±11
DE TUINMAN.
ONS HOEDJE.
Zaterdagavond.
In de groote, ronde tobbe
Schreeuwt hij alles bij elkaar.
Want het zeepsop en het water
Druipt er langs zijn neus en haar.
Op den grond zit stil de trekpop,
Of wel: houten Tobias,
En die voelt zich lekker veilig
Voor het akelig geplas.
Wacht maar op je beurt, piasje,
Straks ga jij ook in het sop,
Met je groote ezelsooren
En je harden, houten kop!
H. H. de B.—L.
Het aardmannetje en de
marskramer.
Rond het warm knappend vuurtje zaten de
kinderen. Vacantie was op til, en zooals altijd,
vóór de vrije dagen, werd ook op school het tus-
schenuurtje gebruikt om minder bevoorrechte
kinderen, de armen, die thuis moesten blijven,
te voorzien van gebruikt speelgoed, dat weer
netjes werd opgeknapt.
Juffrouw Butler, de leerares, had pracht-
ideëen. Maar jammer genoeg was ze ziek gewor
den, eii kon zij zich niet zooals altijd, met d?
klas bemoeien.
Alles liep dan ook m het honderd. Er zou een
voorstelling gegeven worden, waaraan de leer
lingen zouden meewerken, en tegen betaling
mocht, wie wilde, komen kijken. Het ontvangen
geld zou den afgedragen worden voor het goede
doel.
Nu zouden Karei en Mollie in oud costuum dè
menuet dansen! En het ongeluk wilde, dat Mol
lie haar voet verstuikte bij de vooroefening.
Och, och, ze wisten geen raad. Juffrouw Butler
giek. Mollie niet in staat te dansen!
En de uitnoodigingen waren al verzonden!
En in de keuken waren de heerlijkste koekjes
gebakken en wachtten op de gasten, die er van
zouden smullen!
„Wat moeten we doen?" zuchtte Noortje.
„Wat ellendig, dat je niet op je been kimt
staan! Je moest een verhaaltje schrijven en dat
zou je dan kunnen voorlezen, als je op den
divan ligt, Mollie!"
„Hoera! dat is een Idee!" galmde Ton.
„Maar ik heb er geen!" jammerde Mollie, want
haar voet deed flink pijn.
Juist kwam Cynthia binnen. Ze had een sport-
mutsje met gekleurde pompoen op haar krulle-
bol en ging op den grond zitten spelen met haar
pop. Rag, de hpnd, vlijde zich tegen haar aan
en had heel ondeugend een kluw wol te pakken
genomen, die nu wegrolde langs den vloer.
„Ik zal Je zeggen, wat ik droomde, Mollie!"
zei ze, misschien kun je er een verhaaltje van
schrijven.
„Vertel dan!" zuchtte Mollie.
„Ik droomde, dat ik in den tuin was," zei
Cynthia, en toen kwamen groote vogels en droe
gen me mee en lichtten me op om in de holletjes
van boomen te kunnen zien!"
„K)jk goed!" zeiden ze een leelijke aardman
heeft alle oessen van onze boomen gestolen. Als
't zoo doorgaat, zullen we van honger sterven.'
De roodborstjes begonnen nu ook te piepen en
te klagen. „Cynthia!" zeiden ze, het aardman
netje is in de beek gevallen. Gauw! pak hem
met het vangnet. Hier is het. De raven hebben
het voor Je gevlochten en er zit sterk koord
aan!"
En weg vlogen we naar de beek. Ek vischte en
schepte. Ten laatste voelde ik iets hards en
zwaars. Het was het kaboutertje. Het lukte mij
zijn handen te binden en toen trokken we hem
mee naar de bessenboomen."
„Zoo'n leelijkerd! stel je voor, dat hij aan onze
vruchtboomen had gezeten!" riepen de kinderen.
„Neen hoor! die staan er nog even mooi bij.
Er is niets aan het handje. Ik heb er Juist naar
gekeken, 't Is maar gelukkig, dat 't enkel een
droom was!"
„We zullen een voorstelling geven, van een
aardman, iie over de steenen wordt meegetrok
ken!" juichte Mollie, in de handen klappend.
„En dan zal ik de droom er bij vertellen. Een
van de poppen kan dan als kabouter verkleed
worden!"
„Prachtig!" heeft iemand anders soms ook
iets gedroomd?" vroeg Nora.
