Schier Courant BEZttKÏ de ITILRIEI-ffiKTNIIEI Nasz-ed-din Khoja, den Turkschen Tyl Uilenspiegel. De Schoone Duivelin Mei ijsoproer Burgerbrug. Kantongerecht Schagen te WIERSftSGEM op Zondag 30 Juni. Tweede Blad. Zaterdag 22 Juni 1929. 72ste Jaargang. No. 8479 In verschillende landen leefden in de Middel eeuwen een nationale grappenmaker. Zoo kennen wij Tyl Uilenspiegel en de Turken Nasz-ed-din. Deze Nasz-ed-din was een man uit het volk, doch was zoo goed opgevoed, dat hij niet alleen den titel Khoja, d.w.z. meester of leeraar verwierf en de jeug dige Turken mocht onderwijzen, maar buitendien Iman of voorganger der openbare godsdienstoefenin gen in de Moskee was. Hij was zelfs zoo in aanzien, dat hij Cadi d.w.z. rechter werd. Nasz-ed-din bleef ondanks alles een eenvoudig man, wiens groote oprechtheid, eenvoud en hartelijkheid hem tot een nationale figuur gemaakt hebben. De Khoja leefde in bewogen tijden. Geboren in de nabijheid van Angora, werd hij naar de toen zeer bekende Hanafya school te Konia, toen hoofdstad van het Rijk, gezonden werd. Konia was de zetel van den Tartaren vorst Tamer lan, wien het in 1400 gelukt was sultan Bayazid te verslaan. Daar Tamerlan evenals zijn voorganger ^Bayazid Mohammedaan was, bleef het geestelijke le ven onder hem hetzelfde. Tamerlan was een despoot, die zelfs voor een minder vergrijp dan tegenspreken zijn onderdanen deed onthoofden. Daarom pleit het voor het karakter van den Khoja, dat deze, die veel aap het hof verkeerde, zich niet ontzag zijn meening tegenover Tamerlan vol te houden en het pleit voor dezen laatste, dat hij den humoristischen Khoja zijne grappen en opmerkingen vergaf. De Khoja nam anders geen blad voor den mond. Op een goeden dag vroeg de keizer hem waar hij, Tamerlan, wel zou wezen op den dag des Oordeels. Dadelijk antwoordde de Khoja: Uwe Majesteit zal ze ker het voorrecht hebben op denzelfden plek te ver toeven als uw doorluchte voorouders, dus in de hel. Over het algemeen spotte de Khoja nog al eens met de hooge en allerhoogste autoriteiten. Toen dan ook de verhalen van Nasz-ed-din in druk zouden ver schijnen, verbood de toenmalige heerscher in het Turksche Rijk, de sultan Abdoel Hamid, het boek. Thans in de meer verlichte Republiek, wordt het jboek graag gelezen en bestaat er zelfs een Engel- sche uitgave. Gisteren, na een heel warmen dag, zat ik met eenige Turken van de avondkoelte te genieten en kwam het gesprek op den Khoja en werden er steeds weer anecdoten van hem verteld. Het bleek mij toen, hoe populair deze nationale humorist is en het zou mij niet verwonderen indien in de jaren van Abdoel Hamid, al mocht dan niets in druk verschijnen, heel wat grappen binnenskamers verteld zijn, waarbij dan namen van machthebbers uit de dagen van den Khoja genoemd, doch geheel anderen bedoeld wer den. De Gouverneur van Ahstetin, de plaats waar de Khoja gestorven en begraven is, liep geheel aan den leiband van zijn vrouw. Het volk wetende, dat de Khoja zeer bevriend was met den Gouverneur, ver zocht hem dézen toch op het verkeerde van dien in vloed te. wijzen. De Khoja kweet zich van dien moei lijken taak, maar het kwam de vrouw van den Gou verneur ter oore, die nu wraak nam. Zij wist den Khoja dronken te voeren, zadelde hem toen op, ging in het zadel zitten en dwong den Khoja haar in de kamer rond te galoppeeren, terwijl zij flink sloeg en trapte. Toen haar man het dwaze schouwspel zag, moest hij eerst lachen, doch spoedig kreeg