RADIO-RUBRIEK.
DE GESCHIEDENIS VAN
FLIPSIE
of de autobicgraphïe van een hond.
GRABBELTON.
„Anienne" en „aarde' voor de Ultra
korte golf.
133%-!—!3>
WETENSWAARDIGHEDEN.
In het water, wist zich te redden en bracht den nacht
daarop, In zijn natte kleeren, in een schuur door. Hij was
verhit, toen hij in het water viel, verkleumd, toen hij
Uit het water kwam. Een dag daarop viel hij in een
vasten, rustigen slaap, waaruit hij niet scheen te willen
ontwaken. Men riep hem, wreef hem, schudde hem,
maar hij was ongevoelig voor alles. Zijn gelaat had een
bruinzwarte kleur aangenomen. Voedsel kon hem niet
worden ingegeven. Hij ontwaakte eerst op den 26sten
December op een uur, waarop niemand zich in het huis
bevond. Hij had geen vermoeden hoe lang hij geslapen
had. Door een opgeslagen bijbel zag hij, dat het een
Zondag was. Hij wa3 zeer verzwakt en vermagerd en
het duurde jaren voor hij weer volledig was hersteld.
Gedurende het Napoleontische tijdperk leefde te Di-
nan in Frankrijk een vrouw, Jeanne Favron, die vijftien
jaar lang met een buitengewonen slaapzucht te kampen
had. Ze sliep drie tot vier maanden achter elkaar, zon
der te ontwaken.
Van medisch standpunt is ook de Hongaar Andreas
Herczig merkwaardig, die op den 13den April 1802 op
een reis bij groote koude en nevel in een nauwe rots
kloof beschutting zocht voor een naderenden onweers
bul. Hier overviel hem een slaap, die tot den achtsten
Augustus duurde. Zestien weken was hij zonder voed
sel gebleven. Toen hij ontwaakte was hij zeer afgemat
en hij kwam tot de, ontdekking, dat zijn jas, waarop hij
tijdens den duur van zijn slaap had gelegen, geheel was
vergaan. Met inspanning van alle krachten bereikte hij
zijn huis, waar niemand meer den bewoner in hem ont
dekte. Hij kon, in het begin, slechts een beetje soep ge
bruiken. Vier dagen na zijn aankomst reikte men hem
het „Heilige Avondmaal", toen sliep hij weer in. Drie
dagen was hij volkomen wakker. Een gezwel in het
hoofd was opengegaan. Weldra nam hij in beterschap
toe en werd weer geheel gezond.
In het jaar 1766 leefde te Oxford een geestelijke, die
Iedere week slapend In de stoel van zijn grootvader door
bracht. Hij sliep dus alle werkdagen en ontwaakte eerst
op Zondag, ging naar de kerk en deed zijn plicht Hij
keerde daarna weer naar huis terug, at heel goed en
overvloedig, rookte zijn pijp en sliep tegen den avond,
in zijn leuningstoel weer in om eerst de volgende week
weer te ontwaken.
De langste slaap, welke ooit een mensch heeft gehad,
was die van een Fransche vrouw, „de slaapster van
Termolles". Ze sliep 17 lange jaren. Een physieke schok
zou de oorzaak zijn geweest
TEN EINDE RAAD.
(Bruramer)
Amateur-bergbeklimmer-. Ik ben verdwaald en
»e zelfs geen enkele wegwijzer of telefooncel, waar
ik den weg te weten zou kunnen komen.
Oorspronkelijk opgeteekend door SIROLF,
uit den mond van Fllpsie-zelf.
(Nadruk verboden. Alle rechten voorbehouden).
We waren mét zijn vijven, en op een dag kwam er een
raar dier, die als maar op zijn achterste pooten liep, en
met allemaal lappen aan zijn lijf, die om zijn achterste
pooten zwabberden, zoodat je lust kreeg, er een flinke
hap in te geven. Dat dier, dat niet eens blaffen kon,
maar rare geluiden met zijn mond maakte (nu weet ik,
dat ze dat spreken noemen) nam me van mijn moeder
weg en mijn vier broers en bracht me naar een huis,
waar nog zoon raar dier was, met nog meer lappen om
de achterpooten, al waren dié niet zoo lang. Dat eerste
dier heet „baas", dat heeft hij me aan mijn verstand ge
bracht. Dat andere dier is „de vrouw". Je kunt ze bijna
niet uit elkaar houden. Alleen als je goed oplet, kun je
het wel hooren. Degeen die alles con.mandeert en die
alles zegt, wat er gebeuren moet, is „de vrouw". En de
„baas" zegt dan altijd: „Zeker, lieverd, zeker, ik zal het
daluk doen".