Karei als altijd haantje de voorste riep: „Ik!"
en begon dadelijk:
„Gisteravond, toen ik in bed lag, zag ik een
vliegmachine. Een piloot stond er naast en
vroeg: „Wil Je instappen en een tocht maken?
naar Engeland?"
„Graag!" antwoordde ik.
„Dan moet je een Engelsche jas dragen," zei
hij, „anders gaat het niet, dan mag je niet mee!"
En jij ook niet" voegde hij erbij, naar Mollie
kijkend, die ik nu eerst naast me zag staan.
We liepen zoo gauw we konden naar huis. Mollie
trok gauw een boerinnepakje aan het leek
wel niet op een Engelsche Jas en ik vond in
de kleerkast een oud page-pakje, dat Moeder
eens voor mij gemaakt had."
„Dat is niet volgens afspraak!" zei de piloot,
toen we zoo gekleed bij hem kwamen!
Plotseling verscheen een reus. Hij was als be
delaar gekleed. Hij droeg een hoogen punthoed
en zijn zwarte mantel fladderde als vleugels om
zijn schouder. Hij droeg een mand vol koop
waar, had een langen staf in de hand, en achter
hem liep een allergrappigst hondje.
Mollie liep naar den man en zei: „We kunnen
niets koopen, want we hebben geen geld en zou
den zoo graag een Engelsche jas koopen om naar
Engeland te vliegen!"
„Dat kan" zei de man, „ik zal jullie helpen."
Hij spreidde zijn jas uit en nam ons belden
op. Nu zagen we heel goed, dat zijn jassüppen
werkelijk als vleugels dienst deden. Hoog vlogen
wij, verder, steeds verder, over de zeeEin
delijk kwamen we in de stad. En daar droeg hij
ons de trap op enwerden we wakker in
bed!!"
,Wat eenig!" riepen de kinderen en Mollie
vergat de pijn in haar voet en bedacht dat jullie
het ook wel leuk zoudt vinden, te luisteren naar
wat Karei en Cynthia in hun droom mee
maakten.
Uit het Engelsch door H. H. de B. L.
(Slot).
„Ja, ja. o. als de ramen maar niet stuk gaan".
„Maar je wilt met dit weer toch niet naar
buiten?"
Maar de tuinman kon het m huis niet langer
uithouden.
Korten tijd jaarna kwam hij druipnat en ge
heel terneergeslagen terug.
„Wat is er, man?"
„Alles weg, alles, alles weg".
„Wat? de druivenkas toch niet?"
De tuinman knikte bedroefd. Zijn kostbare kas
was vernield, zijn druiven hadden ontzettend
geleden. O. wat een verlies, wat een ontzettend
verlies! Het was een vreeselijke clag voor den
armen man en wat de zaak nog erger maakte,
eenige dagen daarna moest hij een gedeelte
van zijn schuid afdoen. Maar hoe kon hij dat,
nu de hagel hem zoo groote schade had toege
bracht?
Met looden schoenen begaf hij zich naar den
schuldeiscner. „Zoo" sprak deze opgeruimd, „ik
moet zeggen, je komt flink op tijd".
Maar zijn gelaat betrok, toen de tuinman hem
van de ramp verteld, die hem overkomen was.
Zijn vriendelijkheid verd .veen plotseling.
Norsch sprak hij: „Moet «k daarom ook schade
lijden? Ik leen geen geld uit om het te verlie
zen. Weet je wat, vrind, je zorgt, dat net geld
binnen een maand er is; anders zal je de ge
volgen ondervinden".
Bedroefd ging de tuinman heen. Hij wist geen
raad.
Tot wien zou hij zich om hulp wenden?
Eindelijk dacht hij aan den pachtheer. Maar
ook bij dezen vond nij geen troost. Integendeel,
barsch sprak hij:
„Wat doe je ook zulke dwaze ondernemingen
op touw te zetten". „Maar mijnheer, ik mag toch
mijn best wel doen om vooruit te komca?" „Je
ziet, hoe je er mee vooruit komt. Kort cn goed,
jo hoeft bij mij niet om geld aan te kloppen.
Draag liever zorg, dat je de pacht op tijd be
taalt!"
Bedroefd zaten ze 's avonds bij elkaar, hij en
zijn vrouw. „Elk van hen was vast overtuigd,
dat alles nu verkeerd zou loopen.
„O, ja", sprak de knecht", die koetsier is er
vandaag geweest".
„Welke koetsier?"
„Och u weet nog wel, van dien mijnheer met
dat juffertje".
