Schier Courant De Schoone Duivelin GEESTELIJK LEVEN. GEZOND SLAPEN Tweede Blad. AUPING-MATRASSEN Beddenïabriek M. KLERCQ Het avontuur van Karl Loeb. Een boek van diepe wijsheid. Zaterdag 29 Juni 1929. 72ste Jaargang. No. 8483 kunt ge op een 3-deelig bedstel, vakkundig afgewerkt in eigen werkplaatsen. 3-deelig Kapokmatras ISO X 120, schuine Peluw en 2 Kussens met prima Java-kapok gevuld f 37.50. 1-persoons 190 X 90 18. Alles eigen fabrikaat. in alle maten verkrijgbaar. Staaldraad-Matrassen in ijzeren raam, 1-pers. <7.75, 2-pers. f9.75. Bijvullen en opnieuw opmaken van Kapokmatrassen Salon- en Woonkamer Ameublementen. Spoorstraat 32-34 DEN HELDER Tel. 206 HIJ WOU NAAR HOLLYWOOD. En kwam in de gevangenis terecht. Een moderne „Kugo de Groot". Men moet niet a.1 te sluw zijn! De jonge Dultsche filmacteur Karl Loeb heeft deze les moeten leeren. Deze energieke jongeman, die vergeefs zijn geluk in Holly wood gezocht had, kwam op 'n goeden dag op de lis tige gedachte, zichzelf in een kist te verpakken en als vrachtgoed naar het pa.radijs zijner wenschen te laten zenden. De glans van Hollywood trok Karl Loeb onweerstaan baar aan, aldus het Vad. Drie jaar geleden ging hij van Duitschland naar Amerika, pakte alles aan, van gla- zenwasscher tot chauffeur en alle overige denkbare be roepen, totdat hij tenslotte in Hollywood was weten te belanden. Maar toen hij het einddoel van zijn verlangen tot op enkele meters benaderd was, bleek hem, dat de heilige filmateliers door onverbiddelijke Cerberussen be waakt worden en dat zij onder géén voorwaarde vreem delingen zonder deugdelijk toegangsbewijs binnenlaten. En zoo kon Loeb den regisseur niet toonen, dat hij ta lent had. Maandenlang verdeed hij zijn tijd op de film beurs en niet éénmaal kreeg hij een figurantenrolletje. Drie weken geleden gaf hij verbitterd den strijd op en reisde hij naar Chicago. Of hij eerst daar den lu- mineuzen in^al kreeg, die Hugo de Groot uit Loeve- etein en Loeb in het filmatelier moest brengen, óf dat dit reculer pour mieux sauter bij zijn plan hoorde, is niet bekend. In elk geval klom hij in een kist en liet hij zich bevrachten naar Hollywood. Hij had de kist zorgvuldig uitgekozen en er met vette letters opgeschilderd: „Voorzichtig, Breekbaar!" wat de volle waarheid was. Aan deze bekentenis voegde de jonge man nog den vromen wensch toe: „Niet laten vallen!" Helaas werd deze wensch niet verhoord; het eerste wat Loeb op zijn duistere reis overkwam, was een smak. die hem bont en blauw verfde en waarbij tenslotte de kist onderstboven te staan kwam. Volle vier uur moest Loeb op zijn hoofd staan en toen was hij aan het eind yan zijn krachten. Juist wou hij den strijd opgeven en om hulp roepen, toen hij wederom een smak maakte, waarbij hij weer in zijn normalen stand terechtkwam. Deze smak was nog heviger dan de eerste, maar honderd maal te verkiezen boven een kopstand van 4 uur. Avonturen van dezen hoogst on- aangenamen aard waren talrijk tijdens de reis van vier dagen, die de gekste filmacteur moest afleggen, om van Chicago naar Hollywood te komen. Loeb hoorde, hoe een beambte van het goederenver voer telefonisch aan het filmatelier mededeelde, dat een kist met een beeldhouwwerk er in (aldus had de jonge man op den vrachtbrief vermeld) was aangekomen en kon worden afgehaald. Maar Loeb kon natuurlijk niet FEUILLETON DET. DUNN. 15. „Dat zul je niet. Ze wil geen heerenklanten hebben, ze worden niet toegelaten." „Nu, we zullen