SchagerOourait BRIEVEN OVER ENGELAND. TUTO-FRIJTTI. WIE Tweede Blad. GRATIS. Wijzigingen der Invaliditeitswet. BILLY BOO. Woensdag 19 Juni 1929 72ste Jaargang. No. 8477 ZICH MET INGANG VAN I JULI 1929 OPGEEFT ALS LEZER VAN DE OF ^"schageTCOURAN^I ONTVANGT DE NOG VERSCHIJ NENDE NUMMERS VAN JUNI 15 Juni 1929. De .zomervacanlle nadert en de tijd van plannen ma ken is zelfs al lang weer daar. Waarheen zal dit jaar de vacantiereis zijn? In de eerste plaats: Nederland of daar buiten? Nederalnd? Best, maar wélk gedeelte er van? Vrees niet, dat dit een reclamebrief gaat worden voor een of ander schoon of minder schoon oord. Niets is verder van mijn bedoelingen verwijderd. Slechts een kleinigheid over mijn eigen plannen, en dan nog Alleen als inleiding van mijn eigenlijken brief. Mijn gezin, en ik zelf, schijnen behept te zijn met een eigenaardige voorliefde voor onze eilanden. Verleden jaar waren de Waddeneilanden aan de beurt. Texel, Vlieland, Terschelling. Wij denken er nog steeds met heel veel genoegen aan. Dit jaar ging onze belangstel ling oorspronkelijk uit naar de Zeeuwsche eilanden, zoo veel als mogelijk was, zoo mogelijk alle. Maar, het plan is veranderd. Daar zijn plannen nu eenmaal voor. Thans staat Urk als nummer één op de voordracht. Laten we hopen, voor Urk, dat dit plan verwezenlijkt wordt. Dan een volgend jaar de -Zeeuwen, nog een jaar later de Zuid-Hollanders, vervolgens de overige Wadden-eilanden met Wieringen en Schokland, (Mar ken heeft natuurlijk allang een beurt gehad) en we heb ben de eilanden afgewerkt. Het is dus sleohts een kwestie van enkele jaren. Maar veronderstel nu eens, dat een Engelschman een derge lijk plan wilde uitvoeren. Als hij er niet heel vroeg mee begon, vrees ik, dat zijn leven er te kort voor zou blij ken te zijn. En de moeilijkheden om op elk van zijn „lsles" te komen. Heusch, daar is het roeibootje, waar mee schipper Boon je overzet van de Noordpunt van Texel naar het' troostelooze strand van Vlieland, een peuleschilletje, en een heel zacht peuleschilletje, bij. Ik zal U, lezers, een opsomming besparen van de Brit- sche Eilanden. Ik heb er uitstekende redenen voor: La ten we zeggen, dat het is om U niet te vervelen. Dus niet alle, maar slechts één eiland zal ik noemen, of eigen lijk een groep van eilanden: de St. Kilda groep. Weet U, waar ze liggen, de St. Kilda eilanden? Na tuurlijk, zegt ge. Dat is een groep van een zestiental eilandjes en rotsen ten Westen van Schotland. Hirta heet het grootste er van en ze behooren tot de Hebriden. Prachtig! Tien voor aardrijkskunde! Natuurlijk weet ge ook, dat Hirta, het grootste van dat zestiental, nog maar een heel klein dingetje is. Vier en een halve K.M. lang, van Oost naar West, en drie K.M. breed, van Noord naar Zuid. Een oppervlakte van 1400 H.A., ongeveer, en een kustlijn van in het geheel IOV2 K.M. In twee uur kuier je dus om het heele eiland heen. Veel is het niet. Toch zegt ge, 1400 bunder is nog zoo'n kleinigheid niet. Volkomen waar, maar ze zijn tamelijk moeilijk te bereiken. Er is slechts één landingsplaats in het Z.O. EEN DIKKE DAME. DIE ZITTEN BLEEF. Dezer dagen vermeldde een New-Yorksch blad de vol gende vermakelijke geschiedenis: ,Dat is al lang vervallen," zeide de conducteur van de bus en gaf het overstap-kaartje terug. „Zet me er dan maar uit, wanneer U denkt, dat U sterk genoeg bent", zeide de vrouw, die een kleinigheidje meer woog dan 200 pond. „Dan rijden we gewoonweg niet verder totdat U betaald hebt," merkte de conducteur doodbe daard en met een glimlachje op. „O, maar ik heb meer dan den tijd," antwoordde de corpulente dame weer. De conducteur stapte uit en ging naar de naast- bijzijnde