SchagerOourait
BRIEVEN OVER ENGELAND.
TUTO-FRIJTTI.
WIE
Tweede Blad.
GRATIS.
Wijzigingen der Invaliditeitswet.
BILLY BOO.
Woensdag 19 Juni 1929
72ste Jaargang. No. 8477
ZICH MET INGANG VAN
I JULI 1929
OPGEEFT ALS LEZER VAN DE
OF
^"schageTCOURAN^I
ONTVANGT DE NOG VERSCHIJ
NENDE NUMMERS VAN JUNI
15 Juni 1929.
De .zomervacanlle nadert en de tijd van plannen ma
ken is zelfs al lang weer daar. Waarheen zal dit jaar
de vacantiereis zijn? In de eerste plaats: Nederland of
daar buiten? Nederalnd? Best, maar wélk gedeelte er
van?
Vrees niet, dat dit een reclamebrief gaat worden voor
een of ander schoon of minder schoon oord. Niets is
verder van mijn bedoelingen verwijderd. Slechts een
kleinigheid over mijn eigen plannen, en dan nog Alleen
als inleiding van mijn eigenlijken brief.
Mijn gezin, en ik zelf, schijnen behept te zijn met een
eigenaardige voorliefde voor onze eilanden. Verleden
jaar waren de Waddeneilanden aan de beurt. Texel,
Vlieland, Terschelling. Wij denken er nog steeds met
heel veel genoegen aan. Dit jaar ging onze belangstel
ling oorspronkelijk uit naar de Zeeuwsche eilanden, zoo
veel als mogelijk was, zoo mogelijk alle. Maar, het plan
is veranderd. Daar zijn plannen nu eenmaal voor. Thans
staat Urk als nummer één op de voordracht.
Laten we hopen, voor Urk, dat dit plan verwezenlijkt
wordt. Dan een volgend jaar de -Zeeuwen, nog een jaar
later de Zuid-Hollanders, vervolgens de overige
Wadden-eilanden met Wieringen en Schokland, (Mar
ken heeft natuurlijk allang een beurt gehad) en we heb
ben de eilanden afgewerkt.
Het is dus sleohts een kwestie van enkele jaren. Maar
veronderstel nu eens, dat een Engelschman een derge
lijk plan wilde uitvoeren. Als hij er niet heel vroeg mee
begon, vrees ik, dat zijn leven er te kort voor zou blij
ken te zijn. En de moeilijkheden om op elk van zijn
„lsles" te komen. Heusch, daar is het roeibootje, waar
mee schipper Boon je overzet van de Noordpunt van
Texel naar het' troostelooze strand van Vlieland, een
peuleschilletje, en een heel zacht peuleschilletje, bij.
Ik zal U, lezers, een opsomming besparen van de Brit-
sche Eilanden. Ik heb er uitstekende redenen voor: La
ten we zeggen, dat het is om U niet te vervelen. Dus niet
alle, maar slechts één eiland zal ik noemen, of eigen
lijk een groep van eilanden: de St. Kilda groep.
Weet U, waar ze liggen, de St. Kilda eilanden? Na
tuurlijk, zegt ge. Dat is een groep van een zestiental
eilandjes en rotsen ten Westen van Schotland. Hirta
heet het grootste er van en ze behooren tot de Hebriden.
Prachtig! Tien voor aardrijkskunde!
Natuurlijk weet ge ook, dat Hirta, het grootste van
dat zestiental, nog maar een heel klein dingetje is. Vier
en een halve K.M. lang, van Oost naar West, en drie
K.M. breed, van Noord naar Zuid. Een oppervlakte van
1400 H.A., ongeveer, en een kustlijn van in het geheel
IOV2 K.M. In twee uur kuier je dus om het heele eiland
heen. Veel is het niet.
Toch zegt ge, 1400 bunder is nog zoo'n kleinigheid
niet. Volkomen waar, maar ze zijn tamelijk moeilijk te
bereiken. Er is slechts één landingsplaats in het Z.O.
EEN DIKKE DAME. DIE ZITTEN BLEEF. Dezer
dagen vermeldde een New-Yorksch blad de vol
gende vermakelijke geschiedenis:
,Dat is al lang vervallen," zeide de conducteur
van de bus en gaf het overstap-kaartje terug.
„Zet me er dan maar uit, wanneer U denkt, dat
U sterk genoeg bent", zeide de vrouw, die een
kleinigheidje meer woog dan 200 pond.