zien," en zonder iets meer te zeggen ging hij de kamer uit en liet de gravin, wit yan woede, achter. „Goed, Lord. Lanchester!" mompelde zij. „Als dat de bedoeling is, als je me verdenkt en je portemonnaie dicht houdt, weet ik wat me te doen staat." Ze bleef een poosje met haar basiliskeoogen In het vuur staren. Ze moest geld hebben. „Enfin, ik heb Balmaine nog, hij zal wel een chèque voor me uitschrijven." Z ging aan haar schrijftafel en schreef een briefje aan Lord Balmaine, dat zij dien avond vrij was en graag met hem zou willen dineeren. Toen snelde ze naar haar kamers, kleedde zich. sloop door de aparte uitgang weg en postte zelf den brief. HOOFDSTUK XIIL DE ONDEKGEONDSCKE STROOM VAN LONDEN. Geen vrouw kon betooverender zijn dan Leonie dien avond was, toen ze den verrukten Lord Balmaine in het Imperia] ontmoette en hij in den zevenden hemel was toen hij bemerkte, dat zij den ring, dien hij haar gege ven had en dien ze aan haar man verteld had te hebben geruild voor een anderen, droeg. Na een uitgezocht dinertje, toen ze gezellig dicht bij elkaar hun sigaretten zaten te rooken, vertrouwde ze hem, wat ze noemde, een klein geheimpje toe. Ze had ergens in een speelgelegenheid bacarat gespeeld, de in zetten waren er erg hoog en ze had 1500 pond verloren. „Ik durf het mijn man niet zeggen," fluisterde ze, terwijl ze er in slaagde een meelijwekkende uitdruKking in haar oogen te brengen," en als ïk het geld niet ever een paar uur heb, weet ik niet wat er zal gebeuren. Ik voel, Aubrey" hier zuchtte ze „dat jij mijn eenigen Waren vriend bent. Ilc geloof niet, dat er iemand in de verstaan, wat van uit het filmatelier geantwoord werd: dat het momenteel niet schikte de kist te laten halen. Toen des avonds het „beeldhouwwerk" nog niet afge haald was, werd de kist naar een opslagplaats vervoerd die tamelijk ver van 't station verwijderd was. Hierdoor werd Loeb ln de war gebracht en kwam hij in den waan, dat hij nu naar het Mekka zijner droomen ging. Toen dus de kist was neergezet, riep hij: „Hallo, jullie daarbuiten!" en stak een briefje door een spleet. Op dit briefj9 stond: „Ik hoop, dat gij mij nu eindelijk de kans zult geven, te toonen wat ik kan!" De opzichter van de loods schrikte geweldig. Hij be greep niets van dit briefje en haalde de politie. Deze brak met moeite de zeer stevige en welgesloten kist open. Loeb ,die wist, hoe Hollywood in den laatsten tijd nu de sprekende film hooge mode is, op goede stemmen let, begon bereids te zingen. Hij zong, zoo uitgeput en ellendig als hij was, met den moed der eeuwige hoop op eindelijk heil. Toen men het deksel afnam, sprong Loeb met een gracieus gebaar (voor zoover zijn stijf heid het toeliet) uit de kist, precies als een duiveltje in een doosje. Loeb's kleeding paste bij deze scène: hij droeg lakschoenen, brutaal geruite broek, een hèl bruin jasje met rechtopstaande kraag, wapperende das en een hoogen hoed. Hij had zich geheel en al geschminkt voor de filmopname, was dus onmiddellijk voor het ge bruik gereed. Maar tot zijn groote verwondering werd hij niet door den filmregisseur, maar door de politie ontvangen en onmiddellijk in arrest gesteld. De energieke acteur bleek zijn kist als kleedkamer in gericht te hebben. Er was een spiegel, een complete schminkdoos en een klein electrisch lampje. Hij had dus voor alles gezorgd, alleen had Loeb niet aan dè Amerikaansche wet gedacht. Deze straft namelijk met de grootste gestrengheid de