsof hun lot in de vol FEUILLETON DET. DUNN. 2. HOOFDSTUK II. TOEN DE KLOKKEN LUIDDEN. iZachte welluidende melodiën zweefden door de schit- rend verlichte balzaal van Lancheseer Courtt. Het toorspel tot een dans begon. Een groep mannen die een buitengewoon mooie vrouw ^ringden, ging uiteen, enkelen om hunne dames voor dezen dans te zoeken, anderen om zich te scharen bij de üMuurbloemen." Een knappe jeugdige man, donker en bleek met een 'enigszins vrouwelijken mond waarvan de zwakheid echter verborgen werd door een zwaren snor nader de de dame. Er blonk onverholen bewondering in zijn 'ogen. Hij was heel lang en hij boog zijn hoofd tot zijn 'nor bijna haar wang raakte. ..De laatste dans voor het souper is voor mij, lady lanchester", zeide hij op zachten liefkoozenden toon. ilk kom U opeischen." .En als ik nu eens gebruik maakte van mijn voor echt als vrouw om van idee te veranderen?" zei zij met 'en plotseling opslaan van de donkere wimpers. ,Zoo wreed zult U niet zijn," drong hij aan. .Waarom niet? Weet U niet, dat vrouwen juist graag ben die zij liefhebben plagen?" Er was iets bedwelmends in haar spottenden lach. Het Meeke gelaat van den man bloosde een weinig en hij kneep de lippen opeen, alsof hij zich zelf moest be dwingen. ..Hoe moet ik dat begrijpen?" vroeg hij na een oogen- Hik van zwijgen. .Er valt niets te begrijpen, Lord Balmaine. Het was dan een abstracte vraag zonder eenige persoon- "jke beteekenis." En ze lachte weer. Eord Balmaine haalde diep adem. Deze avond was ,^°or hem het begin van een nieuw leven. Hij was naar Manchester Court gekomen in de verwachting zich doo- ®'üjk te zullen vervelen. Hij was er op voorbereid om gende oogenblikken bezegeld zou zijn. De golven spoelden tusschen de bagage en proviand door, de menschen vluchtten angstig naar het midden, drie mannen bleken op een afzonderlijke ijsschots terecht gekomen. Op hun hulpgeroep liet luitenant Tyson de kleine boot te water en sprong erin; op 't zelfde moment kraakten twee ijsschotsen het bootje in el kaar en redde Tyson slechts door een snellen sprong zijn leven. Daarop werd een der beide groote booten te water gelaten; deze kon wel een stootje hebben en na angstige minuten haalde hij er de drie mannon dan ook mee terug. De booten werden op het ijs ge trokken en vrouwen en kinderen erin geplaatst. Nu nog de voorraden! In razende haast werd alles naar 't midden van het ijsveld gesleept. Plotseling klonk de roep: „Daar is ons schip!" De wind had het sneeuwgordijn even weggerukt en in 't flauwe sche merlicht was de silhouet van de „Polaris" duidelijk zichtbaar, haar schoorsteen rookte heftig. „Roepen zoo hard we kunnen! Zwaai met een doék! Schiet, schiet! Ze kunnen ons wel zien of hooren!" Alles was tevergeefs het schip verdween achter nieuwe sneeuwvlagen en verwijderde zich van 't ijsveld. Nog eens werd het even zichtbaar en werd de hoop weer gewekt in de harte der ongelukkigen, maar toen maakte de invallende duisternis een einde aan deze beproeving. Intusschen drijft de ijsschots in een cirkel rond, stukken breken eraf, het reeds opgerichte noodver- blijf met een deel der voorraden is weg. „Redt je in de booten! De kust kan niet ver zijn! Wij slaan ons er door!" klinkt 't nu, doch tevergeefs, het ijs houdt de vluchtelingen vast, de booten kunnen er niet door. Zij keeren terug naar de schots en brengen den nacht door in de beschutting der booten De storm loeit, de eene stortzee volgt op de andere, de eene boot drijft weg. De schots wordt kleiner en kleiner, de golven knabbelen onophoudelijk aan haar rand. Alles klemt zich nu vast aan de laatste boot. 