Geestes-Sport en Hersen-Oymnastiek
m
EVENTJES DENKEN.
VOOR ONZE SCHAKERS.
VOOR ONZE DAMMERS.
1
m
Mfr
m
in
!f
Hl
jb
s
H;
h §f
m
m
m
S
H
88
91
fü
iS
ÉH 81
18
n
fü
11
IS
H
m 1
Hf
DE WONDERLIJKE
GEBEURTENIS.
Vraagstuk No. 358.
Vraagstuk No. 359.
Vraagstuk No. 360.
Vraagstuk No. 361.
WARE WOORDEN.
WETENSWAARDIGHEDEN.
Bijvoegsel der Schager Courant van Zaterdag 22 Juni 1929. No. 8479.
onder leiding van GEO VAN DAM.
DE MUNT EN DE KAART.
Balanceer een speelkaart in een horizontaal vlak op
den top van uw linker-wijsvlnger en leg er een munt
op, bijvoorbeeld een gulden, zoodat beiden in evenwicht
zijn. Nu moet ge de kaart wegnemen zonder aan de
munt te raken.
Een ieder die het kunstje niet kent, tracht gewoonlijk
de kaart langzaam en voorzichtig weg te trekken, maar
dit leidt nooit tot eenig resultaat.
EEN PUZZLE VOOR NIET-DAMMERS.
Deze opgave wordt ook wel de „Kroon-puzzle" ge
noemd. Zooals men weet, krijgt in het damspel de schijf
die aan de overzijde van het bord komt een tweede
op zich en wordt tot dam „gekroond".
In de hieronder nu beschreven puzzle worden tien
fiches of damschijven in een rij geplaatst en de speler
moet er vijf van op de volgende wijze „kronen". Hij
neemt een der alleen-liggende damschijven op en
springt daarmede, rechts of links naar verkiezing,
over twee andere (niet meer en niet minder) heen, en
kroont degene die dan volgt. Hij gaat op deze wijze
voort tot alle schijven in dammen veranderd zijn, wat
dus in vijf zetten moet zijn geschied. Er is een drietal
oplossingen mogelijk, die niettemin niet gemakkelijk
te vinden zijn.
OPLOSSINGEN DER PUZZLES
uit ons vorig nummer.
No. 354. „HET BOSCHJE VAN DEN MINNAAR".
De boomen moeten worden geplant zooals in onder-
etaande figuur wordt voorgesteld, slechts op deze wijze
kan onze verliefde jongeling er in slagen de dame zijner
keuze te blijven behagen.
0 0 0 0 0
0 0
0 0 0
0 0
0 0 0 0 0
0
No. 356. „HET ANTWOORD VAN EEN
WISKUNDIGE.
De jongste zoon is 24%, de oudste 29% jaar oud.
Men komt vrij gemakkelijk tot deze oplossing als men
gebruik maakt van een eenvoudige vergelijking.
Ais Y den leeftijd van den jongste, dan is Y+5%
dus den leeftijd van den oudste.
Volgens de opgave is:
5Y+6(Y-f5%)=301
5Y+6Y-f31%=301
11Y30131 -f269
1 Y=24%
Dejongste zoon telt dus 24% jaar en de oudste 24%
5% =29% jaar.
van F. Köhnlein.
Zwart: 9.
ede
Wit: 5.
De diagramstand behoort te luiden: Wit Kgl, Dh5,
Th2 en twee pionnen op f2 en g6. Zwart Kh8, Dg8, Pal,
Ph7 en vijf pionnen op c7, d7, e6, f6 en g7. Wit speelt
en geeft mat in vijf zetten.
OPLOSSING PROBLEEM No. 356,
van D. Przepiorka.
De diagramstand was: Wit Kbl, Dc2, Lc4 en vier
pionnen op a4, c3, f2 en h4. Zwart Ka3, Lal en vijf
pionnen op a6, a5, b4, b2 en g5. Wit speelt als sleutel-
zet 1. Ld3, g4. 2. Dc7, g3. 3. Dg3: enz. Speelt zwart hier
als tweeden zet Kb3 dan volgt wit 3. Dc4 enz. Een
andere variant ontstaat ais zwart als eersten zef speelt
gh4; dan wit 2. Dc3, h3; 3. Dh3 enz. Speelt zwart in
deze variant als tweeden zet Kb3, dan wit eveneens
Dc4 steeds met mat op den vierdenzet.
Een fraai probleem met een thematisch zuiveren
sleutelzet.
SM
Wit: 8.
De diagramstand in cijfers behoort te lulden: Zwart
8 schijven op 4, 10, 12, 13, 15, 22, 25 en 26. Wit 8 schijven
op 23, 30, 31, 37, 42, 44,' 46 en 48. Wit speelt en wint!
Wit kan mijn gerust gelooven:
Zóó zal zwart geen schijfje rooven!
Want in een zet of vijf
Wïnt wit partij of schijf.
OPLOSSING PROBLEEM No. 357,
van Dr. M. J. B e 1 i n f a n t e, Amsterdam.