„Dan rijden we gewoonweg niet verder totdat
U betaald hebt," merkte de conducteur doodbe
daard en met een glimlachje op.
„O, maar ik heb meer dan den tijd," antwoordde
de corpulente dame weer.
De conducteur stapte uit en ging naar de naast-
bijzijnde telefooncel. Enkele minuten daarna ver
scheen er een leege bus. Alle passagiers uit de
eerste, behalve de dikke dame, werden in de
tweede bus overgeladen, die dan vervolgens naar
de plaats van bestemming tufte, terwijl de eerste
bus met het lid van de zwakke sekse erin,
naar de remise terugkeerde.
„Ik zou niet graag met een vrouw als U ge
trouwd zijn," zeide de conducteur, toen de onvrien
delijke „dikkert" in de remise woedend uit de bus
stapte.
En wat was daarop haar antwoord?!
„Ik zou juist heel graag met U getrouwd zijn
al was het maar voor een paar minuutjes."
En de blik, waarvan deze woorden vergezeld
ging, wees er geenszins op, dat een huwelijk tus-
schen deze twee tot de meest ideale zou behooren
D GEVAREN, DIE ONS DREIGEN. De wereld is
vol gevaar. Het kost verbazend weinig moeite te
genwoordig overreden te worden, geheel naar
eigen keuze, hetzij door luxe-auto, vracht-auto, mo
torfiets, of electrische tram. Soms is het zelfs
véél moeilijker iemand te overreden dan te overrij
den.
Maar er is nog zooveel ander gevaar! dat wij
van het eiland, dat op alle andere plaatsen niets dan
steile rotsen vertoont, die uit een diépe zee oprijzen, en
zich in het N.O. verheffen tot een hoogte van ongeveer
370 meter. Daarbij komt, dat de landingsplaats maar
een maand of vier van de twaalf werkelijk bereikbaar
is en dat de 1400 bunder lang niet alle te gebruiken zijn
als bouw- of weiland. Inderdaad zijn er maar... zestien,
die bebouwd worden, (aardappelen, haver en gerst zijn
de producten) terwijl de overige 1360 zoo goed en zoo
kwaad als het gaat tot. weide dienen voor een duizend
tal schapen en een paar koeien.
Ik behoef haast niet te zeggen, dat het eiland niet
overmatig bevolkt is. In werkelijkheid gaat de bevolking
zeer hard achteruit, terwijl Hirta in 1857 op 110 inwo
ners kon bogen, was dit aantal in 1901 geslonken tot 77
en heeft thans de helft daarvan bereikt: 38. Reeds ge-
ruimen tijd heeft de Engelsche regeering de mogelijk
heid overwogen, dit overschot van het eiland af te halen
en een geschikte woonplaats en werkkring ergens an
ders te geven. Immers, het land kan dit gedeelte van
zijn onderdanen maar niet aan hun lot overlaten.
Een dokter vindt bij 38 menschen geen bestaan en
toch moet er voor gelegenheid gezorgd worden, dat de
Hirtabewoners zich bij voorkomende gelegenheden van
medische hulp voorzien. De bevolking kan zich zelf niet
voeden, daarvoor levert het eiland niet genoeg op, er
moet toch ook voor onderwijs gezorgd worden, kortom,
het eiland is een blok aan het been van de autoriteiten.
Maar, men voelt de overgebleven 38 zijn op hun eiland
geboren en getogen, zij zijn er aan gehecht en willen er
niet vandaan.
Een eigenaardig leven moet dit zijn! Een veertigtal
menschen, die alles, letterlijk alles van elkaar afweten.
Eén groote familie feitelijk. De vrouwen dagelijks be
zig met hun huishouden, denkelijk wel afgewisseld met
buurpraatjes, de mannen met de bewerking van het
land, met het zoeken van eieren, waar heel veel aan
gedaan wordt, met het scheren van schapen, wanneer
daarvoor de tijd gekomen is. Scheren? Neen, dat was
een vergissing. Op Hirta worden de schapen niet ge
schoren, ze worden geplukt.
De eieren worden niet verkocht naar het vaste land,
zooals men misschien zou denken. Ze worden bewaard
voor wintervoorraad, evenals de massa's jonge vogels,
die worden gevangen. En dan natuurlijk de visch, zal
men zeggen. Uitstekende visschers zullen die Kilda-
menschen zijn.