„En wat moest hij?"
„Hij kwam een groote partij vruchten halen,
voor een feest", zei hij. „Hé man!" viel de vrouw
plotseling in.
„Wat wou je zeggen? „Als je dien heer eens
om hulp vroeg?" „Hoe kan ik dat nu doen? Hij
zou denken, dat ik om een belooning kwam.
Neen, dat nooit".
Allen zwegen weer, toen ze plotseling den
hond hoorden blaffen.
Wat zou daar zijn? De tuinman- ging naar bui
ten en kwam even daarna met een man terug;
dit bleek de koetsier van Nelly's papa te zijn.
„Hé, goede man, zoo laat nog op het pad?"
„Ja vriend, ik heb een boodschap voor je van
mijn heer. Of je zin en tijd hebt, om morgen
ochtend even bij hem te komen".
Allen waren vol verrassing en de vrouw keek
haar man aan, maar de koetsier wist niets an
ders te zeggen. Kort daarop vertrok hij.
De andere dag bracht onverwachte uitkomst.
„Waarom niet dadelijk je tot mij gewend?"
vroeg Nelly's papa aan den tuinman, toen deze
zich bij hem vevoegde. „Ik zal je helpen hoor."
„Maar 't kost veel geld", stamelde de tuinman.
„Dat komt er niet op aan. Dat krijg ik wel
van je terug. Haast heb ik er niet mee. Ziehier,
voldoe hier je onbarmhartige schuldeischers
mee".
„Maar hoe wist u dat.."
„Ho, ho, mijn koetsier vertelde mij, hoe het bij
je geschapen stond. Ik ben wat in mijn schik,
dat ik je ook eens een dienst mag bewijzen".
De gelukkige tuinman betaalde zijn schuld
eischers en kon al spoedig beginnen met het
laten herstellen van zijn druivenkas. Dat hij
daartoe flink dik glas liet gebruiken, is te be
grijpen. „Zie zoo", sprak hij, „die ramen zullen
door den hagel niet licht stuk geslagen worden".
En zoo was het ook. Het volgende jaar leverde
flink vruchten en van nu af ging de gelukkige
tuinman een goeden tijd tegemoet; elk jaar be
taalde hij een deel van zijn schuld af en als be
wijs van dankbaarheid bracht hij steeds een
mandje van de mooiste druiven naar het huis
van Nel en haar vader.
HET KLEINE GRIJZE AAPJE.
EEN SCHOOLGESCHIEDENIS.
(Naar het Engelsch, door H. H. de B.L.;
Bettie trok het papier los, dat om het kar
tonnen doosje zat en wij allen stonden om
haar heen en rekten onze halzen om te zien
wat er in zat. Op een dotje watten lag een
klein goud kikkertje zijn oogjes waren
schitterend groen; het stond recht op en in
een van zijn pooten hield hij een pareltje.
„Hoe beeldig!" riep Lot, „wat 'n schatje!"
„Een dót!" zei Frieda.
„'t Is een hangertje, kijk, er zit een ring
aan z'n kop!" riep Door, „wat 'n leuk geluks
beestje!"
„Ik heb nog nooit van een gelukaanbren-
genden kikker gehoord!" mompelde Frieda,
een beetje jaloersch. „Wèl van een zwijntje,
of een klaverblad van vier - of een Swastika!"
„Nonsens!" zei Bettie. ,,'t Zal mij zeker
wel geluk brengen."
„Ik vraag er ook eentje, dan kom ik vast
door mijn examen!" verzekerde Door.
„Dat is een idee! we zullen naar huis
schrijven, of ze ons zoo'n dingetje sturen en
dan dragen we het altijd" riepen de andere
kostschoolmeisjes, dié nu ook bij het groeple
gekomen waren en den gouden kikvorsch be
wonderden.
Jeanne stond er bij en zei niets maar
dat was niets bijzonders gewoonlijk deed
ze nooit met zulke dingen mee. Maar toen
kort daarop een aardig bruin beertje een
klein rose varken, een gelukstorretje en
een klaverblad van vier per postpakket bin
nen de muren der kostschool verschenen
vroeg Door aan Jeanne of zij ook niet zoo'n
beestje wilde hebben.
Jeanne kleurde. „Ik denk niet, dat moeder
zoo iets heeft!" antwoordde ze.
„Vraag dan, of ze er eentje voor je koopt,"
drong Dora aan.