In het begin gebeurde er niet veel bijzonders. Ik kreeg
goed te eten en ik werd lekker vet. Alleen deed ik op
een goeden dag een ontdekking, die me kwaad maakte.
Ik lag op een matje, in den tuin zoo een beetje te drui
len, in het zonnetje, zoo klein mogelijk opgerold, met
mijn kop op mijn rug. En net zal ik een tukje gaan
doen en zullen mijn oogen dichtvallen, en wat zie ik
daar! Dat ik een staart heb! Dat was nota bene voor
het eerst dat ik dat zag! Nou was dat nog niet zóo erg,
maar laat die staart nou beginnen te kwispelen?! Ik
keek hem goed aan. a, en toen lag hij wel stil. O zoo,
dacht ik, dat, moest er nog bij komen, om te kwispelen,
zonder dat ik het weet! En ik dacht, ik zal jou een
beetje in de gaten houden, vriend! Ik deed net, of ik
ging slapen, en deed mijn oogen dicht. Ten minste, ik
deed net, of ik ze dicht deed. Maar mijn eene oog hield
ik op een kier! En laat me die staart nou weer gaan
kwispelen! Hap, zei ik. Maar dat was mis. Maar daar
liet ik het niet bij zitten! Ik heb net zoolang in de rondte
geloopen en geblaft, tot ik hem te pakken had. Nou, en
toen was het uit Maar kwaad dat ik was! De „baas"
stond erbij te kijken en ik hoorde hem tegen dat andere
dier zeggen: „Kijk dat dier nou eens aan! Je kunt wel
zien, dat het een reuze-schrander beest is! Let eens op,
dat is een rashond! Ik ga hem dresseeren".
Ik kan soms wel aardig spelen met mijn baas. Als ik
zin heb, ten minste. Dan komt de baas met een stuk
liout in den tuin, doet net of hij het op wil eten, en loopt
ermee weg om het weg te stoppen. Dan doe ik net, of
;k niets zeg, maar ik heb natuurlijk al lang in de gaten,
dat hij dat stukje hout achter het schuurtje heeft weg
gestopt, achter den vuilnisbak. Dan kómt de baas met
een onschuldig gezicht, loopt nog wat rond en kijkt een
heel andere kant uit en zegt dan: Zoek, Flipsie, zoek!
Aport! Aport!
Dan loop ik een beetje in het rond, doe net of ik
verschrikkelijk hard snuif, krab heele kuilen midden in
het bloemperk, spring met mijn vuile pooten tegen den
baas zijn lichte broek aan, omdat ik vooruit weet, dat
hij er dan toch niets tegen durft te zeggen, en dan blijft
hij maar schreeuwen, tot hij er rood van wordt: „Zoek,
Flipsie, braaf beest, zoek!" Nou, dan loop ik nog wat rond
en doe alsof Ik verschrikkelijk zenuwachtig word, en
dan loop ik naar het schuurtje, met den baas achter
mijn staart aan, en dan gooi ik den vuilnisbak om, krab
alles er uit en over den grond, en dan loop ik met een
ernstige snuit naar het houtje toe, pak het beet en loop
naar mijn baas, terwijl ik met mijn staart kwispel. Ik
verwed er een vette kluif onder, dat ie me dan een fijn
stuk worst of een stuk lever geeft En dan zegt hij:
„Braaf beest hoor, heele knappe hond, hoor Flipsie!"
En als ik dan hard kwispel, dan krijg ik nog een stuk!
Mijn moeder zei altijd: Flipsie jongen, als je een goed
hondenleven wil hebben, laat dan niet merken, dat je
veel handiger bent dan je baas. Laat hem in den waan,
dat hij het knapste dier van de wereld is, en jij maar een
stomme hond. En doe dan net, of je soms wat van 'm
leert Dan loopt je baas van verwaandheid mét zijn
hoofd tegen een lantaarnpaal en jij krijgt fijne stukken
worst en kluif en lever. Laat hem maar wat met je
sollen, en blaf dan wat en doe net, of je zijn spelletjes
erg leuk vind, bijt hem af en toe eens een stuk uit zijn
broekspijp en kauw zijn pantoffels aan flardjes. Heusch,
ze gaan dan wel te keer, maar ze vinden het reusachtig
leuk. Er zit pit in dat beest!, zeggen ze dan. Nu, hoe
meer ik het bekijk, hoe beter ik snap, dat mijn moeder
gelijk had.