hij mede lijden met zijn vriend en maakte een einde aan de plagerij. De Khoja sprak daarop heel ernstig met den Gou verneur. Ge hebt om mij gelachen en dat vind ik niet erg, want ik ben maar een Khoja en niet anders en het komt er dus niet op aan, dat deze vrouw mij ver nederd heeft en de teugels in handen had terwijl ik rond galoppeerde. Maar hetzelfde doet zij al is het dan ook op een eenigszins andere manier met U, den Gouverneur, en dat is heel bedenkelijk, om dat niet gij, maar het volk, dat aan uw zorgen is toevertrouwd, daaronder lijdt. De Gouverneur lachte niet meer maar keek zeer ernstig en zei tenslotte, ik zie in dat gij gelijk hebt, het zal anders worden. Het werd anders en het volk was den flinken Khoja oprecht dankbaar. Maar de Khoja deed ook dwaasheden. Het was in die dagen gewoonte, dat beurt om beurt een der bu- FEUILLETON DET. DUNN. 11. De graaf bekeek hem nog nader en liet het licht er op vallen. Leonie pijnigde haar hersens om zich uit dit moeilijke dilemma te redden. .Hij is van het zuiverste water. De vent kan er niet minder dan 250 pond voor betaald hebben. „Ik dacht niet, dat hij zooveel waard was. Ik heb er eigenlijk nooit veel om gegeven. Natuurlijk, als je lie ver niet hebt, dat ik hem draag, dan zal ik hem wel verkoopen." „Nee. Daar ben ik ook tegen! De juwelier zal dan wil len weten wie je bent en hoe je er aan komt Er staat een wapen in. Zelfs als je den man kon tevreden stel len, zou de heele zaak toch onaangenaam zijn. De man zou zich afvragen waarom de gravin van Lanchester haar juweelen verkocht. Een mooie historie om rond te vertellen." Leonie had al een argument tegen deze bewering bij de hand. „Mijn lieve oude brombeer, wat praat je nu toch voor onzin. Wat zou nu gemakkelijker zijn dan een anderen ring, veel kostbaarder dan deze, te koopen en den juwe lier te vragen me voor den ouden terug te geven zoo veel als hij kan." De graaf richtte zich trotsch op. „En jezelf verlagen tot schacheraarster. Het idee al leen is al vernederend." „Niets vernederender dan de opinie, die jij over mij koestert, mylord," antwoordde ze met een hauteur, die de zijne evenaarde. „De schuld ligt heelemaal bij jou, Leonie," zei hy, wat meegaander door haar boosheid. „Welke schuld?" ,.Je je teleurstelling. Je hecht schijnbaar heel veel aan dien ring ik vermoed om den gever en ik heb het recht daartegen op te komen." „Dat ontken ik. Ik heb nooit getracht iets te weten te komen' van jè leven vóór wij trouwden. Jij hebt avenmin het recht in het mijne te speuren. Ik heb je verteld, hoe die ring in mijn bezit kwam. Ik wil nog ren het graan van allen naar den molenaar bracht. Ieder belaadde dan zijn ezel met de zakken graan en de geleider reed op een anderen ezel mee. Zoo kwam de beurt aan den Khoja. Twaalf pakezels lie pen voor hem uit, terwijl hij op den dertienden volg de. Hij had vóór hij opsteeg, de ezels goed geteld, er waren er dertien. Toen hij een paar uur gereden had, telde hij de voor hem loopende ezels en riep verschri uit: er zijn maar twaalf ezels, waar is de dertien* e gebleven. Hij steeg af en gaf alle dieren wat rust, terwijl hij een eind terug liep om te zien of er ook een ezel achter gebleven was. Maar niets was te zien. De Khoja voelde zich rampzalig toen hij weer bij zijn ezeltjes terug was. Hij telde ze vóór hij opsteeg en telde er dertien. Dus toch dertien! Gerustgesteld reed hij verder. Na een uur telde hij voor de zekerheid de ezels nog eens na, maar