valsche aangifte van goe deren en wat het ergste is niet éénmaal, maar voor iederen staat afzonderlijk, op welks gebied het verzondene passeert En Loeb had op zijn reis van Chicago naar Californië het gebied van zes Staten be treden, zoodat ln de volgende maanden zijn tijd zeer be zet zal zijn met rechtszittingen en niet met filmopna men. Toch zal deze avontuurlijke reis voor Loeb niet ge heel en al zonder succes zijn. Harry Leavitt, een der Hollywoodsche filmmagnaten heeft den pechvogel doen weten, dat hij zich maar hij hem moet velden zoodra hij vrij komt. „Als uncle Sam zijn zaken met u geregeld heeft," zoo schreef de machtige, „dan wil ik zien, wat ik voor u doen kan." En dit troost Karl Loeb ecnigszins. Hij heeft overi gens bewezen, dat hij energie heeft, uithoudingsvermo gen en dat hij reclame maken kan. Als hij nu ook een beetje spelen kan, is zijn ster-carrière zeker, want dan zijn alle factoren bijeen! Weer zal ik u schrijven over een boek. En ik weet nu reeds dat zéér velen, die dit lezen, mij dankbaar zullen zijn, omdat ik hun aandacht daarop heb ge vestigd. Het is een boek van bezonken wijsheid. Vele jaren achtereen heeft de schrijver eraan gewerkt; het is de rijpe, gave vrucht van lang en ernstig, rustig denken. De schrijver is J. Mathijs Ackct. Als ik me niet bedrieg, is hij, was hij althans, leeraar in de Neder- landsche taal en letterkunde. Mijn eerste geestelijke aanraking met hem dateert reeds van een twintig jaar geleden. Toen schreef hij „Over de navolging van Christus". Om dat boekje heb ik hem lief ge kregen. Want het heeft mij zooveel moois gebracht; het heeft mij doen genieten niet alleen om w a t er in wordt gezegd, maar ook om de bijzondere ma nier, waarop alles gezegd werd. En #u komt daar opeens een tweede boek van den zelfden schrijver: „De verborgen schat van 't wijze hart." Is het niet verklaarbaar dat ik met mijn mooie herinnering aan zijn eerste boekje, begeerig was om ook dit werk van hem te lezen? Ik wist van tevoren, dat het iets buitengewoons zou wezen, en ik ben niet teleurgesteld. Neen, neen, het tegendeel is waar, ik ben verrukt over dit boek, om dat ik er in heb gevonden de heerlijke wijsheid van een ander vroom menschenhart. Daar wordt mij wel eens gevraagd om goede lec tuur, om boeken, waaraan men iets heeft voor zijn innerlijk leven. Welnu: hier hebben we een boek dat niemand kan lezen zonder te groeien in wijsheid, zon der zichzelf beter te leeren kennen, zonder zijn reli gieus bewustzijn te verdiepen. Ik zou er mijzelf een' verwijt van maken, als ik u over dat boek niet schreef. Dit immers is het doel der „Geestelijke levens'., dat.de lezers innerlijk rijker zullen worden, dat zij gaan begrijpen dat hunnè waarde en ook hun geluk afhankelijk is van wat- zij zich als waarachtige wijsheid hebben verworven. De stijl van.'t boek is zeer bijzonder. Acket schrijft op zijn eigen manier. Ik ken weinig schrijvers, die zóó de kunst verstaan om wat zij te zeggen hebben, duidelijk en pakkend te zeggen. Er is niet één blad zijde in dit boek, welke sa?.i of taai of vervelend is. En dat beteekent iets voor een wijsgeerig werk, een werk waarin we worden ingeleid in de wereld der gedachte. Wij moeten zelf maar eens probeeren orn ons diepste denken neer te schrijven dan leeren we hen bewonderen, die dit op zulk een klare wijze kunnen doen. En we leeren hen ook liefhebben, om dat zij uitdrukking weten te geven aan wat wij zelf niet of misschien slechts