±11 DE TUINMAN. ONS HOEDJE. Zaterdagavond. In de groote, ronde tobbe Schreeuwt hij alles bij elkaar. Want het zeepsop en het water Druipt er langs zijn neus en haar. Op den grond zit stil de trekpop, Of wel: houten Tobias, En die voelt zich lekker veilig Voor het akelig geplas. Wacht maar op je beurt, piasje, Straks ga jij ook in het sop, Met je groote ezelsooren En je harden, houten kop! H. H. de B.—L. Het aardmannetje en de marskramer. Rond het warm knappend vuurtje zaten de kinderen. Vacantie was op til, en zooals altijd, vóór de vrije dagen, werd ook op school het tus- schenuurtje gebruikt om minder bevoorrechte kinderen, de armen, die thuis moesten blijven, te voorzien van gebruikt speelgoed, dat weer netjes werd opgeknapt. Juffrouw Butler, de leerares, had pracht- ideëen. Maar jammer genoeg was ze ziek gewor den, eii kon zij zich niet zooals altijd, met d? klas bemoeien. Alles liep dan ook m het honderd. Er zou een voorstelling gegeven worden, waaraan de leer lingen zouden meewerken, en tegen betaling mocht, wie wilde, komen kijken. Het ontvangen geld zou den afgedragen worden voor het goede doel. Nu zouden Karei en Mollie in oud costuum dè menuet dansen! En het ongeluk wilde, dat Mol lie haar voet verstuikte bij de vooroefening. Och, och, ze wisten geen raad. Juffrouw Butler giek. Mollie niet in staat te dansen! En de uitnoodigingen waren al verzonden! En in de keuken waren de heerlijkste koekjes gebakken en wachtten op de gasten, die er van zouden smullen! „Wat moeten we doen?" zuchtte Noortje. „Wat ellendig, dat je niet op je been kimt staan! Je moest een verhaaltje schrijven en dat zou je dan kunnen voorlezen, als je op den divan ligt, Mollie!" „Hoera! dat is een Idee!" galmde Ton. „Maar ik heb er geen!" jammerde Mollie, want haar voet deed flink pijn. Juist kwam Cynthia binnen. Ze had een sport- mutsje met gekleurde pompoen op haar krulle- bol en ging op den grond zitten spelen met haar pop. Rag, de hpnd, vlijde zich tegen haar aan en had heel ondeugend een kluw wol te pakken genomen, die nu wegrolde langs den vloer. „Ik zal Je zeggen, wat ik droomde, Mollie!" zei ze, misschien kun je er een verhaaltje van schrijven. „Vertel dan!" zuchtte Mollie. „Ik droomde, dat ik in den tuin was," zei Cynthia, en toen kwamen groote vogels en droe gen me mee en lichtten me op om in de holletjes van boomen te kunnen zien!" „K)jk goed!" zeiden ze een leelijke aardman heeft alle oessen van onze boomen gestolen. Als 't zoo doorgaat, zullen we van honger sterven.' De roodborstjes begonnen nu ook te piepen en te klagen. „Cynthia!" zeiden ze, het aardman netje is in de beek gevallen. Gauw! pak hem met het vangnet. Hier is het. De raven hebben het voor Je gevlochten en er zit sterk koord aan!" En weg vlogen we naar de beek. Ek vischte en schepte. Ten laatste voelde ik iets hards en zwaars. Het was het kaboutertje. Het lukte mij zijn handen te binden en toen trokken we hem mee naar de bessenboomen." „Zoo'n leelijkerd! stel je voor, dat hij aan onze vruchtboomen had gezeten!" riepen de kinderen. „Neen hoor! die staan er nog even mooi bij. Er is niets aan het handje. Ik heb er Juist naar gekeken, 't Is maar gelukkig, dat 't enkel een droom was!" „We zullen een voorstelling geven, van een aardman, iie over de steenen wordt meegetrok ken!" juichte Mollie, in de handen klappend. „En dan zal ik de droom er bij vertellen. Een van de poppen kan dan als kabouter verkleed worden!" „Prachtig!" heeft iemand anders soms ook iets gedroomd?" vroeg Nora. Karei als altijd haantje de voorste riep: „Ik!" en