Eigenaardig, maar niets is minder waar. Terwijl de
natuur uitstekend gezorgd heeft door de wateren rondom
het eiland buitengewoon vischrijk te maken, hebben de
Hitaren, als ik ze zoo mag noemen, den naam en ze
schijnen dien terecht te hebben, van buitengewone
slechte visschers te zijn. Nog eigenaardiger, de bevol
king heeft in het algemeen een afkeer van het eten
van visch.
In onzen tijd van radio heeft zelfs een eiland als Hirta
natuurlijk ten allen tijde verbinding met het overige ge
deelte van de wereld. Maar dat is nog maar betrekke
lijk kort. Voor dat de radio op het eiland haar intree
deed, werd op een andere manier voor communicatie
gezorgd in de lange tijden, dat het eiland onbereikbaar
was. Dit deed men door middel van de zoogenaamde
„zeeboodschappen". Wanneer een sterke Westenwind
woei, wat zoowel op de Kildagroep als bij ons nogal
eens voorkomt, werd een flinke waterdichte kist geno
men, de brieven werden daarin gepakt en heel eenvoudig
in de zee geworpen, die geheel kosteloos voor het ver
voer zorgde. De „dienst" werkte zelfs tamelijk geregeld
Men rekende een week voor het aankomen van de
„mail" op het vaste land. Helaas werkte ze slechts in
één richting.
Natuurlijk heeft ook Hirta een vaderlandsche geschie
denis, al is ze dan niet buitengewoon uitgebreid. Maar
jaartallen komen er in voor. Anders was het ook geen
geschiedenis.
Eeuwen achtereen is de eilandengroep in het bezit ge
weest van een en dezelfde familie, de Macleods. Maar
in 1779 kreeg het hoofd van die familie blijkbaar ge
brek aan contanten en deed het familiebezit van de
hand. Een van zijn nazaten, zeker weer beter bij kas dan
Opa of Over-Opa (het was bijna honderd jaar later, in
1871), kocht het heele stelletje weer terug voor 36000
gulden. Ziedaar één feit uit de Hirta-geschiedenis.
Een ander heeft betrekking op de ziekten van het
eiland. In 1724, toen de bevolking nog heel wat grooter
was dan tegenwoordig, werd ze bijna geheel uitgeroeid
door de in die tijden zoo gevreesde pokken. Toen de
ziekte eindelijk had uitgewoed, waren op het eiland nog
dertig menschen in leven. Een dergelijk feit wordt niet
gauw vergeten.
De bevolking is overigens zeer gezond. Als er zich
een dokter vestigde, zou hij een zeer gemakkelijk, maar
ook een zeer armoedig baantje hebben. Eén ziekte, die
men op het eiland kent, wordt er de „bootverkoudheid"
genoemd. De reden is doodeenvoudig deze, dat de Hir-
tanen in koor beginnen te niezen, wanneer een schip het
eiland aandoet, en een paar weken later weer allemaal
hersteld zijn en blijven, tot de volgende verkoudheid-
brenger komt. Wel, wat denkt U van een vacantiereis
naar Hirta? Ik houd me voorloopig maar bij Urk.
niet noemen kunnen om niet te uitvoerig te wor
den. En: ondanks de alleszins voldoende hoeveel
heid gevaar is er weer een gevaar bijgekomen:
brandgevaar in kappersalons. De politie te Parijs,
verzekert de correspondent van de Neue Freie
Presse, neemt er strenge maatregelen tegen! Het
aantal ongelukken aan de leden van het edele
haarsnijdersgilde te wijten moet, naar men zegt,
groot zijn.
Daar is bijvoorbeeld Mevrouw Moutier, de
eigenares van een elegant salon voor dames, in
de Rue des Grands-Augustins. Zij behandelt een
jonge dame met een van haar „speciale" haarmid-
delen, een aether middel. In de nabijheid brandde
een gasvlammetje; de aetherdampen veroorzaak
ten een ontploffing, die de elegante salon geducht
havende en bovendien kreeg de jonge dame lee-
lijke brandwonden, haar fraaie haardos verbrand
de. Zij was wel gekomen om zich te laten kort
wieken, maar niet om haar chevelure in vlammen
te zien opgaan! Dus ging zij naar den rechter.