twaalf. Het klamme zweet brak den Khoja uit. Was de duivel hier aan het werk. De Khoja stapte af en wierp zich op den grond om te bidden. Toen hij opstond en weer telde waren er dertien. Hij stapte weer op en jawel toen hij na een poos telde, weer maar twaalf. Een groote ongerust heid maakte zich van den bijgeloovigen man meester, Hij maakte halt, wierp zich op den grond en weende. Zoo trof een voorbijganger hem aan, die vroeg wal hem scheelde. De Khoja vertelde hem het geval, waarop de ander in lachen uitbarstte en zei: maar man, je vergeet als je op je ezel zit dat dier mee te tellen. Eerst stond de Khoja verbluft, maar toen omhelsde hij den vreemdeling, cli.> hem verzekerde dat zooveel dankbaarheid niet uaodig was. Jawel, zei de Khoja, want als ik U niet ontmoet had, dan zou het raadsel niet opgelost wezen en zou ik gek geworden zijn of misschien wel gestorven. Soms namen zijn leerlingen een loopje met hem. De vader van een zijner leerlingen was zoo tevre den met de vorderingen van zijn zoon dat hij den Khoja een groote schaal met diens lievelingsge recht, karnemelksche pap, zond, Juist kwam de schaal binnen toen de Khoja werd weggeroepen. Jongens, zei hij, „daar staat een groote schaal met pap, die pap is mij door een vijand gezonden en is vergiftigd. Raak er dus niet aan! Alles zou goed ge gaan wezen wanneer er niet een neef van den Khoja tot de leerlingen behoord had. Die zei dadelijk, laat je niet voor den gek houden, die pap is heelemaal niet vergiftigd, dat zegt de Khoja maar opdat wij er niet van zullen eten. Meteen haalde hij den schotel uit de kast en begon de pap alle eer aan te doen. Natuurlijk hielpen de kameraden dapper mee. Toen de pap op was ging het veelbelovende neefje naar de tafel, waar het pennemes van den Khoja lag en brak dat. Even later lcwam de Khoja terug en dadelijk viel. zijn oog op het gebroken mes. Waarom heb je dit gebroken? Moet ik je de ribben stuk slaan, jou onverlaat. Neef deed alsof hij huilde en zei: ik had mijn pen (natuurlijk een ganzeveer) gebroken en wilde die bijsnijden. Helaas brak uw mes. Ik was zoo; ongelukkig dat-ik besloot een einde aan mijn leven^ te maken. Toen herinnerde ik mij dat U gezegd had,' dat de pap vergiftigd was en dadelijk begon ik die te eten. Ik zal nu vvel gauw dood en vergeten zijn. De Khoja was natuurlijk wel boos over het verlies van zijn pennemes en van het lekkere hapje, maar riep toch uit: Jongen, mijn respect voor zulk een weloverdacht plan. Ik ben mijn leven lang altijd gauw en handig geweest met een antwoord, maar ik geloof, dat jij mij spoedig zult overtreffen. Ik ben er trotsch op, dat je van de familie bent. Welgehumeurd ging de Khoja door met de les. Zitting van Donderdag 20 Juni 1929. Vier bewoners tel f4.boete of 4 dagen hechtenis veroordeeld. De lezers zullen zich herinneren, dat in den af- geloopen winter op of omstreeks den 8sten Februari zich te Burgerbrug nogal ernstige incidenten hebben voorgedaan naar aanleiding van een min of meer hoofdigen schipper, die zijn wil wenschte door te drijven, en het ijs in de Grootsloot met zijn schuit trachtte te verbreken. Maar gelijk eens de zegetocht der Spanjaarden onder Alva bij Den Briel op het ver zet der Watergeuzen strandde, zoo zou ook schipper Van Schoorl bij Burgerbrug ditmaal door de ijs-lief hebbende bewoners zijn „mannetje vinden". De in cidenten hadden tenslotte een dusdanigen omvang aangenomen, dat men reeds sprak van het „IJsop- roer van Burgerbrug". Maar