telefooncel. Enkele minuten daarna ver scheen er een leege bus. Alle passagiers uit de eerste, behalve de dikke dame, werden in de tweede bus overgeladen, die dan vervolgens naar de plaats van bestemming tufte, terwijl de eerste bus met het lid van de zwakke sekse erin, naar de remise terugkeerde. „Ik zou niet graag met een vrouw als U ge trouwd zijn," zeide de conducteur, toen de onvrien delijke „dikkert" in de remise woedend uit de bus stapte. En wat was daarop haar antwoord?! „Ik zou juist heel graag met U getrouwd zijn al was het maar voor een paar minuutjes." En de blik, waarvan deze woorden vergezeld ging, wees er geenszins op, dat een huwelijk tus- schen deze twee tot de meest ideale zou behooren D GEVAREN, DIE ONS DREIGEN. De wereld is vol gevaar. Het kost verbazend weinig moeite te genwoordig overreden te worden, geheel naar eigen keuze, hetzij door luxe-auto, vracht-auto, mo torfiets, of electrische tram. Soms is het zelfs véél moeilijker iemand te overreden dan te overrij den. Maar er is nog zooveel ander gevaar! dat wij van het eiland, dat op alle andere plaatsen niets dan steile rotsen vertoont, die uit een diépe zee oprijzen, en zich in het N.O. verheffen tot een hoogte van ongeveer 370 meter. Daarbij komt, dat de landingsplaats maar een maand of vier van de twaalf werkelijk bereikbaar is en dat de 1400 bunder lang niet alle te gebruiken zijn als bouw- of weiland. Inderdaad zijn er maar... zestien, die bebouwd worden, (aardappelen, haver en gerst zijn de producten) terwijl de overige 1360 zoo goed en zoo kwaad als het gaat tot. weide dienen voor een duizend tal schapen en een paar koeien. Ik behoef haast niet te zeggen, dat het eiland niet overmatig bevolkt is. In werkelijkheid gaat de bevolking zeer hard achteruit, terwijl Hirta in 1857 op 110 inwo ners kon bogen, was dit aantal in 1901 geslonken tot 77 en heeft thans de helft daarvan bereikt: 38. Reeds ge- ruimen tijd heeft de Engelsche regeering de mogelijk heid overwogen, dit overschot van het eiland af te halen en een geschikte woonplaats en werkkring ergens an ders te geven. Immers, het land kan dit gedeelte van zijn onderdanen maar niet aan hun lot overlaten. Een dokter vindt bij 38 menschen geen bestaan en toch moet er voor gelegenheid gezorgd worden, dat de Hirtabewoners zich bij voorkomende gelegenheden van medische hulp voorzien. De bevolking kan zich zelf niet voeden, daarvoor levert het eiland niet genoeg op, er moet toch ook voor onderwijs gezorgd worden, kortom, het eiland is een blok aan het been van de autoriteiten. Maar, men voelt de overgebleven 38 zijn op hun eiland geboren en getogen, zij zijn er aan gehecht en willen er niet vandaan. Een eigenaardig leven moet dit zijn! Een veertigtal menschen, die alles, letterlijk alles van elkaar afweten. Eén groote familie feitelijk. De vrouwen dagelijks be zig met hun huishouden, denkelijk wel afgewisseld met buurpraatjes, de mannen met de bewerking van het land, met het zoeken van eieren, waar heel veel aan gedaan wordt, met het scheren van schapen, wanneer daarvoor de tijd gekomen is. Scheren? Neen, dat was een vergissing. Op Hirta worden de schapen niet ge schoren, ze worden geplukt. De eieren worden niet verkocht naar het vaste land, zooals men misschien zou denken. Ze worden bewaard voor wintervoorraad, evenals de massa's jonge vogels, die worden gevangen. En dan natuurlijk de visch, zal men zeggen. Uitstekende visschers zullen die Kilda- menschen zijn. Eigenaardig, maar niets is minder waar. Terwijl de natuur uitstekend gezorgd heeft door de wateren rondom het eiland buitengewoon vischrijk te maken, hebben de Hitaren, als ik ze zoo mag noemen, den naam en ze schijnen dien