Die heeft Mevrouw Moutier veroordeeld tot een
heel lichte boete van 20 francs, omdat zij niet de
noodige voorzichtigheidsmaatregelen genomen
had. Reeds begon Mevrouw Moutier te glimlachen
omdat zij er zoo genadig af kwam toen zij
waarschijnlijk tot haar schrik vernam, dat zij
aan de jonge dame die voortaan met een hoofd
als een biljartbal loopen moet de verbrande
haren groeien niet meer aan een schade ver
goeding van dertig duizend francs moet uitkee-
ren.
MAJESTEITSSCHENNIS. De volgende, zeer interes
sante geschiedenis vertelt het Poolsche blad, de
„Dziennik Bydgosky."
In het jaar 1926 alzoo acht jaren na erkenning
van Polen als zelfstandigen staat en twaalf jaar
na het uitbreken van den grooten wereldoorlog,
snuffelde de ijverige Poolsche politie in Posen
weer eens rond in de oude, vergeelde acten. Tot
haar niet geringe vreugde de politie is al net als
de accountant, ze zijn beide niet eerder tevreden,
of ze moeten iets gevonden hebben ontdekte
ze tusschen de oude papieren een bevel tot in
Met ingang van 10 Juni zijn in de Invaliditeitswet
enkele wijzigingen aangebracht, welke voor arbeiders en
werkgevers van groot belang moet worden geacht.
I. Verhooging van de loongrens.
Sedert 1 Juli 1922 was van kracht de bepaling van
art. 4 der Invaliditeitswet, dat als arbeider wordt aan
gemerkt ieder, die in loondienst arbeid verricht tegen
loon van niet meer dan 1200 gulden per jaar.
Daardoor vielen buiten de wet allen, die een betrek
king aanvaardden met een aanvangsloon van meer dan
1200 gulden. Deze kring van personen was grooter dan
men aanvankelijk verwachtte, wat niet te verwonderen
is, daar de grens van 1200 gulden reeds in 1913 in de
wet voorkwam, terwijl de omstandigheden na dien tijd
sterk gewijzigd zijn. In verband daarmede is thans de
grens van f 1200 per jaar verhoogd tot f2000 per jaar.
Het gevolg is, dat verschillende personen, die tot dus
ver buiten de wet vielen, verzekeringsplichtig zijn ge
worden. Deze personen moeten zich binnen één maand
na 10 Juni 1929 aanmelden bij den Raad van Arbeid.
Als er geen verdere maatregelen genomen werden,
zou er toch nog een categorie van personen overblijven,
die de dupe zouden worden van de omstandigheid, dat
de loongrens niet vroeger verhoogd is. Na 10 Juni 1929
toch waren slechts zij verzekeringsplichtig, die den leef
tijd van 35 jaar niet hebben bereikt. Er zullen er ver-
scheidenen zijn, die na 1 Juli 1922 in loondienst zijn
getreden tegen een aanvangsloon van meer dan 1200
gulden, doch op 10 Juli 1929 reeds 35 jaar of ouder zijn.
Vielen ze eerst dus buiten de verzekering wegens over
schrijding van de loongrens, nu is de leeftijd weer een
beletsel voor hun opneming in de verzekering. Het kan
ook voorkomen, dat iemand nog geen 35 jaar is, doch
dat het loon intusschen gestegen is boven f 2000. Ook
zoo iemand ondervindt het nadeel, dat de loongrens niet
vroeger verhoogd is. Om dergelijke onbillijkheden te on
dervangen, is bepaald, dat dergelijke personen zich
binnen 14 maanden, te rekenen van 10 Juni 1929 af, tot
den Raad van Arbeid kunnen wenden met een verzoek
om een rentekaart te ontvangen, doch alleen voor zoo
ver zij niet invalide zijn en op 10 Juni 1929 in loondienst
zijn of binnen een jaar daarna in loondienst treden.
II. Het verrichten van zoogenaamd aangenomen werk
geen beletsel meer om loondienst aan te nemen.