heel stumperig kunnen ver tolken. wereld is, behalve jij, die ik zou kunnen bekennen hoe dom ik ben geweest. Maar ik weet zeker, dat jij lank moedig op mijn fouten zult neerzien." „Een mooie vrouw als U. gravin, kan geen fouten hebben," riep de verliefde jonge man. „Ik beschouw het als een voorrecht, dat ik in staat ben U te helpen. Het treft ongelukkig, dat ik mijn chequeboek niet bij me heb. Maar dat doet er niet toe, ik zal morgenochtend dadelijk een wissel zenden." „O, nee, dot dat niet! De graaf kent Uw schrift zoo goed en hij moest den brief eens zien. Hij is zoo vree- selijk jaloersch op U en ik ben er nog niet zoo zeker van, dat hij me laat bewaken." „Meer dan idioot," mompelde Balmaine. „Natuurlijk. Maar wat is er tegen te doen? Kunt U me de chèque vanavond niet geven?" „Alleen als ik naar huis ga, maar ik zie u zoo zelden, dat het zonde is deze paar heerlijke uren nog te ver korten." „Ja, ja, maar wij kunnen nog wel eens samen dinee ren en het is van zooveel belang dat ik morgen die el lendige schuld kan afbetalen. Aubrey, lieve jongen, neem me mee naar je huis en laat mij in het rijtuig wachten, terwijl jij de chèque schrijft. Balmaine maakte geen tegenwerpingen meer. Zij zou ten slotte toch bij hem blijven en er was geen enkele reden, waarom zij niet, nadat hij haar de chèque had naar het hotel of naar een ander terug zouden kunnen gaan. Binnen een kwartier stond zijn auto voor zijn huis en zat zij alleen. „Ik wist het wel", zei ze in zichzelf, „dat hij zoo zeker als een goudmijn voor me zou zijn. Ik denk, dat ik hem me nu wel zal moeten laten kussen. Nu, dat hindert niet." Ze zette zich op haar gemak in den hoek van de li mousine, toen ze aan het portierraampje aan den an deren kant hoorde tikken. Een oogenblik werd ze koud. Ze was aldoor bang gebleven voor de vreeselijke mo gelijkheid, dat de ontsnapte gevangene nog in Londen ronddwaalde misschien op zoek naar haar. Weer werd er geklopt. Ze dwong zichzelf naar voren te buigen, want over een paar minuten zóu Balmaine terugkeeren. Ze zag door het glas van het raampje duidelijk het gezicht van Alec Helston. Bliksemsnel had ze het raampje neergelaten. „Wat is er?" hijgde ze. „Kom vannacht om twaalf uur bij King's Cross. Denk er om, je moet." En dan gebeurt het dat wij, lezende, plotseling uit roepen: „juist dat is het! Nu is het mij duidelijk ge worden!" Zoo is 't mij gegaan bij de lezing van het boek van Acket. Ieder oogenblik was er die neiging in me om den schrijver even dankbaar aan te zien en hem toe te knikken met een blik van onderling be grijpen. Een eigenaardige en zeldzame bekoring is er in ge legen om eigen inzicht klaar en helder door een ander te hooren verkondigd, maar nog heerlijker is 't om zich te gevoelen als iemand, die door een ander be geleid steeds verder doordringt in een schoonen hof en daarbij voortdurend meer verrassende, mooie din gen ziet. Zulk een begeleider is Acket. Hij brengt ons in de wereld van het denken, voert ons tot. in de uiterste schuilhoeken der ziel. En wij staan verbaasd over wat we zien. Hij ontdekt ons aan onszelf! Wat moet hij met groote eerlijkheid zichzelf en zijn medemenschen hebben waargenomen. Zoo zegt hij in een hoofdstukje „Allemaal men- schcn" het volgende: „Een mcnsch kijkt uit het raam; hij kijkt in een boek en in de krant; hij luistert naar de buren; hij kijkt naar de sterren en zou gaarne weten wat de bewoners der andere planeten rhekaar te zeggen hebben; zijn