terecht te hebben, van buitengewone slechte visschers te zijn. Nog eigenaardiger, de bevol king heeft in het algemeen een afkeer van het eten van visch. In onzen tijd van radio heeft zelfs een eiland als Hirta natuurlijk ten allen tijde verbinding met het overige ge deelte van de wereld. Maar dat is nog maar betrekke lijk kort. Voor dat de radio op het eiland haar intree deed, werd op een andere manier voor communicatie gezorgd in de lange tijden, dat het eiland onbereikbaar was. Dit deed men door middel van de zoogenaamde „zeeboodschappen". Wanneer een sterke Westenwind woei, wat zoowel op de Kildagroep als bij ons nogal eens voorkomt, werd een flinke waterdichte kist geno men, de brieven werden daarin gepakt en heel eenvoudig in de zee geworpen, die geheel kosteloos voor het ver voer zorgde. De „dienst" werkte zelfs tamelijk geregeld Men rekende een week voor het aankomen van de „mail" op het vaste land. Helaas werkte ze slechts in één richting. Natuurlijk heeft ook Hirta een vaderlandsche geschie denis, al is ze dan niet buitengewoon uitgebreid. Maar jaartallen komen er in voor. Anders was het ook geen geschiedenis. Eeuwen achtereen is de eilandengroep in het bezit ge weest van een en dezelfde familie, de Macleods. Maar in 1779 kreeg het hoofd van die familie blijkbaar ge brek aan contanten en deed het familiebezit van de hand. Een van zijn nazaten, zeker weer beter bij kas dan Opa of Over-Opa (het was bijna honderd jaar later, in 1871), kocht het heele stelletje weer terug voor 36000 gulden. Ziedaar één feit uit de Hirta-geschiedenis. Een ander heeft betrekking op de ziekten van het eiland. In 1724, toen de bevolking nog heel wat grooter was dan tegenwoordig, werd ze bijna geheel uitgeroeid door de in die tijden zoo gevreesde pokken. Toen de ziekte eindelijk had uitgewoed, waren op het eiland nog dertig menschen in leven. Een dergelijk feit wordt niet gauw vergeten. De bevolking is overigens zeer gezond. Als er zich een dokter vestigde, zou hij een zeer gemakkelijk, maar ook een zeer armoedig baantje hebben. Eén ziekte, die men op het eiland kent, wordt er de „bootverkoudheid" genoemd. De reden is doodeenvoudig deze, dat de Hir- tanen in koor beginnen te niezen, wanneer een schip het eiland aandoet, en een paar weken later weer allemaal hersteld zijn en blijven, tot de volgende verkoudheid- brenger komt. Wel, wat denkt U van een vacantiereis naar Hirta? Ik houd me voorloopig maar bij Urk. niet noemen kunnen om niet te uitvoerig te wor den. En: ondanks de alleszins voldoende hoeveel heid gevaar is er weer een gevaar bijgekomen: brandgevaar in kappersalons. De politie te Parijs, verzekert de correspondent van de Neue Freie Presse, neemt er strenge maatregelen tegen! Het aantal ongelukken aan de leden van het edele haarsnijdersgilde te wijten moet, naar men zegt, groot zijn. Daar is bijvoorbeeld Mevrouw Moutier, de eigenares van een elegant salon voor dames, in de Rue des Grands-Augustins. Zij behandelt een jonge dame met een van haar „speciale" haarmid- delen, een aether middel. In de nabijheid brandde een gasvlammetje; de aetherdampen veroorzaak ten een ontploffing, die de elegante salon geducht havende en bovendien kreeg de jonge dame lee- lijke brandwonden, haar fraaie haardos verbrand de. Zij was wel gekomen om zich te laten kort wieken, maar niet om haar chevelure in vlammen te zien opgaan! Dus ging zij naar den rechter. Die heeft Mevrouw Moutier veroordeeld tot een heel lichte boete van 20 francs, omdat zij niet de noodige voorzichtigheidsmaatregelen genomen had. Reeds begon Mevrouw Moutier te glimlachen omdat zij er zoo genadig af kwam toen zij waarschijnlijk tot haar schrik vernam, dat