Bij de uitvoering der Invaliditeitswet zijn altijd veel
moeilijkheden ondervonden bij de beantwoording van
de vraag, of iemand als arbeider in den zin der wet
moest worden aangemerkt, dan wel of hij geacht moest
worden zijn werkzaamheden te verrichten op grond
van een overeenkomst tot aanneming van werk. In het
laatste geval waren geen zegels verschuldigd; streven
viel dan ook waar te nemen, om bij het laten verrichten
van arbeid door anderen den vorm van aanneming van
werk ^e kiezen. Menigeen, die zich eigenlijk in niets
van een arbeider onderscheidde, kreeg daardoor geen
zegels op zijn rentekaart. Thans is in de wet een ar
tikel ingelascht, volgens hetwelk ieder, die ten behoeve
van een ander in aangenomen werk persoonlijk arbeid
verricht, als arbeider in den zin der Ongevallenwet 1921
of der Land- en Tuinbouw-Ongevallenwet 1922 is aan
te merken.
Ook zijn helpers worden dan geacht in dienst te zijn
van dengene, van wien het werk aangenomen is.
III. Arbeid bjj de werkverschaffing.
Ook ten aanzien van deze kwestie hebben zich moei
lijkheden voorgedaan. In meerdere gevallen heeft de
beroepsvechter beslist, dat de personen, die dezen arbeid
verrichten, :.:et geacht konden worden in loondienst
te zijn met het gevolg, dat geen zegels behoefden ts
worden geplakt.
Thans bepaalt art. 4b, dat ieder, die bij wijze van.
werkverschaffing is te werk gesteld en daarvan een
geldelijke uitkeering geniet, geacht wordt de hem op
gedragen arbeid te verrichten in loondienst van den-
gene, die het werk verschaft.
IV. Fooien of andere ontvangsten van derden.
In groote plaatsen vooral doch wellicht ook elders
komt het voor, dat personen in dienst van anderen
arbeid verrichten, doch daarvoor geen loon, noch la
geld, noch in den vorm van kost en inwoning, van hun
werkgever ontvangen. Hun vergoeding voor hun arbeid
bestaat uitsluitend in de fooien, welke zij van de klan
ten ontvangen. Denk bijv. maar aan kellners. Deze
fooien waren niet als loon te beschouwen, en het gevolg
was dat de betrokken personen ook niet als arbeider»
in den zin der wet werden aangemerkt.
Tengevolge van de wetswijziging worden de fooien of
andere ontvangsten van derden, welke verband houden
met ten behoeve van den werkgever verrichten arbeid,
als loon volgens de wet beschouwd. De personen, die
daardoor op 10 Juni 1929 verzekeringsplichtig geworden
zijn, hebben zich aan te melden bij den Raad van Ar
beid binnen een maand te rekenen van den genoemden
datum af.
Wie echter buiten de verzekeringsplicht valt, omdat
hij op dien datum reeds 35 jaar is of de loongrens van
f 2000 heeft overschreden, kan zich binnen 14 maanden
te rekenen van 10 Juni 1929 af met een verzoek om
een rentekaart tot den Raad van Arbeid wenden, voor-
zoover hij niet invalide is en op dien datum in loondienst
is, of binnen een jaar daarna in loondienst treedt.
V. Verhooging van het nagevorderde bedrag met
10
Meerdere werkgevers bleven tot dusver in gebreke
zegels voor hun arbeiders te plakken. Het verschuldig
de bedrag moest dan na de inlevering van de rentekaart
worden nagevorderd, terwijl dan nog dikwijls een waar
schuwing noodig was, alvorens het verschuldigde werd
betaald, terwijl invordering per dwangbevel niet tot ds
uitzonderingen behoorde. Zooals vanzelf spreekt, wor
den de administratiekosten daardoor noodeloos opge
voerd.
Droomen, ze duren niet eeuwig,
Ook dit drietal het ondervond.
Want ze werden klaar wakker,
Bij 't komen van den morgenstond.
Eerst maakte Redneb d'oogen open.
Wist eerst niet, waar hij zich bevond.
Toen werden Jer en Billy wakker,
En keken eerst heel vreemd in 't rond.
Ze begonnen geweldig te schreeuwen
Want toen ze op wilden staan,
Voelden ze, dat zij, tot hun verbazing,
Niet van hun plaats konden gaan.
'n Web, door de spinnen geweven,
Veroorzaakte hun die last.
'n Web, heel sterk vervaardigd.
Hield hun drietjes stevig vast.
Dat is een aardige mop. ik ben benieuwd, hoe lang ds
dwerg ze daar zal vasthouden.
hechtenisneming, gericht aan een Poolsch burger,
Wygoda is zijn naam, die nog drie maanden cel
straf had uit te zitten. Een politiedienaar werd
uitgestuurd en trqf Wygoda in zijn woning aan.