De diagramstand in cijfers was: Zwart 10 schijven
op 4 7, 10, 13, 17—19, 23, 26 en 28. Wit 10 schijven op 24,
29—31, 34, 37, en 42—44. Wit speelt als lokzet 42—38,
zwart gaat op roof uit met 2833, wit vervolgt met 38
31 en zwart loopt er tusschen en er in met 3338. Nu
speelt wit achtereenvolgens 3127, 3731, 2722, 22X9,
30X25 en 25X1! Een aardige lokzet.
HIJ KENDE HAAR.
(II Travaso)
Ik heb kaartjes voor het theater.
O, dan zal ik me dadelijk klaar gaan maken
Dat is goed, ze zijn voor morgenavond.
Verwacht geen vriendelijke bejegening, wanneer gij
zelf niet vriendelijk zijt.
o
De ouders mogen zooveel ze willen van vlijt spreken,
wanneer de arbeid van vader en moeder, geen levende
werkelijkheid is, doen ze beter daarover geheel te zwij
gen.
o
Menige mensch heeft reeds tengevolge van zijn af
komst bij zijn aankomst een toekomst.
o
Weest }n uw zaken waakzaam jegens hem, die met
vriendelijke woorden tot u komt.
o
Zelfs het gelukkigste leven zwerft langs kronkelende
wegen en doornhagen,
Een groote smart is als een groote berg van welks
top men de kleinheid van de wereld daar beneden eerst
ziet*
o
De gelukkige echt ontwikkelt het groote en edele in
den mensch; want zij bestaat juist hierin, dat men niet
alleen voor zich zelf leeft, men heeft een ander en an
deren, voor wie men leven, zich opofferen moet, ja, wan
neer het verlangd wordt, zijn leven op 't spel moet zet
ten.
OOK EEN REDEN.
(Wahre Jacob.)
Heb je het nieuwe boek gelezen van Curwood r
Dat moet je beslist koopen.
Waarom
Om het aan mij te leenen.
Vrij bewerkt naar een ware geschiedenis.
Door SIROLF.
'Nadruk verboden. Alle rechten voorbehouden.)
Het geviel, dat we samen op een bankje in het park
zaten, en van het zonnejte en het malsche voorjaar ge
noten. We keken naar de musschen, die vóór ons, op
eenige passen afstand, zich in het zand koesterden en
de vleugels uitspreidden om van het warme zand te
genieten.
„Is het niet wonderlijk, dat kleine goed?" merkte ik
verteederd op tot den man naast me op het bankje.
Deze, een bonkig man, met iets over zich, dat hem on
middellijk als een oud-zeeman deed kennen, keek ook
strak naar de musschen, en schoof zijn pruim van links
naar rechts, toen hij na eenige oogenblikken antwoord
de: „Wonderlijk, dat is het goeie woord. En dat doet me
denken aan dat andere rare geval met net zoo'n won
derlijk beessie, een kanariepietje was het, een Saksische
kanarie. Zal ik het U 'ns vertellen7"
„Graag," zei ik, en spitste mij er op een verhaal te
hooren te krijgen over de wonderlijke gewoonten en ma
niertjes van een teer, klein beestje als een kanariepietje.
En ik verbaasde mij reeds bij voorbaat over het teere
gemoed dat zich verschool achter het verweerde gelaat
van dien bonkigen zeeman. Men zou op het eerste ge
zicht niet gedacht hebben, dat een ruwe klant als hij
voor zulke fijne dingen oog kon hebben. Men kan zich
zoo in de menschen vergissen...
„U moet dan weten, meneer, dat ik jaren terug, toen
ik nog een jonge kwibus was van amper twintig, bak
kersknecht van me geloof was. We werkten met zijn
drieën bij een baas. In den Helder. Die baas van ons
was een bulderhond van^een vent Hij had een paar
knuisten als mokers, en in dien tijd kikte er geen
mensch naar, als hij ons in een kwaaie bui bont en
blauw ranselde. Maar diezelfde baas had één zwak, na
melijk een kanariepietje dat eeuwig in de rui was en
er uit zag als een vuile dot poetskatoen. Dat dier, in
zijn koperen kooi, stond nota bene in de beste kamer
die maar met een houten schot van den zolder was af
gescheiden, waar wij, de drie inwonende knechts, slie
pen. In dien tijd hadden we bijna altijd nachtwerk. En
wat was nou het lamme? Overdag zat dat ellendige
hoopje veeren, dat de baas zijn „Saksische kanarie"
noemde, te zingen en te fluiten en te rollen en te kwin-
keleeren, dat je er compleet tureluursch van werd. Je
snapte niet, waar dat rafelige stekelbaarssie het geluid
vandaan haalde. Maar wij konden er overdag dikwijls
niet van slapen. Of we de baas er al over aanspraken,
dat hiel niks. Als het ons niet beviel, konden we inpak
ken, zei hij. Zijn „Saksische" kanarie bleef. En daar
had niemand iets op aan te merken, of anders... En
dan liet hij zijn mokers van knuisten zien. De .Saksi
sche kanarie" bleef dus en wij probeerden, hevig moppe
rend en het vuile hoopje poetskatoen verwenschend, te
slapen, zoo goed en zoo kwaad als het ging.