naarmate de lente naderde en de decime ters dikke ijslaag niet langer de warme stralen van het tintelende voorjaarszonnetje (is zij er dit jaar wel geweest?) vermocht te trotseeren, naar die mate dan geraakte ook dit ijsoproer uit onze herinnering, en zeer zeker zou het tot een volgenden strengen winter niet meer bij ons bovenkomen, ware het niet, dat we er Donderdagmorgen voor den Kantonrechter te Schagen nog een „staartje" van kregen te behan delen, zooals de edelachtbare heer Kantonrechter zich uitdrukte. Terzake versperring van het verkeer te water,- staan namelijk een viertal bewoners van de Burger brug terecht, te weten de veehouder Piet Br., de tim merman Dirk E, de boerenarbeider Aris Kw. en de bakker Gerard v. Sch. Aan hun is dan versperring van een waterweg ten laste gelegd door planken en anderszins en ook een molen roede voor de brug op het ijs te hebben ge legd, met het doel, dat schipper Van Schoorl daar zijn ijsbrekerstocht zou eindigen. De beide eerste verdachten bekennen, de beide laatste zeggen daar aan niet schuldig te zijn. De heer Raaf .vertelt. Vervolgens wordt de heer J. Raat van de Burger brug en voorzitter van de IJsclub gehoord. Deze vertelt den bewusrten Donderdag te zijn thuis gekomen van de markt te Sc' -gen en toen te heb ben gehoord, welk gevaar d "aan te Burgerbrug dreigde. Spreker meende dat nu op zijn weg lag om dit gevaar af te wenden aar hij geloofde, zou het toch niet noodzakelijk zijn, dat schipper Van Schoorl met zijn schuit door het ijs ging. Kantonrechter: Ja, maar schippers zijn een onver schillig volkje en ook ik kan moeilijk aannemen, dat het hier „om den broode" ging, zooals dat in het pro ces-verbaal-wordt uitgedrukt. Getuige Raat vertelt verder, dat hij toen met zijn llega-.wethouder-Hoedjes den heer Van Schoorl te- Inoèt is gegaan, en hem vriendelijk verzocht heeft, ijh tocht niet verder voort te zetten. Op een desbetreffende vraag van den Kantonrech ter, zegt getuige, dat hij aan de vier verdachten, die hier op het oogenblik terecht staane niet de op dracht heeft gege-ven, om planken of anderszins op het ijs te gooien. Schipper Van Schoorl was inmiddels met zijn schuit, waarvoor zes paarden gespannen waren, ver der gegaan. De menigte heeft echter de paarden te gengehouden, zoodat nu ook de schuit heel spoedig stillag. Schipper Van Schoorl is daarop vertrokken. van den TURNKRING N.H.K. AANVANG HALF TWEE N.T. verder gaan ik geef noch om den ring, noch om den man, die hem mij heeft gegeven. Wat zeg je nu?" De gravin had zichzelf opgewonden tot een staat van hevige woede. Haar oogen vlamden, haar lippen waren tot twee dunne lynen strak over haar gelijke witte tanden getrokken. Aan iederen kant van haar gelaat vertoonde zich een vurige plek op de jukbeenderen. Haar neusvleugels trilden. De ring grijpende gooide Leonie hem in het vuur. Dit was ten minste haar bedoeling, maar ze mikte ver keerd; hij raakte den haardrand en sprong terug op het haardkleed. Ze sprong als een wilde kat erop af, maar vóór ze hem voor de tweede maal in het vuur kon gooien, had de graaf haar bij den arm gegrepen. „Mijn God, ben je gek geworden, Leonie?" „Nee, maar jouw afschuwelijke beschuldigingen zijn genoeg om het me te maken." „Ik heb je niet beschuldigd." „Niet direct misschien, maar je hebt allerlei toespe lingen gemaakt en dat is erger. Vergeet niet, Marma- duke, dat ik je slavin niet ben ik ben dat nooit ge weest en zal dat ook nooit worden." De