's Och tends bedaard de storm, het vale daglicht beschijnt het twintigtal vertwijfelde gezichten, de kinderen huilen van honger en koude. Joseph en Hans, de beide eskimo's, zijn het ijs op getrokken en keeren terug met twee jonge zeehonden; rauw wordt het vleesch verslonden, ondanks den aanvankelijken te genzin der Amerikanen. Toen de eerste nacht voorbij was, keerde de hoop weer terug. De ijsschots was ongeschikt als verblijf plaats en den 21sten October gelukte de verhuizing naar een grooter ijsveld. Daarbij ontdekte Joseph de verloren gegane andere boot en haalde deze weer te rug. Nu moesten in de eerste plaats hutten gebouwd worden, sneeuw-igloo's en wel één voor de man schappen, één voor de beide officieren Tyson en Meyer en een voor elk der beide Eskimo-familie3. Vrouwen en kinderen hielpen mee; intusschen ging Joseph op jacht. Met leege handen keerde hij terug, maar met een bericht, dat meer waard was dan een paar zeehonden; hij had de noodhut gezien, ongeveer drie mijlen daar vandaan. Alles juichte. Maar hoe kwam men daar? Geprobeerd moest het worden; na een ontbijt van dubbele porties gingen de mannen op weg, zochten langzaam een weg over het laagje 's nachts ontstane ijs en bereikten het doel. Ieder pakte zooveel van de proviand etc. op als hij dragen kon, want voor de tweede maal zou niemand deze reis maken. De terugmarsch, met de zware vrach ten over het broze ijs, was een heldendaad, de ma troos Nindemann en een kameraad zakten erdoor en redden ternauwernood hun leven. Een vijfde igloo werd nu opgebouwd om als keu ken en voorraadschuur dienst te doen en allereerst een inventaris opgemaakt. Men had alles bijeen 300 pond levensmiddelen voor 19 personen en 9 hon den niet al te veel! Met de brandstof was het nog droeviger gesteld; munitie had men voldoende, maar de zeehonden ontbraken. Met twee kleine rantsoenen per dag zou men zich moeten behelpen. D i len November werd een poging gedaan om de kust te bereiken. De booten werden volgepakt, de kinderen erin gezet, mannen en vrouwen spanden zich ervoor om te trekken 's avonds had men één mijl afgelegd en deze krachtproef was moordend geweest. Terug kon men dien dag niet meer; de nacht werd onder den blooten hemel doorgebracht, 's Ochtends kwam het ijs in beweging, het ijsveld barstte. Hans dreef op één schots rond en Joseph met de honden op een anderen, wie hun te hulp wil de komen, liep het zelfde gevaar. Allen riepen en gilden, niemand verstond de anderen. De golven dreven het ijs ton slotte uit elkaar en vormden breede strooken water, waarin men tenminste roeien kon; met de booten kon men de afgedrevenen nu weer halen. Luitenant Tyson kreeg, als gevolg van de in spanning en opwinding, een zenuw-inzinking. Nieu we sneeuwhutten werden gebouwd. Hans vond den te moeten bijwonen, wat hij noemde „de oudbakken en „doen-alsof" vroolijkheid van Orthodoxe feestelijkheden waarbij de bedienden zich onder de gasten mengen en beide partijen zich verschrikkelijk weinig op hun gemak voelen. Maar niets van dien aard was gebeurd. In plaats daarvan was hij in een zalige droom gevallen. Hij had kennis gemaakt met Lady Lanchester. Hij was wanhopig verliefd op haar geworden. En hij was niet de eenige. Er was geen man in het vertrek die de betoovering van haar oogen niet onder ging, die niet terstond onder den invloed kwam van haar stem, van de onbeschrijfelijke charme van haar glimlach. Het was bij de gravin van Lanchester niet zoozeer de kwestie of ze mooi was. Daar dacht men niet aan. Wat iedereen voelde dat wil zeggen ieder man was een versnelling van den polsslag, een dolle jalouzie op iederen anderen man aan wien ze een van haar verruk kelijke, betooverende glimlachjes schonk. De koele kritiek zoo er al een criticus haar kon aanzien en daarbij koel blijven zou misschien zeggen, dat ze een vrouw was, die eerdèr opvallend was dan mooi, maar die kritiek zou verkeerd zijn, want ze was beide. Haar gelaatstint was dat egale roomachtige wit, dat soms ontstaat door een verblijf in een heet klimaat. Er was geen spoor van kleur in, zelfs niet na de opwin ding van den dans. Alle kleur scheen naar haar lippen te gaan, die vol waren en misschien iets te groot voor de verder zoo fijne trekken. Ze was blond, wat haar haar betreft, want haar oogen, wimpers en wenkbrauwen waren donker. Het haar was zeer fijn en was in luchtige massa's opgemaakt, waar door het nog lichter scheen dan het werkelijk was. Op een afstand zou men meenen dat ze grijs was of het haar gepoederd had. Bij bepaalden lichtval zag men echter goudachtige glanzen. De meeste menschen begonnen met aangetrokken te worden door de oogen. Er werd dikwijls over de kleur van die oogen gesproken. Er waren er die zeiden, dat ze donkerblauw waren