Laatst heb ik toch zoo'n aardig spelletje gehad! Op
een Zaterdagmiddag komt mijn baas in den tuin, en
gaat met een groote schop aan het spitten en spitten.
En toen dat klaar was, had hij blaren op zijn handen,
en pijn in zijn rug, en toen ging hij harken. Toen hij
daarmee klaar was, nam hij een heeleboel houtjes en
kleine akelige erwtjes, en ging die allemaal In den grond
verstoppen. Wat een lol is daar nou aan!, dacht ik en
hield me slapend. Gelukkig riep hij me ook niet om te
„zoeken", dus ik liet hem zijn gang maar gaan. Tegen
den avond was hij klaar met zijn spelletje en toen ging
hij rood en bewweet naar binnen en hij heeft drie weken
met spit in zijn rug en groote blaren In zijn handen
geloopen. Maar om dan tot dat spelletje terug te keeren.
Toen ik den heelen middag geslapen had, kreeg ik tegen
den avond wel zin om eens wat te gaan wandelen. Weet
je wat, dacht ik, laat ik die malle baas van me maar een
plezier gaan doen, en al die rare houtjes en erwtjes gaan
opzoeken en er wat mee gaan spelen. Daarom ging ik
haar het park en krabde een massa diepe kuilen en
sleepte al die houtjes, takjes met blaadjes eraan, en
akelige erwtjes, die niks lekker smaakten, eruit, en
kauwde er wat op. Toen alles er uit was, ging ik erbij
liggen wachten, tot de baas kwam en mij wat lekkers
zou geven. Nou, hij kwam ook. Ik heb hem nog nooit
zoo opgewonden gezien. Hij rende weer naar binnen en
riep tegen de „vrouw": „Groote hemel, kijk eens naar die
tuin, heelmaal geruïneerd, alle jonge boomen en strui
ken en het zaad verwoest, dat heeft dat gemeene monster
van een straatterrier van jou gedaan!"
Ik snapte er niet veel van, maar ik begreep, dat hij
geweldig blij was, en begon dus tegen hem op te 6pringen
en ik legde mijn kop tuSschen mijn pooten, alsof ik
zeggen wou: „kom eens aan die houtjes, als je durft!"
Die houtjes die ik kapot gr n had konden me na
tuurlijk geen laars schelen, ar Ik deed het, om de
baas plezier te doen! Hij begon te dansen en te sprin
gen en ik blafte maar wat, en toen wilde hij nog meer
gaan spelen met een dikke stok, en hij was zoo onhan
dig, dat hij me bijna geraakt zou hebben, als ik niet op
paste! We hadden anders reuzclol, en Ik kreeg er zelf
aardigheid in, zoodat ik voor de grap hem achterna
ging zitten en in de lappen aan zijn beenen ging bijten
en in mijn ijver, beet ik cp een rr'ier oogenblik in de
lapp op de plaats, waar bij cm fniroendijke hond de
staart zit. Toen had je mijn tros moeten hooren! Hij
blafte natuurlijk niet, want ür.t kon hij niet, maar hij
deed zooiets, als de katten in Haart deen en het klonk
zoowat zóó: Auwauwauü!
Ik heb het spelletje gewonnen, want ik kroop met een
groote lap In mijn bek in mijn mand. Maar wat de baas
eigenlijk tegen me had, weet Ik niet. Want niet alleen
kreeg ik geen groot stuk worst, waar ik vast op gere
kend had, maar hij heeft me een week lang niet aange
keken. En verstoppertje heeft hij van dien dag af nooit
meer met me gespeeld...
De kunst moet betaald worden.
Een motor In een groote fabriek weigerde op een ze
ker oogenblik allen dienst Noch de motordrijver, noch
de meesterknecht, noch de bedrijfsleider-ingenieur kon
het ding aan den gang krijgen. Toen werd er een expert
bij gehaald.
De expert keek er even naar, klopte een paar maal
met een hamer, en zei toen tegen den motordrijver om
den motor aan te zetten. En toen deed het ding het.
Een poosje later kreeg de fabriek de rekening van den
expert; deze was groot f 50. Toen hem om een specifi
catie gevraagd werd, gaf hij die aldus:
Met de hamer geklopt... f l.-r-, Weten waar geklopt
moet wordenf 49.