begon dadelijk: „Gisteravond, toen ik in bed lag, zag ik een vliegmachine. Een piloot stond er naast en vroeg: „Wil Je instappen en een tocht maken? naar Engeland?" „Graag!" antwoordde ik. „Dan moet je een Engelsche jas dragen," zei hij, „anders gaat het niet, dan mag je niet mee!" En jij ook niet" voegde hij erbij, naar Mollie kijkend, die ik nu eerst naast me zag staan. We liepen zoo gauw we konden naar huis. Mollie trok gauw een boerinnepakje aan het leek wel niet op een Engelsche Jas en ik vond in de kleerkast een oud page-pakje, dat Moeder eens voor mij gemaakt had." „Dat is niet volgens afspraak!" zei de piloot, toen we zoo gekleed bij hem kwamen! Plotseling verscheen een reus. Hij was als be delaar gekleed. Hij droeg een hoogen punthoed en zijn zwarte mantel fladderde als vleugels om zijn schouder. Hij droeg een mand vol koop waar, had een langen staf in de hand, en achter hem liep een allergrappigst hondje. Mollie liep naar den man en zei: „We kunnen niets koopen, want we hebben geen geld en zou den zoo graag een Engelsche jas koopen om naar Engeland te vliegen!" „Dat kan" zei de man, „ik zal jullie helpen." Hij spreidde zijn jas uit en nam ons belden op. Nu zagen we heel goed, dat zijn jassüppen werkelijk als vleugels dienst deden. Hoog vlogen wij, verder, steeds verder, over de zeeEin delijk kwamen we in de stad. En daar droeg hij ons de trap op enwerden we wakker in bed!!" ,Wat eenig!" riepen de kinderen en Mollie vergat de pijn in haar voet en bedacht dat jullie het ook wel leuk zoudt vinden, te luisteren naar wat Karei en Cynthia in hun droom mee maakten. Uit het Engelsch door H. H. de B. L. (Slot). „Ja, ja. o. als de ramen maar niet stuk gaan". „Maar je wilt met dit weer toch niet naar buiten?" Maar de tuinman kon het m huis niet langer uithouden. Korten tijd jaarna kwam hij druipnat en ge heel terneergeslagen terug. „Wat is er, man?" „Alles weg, alles, alles weg". „Wat? de druivenkas toch niet?" De tuinman knikte bedroefd. Zijn kostbare kas was vernield, zijn druiven hadden ontzettend geleden. O. wat een verlies, wat een ontzettend verlies! Het was een vreeselijke clag voor den armen man en wat de zaak nog erger maakte, eenige dagen daarna moest hij een gedeelte van zijn schuid afdoen. Maar hoe kon hij dat, nu de hagel hem zoo groote schade had toege bracht? Met looden schoenen begaf hij zich naar den schuldeiscner. „Zoo" sprak deze opgeruimd, „ik moet zeggen, je komt flink op tijd". Maar zijn gelaat betrok, toen de tuinman hem van de ramp verteld, die hem overkomen was. Zijn vriendelijkheid verd .veen plotseling. Norsch sprak hij: „Moet «k daarom ook schade lijden? Ik leen geen geld uit om het te verlie zen. Weet je wat, vrind, je zorgt, dat net geld binnen een maand er is; anders zal je de ge volgen ondervinden". Bedroefd ging de tuinman heen. Hij wist geen raad. Tot wien zou hij zich om hulp wenden? Eindelijk dacht hij aan den pachtheer. Maar ook bij dezen vond nij geen troost. Integendeel, barsch sprak hij: „Wat doe je ook zulke dwaze ondernemingen op touw te zetten". „Maar mijnheer, ik mag toch mijn best wel doen om vooruit te komca?" „Je ziet, hoe je er mee vooruit komt. Kort cn goed, jo hoeft bij mij niet om geld aan te kloppen. Draag liever zorg, dat je de pacht op tijd be taalt!" Bedroefd zaten ze 's avonds bij elkaar, hij en zijn vrouw. „Elk van hen was vast overtuigd, dat alles nu verkeerd zou loopen. „O, ja", sprak de knecht", die koetsier is er vandaag geweest". „Welke koetsier?" „Och u weet nog wel, van dien mijnheer met dat juffertje". „En wat