graaf antwoordde niet Wat zijn vrouw zei, was volkomen waar. „Lang geleden heb ik je gewaarschuwd wat er zou gebeuren, als je me dwarsboomde cf boos maakte meer dan ik verdragen kon. Ik sta er niet voor in, wat ik jou of mezelf zou doen." De graaf was vreeselijk ontsteld. Hij had zijn vrouw nog nooit in zoo'n opgewonden toestand gezien. Hy durfde haar niet verder irriteeren. „Je windt jezelf noodeloos op, Leonie," zei hij, zijn stem een weinig bevend. „Denk nu eens na. Je zegt dat je niet om den ring geeft, en omdat ik voorstel je de moeite te besparen er af te komen, vlieg je zoo op. La ten we alsjeblieft niet over zoo'n kleinigheid kibbelen. Geef mij den ring en..." „Nee. Zooals je zegt, we hoeven niet te kibbelen, maar toch wil ik mijn eigen zin doen. De ring is van mij, niet van jou. Ik zal er me op mijn eigen manier van ontdoen En ga nu alsjeblieft weg, je hebt me doodmoe ge maakt"" Ze viel op de rustbank neer in een houding van ach- telooze gratie. Alle sporen van haar opwinding waren verdwenen. Het was de kalmte na den storm. Haar ki mono was opengevallen en de roomige blankheid van haar donzige schouders en armen was in verrukkelijke harmonie met de roode voering van het kleed. De kant langs den hals was volmaakt vrouwelijk en de fijne voet en enkel eveneens. Voor een **nan van den leeftyd en het temperament van den graaf was schoonheid van lichaamsvormen veel verleiderlijker dan schoonheid van gelaatstrekken. Leonie was volmaakt in beide opzichten. Het zien daarvan, de wetenschap, dat zooveel bekoorlijkheid van hem was, had, althans voor het oogenblik, de overhand over boosheid en jalouzïe. Hij leunde over de leuning van de rustbank en kuste den mond, die nu niet lan ger bleek en strak was, maar verzacht tot een pruil mondje, zooals Greuze die graag schilderde. Hij vergat alles. Hij verlangde alleen maar naar ver zoening en liefkocTzingen. HOOFDSTUK X. PETER CAREW KRIJGT BEZOEK. Van Buren, Fintos en Carew waren misschien de grootste diamanthandelaars in Hatton Gardens. Hun transacties liepen in de millioenen en geen zaak was hen te groot om aan te pakken. Wanneer men het vuile, ouderwetsche huis van buiten zag, zou men dit niet vermoeden en evenmin was er een vertoon van weelde wanneer men het morsige por taal doorging. Geen groote mahonie tafels, geen Turk sche tapijten, geen indrukwekkende Amerikaansche bu- reaux, geen leger van keurige, ijverige bedienden in de kantoren. Deze kantoren bestonden uit een suite van drie ka mers op de eerste verdieping. De eerste kamer werd gebruikt door een miniatuur-klerk met een scherp, ma ger gezicht, die als hij aan tafel zq.t kon "Worden ge houden voor een jongen of een ouden man. Hij heette Peck. De volgende kamer was die van Peter Carew en daarachter was die van het hoofd der firma, Anton van Buren. Elk van deze kamers, behalve de laatste, had een deur naar de gang. In het kantoor van Anton van Buren was een sta len safe in een nis, waarvan de wanden een voet buiten de safe uitstaken. 1) 1) Het is niet overbodig deze safe te beschrijven, daar ik gelegenheid heb gehad haar te onderzoeken in verband met de inbraak en moordaanslag in van Bu- rens kantoor, waarover later meer. Het doel waarom de safe in den nis was geplaatst is duidelijk. Het was niet mogelijk een hefboom te gebruiken om de deur open te wringen. Men kon er een rij stalen wiggen tus- schen wringen, beginnende met een die zoo dun was als een schermes, en doorgaande met anderen van toene Aan den heer Van der Molen de eigenaar van de paarden is toen door het bestuur van de IJsclub een vergoeding van f25.