en anderen noemden ze donker grijs. Misschien veranderde de kleur met het licht. Maar het vreemdste aan haar oogen waren hun groote diepte. Ze schenen oneindig diep te zijn. Ze ga ven den indruk van iets geheimzinnigs. Zij zeiden niets van haar gedachten, zij verraadden niets van haar wa ren aard. Ze veranderden voortdurend en iedere veran dering had een nieuwe bekoring. Dat kleurlooze gelaat, het lichte haar, de donkere wimpers en oogharen, de Cassandra-mond, dit alles slechts verlevendigd door één kleurige noot: de lippen, vormden tesamen een onweerstaanbaar betooverend ge heel. Haar figuur? Tenger, elegant, maar in het geheel niet mager. Er was geen spoor van beenderigheid of hoekig heid. Haar schouders waren mollig, haar armen rond en de huid.van die teere, parelachtige tint waar goud en diamanten voor bestemd schijnen te zijn. Dezen avond schitterde ze van de diamanten. Al de Lanchester erfstukken de juweelen, die nog dateer den van de dagen van den vroolijken vorst, aan wiens hof de eerste Lady Lanchester een der meest bewon derde schoonen was had de graaf van Lanchester op deze nieuwbakken gravin uitgestort, om nog niet te spreken van de moderne sieraden, die hij nooit moede werd zijn vrouw te geven en die zij nooit moede werd aan te nemen. Zij had een ware hartstocht voor diaman ten. En de graaf? Hij telde eigenlijk niet mee als de gra vin erbij was. Om te beginnen was hij zestig jaar dat is op zichzelf niet zoo oud, maar het nadert den ouderdom, wanneer men, zooals Lord Lanchester dat had gedaan, in zijn jeugd en middelbaren leeftijd te veel van zichzelf gevergd had en te veel krachten ver spild. Gedurende de laatste tien jaar had hij op het vaste land gewoond en zijn geheele belangstelling in zijn be zittingen uitte zich in het innen van de renten. Zijn rentmeester, zijn advocaat en zijn bankiers beheerden alles en hij deed zijn plicht tegenover zijn pachters door hun geld uit te geven. Plotseling kwam het bericht uit Parijs, dat hij ge trouwd was. Niemand wist iets van haar af en hij gaf nooit de moeite zijn vrienden daaromtrent in te lichten. De trots van de graven van Lanchester was spreek woordelijk in het land. Zij waren trotsch op hun lange rij voorvaders, trotsch op hun kolossale jaarlijksche in komsten, trotsch op hun deugden, ja, zelfs trotsch op hun ondeugden. Het was voor den tegenwoordigen graaf voldoende iets te doen alleen omdat hij er zin in had. Zijn woord was wet, zijn daden stonden boven kritiek. Als het hem behaagde om een vrouw te trouwen, wier voorvaderen in Burke's Peeraga niet konden worden nagespeurd, dan hier hij haar eenvoudig tot zijn stand op en aan haar zoowel als aan hem moest alle eer bewezen worden want, was zij niet zijn gravin? De verrassing die op het huwelijk volgde was de me- dedeeling, dat de graaf met zijn vrouw naar Engeland weg naar de vorige kampplaats en haalde met de hondenslede alles wat daar aan huisraad achterge bleven was. Aan redding per boot was niet meer te denken; men moest den winter trachten door te ko men op het ijs. De onvermoeide Eskimo's gingen dagelijks op jacht; af en toe vermeesterden zij een zeehond, die zich in de schemering had laten verrassen; dat was alles. Op een avond, 't was den 19en Novem ber, kwam Hans niet thuis. Joseph en een raatroos gingen hem zoeken; op een hoop opeengestapelde ijsschotsen geklommen, zien zij in het onzekere maanlicht een witte gedaante dat moet een beer zijn, een prachtvangst! Beiden kruipen over het ijs, het geweer tot schieten gereed; reeds heft Joseph het zijne op, den vinger aan den trekker, als hij bij den beer ook een geweerloop ziet blinkenl Een oogenblik later en Hans, de trouwste van allen, had in zijn bloed liggen baden! Hij was verdwaald, kon bijna niet meer loopen en kroop over den grond om naar zijn eigen spoor te zoeken; de sneeuw had zijn pels wit geverfd en de omstandigheden hadden daar door de vergissing in de hand gewerkt. De volgende weken waren ellendig. Geen zeehond, geen vleesch, geen traan of spek voor de lampen! In de eene hut een spaarzaam vuurtje om een war men maaltijd te kunnen koken. De maaltijden wer den steeds kleiner, de kinderen jammerden en de