Nou had onze baas ook een paard, dat voor den wa
gen liep, waarmee het loopknechtje het brood rond
bracht. Het huis, met de bakkerij was heel ouderwetsch,
om een binnenplaatsje gebouwd. Op het binnenplaatsje
stond een schuurtje, en daarin overnachtte het paard,
een groote, zwarte knol. Maar om in het schuurtje te
komen, moest eiken avond het paard door de beste ka
mer heen, naar het binnenplaatsje geleid worden. Dan
ging de tafel op zij, en het loopknechtje nam het paard
bij den teugel en trok het door de kamer heen, naar d®
binnenplaats, terwijl de vrouw van den baas al op één
oor lag in het andere deel van het huis, en terwijl de
baas zelf nog in de bakkerij bezig was. Dat was al jaren
lang zoo gegaan. En zoo ging het ook op zekeren avond
Wat er r.u echter op dien avond aan de hand was ge
weest, weet ik niet, maar toen het knechtje en ik met
het paard de beste kamer inkwamen ,en ik de tafel op
zij schoof om het paard door te laten, zag ik, dat de
kooi van de „Saksische kanarie" niet was dichtgedekt
voor den nacht, zooals anders 's avonds altijd het geval
was. En niet zoodra zag die kanariepiet het paard aan
komen, of hij begint me door de kooi te fladderen en te
krijschen van je welste. Het paard werd er warempel
wat zenuwachtig van. Het begon te trappelen en in de
consternatiekon ik de deur naar de binnenplaats niet zoo
gauw openkrijgen en toen... gebeurde het. Het paard
deed iéts in de beste kamer... hm, het legde er iets
neer, dat in een weiland erg welkom zou zijn, want da
boeren zeggen, dat er niéts beter is voor den grond dan
dat! Maar in de beste kamer...
Het loopknechtje begon eer6t te stikken ran het
lachen, maar daarna betrok zijn gezicht en hij stond ta
trillen op zijn beenen, toen het er op aankwam, aan den
baas te gaan vertellen, wat er gebeurd was. Hij .durfde
het niet, zei hij, Nou, eigenlijk, had ik er niets mee ta
maken, want ik had mijn vrije avond en nacht en ik
had het knechtje alleen geholpen, omdat lk juist dp het
punt stond om weg te gaan en omdat ik dien knol
eigenlijk altijd al gewantrouwd had.
Maar ik had medelijden met den jongen en ik zei tegen
hem: Breng die knol maar gauw op stal en neem dan
de beenen. Ik zal wel naar den baas gaan.
Zoo gezegd, zoo gedaan. Toen de jongen als een haas
was weggerend, deed ik de beste kamer zorgvuldig
dicht, en ging naar de bakkerij. Mijn maats en de baas
waren druk bezig deeg te kneeden en den oven op t®
stoken. Ze keken wel even verwonderd op, toen Ik bin
nenkwam, maar ze hadden geen tijd om zich verder met
me te bemoeien. Toen ik zag, dat de baas juist aan het
kneeden was gegaan, een werkje waar hij het eerste uür
nog niet mee klaar zou zijn, ging ik naar de dèur, en
met den knop in mijn hand, zei lk: „Nou, aju, baas,
maats, ik ga! O ja, baas, dat wou ik je nog zeggen,
mot niet denken, dat lk wat tegen je Saksische kanaris
heb, maar als het je hetzelfde is, mot je nou toch zoo-
meteen voor een aardigheid eens gaan kijken, wat voor
een rommel dat beest nou toch in je beste kamer ge
maakt heeft! Het is gewoon niet te gelooven!"
„Dat zal wel." bromde de baas terug, „jelui hebben
altijd wat op dat stomme dier aan te merken!"
„Was ie maar stom!" hoorde ik nog net een van mijn
maats opmerken. En toen maakte lk, dat ik wegkwam.
Maar de volgende week moest ik een andere baas zoe
ken. En dat allemaal vanwege die „Saksische kanarie"*
Van wonderlijk gesproken, meneer, was dat niet wonder
lijk?!"
Is het U bekend:
dat één op de 25 gezinnen in Zwitserland bijea
houdt?
dat er in Zwitserland meer den 300.000 korven zijn?
dat Perzië het metrieke stelsel heeft aanvaard vti
spoedig zal invoeren voor alle gewichten?
dat er op IJsland 130 verschillende soorten bloem®*
voorkomen?
d a t de gemiddelde oester 16 milioen eieren legt? Dat
er echter maar weinig van uitkomen?
dat de eerste universiteit in Mexico werd gestieht
in 1553 bij Koninklijk besluit van den Koning vaa
Spanje
dat de gramofoonplaten in China voor negentiend®
oude Chineesche wijsjes bevatten?
Te bent gisterenmiddag: twee uur te
vroeg- vertrokken om naar ie dokter te graan
en ik zag- ie in een café biliarten.
Dat komt uit! Ik speelde met mijn
dokter.