— gegeven. Den volgenden dag zijn toen de veldwachters Ho- man en Noorman verschenen en die hebben gezegd, dat Van Schoorl er door moest. Als gevolg daarvan zijn 4 leden van 't IJsclubbestuur naar den burgemeester gegaan en hebben hem ver zocht versterking van de politie naar Burgerbrrug te zenden, c; gevreesd werd, dat door de vijande lijke hor !ie de bewoners hadden aangenomen, er zich (....jgê incidenten zouden voordoen. Dien Vrijdag is er niets gebbeurd. Eerst den daar op volgenden Zaterdag is de ijsbrekerij voortgezet, dit maal door middel van een paar vrachtauto's van de firma Hoed uit Alkmaar. Nogmaals vraagt de Kantonrechter of getuige den verdachten geen opdracht heeft gegeven, de versper ring aan te brengen, en wederom ontkent de heer Raat dit. De ambtenaar van het O. M.: Geen opdracht, maar wel heeft de heer Raat de bewoners opgestookt en ze tot oproer aangezet. Kantonrechter: Dat heeft hier niets mee te maken. De ambtenaar: Maar hij heeft toch de menschen opgestookt. Ook de noodklok heeft geluid, welk laatste door den heer Raat bevestigd wordt. Aan brigadier Holema, die ook op de zitting aan wezig is, vraagt de ambtenaar, of in dit geval ge sproken kon worden van een oproer. Deze antwoordt, dat er aanvankelijk alleen maar van eenig verzet sprake was. Eerst later, toen de firma Hoed met haar vrachtauto's ten tooneele ver- scheen, werd het volk erg opgewonden. Toen kon de politiemacht het niet langer bolwerken, omdat zij aan beide zijden van de Groote Sloot moest zijn. De menschen drongen de cabine van de auto binnen om den chauffeur er uit te trekken. Een oogenblik heeft de politie dan ook van de wapenen gebruik moeten maken.. In hoeverre de heer Raat de menigte heeft aangezet, kan spr. niet zeggen, Wel heeft hij tegen den heer Raat gezegd, dat deze het herstellen van de rust niet tegenwerkte, maar toch ook uiet mee werkte. Kantonrechter: Laten we niet afdwalen. Veldwachter Xloman gehoord. Vervolgens wordt de gemeenteveldwachter Homan als getuige gehoord. Deze zegt dat hij door verdach ten niets heeft zien verrichten, maar dat hij, op on derzoek uitgestuurd zijnde, tegen 4 personen een proces-verbaal heeft kunnen opmaken. Dezen hebben tegen hem dan ook volmondig bekend. Getuige merkt hierbij op, dat het natuurlijk een onmogelijkheid is, dat de molenroede door deze 4 personen op het ijs kan zijn gelegd. Daaraan hebben veel meer personen meegewerkt. Vervolgens voegt getuige hieraan toe, dat de heer Raat de hoofdpersoon is van deze relletjes, en hij betreurt het nu, dat deze 4 menschen daarvan de dupe zijn. Vrijdags had getuige tegen den heer Raat gezegd,, dat alleen hij (de heer Raat) in staat zou kunnen zijn de relletjes te onderdrukken. Maar wat heeft toen de heer Raat geantwoord: „Al komen er oók 30 veldwachters en r moeten er desnoods doo- den v'allen, overgeven d> we het nooit!" En nu, zoo vervolgt Homan n. zegt het publiek, dat de politie den heer Raat niet aandurft, omdat hij wet houder is, en dat is voor iiem als veldwachter toch alles behalve plezierig, Hij zegt tenslotte het nog maals te betreuren, dat de 4 menschen, die hier nu terecht staan, en die anders nooit maar eenige last veroorzaken/dat die daai? nu de dtjpe van zijn. Kantonrechter (zichtbaar uit' rtjh hürneür) wijst er getuige Homan op, dat bij hem sterk den indruk ge