„Och we wonen in een dorp zoo vèr
van de stad," zei Jeanne ontwijkend.
-„Gekheid", lachte Door en hield haar
Klavervier omhoog. „Wij wonen ook niet in
de stad. maar dit hebben ze mij gestuurd en
ik ben er wat blij mee! Schrijf je moeder
toch, Je bent anders de eenige die geen
geluksbeestje heeft!"
„Behalve ik" zei Frieda maar 't mijne
zal wel gauw komen!"
Maar toen ze alleen waren, vertelde Jeanne
aan Frieda en Bettie waarom ze niet had
willen meedoen.
„Ik vraag liever niet om zoo iets", zei ze.
„Moeder heeft geen geld om dure dingen te
koopen. Grootmoeder is heel rijk, maar ze
was boos op moeder, omdat ze met vader
trouwde. Vader was schilder heel knap,
maar arm en grootmoeder had gewild dat
moeder een rijken man trouwde. Toen hij
stierf was ik zes jaar en gingen we bij groot
moeder inwonen. Ze is nu wel goed voor ons
en betaalt alles, maar moeder heeft zelf geen
geld en wil zoo min mogelijk vragen. En
daarom vraag ik ook niets a#n moeder!"
Wat akelig!" zuchtte Bettie, „kind, wat Is
dat naar voor je. Maar ik weet goed raad
ik schrijf gewoon naar huis en vraag er nog
eentje voor jou!"
„O, alsjeblieft niet! riep Jeanne verschrikt.
,,'t Is erg lief van je, hoor maar dat heb
ik liever niet neen, heusch, dat moet je
niet doendat vind ikniet prettig!"
„Dan niet," zei Bettie spijtig, omdat ze 't
zoo goed bedoeld had, maar even later sloeg
ze toch den arm om Jeanne heen, ze vond
't zielig, dat Jeanne zoo'n heel ander leventje
had dan zij.
„Ik zal toch maar aan moeder schrijven of
ze zelf soms nog zoo iets heeft," bedacht
Jeanne, ofschoon ze er niet veel van ver
wachtte.
Maar eenige dagen later kwam er werke
lijk een pakje voor haar en we stonden allen
om haar heen om te zien, wat er te voor
schijn zou komen. Maar 't werd een teleur
stelling! Een leelijk, klein grijs aapje, dat er
uitzag of het uit een stukje kiezel gesneden
was. 't Was heelemaal niet mooi om te zien
en nog minder om te dragen. Ze hielden hun
nond, alleen Dora riep: „Wat 'n leelijk beest!"
,,'t Gaat nog al!" vergoelijkte Bettie, die
zag hoe verdrietig Jeanne keek.
„Is het een aap of een mensch??"
„Is 't een mensch of een aap?" vroeg Frieda
,,'t Is een aap!" bevestigde Myra, de oud
ste, het aandachtig bekijkend. „Ik hoop
maar, dat het je geluk brengt, Jeanne!"
voegde ze er hartelijk bij.
„Misschienzei ze en van dien tijd
droeg ze het leelijke aapje in haar zak. Zoo
deden de anderen ook met hun snuisterijen,
waarvoor zij ook een naampje bedacht had
den. De kikker werd Kwek genoemd het
beertje kreeg den naam Knor, het torretje
werd Tim en het klavertje Fee genoemd. Het
rose varken werd met den titel van Tobie
bedacht.
Toen de examentijd aanbrak droegen de
meisjes hun geluksbeestjes trouw als altijd,
zeker geloovend, dat ze de vragen zouden
krijgen, die ze juist den avond te voren had
den nagezien, maar Jeanne, die het aapje
op haar lessenaar had vastgestoken, keek er
zóó naar, dat de leerares, hierdoor geprikkeld,
beval het weg te sluiten. „Als ik jullie nu weer
met die dingen bezig zie," had ze gezegd,
„pak ik ze af en krijgen jullie ze niet voor de
vacantie terug."
Ze zorgen nu wel hun geluksbeestjes weg
te houden, maar Jeanne, die het aapje in
haar griffelkoker had weggestopt, had het
ongeluk met het pakken van een potlood,
het aapje eruit te slingeren, en het bewuste
voorwerp kwam, o ramp! vlak voor de voeten
van de leerares terecht.
„Ziezoo!" zei deze, het oppakkend en in
haar zak stoppend „dit ben je voorloopig
kwijt!" en hoe smeekend Jeanne's oogen ook
keken, er was niets aan te doen, het aapie
kwam niet meer uit den zak te voorschijn.