moest hij?" „Hij kwam een groote partij vruchten halen, voor een feest", zei hij. „Hé man!" viel de vrouw plotseling in. „Wat wou je zeggen? „Als je dien heer eens om hulp vroeg?" „Hoe kan ik dat nu doen? Hij zou denken, dat ik om een belooning kwam. Neen, dat nooit". Allen zwegen weer, toen ze plotseling den hond hoorden blaffen. Wat zou daar zijn? De tuinman- ging naar bui ten en kwam even daarna met een man terug; dit bleek de koetsier van Nelly's papa te zijn. „Hé, goede man, zoo laat nog op het pad?" „Ja vriend, ik heb een boodschap voor je van mijn heer. Of je zin en tijd hebt, om morgen ochtend even bij hem te komen". Allen waren vol verrassing en de vrouw keek haar man aan, maar de koetsier wist niets an ders te zeggen. Kort daarop vertrok hij. De andere dag bracht onverwachte uitkomst. „Waarom niet dadelijk je tot mij gewend?" vroeg Nelly's papa aan den tuinman, toen deze zich bij hem vevoegde. „Ik zal je helpen hoor." „Maar 't kost veel geld", stamelde de tuinman. „Dat komt er niet op aan. Dat krijg ik wel van je terug. Haast heb ik er niet mee. Ziehier, voldoe hier je onbarmhartige schuldeischers mee". „Maar hoe wist u dat.." „Ho, ho, mijn koetsier vertelde mij, hoe het bij je geschapen stond. Ik ben wat in mijn schik, dat ik je ook eens een dienst mag bewijzen". De gelukkige tuinman betaalde zijn schuld eischers en kon al spoedig beginnen met het laten herstellen van zijn druivenkas. Dat hij daartoe flink dik glas liet gebruiken, is te be grijpen. „Zie zoo", sprak hij, „die ramen zullen door den hagel niet licht stuk geslagen worden". En zoo was het ook. Het volgende jaar leverde flink vruchten en van nu af ging de gelukkige tuinman een goeden tijd tegemoet; elk jaar be taalde hij een deel van zijn schuld af en als be wijs van dankbaarheid bracht hij steeds een mandje van de mooiste druiven naar het huis van Nel en haar vader. HET KLEINE GRIJZE AAPJE. EEN SCHOOLGESCHIEDENIS. (Naar het Engelsch, door H. H. de B.L.; Bettie trok het papier los, dat om het kar tonnen doosje zat en wij allen stonden om haar heen en rekten onze halzen om te zien wat er in zat. Op een dotje watten lag een klein goud kikkertje zijn oogjes waren schitterend groen; het stond recht op en in een van zijn pooten hield hij een pareltje. „Hoe beeldig!" riep Lot, „wat 'n schatje!" „Een dót!" zei Frieda. „'t Is een hangertje, kijk, er zit een ring aan z'n kop!" riep Door, „wat 'n leuk geluks beestje!" „Ik heb nog nooit van een gelukaanbren- genden kikker gehoord!" mompelde Frieda, een beetje jaloersch. „Wèl van een zwijntje, of een klaverblad van vier - of een Swastika!" „Nonsens!" zei Bettie. ,,'t Zal mij zeker wel geluk brengen." „Ik vraag er ook eentje, dan kom ik vast door mijn examen!" verzekerde Door. „Dat is een idee! we zullen naar huis schrijven, of ze ons zoo'n dingetje sturen en dan dragen we het altijd" riepen de andere kostschoolmeisjes, dié nu ook bij het groeple gekomen waren en den gouden kikvorsch be wonderden. Jeanne stond er bij en zei niets maar dat was niets bijzonders gewoonlijk deed ze nooit met zulke dingen mee. Maar toen kort daarop een aardig bruin beertje een klein rose varken, een gelukstorretje en een klaverblad van vier per postpakket bin nen de muren der kostschool verschenen vroeg Door aan Jeanne of zij ook niet zoo'n beestje wilde hebben. Jeanne kleurde. „Ik denk niet, dat moeder zoo iets heeft!" antwoordde ze. „Vraag dan, of ze er eentje voor je koopt," drong Dora aan. „Och we wonen in een dorp zoo vèr van de stad," zei Jeanne ontwijkend. -„Gekheid", lachte Door