vestigd is, dat het hier een wrijving betreft tusschen hem (Homan) en den heer Raat. Spr. is meermalen met den lieer Raat in aanrakng geweest en heeft hem daarbij leeren kennen als een verdienstelijk p,er- soon. Het requisitoir* De ambtenaar van het O.M., thans het woord ver krijgende, begint er op te wijzen dat ook in de pers van deze geruchtmakende zaak veel gewag is ge maakt. Volgens spr. had schipper Van Schoor! na tuurlijk het volste recht om met zijn schuit de Groote Sloot open te breken. Daarin is hij echter sterk verhinderd, maar de schuld hiervan draagt de heer Raat, die heeft tot verzet aangespoord. Ook spr. spijt het dat de 4 menschen hier, daar nu de dupe van zijn geworden. Het is een min of meer op roerige beweging geweest, al is het als zoodanig niet aangemerkt, maar waarbij de heer Raat. juridisch en strafrechtelijk vrijuit gaat. Het ten laste gelegde acht spr. wettig en overtuigend bewezen en waar het toch zeer zeker als een afkeurenswaardig iets moet worden beschouwd, eischt hij tegen elk der 4 verdachten f 15 boete of 15 dagen hechtenis. mende dikte, tot er ten slotte een opening was ontstaan groot genoeg om er een breekijzer in te steken, maar meer kon ook niet worden gedaan, want er was geen ruimte genoeg om het breekijze#r met succes te gebrui ken. En dat was nog niet alles. De safe was van het meest volmaakte type. Hij was gemaakt van afwisselende la gen van croom-staal en ijzer. Wanneer een inbreker de brandkast trachtte te forceeren zou hij merken dat hij een harde noot te kraken had gekregen, want, al zou hij met een aantal slagen door het staal heen kunnen boren, het ijzer zou totaal ondoordringbaar blijken voor dezen soort aanval. Wanneer hij er echter in mocht slagen door snijden het ijzer te doorboren, dan zou hij teleurgesteld worden, wanneer hij de hamer gebruikte. De laatste jaren is inbreken echter meer en meer een kunst geworden. Ontploffingen, electriciteit, de blaas pijp worden veelvuldig gebruikt. Alles wat de ervaren inbreker noodlg heeft om te slagen is voldoende tijd voor zijn werk. DIXON DUNN. In deze safe een kleine bewaarde de firma haar vdorraad diamanten, welker waarde aan niemand dan aan Anton van Buren en Peter Carew bekend was. Wat Christopher Pintos betreft, hy was niets anders dan een groot-kapitalist, die zich nooit bekommerde om de details van de zaak, en meer dan tevreden was, "als hij jaarlijks zijn groot winstaandeel kreeg. Desondanks vermoedde men, dat hij meer belang hij de onderneming had dan Anton van Buren, die de zaak had opgericht, heel in het begin, toen de diamant industrie in Zuid-Afrika begon te bloeien. Peter Carew had geen geld in de zaken gestoken, alleen hersens. Hij was de jongste firmant en zijn diensten waren eenige duizenden per jaar waard. Eehalve dat hij een expert was in het taxeeren van steenen, was hij ook op de hoogte van alle beroemde diamanten in de geheele wereld en kende hun geschie denis en vorm uit het hoofd. Maar wat hem zoo bui tengewoon bruikbaar maakte, was, dat hij slim en scherpzinnig was. Meer dan eens had Peter Carew de firma behoed voor de oplichterijen van sluwe bandie ten, vandaar zyn waarde. Peter Carew liep met de handen op den rug in diepe gedachten de kamer van Anton van Buren op en neer. De oudste firmant was tobbend, overspannen, ziek naar huis gegaan. De jongste firmant was met het beharti gen van de zaken belast.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1929 | | pagina 5