zij aan de jonge dame die voortaan met een hoofd als een biljartbal loopen moet de verbrande haren groeien niet meer aan een schade ver goeding van dertig duizend francs moet uitkee- ren. MAJESTEITSSCHENNIS. De volgende, zeer interes sante geschiedenis vertelt het Poolsche blad, de „Dziennik Bydgosky." In het jaar 1926 alzoo acht jaren na erkenning van Polen als zelfstandigen staat en twaalf jaar na het uitbreken van den grooten wereldoorlog, snuffelde de ijverige Poolsche politie in Posen weer eens rond in de oude, vergeelde acten. Tot haar niet geringe vreugde de politie is al net als de accountant, ze zijn beide niet eerder tevreden, of ze moeten iets gevonden hebben ontdekte ze tusschen de oude papieren een bevel tot in Met ingang van 10 Juni zijn in de Invaliditeitswet enkele wijzigingen aangebracht, welke voor arbeiders en werkgevers van groot belang moet worden geacht. I. Verhooging van de loongrens. Sedert 1 Juli 1922 was van kracht de bepaling van art. 4 der Invaliditeitswet, dat als arbeider wordt aan gemerkt ieder, die in loondienst arbeid verricht tegen loon van niet meer dan 1200 gulden per jaar. Daardoor vielen buiten de wet allen, die een betrek king aanvaardden met een aanvangsloon van meer dan 1200 gulden. Deze kring van personen was grooter dan men aanvankelijk verwachtte, wat niet te verwonderen is, daar de grens van 1200 gulden reeds in 1913 in de wet voorkwam, terwijl de omstandigheden na dien tijd sterk gewijzigd zijn. In verband daarmede is thans de grens van f 1200 per jaar verhoogd tot f2000 per jaar. Het gevolg is, dat verschillende personen, die tot dus ver buiten de wet vielen, verzekeringsplichtig zijn ge worden. Deze personen moeten zich binnen één maand na 10 Juni 1929 aanmelden bij den Raad van Arbeid. Als er geen verdere maatregelen genomen werden, zou er toch nog een categorie van personen overblijven, die de dupe zouden worden van de omstandigheid, dat de loongrens niet vroeger verhoogd is. Na 10 Juni 1929 toch waren slechts zij verzekeringsplichtig, die den leef tijd van 35 jaar niet hebben bereikt. Er zullen er ver- scheidenen zijn, die na 1 Juli 1922 in loondienst zijn getreden tegen een aanvangsloon van meer dan 1200 gulden, doch op 10 Juli 1929 reeds 35 jaar of ouder zijn. Vielen ze eerst dus buiten de verzekering wegens over schrijding van de loongrens, nu is de leeftijd weer een beletsel voor hun opneming in de verzekering. Het kan ook voorkomen, dat iemand nog geen 35 jaar is, doch dat het loon intusschen gestegen is boven f 2000. Ook zoo iemand ondervindt het nadeel, dat de loongrens niet vroeger verhoogd is. Om dergelijke onbillijkheden te on dervangen, is bepaald, dat dergelijke personen zich binnen 14 maanden, te rekenen van 10 Juni 1929 af, tot den Raad van Arbeid kunnen wenden met een verzoek om een rentekaart te ontvangen, doch alleen voor zoo ver zij niet invalide zijn en op 10 Juni 1929 in loondienst zijn of binnen een jaar daarna in loondienst treden. II. Het verrichten van zoogenaamd aangenomen werk geen beletsel meer om loondienst aan te nemen. Bij de uitvoering der Invaliditeitswet zijn altijd veel moeilijkheden ondervonden bij de beantwoording van de vraag, of iemand als arbeider in den zin der wet moest worden aangemerkt, dan wel of hij geacht moest worden zijn werkzaamheden te verrichten op grond van een overeenkomst tot aanneming van werk. In het laatste geval waren geen zegels verschuldigd; streven viel dan ook waar te nemen, om bij het laten verrichten van arbeid door anderen den vorm van aanneming van werk ^e kiezen. Menigeen, die zich eigenlijk in niets van een arbeider onderscheidde, kreeg daardoor geen zegels op zijn rentekaart. Thans