en hield haar Klavervier omhoog. „Wij wonen ook niet in de stad. maar dit hebben ze mij gestuurd en ik ben er wat blij mee! Schrijf je moeder toch, Je bent anders de eenige die geen geluksbeestje heeft!" „Behalve ik" zei Frieda maar 't mijne zal wel gauw komen!" Maar toen ze alleen waren, vertelde Jeanne aan Frieda en Bettie waarom ze niet had willen meedoen. „Ik vraag liever niet om zoo iets", zei ze. „Moeder heeft geen geld om dure dingen te koopen. Grootmoeder is heel rijk, maar ze was boos op moeder, omdat ze met vader trouwde. Vader was schilder heel knap, maar arm en grootmoeder had gewild dat moeder een rijken man trouwde. Toen hij stierf was ik zes jaar en gingen we bij groot moeder inwonen. Ze is nu wel goed voor ons en betaalt alles, maar moeder heeft zelf geen geld en wil zoo min mogelijk vragen. En daarom vraag ik ook niets a#n moeder!" Wat akelig!" zuchtte Bettie, „kind, wat Is dat naar voor je. Maar ik weet goed raad ik schrijf gewoon naar huis en vraag er nog eentje voor jou!" „O, alsjeblieft niet! riep Jeanne verschrikt. ,,'t Is erg lief van je, hoor maar dat heb ik liever niet neen, heusch, dat moet je niet doendat vind ikniet prettig!" „Dan niet," zei Bettie spijtig, omdat ze 't zoo goed bedoeld had, maar even later sloeg ze toch den arm om Jeanne heen, ze vond 't zielig, dat Jeanne zoo'n heel ander leventje had dan zij. „Ik zal toch maar aan moeder schrijven of ze zelf soms nog zoo iets heeft," bedacht Jeanne, ofschoon ze er niet veel van ver wachtte. Maar eenige dagen later kwam er werke lijk een pakje voor haar en we stonden allen om haar heen om te zien, wat er te voor schijn zou komen. Maar 't werd een teleur stelling! Een leelijk, klein grijs aapje, dat er uitzag of het uit een stukje kiezel gesneden was. 't Was heelemaal niet mooi om te zien en nog minder om te dragen. Ze hielden hun nond, alleen Dora riep: „Wat 'n leelijk beest!" ,,'t Gaat nog al!" vergoelijkte Bettie, die zag hoe verdrietig Jeanne keek. „Is het een aap of een mensch??" „Is 't een mensch of een aap?" vroeg Frieda ,,'t Is een aap!" bevestigde Myra, de oud ste, het aandachtig bekijkend. „Ik hoop maar, dat het je geluk brengt, Jeanne!" voegde ze er hartelijk bij. „Misschienzei ze en van dien tijd droeg ze het leelijke aapje in haar zak. Zoo deden de anderen ook met hun snuisterijen, waarvoor zij ook een naampje bedacht had den. De kikker werd Kwek genoemd het beertje kreeg den naam Knor, het torretje werd Tim en het klavertje Fee genoemd. Het rose varken werd met den titel van Tobie bedacht. Toen de examentijd aanbrak droegen de meisjes hun geluksbeestjes trouw als altijd, zeker geloovend, dat ze de vragen zouden krijgen, die ze juist den avond te voren had den nagezien, maar Jeanne, die het aapje op haar lessenaar had vastgestoken, keek er zóó naar, dat de leerares, hierdoor geprikkeld, beval het weg te sluiten. „Als ik jullie nu weer met die dingen bezig zie," had ze gezegd, „pak ik ze af en krijgen jullie ze niet voor de vacantie terug." Ze zorgen nu wel hun geluksbeestjes weg te houden, maar Jeanne, die het aapje in haar griffelkoker had weggestopt, had het ongeluk met het pakken van een potlood, het aapje eruit te slingeren, en het bewuste voorwerp kwam, o ramp! vlak voor de voeten van de leerares terecht. „Ziezoo!" zei deze, het oppakkend en in haar zak stoppend „dit ben je voorloopig kwijt!" en hoe smeekend Jeanne's oogen ook keken, er was niets aan te doen, het aapie kwam niet meer uit den zak te voorschijn. „Meisjes. Dokter Gerbrandt zal vanmiddag in de conversatie-zaal een lezing voor ons houden, héél belangrijk en leerzaam, over het oude Egypte!" zei de directrice binnen komend. „Zorgt dat jullie om 3 uur present zijn!" 