„Meisjes. Dokter Gerbrandt zal vanmiddag
in de conversatie-zaal een lezing voor ons
houden, héél belangrijk en leerzaam, over
het oude Egypte!" zei de directrice binnen
komend. „Zorgt dat jullie om 3 uur present
zijn!"
't Was een leuk verzetje, vonden ze, maar
Frieda zuchtte: zeker een verhandeling van
'n oud, saai meneertje, over mummies, om
bij in slaap te vallen!"
Straks rolt hij jou ook nog in en neemt je
mee voor de verzameling," proestte Dora.
Maar vóór ze naar de groote zaal gingen,
in het eerste lesuur om 2 uur, werd Jeanne
ontboden bij de directrice.
Verschrikt keken de meisjes elkaar aan.
Zoo tusschentijds bij het hoofd geroepen te
worden, voorspelde gewoonlijk niet veel goeds.
„Daar heb je 't al! ze is haar geluks
beestje kwijt!" mompelden de vriendinnen.
Maar 't was anders.
Een kwartier later kwam Jeanne, met hoog
roode kleur, maar met schitterende oogen
terug en toen de les uit was, vertelde ze, hoe
dr. Gerbrants in de kamer stond bij de direc
trice, die héél vriendelijk keek en hoe hij
het geluksaapje in de hand hield.
„Dat is van jou?" had hij gevraagd, en
toen Jeanne sprakeloos knikte, had hij ge
zegd: Dan ben jij de dochter van m'n goe
den, ouden vriend, die plotseling gestorven
is. Ik was op reis in Afrika, toen ik hem ont
moette en daar kocht hij, die dol veel hield
van uitheemsche dingen, dit aapje, uit steen
gesneden. Het is héél oud en heeft ook hooge
waarde. Ik zag het hier op tafel bij de direc
trice liggen en wilde weten, hoe het hier
kwam. Nu begrijp ik allesStraks, na de
lezing, moet je nog maar evei bij mij komen
praten, kind!"
En zoo gebeurde. Toen wist ook Jeanne de
geschiedenis van het aapje, door haar vader
gekocht maar wat ze niet wist, was, dat
dr. Gerbrants na een bezoek aan h?ar moe
der, daar héél dikwijls terugkwam. En steeds
stuurde hij aardige brieven en geschenken
DE ERFENIS.
Boer Harmen Je weet wel, de keu
van Follega keek z'n vrouw heel gehein"
aan en zij, van haar kant, wachtte me
mond af wat manlief ging vertellen over 1
houd van den brief dien de postbode
had bezorgd wat zou een notaris,
wel een notaris uit Amsterdam, hun te v
hebben?
Eerst de roode zakdoek voor den dag
de neus gesnoten, zooals dat by gewicht^
beurtenissen hoort; aan de Dril schoong ft
en opgezet; vervolgens met 'n beetje zem
tige vingers het couvert opengescheurdt
oaarna is Trien met haar man in druk g c
morgenochtend vroeg reeds zal Harmen t
hoofdstad zijn, vannacht nog met de boot a
uit Lemmer vertrekken om twaalf uur; t
verandering plotseling in hun heele leven fl
Piet in Amerika overleden en ook Harni t
Trien zullen hun aandeel in de erfenis
- ja, daar hebben ze fabelachtige v<
van gehoord: hoe in het verre Amerika di
schen onmetelijk rijk worden, die Piet to
wie had dat ooit gedacht? Taal noch teeke
den'ze in jaren en jaren van hem vernon'
nu in eens, die brief, die wonderbrief
eens tienduizend gulden was, wat gaan y
doen, Trien?" Trien wist het niet, maar
van den weeromstuit wat Harmen van Plafr
als t bijvoorbeeld eens honderdduizend i"
waren je kon toch maar nooit weten,., 1
's Morgens even over vijf lag de boot
meerd aan de Ruyterkade, 't was zomer i
al volop licht. Dichtbij stond toevallig eei
tieagent; Harmsen naar 'm toe; of men'
veldwachter ook wist waar de Keizersgra
was, want daar woonde de notaris, dien hi)
ken moest, voegde de aanstaande rijkaard
wichtig aan toe. 't Was niet ver af en ort
half zes arriveerde Harmen voor een gróo
renhuis, dat hij met bewondering en e
aanstaarde, voordat hij ging aanbellen. Ti
stoep op, een stevige ruk aan den knop e
rumoerde het geklingel van beneden naar
en van boven naar beneden. Geen ant
Minuten lang wachtte de bezoeker. Dan
maar nu nog heviger en flink lang achte
kaar nu zouden de lui het zeker wel h
Inderdaad, heel boven gaat behoedzaam 'n
open, een meisjeshoofd wordt zichtbaar i
dig snibt het: „Wat is er aan de hand?
kwam over den brief van den meneer den r
spreken". Floep en met 'n smak gaat 't
weer dicht; alleen hard als bikkels vallen
hoofd de woorden neer: „lijkt wel gek; s!
boer; die denkt zeker, dat we hier ook on
zes de koeien melken".