is in de wet een ar tikel ingelascht, volgens hetwelk ieder, die ten behoeve van een ander in aangenomen werk persoonlijk arbeid verricht, als arbeider in den zin der Ongevallenwet 1921 of der Land- en Tuinbouw-Ongevallenwet 1922 is aan te merken. Ook zijn helpers worden dan geacht in dienst te zijn van dengene, van wien het werk aangenomen is. III. Arbeid bjj de werkverschaffing. Ook ten aanzien van deze kwestie hebben zich moei lijkheden voorgedaan. In meerdere gevallen heeft de beroepsvechter beslist, dat de personen, die dezen arbeid verrichten, :.:et geacht konden worden in loondienst te zijn met het gevolg, dat geen zegels behoefden ts worden geplakt. Thans bepaalt art. 4b, dat ieder, die bij wijze van. werkverschaffing is te werk gesteld en daarvan een geldelijke uitkeering geniet, geacht wordt de hem op gedragen arbeid te verrichten in loondienst van den- gene, die het werk verschaft. IV. Fooien of andere ontvangsten van derden. In groote plaatsen vooral doch wellicht ook elders komt het voor, dat personen in dienst van anderen arbeid verrichten, doch daarvoor geen loon, noch la geld, noch in den vorm van kost en inwoning, van hun werkgever ontvangen. Hun vergoeding voor hun arbeid bestaat uitsluitend in de fooien, welke zij van de klan ten ontvangen. Denk bijv. maar aan kellners. Deze fooien waren niet als loon te beschouwen, en het gevolg was dat de betrokken personen ook niet als arbeider» in den zin der wet werden aangemerkt. Tengevolge van de wetswijziging worden de fooien of andere ontvangsten van derden, welke verband houden met ten behoeve van den werkgever verrichten arbeid, als loon volgens de wet beschouwd. De personen, die daardoor op 10 Juni 1929 verzekeringsplichtig geworden zijn, hebben zich aan te melden bij den Raad van Ar beid binnen een maand te rekenen van den genoemden datum af. Wie echter buiten de verzekeringsplicht valt, omdat hij op dien datum reeds 35 jaar is of de loongrens van f 2000 heeft overschreden, kan zich binnen 14 maanden te rekenen van 10 Juni 1929 af met een verzoek om een rentekaart tot den Raad van Arbeid wenden, voor- zoover hij niet invalide is en op dien datum in loondienst is, of binnen een jaar daarna in loondienst treedt. V. Verhooging van het nagevorderde bedrag met 10 Meerdere werkgevers bleven tot dusver in gebreke zegels voor hun arbeiders te plakken. Het verschuldig de bedrag moest dan na de inlevering van de rentekaart worden nagevorderd, terwijl dan nog dikwijls een waar schuwing noodig was, alvorens het verschuldigde werd betaald, terwijl invordering per dwangbevel niet tot ds uitzonderingen behoorde. Zooals vanzelf spreekt, wor den de administratiekosten daardoor noodeloos opge voerd. Droomen, ze duren niet eeuwig, Ook dit drietal het ondervond. Want ze werden klaar wakker, Bij 't komen van den morgenstond. Eerst maakte Redneb d'oogen open. Wist eerst niet, waar hij zich bevond. Toen werden Jer en Billy wakker, En keken eerst heel vreemd in 't rond. Ze begonnen geweldig te schreeuwen Want toen ze op wilden staan, Voelden ze, dat zij, tot hun verbazing, Niet van hun plaats konden gaan. 'n Web, door de spinnen geweven, Veroorzaakte hun die last. 