Zaken zijn zaken.
Een Iersch geestelijke beloofde een dubbeltje aan den
jongen, die den grootsten man der wereldgeschiedenis
kon opnoemen.
„Christophorus Columbus,,'. zei de een.
„George Washington," zei de ander.
„St. Patrick!" riep toen een kleine Jodenjongen.
„De tien centen zijn voor jou," zeide geestelijke, maar
zeg mij eens, waarom noem jij precies St. Patrik?"
„Als U mij recht in het hart kijkt", antwoordde het
Jodenjochie, dan meende ik natuurlijk Mozes, maar...
zaken zijn zaken."
Om twee redenen.
Ik zou gaarne salarisverhooging hebben, om twee
redenen.
Welke zijn dat dan?
Tweelingen.
In voorgaande artikelen hebben wij uiteengezet, dat
de ontvangst van de ultra korte golf-zenders met groo-
tere moeilijkheden gepaard gaat dan de ontvangst van
de zenders op gewone korte en lange golflengte. Het is
dus zaak de uitgezonden energie zoo goed mogelijk door
de antenne te doen opvangen, deze dus zoo gunstig mo
gelijk op te stellen, en verliezen door afvloeiing naar de
aarde, voordat de toch reeds zwakke stroompjes het
toestel bereiken, zooveel mogelijk te voorkomen. Er zul
len altijd belemmeringen voor een goede ontvangst zijn,
die niet kunnen voorkomen worden. Wel echter kunnen
wij zorg dragen dat, wij zouden haast zeggen, de an
tenne niet .afgeschermd" is. De antenne mag dus niet
als het ware omgeven zijn door ijzer-constructies (de
bewapening van beton bijvoorbeeld), door stalen masten,
bruggen enz.
De praktijk leert ons, dat een korte horizontale an
tenne, van ongeveer 10 meter lengte, waarbij kleine ca
paciteiten die groote verliezen kunnen veroorzaken, en
die in fig. 89 A duidelijk aangegeven zijn, zooveel mo
gelijk vermeden zijn, de beste resultaten geeft. Een
antenne van ongeveer 10. meter is het meest ontvanke
lijk voor de ontvangst van golflengten van 40 meter, dus
4 keer de antenne-lengte. Het spreekt vanzelf, dat men
van deze eigenschap een nuttig gebruik kan maken.
Wil men bijvoorbeeld in het bijzonder een ultra korte
gólfzender, die uitzendt op een golflengte van ongeveer
30 meter ontvangen, dan doet men dus goed een an
tenne van ongeveer 7Ü meter op te richten. Wil men
een meer all-round antenne hebben, dan moet men dus
naar een gunstig compromis zoeken. Ten allen 1 ijde
verdient het echter aanbeveling voor antenne-draad te
nemen dik draad, desnoods hol, dat tevens geisoleerdi s,
daar de hoog-frequente stroompjes niet door het draad
gaan, maar als het ware hieromheen vloeien.
Ook de aardverbinding elscht vele voorzorgen. Een
goede aardverbinding bevordert vanzelfsprekend een
goede ontvangst. De weerstand van de totale aardleiding
moet daartoe tot een minimum gereduceerd worden.
Eenige aard verbindingen, die cf afzonderlijk óf geza
menlijk aangesloten kunnen worden, geven gelegenheid
door middel van proefnemingen do beste uit te zoeken.
Een goed systeem is in fig. £3 B getcekend; daarbij
heeft men gebruik gemaakt van een serie diep in den
grond geslagen buizen (tot in het grondwater), welke
onderling verbonden moeten woeden, Zooals reeds op
gemerkt, het loont de moeite door. het nemen van expe
rimenten de beste aardverbinding in de gegeven om
standigheden te bepalen.
Het behoeft geen betoog, dat de zoogenaamde over
gangsweerstanden ;:ooveel mogelijk vermeden moeten
worden, tot welk doel het noodzakelijk is, dat daar,
waar men verbindingen maakt (liefst ook soldceren)
met gas- of waterleidingen, enz. eerst de verf en moge
lijke roest verwijderd wordt. De. buis moet ter plaatse
van de verbinding eerst afgeschrapt worden ,tot het
blanko metaal tc en is.
De hierbij afgedrukte teekeningen verduidelijken naar
onze meening voldoende onze bedoeling.
Do wondervol" o vooruitgang.