honden huilden om meer. Geen verwarming meer elk beeft en rilt van koude. Waarom zou men de booten sparen als de dood door bevriezing dreigde? Eén boot werd opgeofferd, in stukken gehakt en als brandhout gebruikt; dat gaf ten minste verscheidene dagen een vuurtje. De stank in de hutten, de onmo gelijkheid om zich te reinigen, de doodelijke verve ling maakten het leven wel heel moeilijk. Een zelf- vervaardigd spel kaarten, met lampenzwart getee- kend, bracht eenige afleiding, maar verveelde al spoedig. Op Kerstmis" zaten de 19 half verhongerden in hun armoedige sneeuwhutten, dronken bevroren zeehondenbloed en aten 4 lood scheepsbeschuit als tractatie. De honden waren op enkele na reeds den weg van alle vleesch gegaan. Den 29sten December schoot Hans een rob die weg dreef! Hans sprong op een ijsschots, gebruikte zijn geweer als wrikriem en haalde den buit in. Maar hij was afgedreven; roe pen hielp niet, op 't laatste moment kwam Joseph hem te hulp en werd het feestgebraad in veiligheid gebracht. Dadelijk werd het ontleed en verdeeld; hersenen en nieren waren voor de jagers, de oogen voor het jongste kind, de ingewanden en het in het vel opgevangen bloed liet men bevriezen voor later. Den Gen Januari steeg de nood 't hoogst; om den honger te dooven, zoog men op reeds lang uitge kauwd zeehondenvel. Luitenant Meyers vage bere keningen gaven aan, dat het ijs ongeveer 5 mijl per dag vorderde-, de schots bevond zich ongeveer op den 72en breedtegraad en waarschijnlijk 80 mijlen van de kust van Groenland. Koude en storm maak ten het vrijwel onmogelijk de hutten te verlaten. Den 19en Januari werd het eindelijk weer dag en de zon bracht er den moed weer een weinig in. Den zou komen en van plan was het Kerstfeest in zijn voor vaderlijk huis, dat hij in tien jaar niet had bezocht, te vieren. Daarom was de balzaal met zijn donkere paneelen, het eigenaardige houtsnijwerk, zijn balken zoldering en de trofeeën van harnassen en wapens, versierd met hulst en mistletoe en een reusachtig Kerstblok knapte en flikkerde in den open haard. Maar dit was ook alles wat aan de oude tijden herin nerde. Verder waren de feestelijkheden heel modern. De graaf had het feest een geschikte gelegenheid gevon den om zijn vrouw aan zijn vrienden voor te stellen en Kerstavond werd op Lanchester Court gevierd met een bal. Het romantische, eenigszins droevige voorspel, dat herinnerde aan het ontwaken der liefde, stierf weg, en toen barstten de verleidelijke bedwelmende tonen van een wals los. Er brandde vuur in de aderen van Lord Balmaine. Hij voelde, dat deze vrouw zijn gansche ziel had veroverd dat hij opging in de betoovering van haar schoon heid. Wat een uitnemende danseres was zij. Hij zelf was een goed danseur, maar hij had nooit geweten wat wal sen werkelijk was. vóór hij haar in zijn armen hield. Toen het laatste accoord weerklonk was hij rood en bijna ademloos, maar zij was even zelfbeheerscht als te voren, alleen was er misschien een verhoogde schitte ring in haar oogen. Hij leidde haar naar de serre, eigen lijk een wintertuin op kleinen schaal. Zij gingen in een klein palmboschje zitten. Het gesprek hortte. Alle gemeenplaatsen van Lord Balmaine waren uitgeput. Hij voelde zich eigenaardig verlegen en hij wist niet waarom. Zijn danseuze deed niets om hem te helpen. Ze zat daar als een statig standbeeld en zijn bijzijn scheen haar volmaakt koud te laten. Opeens kwam er een eind aan zijn verlegenheid, doordat de klokken begonnen te luiden. De kerk wos zóó dichtbij, dat men het geluid kon voelen. Lady Lan chester stond op. „Twintig minuten voor twaalf," zei zij. „Ik moet gaan Het souper begint precies om twaalf uur. Wij drinken het begin van het Kerstfeest altijd met punch die mijn man zelf mengt. Hij is erg trotsch daarop. Ze wordt gemaakt volgens een recept, dat ik weet niet hoe oud is." „Misschien wel uit den tijd van Willem van Oranje. Men zegt, dat de Willem het uit Holland meebracht." „Ik wou, dat hij het daar gelaten had. Ik kan het goed niet uitstaan. Het bekomt me altijd slecht, maar ik moet me opofferen om mijn man plezier te doen. Ik

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1929 | | pagina 1