'n Web, heel sterk vervaardigd. Hield hun drietjes stevig vast. Dat is een aardige mop. ik ben benieuwd, hoe lang ds dwerg ze daar zal vasthouden. hechtenisneming, gericht aan een Poolsch burger, Wygoda is zijn naam, die nog drie maanden cel straf had uit te zitten. Een politiedienaar werd uitgestuurd en trqf Wygoda in zijn woning aan. Men schreef zijn naam en datum van geboorte en verder alles wat zijn persoon betrof en zooals ge bruikelijk is, op, en waar b.leek, dat alle gegevens op het oude bevel met de opgaven van den man in kwestie klopten, voerde men den zondaar, die kalm en gelaten meeging, naar de gevangenis en stopte hem achter de sloten. Gedurende al den tijd dat hij zat opgesloten, vroeg Wygoda geen enkele maal naar de oorzaak waarom men hem toch gevangen genomen had. Maar toen de drie maanden om waren en Wygoda zijn vrijheid had teruggekregen, wilde hij toch wel eens weten, voor welke overtreding hij dat kwartjaar het zonlicht had moeten ontberen. Niet dan na heel veel moeite gelukte het hem dat aan de weet te komen: Wygoda had tijdens den we reldoorlog Keizer Wilhelm II, tot wiens vroegere onderdanen (sic.) hij behoord had, beleedigd en was toenmaals wegens Majesteitsschennis tot drie maanden gevangenisstraf veroordeeld. Toen het nog oorlog was, had zich daar natuur lijk niemand over druk gemaakt toen was elke man er één maar nu de rust(?) in Europa weergekeerd is, en Polen tot zelfstandige repu bliek is uitgeroepen, nu worden den woorden van Wygoda nieuw leven ingeblazen. Met het verma kelijke gevolg, dat voor een beleediging van den thans „keizer in ruste", al was dit laatste dan ook noodgedwongen, Wygoda door de Poolsche autori teiten in de gevangenis werd geworpen. Inderdaad een zoowel sterk als vermakelijk staaltje van bureaucratie. Maar van St-Bureaucratie gesproken, wat zegt U van het laatste .snufje" van dezen heilige, die door de eeuwen heen zich in het bijzonder in Duitschland in een goed geconsolideerde machts positie heeft mogen verheugen. Zulk een macht leidt echter tot excessen, die soms ergerlijk soms belachelijk zijn. Wat te denken van dit bericht, dat door de Exchange Telegraph aan Engelsche bladen is verstrekt: In een publiek balhuis te Berlijn prijkt de vol gende kennisgeving: „Mannen hebben geen toegang tot de damesba- den; de badmeester valt echter onder alinea S van de bepalingen voor deze baden, krachtens welke hij als vrouw beschouwd moet worden." Listig gevonden, wat? DE RADIO ALS „LOKVOGEL." In de binnenlanden van Brazilië wonen nog vele Indianen, die zeer bang zijn voor de blanken. Om deze menschen langzamerhand voor de beschaving te winnen, heeft de regeering van Brazilië in de eenzame oer wouden regeeringsposten opgericht z.g. „Indianen posten", waarvan de beambten verplicht zijn ds Indianen langzamerhand aan den omgang met ds blanken gewend te maken. Om dit doel te bereiken laat men in plaats van een menschelijke stem den luidspreker tot de wil den spreken en hun in hun eigen taal den lof van den blanken man verkondigen. Of wel de heerlijke mee3leepende tonen eener viool doortrillen de stilte van den nacht Wanneer dan de Indianen (die de tonen der viool voor ds stem van een vogel houden), rond den boom ver zameld zijn, houdt de muziek eensklaps op en nU hooren zij een menschelijke stem, die hun allerlei goeds belooft, dat de blanken hun willen schen ken. Meestal slaan de wilden dan op de vlucht, maar de nieuwsgierigheid drijft hen terug naar d« plaatsen, waar de blanken de beloofde dingen werkelijk aan de boomen gehangen hebben. Door figuurteekeningen vernemen ze daar ook, dat zij op regeeringsstatie nog meer geschenken zullen ontvangen. Er behoort ongetwijfeld veel geduld en moed toe, om de Indianen op deze manier te lokken. Dikwijls duurt het maanden, eer een der krijgers het werkelijk waagt om naar de blanken te gaan. Maar toch heeft deze methode, zooals de reizi ger Domville-Tive zelf kon constateeren, veel suc ces gehad en er veel toe bijgedragen, dat verschil, lende stammen, die vroeger schuw verborgen ble ven, thans vriendschappelijk met de blanken om gaan.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1929 | | pagina 5