't Was een leuk verzetje, vonden ze, maar Frieda zuchtte: zeker een verhandeling van 'n oud, saai meneertje, over mummies, om bij in slaap te vallen!" Straks rolt hij jou ook nog in en neemt je mee voor de verzameling," proestte Dora. Maar vóór ze naar de groote zaal gingen, in het eerste lesuur om 2 uur, werd Jeanne ontboden bij de directrice. Verschrikt keken de meisjes elkaar aan. Zoo tusschentijds bij het hoofd geroepen te worden, voorspelde gewoonlijk niet veel goeds. „Daar heb je 't al! ze is haar geluks beestje kwijt!" mompelden de vriendinnen. Maar 't was anders. Een kwartier later kwam Jeanne, met hoog roode kleur, maar met schitterende oogen terug en toen de les uit was, vertelde ze, hoe dr. Gerbrants in de kamer stond bij de direc trice, die héél vriendelijk keek en hoe hij het geluksaapje in de hand hield. „Dat is van jou?" had hij gevraagd, en toen Jeanne sprakeloos knikte, had hij ge zegd: Dan ben jij de dochter van m'n goe den, ouden vriend, die plotseling gestorven is. Ik was op reis in Afrika, toen ik hem ont moette en daar kocht hij, die dol veel hield van uitheemsche dingen, dit aapje, uit steen gesneden. Het is héél oud en heeft ook hooge waarde. Ik zag het hier op tafel bij de direc trice liggen en wilde weten, hoe het hier kwam. Nu begrijp ik allesStraks, na de lezing, moet je nog maar evei bij mij komen praten, kind!" En zoo gebeurde. Toen wist ook Jeanne de geschiedenis van het aapje, door haar vader gekocht maar wat ze niet wist, was, dat dr. Gerbrants na een bezoek aan h?ar moe der, daar héél dikwijls terugkwam. En steeds stuurde hij aardige brieven en geschenken DE ERFENIS. Boer Harmen Je weet wel, de keu van Follega keek z'n vrouw heel gehein" aan en zij, van haar kant, wachtte me mond af wat manlief ging vertellen over 1 houd van den brief dien de postbode had bezorgd wat zou een notaris, wel een notaris uit Amsterdam, hun te v hebben? Eerst de roode zakdoek voor den dag de neus gesnoten, zooals dat by gewicht^ beurtenissen hoort; aan de Dril schoong ft en opgezet; vervolgens met 'n beetje zem tige vingers het couvert opengescheurdt oaarna is Trien met haar man in druk g c morgenochtend vroeg reeds zal Harmen t hoofdstad zijn, vannacht nog met de boot a uit Lemmer vertrekken om twaalf uur; t verandering plotseling in hun heele leven fl Piet in Amerika overleden en ook Harni t Trien zullen hun aandeel in de erfenis - ja, daar hebben ze fabelachtige v< van gehoord: hoe in het verre Amerika di schen onmetelijk rijk worden, die Piet to wie had dat ooit gedacht? Taal noch teeke den'ze in jaren en jaren van hem vernon' nu in eens, die brief, die wonderbrief eens tienduizend gulden was, wat gaan y doen, Trien?" Trien wist het niet, maar van den weeromstuit wat Harmen van Plafr als t bijvoorbeeld eens honderdduizend i" waren je kon toch maar nooit weten,., 1 's Morgens even over vijf lag de boot meerd aan de Ruyterkade, 't was zomer i al volop licht. Dichtbij stond toevallig eei tieagent; Harmsen naar 'm toe; of men' veldwachter ook wist waar de Keizersgra was, want daar woonde de notaris, dien hi) ken moest, voegde de aanstaande rijkaard wichtig aan toe. 