Men schreef zijn naam en datum van geboorte en
verder alles wat zijn persoon betrof en zooals ge
bruikelijk is, op, en waar b.leek, dat alle gegevens
op het oude bevel met de opgaven van den man
in kwestie klopten, voerde men den zondaar, die
kalm en gelaten meeging, naar de gevangenis en
stopte hem achter de sloten.
Gedurende al den tijd dat hij zat opgesloten,
vroeg Wygoda geen enkele maal naar de oorzaak
waarom men hem toch gevangen genomen had.
Maar toen de drie maanden om waren en Wygoda
zijn vrijheid had teruggekregen, wilde hij toch
wel eens weten, voor welke overtreding hij dat
kwartjaar het zonlicht had moeten ontberen. Niet
dan na heel veel moeite gelukte het hem dat aan
de weet te komen: Wygoda had tijdens den we
reldoorlog Keizer Wilhelm II, tot wiens vroegere
onderdanen (sic.) hij behoord had, beleedigd en
was toenmaals wegens Majesteitsschennis tot drie
maanden gevangenisstraf veroordeeld.
Toen het nog oorlog was, had zich daar natuur
lijk niemand over druk gemaakt toen was elke
man er één maar nu de rust(?) in Europa
weergekeerd is, en Polen tot zelfstandige repu
bliek is uitgeroepen, nu worden den woorden van
Wygoda nieuw leven ingeblazen. Met het verma
kelijke gevolg, dat voor een beleediging van den
thans „keizer in ruste", al was dit laatste dan ook
noodgedwongen, Wygoda door de Poolsche autori
teiten in de gevangenis werd geworpen.
Inderdaad een zoowel sterk als vermakelijk
staaltje van bureaucratie.
Maar van St-Bureaucratie gesproken, wat zegt
U van het laatste .snufje" van dezen heilige, die
door de eeuwen heen zich in het bijzonder in
Duitschland in een goed geconsolideerde machts
positie heeft mogen verheugen. Zulk een macht
leidt echter tot excessen, die soms ergerlijk soms
belachelijk zijn. Wat te denken van dit bericht,
dat door de Exchange Telegraph aan Engelsche
bladen is verstrekt:
In een publiek balhuis te Berlijn prijkt de vol
gende kennisgeving:
„Mannen hebben geen toegang tot de damesba-
den; de badmeester valt echter onder alinea S
van de bepalingen voor deze baden, krachtens
welke hij als vrouw beschouwd moet worden."
Listig gevonden, wat?
DE RADIO ALS „LOKVOGEL." In de binnenlanden
van Brazilië wonen nog vele Indianen, die zeer
bang zijn voor de blanken. Om deze menschen
langzamerhand voor de beschaving te winnen,
heeft de regeering van Brazilië in de eenzame oer
wouden regeeringsposten opgericht z.g. „Indianen
posten", waarvan de beambten verplicht zijn ds
Indianen langzamerhand aan den omgang met ds
blanken gewend te maken.
Om dit doel te bereiken laat men in plaats van
een menschelijke stem den luidspreker tot de wil
den spreken en hun in hun eigen taal den lof van
den blanken man verkondigen.
Of wel de heerlijke mee3leepende tonen eener
viool doortrillen de stilte van den nacht Wanneer
dan de Indianen (die de tonen der viool voor ds
stem van een vogel houden), rond den boom ver
zameld zijn, houdt de muziek eensklaps op en nU
hooren zij een menschelijke stem, die hun allerlei
goeds belooft, dat de blanken hun willen schen
ken.
Meestal slaan de wilden dan op de vlucht, maar
de nieuwsgierigheid drijft hen terug naar d«
plaatsen, waar de blanken de beloofde dingen
werkelijk aan de boomen gehangen hebben. Door
figuurteekeningen vernemen ze daar ook, dat zij
op regeeringsstatie nog meer geschenken zullen
ontvangen.
Er behoort ongetwijfeld veel geduld en moed
toe, om de Indianen op deze manier te lokken.
Dikwijls duurt het maanden, eer een der krijgers
het werkelijk waagt om naar de blanken te gaan.
Maar toch heeft deze methode, zooals de reizi
ger Domville-Tive zelf kon constateeren, veel suc
ces gehad en er veel toe bijgedragen, dat verschil,
lende stammen, die vroeger schuw verborgen ble
ven, thans vriendschappelijk met de blanken om
gaan.