De meester vertelde van den wondervollen vooruit'
gang van wetenschap en techniek sedert de dagen voor
den oorlog.
Plotseling merkte 'hij op, dat een van zijn leerlingen
met z'n gedachten afwezig was.
„Jan," vroeg hij, „kan jij mij een ding van beteekenh
noemen, dat vijftig jaar geleden nog niet bestond?"
Jan schrok uit z'n droomen wakker, en antwoordde
rap.
„Ik zelf, meester!"
Zijn verdiende loon.
Gedurende den oorlog was er ln Weenen een regiment,
waartoe grootendeels tooneelspelers en schrijvers be
hoorden.
Voor den daarover aangestelden Feldwebel regende 't
vrijbiljetten ,maar de man hield in dien bedrukten tijd
meer van de lichte muse, en de komieken stonden bij
hem 't meest in den pas, die kregen onbeperkt speel-
verlof, mochten later in dienst treden en werden 's mid
dags vroeger vrij gelaten.
Op zekeren dag trad als nieuwe recruut aan, Ferdi-
nand Onno, de eerste karakterspeler van het „Deutsche
Volkstheater.
„Wat ben jij in 't civiele leven?" riep de Feldwebel,
„Tooneelspeler."
„Waar speel je?"
„In het Deutsche Volkstheater."
„Geef mij voor vanavond twee pldatsen, dan kom Ik
't naar Je kijken."
's Avonds zat de Feldwebel met z'n vrouw in de voor
stelling van „Spoken". De „Spoken" van Hendrik Ibsen,
Den anderen dag ontving hij Onno met gefronste wenk
brauwen.
„Als je 't nog eens wagen durft om mij zoo beet
nemen, dan zal je wat anders beleven. Ik had vast ge
meend 'n amusante spookgeschiedenis te beleven, en
in plaats daarvan hoor lk je niets dan jammeren:
„Moeder geef me de zon!" Voor mijn part kan je d<
zon krijgen.
„Vier uur lang kan je op den Prater gaan exerceeren'
Heel eenvoudig,
't Gebeurde in den D.-trein BerlijnBazel. In den
coupé zaten drie oudere heeren, twee jongere en een
dame.
Even voor Wittenberg komt de conducteur en vraagt
om de biljetten. Een van de jongere heeren heeft zijn
biljet verloren.
,,'t Is jammer," zegt de Schaffner, „maar u moet bijbe
talen."
„Bespottelijk," meent een van de oudere heeren. „Hoe
dikwijls ben ik niet zonder biljet van Berlijn naar Bazel
gereisd, en ik heb nog nooit betaald."
De conducteur kijkt den spreker veelzeggend aan. In
Wittenburg maakt hij den chef op dezen zonderlingen
reiziger opmerkzaam.
„Is u die mijnheer?" vraagt de controleur.
„Om u te dienen."
„U Is strafbaar."
„Strafbaar?" De oude heer lacht hartelijk.
„Hoe ls 't mogelijk, dat u verscheidene malen zonder
reisbiljet naar Bazel reist?" informeert de controleur
geinteresseerd.
„Och man, dat is heel eenvoudig... ik ga gewoonlijk
met m'n eigen auto."
DE UITZONDERINO.
(Moustique)
Iedereen heeft één voet die kloiner is dan den
andere.
Bij mij is het juist anders. Ik heb één voet,
die grooter is dan den andere.
Is het U bekend:
dat het staande Britsche leger momenteel maar
141.000 man bedraagt?
dat vóór den oorlog dit cijfer 238.000 beliep?
dat in de beroemde Behistoen rots in perzië de over
winningen van „Darius de Groote" gebeiteld staan?
dat deze rots honderd meter boven den weg uit-
tcekt?
dat de inscripties ontdekt werden in het jaar 1835,
door den Engeischman Sir Henry Rawlinson, 25 eeuwen
nadat ze er in gebeiteld werden?
dat er op elke 4 mannelijke arbeiders in Amerika 1
vrouwelijke is?
dat onlangs te Palos in Spanje een standbeeld van
Columbus werd onthuld op de plek, vanwaar hij in
11C2 vertrok, om de nieuwe wereld te ontdekken?
dat dit. standbeeld 25 meter hoog is en staat op een
voetstuk van 15 meter hoogte?
dat van 13 Mei tot 12 Juli de zon niet ondergaat in
het dorpje Jlammerfest, in Noorwegen, dat men als
het noordelijkste punt van de bewoonde wereld be
schouwt?