't Was niet ver af en ort half zes arriveerde Harmen voor een gróo renhuis, dat hij met bewondering en e aanstaarde, voordat hij ging aanbellen. Ti stoep op, een stevige ruk aan den knop e rumoerde het geklingel van beneden naar en van boven naar beneden. Geen ant Minuten lang wachtte de bezoeker. Dan maar nu nog heviger en flink lang achte kaar nu zouden de lui het zeker wel h Inderdaad, heel boven gaat behoedzaam 'n open, een meisjeshoofd wordt zichtbaar i dig snibt het: „Wat is er aan de hand? kwam over den brief van den meneer den r spreken". Floep en met 'n smak gaat 't weer dicht; alleen hard als bikkels vallen hoofd de woorden neer: „lijkt wel gek; s! boer; die denkt zeker, dat we hier ook on zes de koeien melken". Tot acht uur toe heeft Harmen voor h« heen en weer geschilderd; toen werd de ding hem te machtig: weer beklimt hi stoep en weer belt hij aan. En ja, ..u kr met een gehoor: 't is dezelfde stem van h die 'm door de kier toebijt: „kom om li maar terug; de notaris is nog niet op". Nooit heeft boer Harmen kunnen beg hoe die dag is omgekomen; heel kort hei bespreking bij den notaris maar geduurd; kop koffie, geen sigaar, geen ,<$uk krenten is hem daar „angeprezenteerd"; zóó mai enkele inlichtingen te hebben ingewonnen de notaris hem laten vertrekken. Den dag heeft ie rondgekuierd in Amsterdam; dezelfde vreeselijke drukte, nergens we nergens schapen, nergens kippen, nergens genswas ie maar vast bij z'n Trien..., delijk, om middernacht, ging weer de bo 's morgens vroeg kwam hij thuis. Gelukk! hem waren ze wel op: z'n vrouw en z'n kii bij hem thuis werd tenminste gewerkt en de koffie te pruttelen en lag een gestopt* gereed en kreeg ie 'n brok krentebolle Nog één keer ontbood de notaris Harmen bij zich aan huis. Ja, voor een erfenis dl mensch heel wat, ga je zelfs voor de ti maal in je leven een overzeesche reis nei weer aanvaarden. Echter dit keer ra dagboot van Friesland naar Holland en terug met de nachtschuit. Meteen werd hij binnengelaten; dat bë veel goeds. In de wachtkamer.hebben ze het g klaar gelegd; zou dat allemaal voor mij wi vraagt Harmen zich af, verbaasd, geschol het aanschouwen van de rijksdaalders, gii gouden Willems zelfs en zoo waar 'n heele bankbiljetten ook! Hij vertrouwt z'n oogen is niet in staat zijn ongeduld te bedui opent de deur weer die naar den gang loopt een klerk tegen net lijf, grijpt hei den arm, trekt hem mee naar binnen, wij de schatten het duizelt hem en stoo uit: „Meenemen, ikke? Van broer Piet?", kijkt de klerk hem beduusd aan; dan haal Jongemensch z'n schouders op, werpt een achtenden blik op zijn bezoeker, en zegt: heeft de notaris even laten liggen; lk i meteen maar meenemen en in de bran sluiten; voor jou?hoe kom je cr bij! vertrekt. Weldra komt de notaris zelf binnen en boer Harmsen te ondervragen over alles wat, over familieverhoudingen, over Piet", over „Wanneer?" en „Hoe" en nog en veel meer. Eindelijk is de groote man t den en deelt den gelukkigen keuterboer dat hu nu heel gauw de afrekening kan zien; 't is nog maar een kwestie van f weken: dan is de heele erfenisgeschiedeD orde. Veertien dagen later bracht de rost Harmsen en Trien een postwissel uit AD dam, groot 12,50, zijnde het bedrag in de nis van wijlen Pieter Ontzet staarde Harmen zijn Trien cn sti Trien haar Harmen aan.... „Twaalf en een halve gulden?"., niet?" „Vrouw, schenk me een bakkie troost in, me een py'p en geef me een stuk krentebol (Historisch) aan z'n kleine vriendin Jeanne. Toen het weer vacantie werd, en i verstreken was, ging Jeanne naar hui maar niet naar Grootmoeder's woning Haar moeder was met den dr. l die héél goed was en rijk genoeg om te een prettig thuis te kunnen geven. Zóó had het aapje ook Jeanne het wenschte geluk gebracht.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1929 | | pagina 10