Tot acht uur toe heeft Harmen voor h«
heen en weer geschilderd; toen werd de
ding hem te machtig: weer beklimt hi
stoep en weer belt hij aan. En ja, ..u kr
met een gehoor: 't is dezelfde stem van h
die 'm door de kier toebijt: „kom om li
maar terug; de notaris is nog niet op".
Nooit heeft boer Harmen kunnen beg
hoe die dag is omgekomen; heel kort hei
bespreking bij den notaris maar geduurd;
kop koffie, geen sigaar, geen ,<$uk krenten
is hem daar „angeprezenteerd"; zóó mai
enkele inlichtingen te hebben ingewonnen
de notaris hem laten vertrekken. Den
dag heeft ie rondgekuierd in Amsterdam;
dezelfde vreeselijke drukte, nergens we
nergens schapen, nergens kippen, nergens
genswas ie maar vast bij z'n Trien...,
delijk, om middernacht, ging weer de bo
's morgens vroeg kwam hij thuis. Gelukk!
hem waren ze wel op: z'n vrouw en z'n kii
bij hem thuis werd tenminste gewerkt en
de koffie te pruttelen en lag een gestopt*
gereed en kreeg ie 'n brok krentebolle
Nog één keer ontbood de notaris Harmen
bij zich aan huis. Ja, voor een erfenis dl
mensch heel wat, ga je zelfs voor de ti
maal in je leven een overzeesche reis nei
weer aanvaarden. Echter dit keer ra
dagboot van Friesland naar Holland en
terug met de nachtschuit.
Meteen werd hij binnengelaten; dat bë
veel goeds.
In de wachtkamer.hebben ze het g
klaar gelegd; zou dat allemaal voor mij wi
vraagt Harmen zich af, verbaasd, geschol
het aanschouwen van de rijksdaalders, gii
gouden Willems zelfs en zoo waar 'n heele
bankbiljetten ook! Hij vertrouwt z'n oogen
is niet in staat zijn ongeduld te bedui
opent de deur weer die naar den gang
loopt een klerk tegen net lijf, grijpt hei
den arm, trekt hem mee naar binnen, wij
de schatten het duizelt hem en stoo
uit: „Meenemen, ikke? Van broer Piet?",
kijkt de klerk hem beduusd aan; dan haal
Jongemensch z'n schouders op, werpt een
achtenden blik op zijn bezoeker, en zegt:
heeft de notaris even laten liggen; lk i
meteen maar meenemen en in de bran
sluiten; voor jou?hoe kom je cr bij!
vertrekt.
Weldra komt de notaris zelf binnen en
boer Harmsen te ondervragen over alles
wat, over familieverhoudingen, over
Piet", over „Wanneer?" en „Hoe" en nog
en veel meer. Eindelijk is de groote man t
den en deelt den gelukkigen keuterboer
dat hu nu heel gauw de afrekening
kan zien; 't is nog maar een kwestie van f
weken: dan is de heele erfenisgeschiedeD
orde.
Veertien dagen later bracht de rost
Harmsen en Trien een postwissel uit AD
dam, groot 12,50, zijnde het bedrag in de
nis van wijlen Pieter
Ontzet staarde Harmen zijn Trien cn sti
Trien haar Harmen aan....
„Twaalf en een halve gulden?".,
niet?"
„Vrouw, schenk me een bakkie troost in,
me een py'p en geef me een stuk krentebol
(Historisch)
aan z'n kleine vriendin Jeanne.
Toen het weer vacantie werd, en i
verstreken was, ging Jeanne naar hui
maar niet naar Grootmoeder's woning
Haar moeder was met den dr. l
die héél goed was en rijk genoeg om te
een prettig thuis te kunnen geven.
Zóó had het aapje ook Jeanne het
wenschte geluk gebracht.