blik zou gaarne doordringen in de verborgen diepte van den aardbol. Maar er is één wereld, waar hij niets van weet en niets van weten wil. Hij is heele- maal niet nieuwsgierig naar wat er in de ver borgen diepte van zijn eigen hart gebeurt.. Hij meent namelijk dat er niets bijzonders gebeurt, en dat hij alles wel weet. Het is gevaarlijk voor een mensch om naar zichzelf te kijken, want zijn eigenliefde is zoo sterk, dat hij dan kijkt met den blik van een dronken man of een krankzinnige. Alles wordt mooi uitgelegd, alles vergoelijkt. Elke mis maaktheid wordt een schoonheid; elk klein vermogentje wordt het kenmerk van genie. En toch begint alle wijsheid van een mcnsch met een blik op zichzelf. Zelfkennis is menschenlccnnis, wereldkennis, levenskennis; kortom, is dat beetje wijsheid dat er hier op aarde voor een mensch is te verwerven. Het eenvoudige dat er te leeren valt, en dat voor een mcnsch haast onleerbaar schijnt, is, dat er een wezen bestaat: de mensch; op alle plaatsen, in alle tijden, overal en altijd net een der, cn waarvan alle individuen slechts va riaties zijn." Is dit niet treffend gezegd? En dan kunt ge hoe pijnlijk het wellicht moge wezen voor uwe ijdelheid niet anders dan instem men met zijn conclusie: „Wie zichzelf heeft leeren kennen, die hoort Hij wachtte niet op antwoord, maar keerde zich om en verdween in de duisternis. Ze had geen tijd tot na denken, want Balmaine kwam terug met een stuk pa pier in de hand. „In orde," zei hij vroolijk. „Ik heb er maar een even getal van gemaakt, 2000 pond. Vindt u dat goed?" Een klok in de verte sloeg elf uur en om middernacht moest ze bij King's Cross zijn. Hoe moest ze nu van Lord Balmaine afkomen? Ze was tegen de situatie opgewassen. Ze viel achterover in den wagen en slaakte een diepe zucht, toen hoorde Balmaine haar zeggen: „In Godsnaam maak het raampje open. Ik stik. Ilc sterf!" Doodelijk ontsteld deed hij, zooals zij gevraagd had, en boog zich over haar heen. Ze was onmiskenbaar bleeker dan anders. „Wat scheelt eraan?" fluisterde hij bezorgd. „Een van mijn aanvallen het hart" murmelde zij zwakjes. ,Het verdriet en het getob van de laatste vier dagen slapeloosheid des nachts en de opwinding van vanavond, het was te veel voor me. Laat Uw chauf feur me een honderd meter van mijn huis afzetten. De frissche lucht zal me goed doen." De jonge lord was vreeselijk teleurgesteld over dit ellendige einde van zijn zalige uren, maar er was niets aan te doen. Hij deed zooals hem gezegd was. Hij zou haar naar huis hebben gebracht als ze er van had willen hooren. Nu verliet hij haar op de aange duide plek en reed weg. Zoodra ze alleen was snelde ze naar den privéingang, opende de deur met den sleutel en vloog naar haar ka mers. Ze rukte zich het avondtoilet van het lichaam, trok een mantelcostuum aan en was binnen de vijf minuten weer buiten. Een taxi bracht haar naar King's Cross en ze stapte uit bij den ingang van het groote station. Ze ging regelrecht naar het plaatsbureau waar ze wist dat Alec Helston haar zou wachten. Het was de oude be kende plaats van ontmoeting. Ze zag hem met gebogen hoofd zenuwachtig heen en weer loopen dicht bij den ingang naar de eerste klas wachtkamer en hem snel naderende raakte ze zijn arm aan. Zijn zenuwen moesten wel vreeselijk gespannen zijn, geweest, want bij haar aanraking schrok hij erg en keek op met een gezicht, dat spookachtig aandeed in zijn lijkkleurige bleekheid. „Wat is er gebeurd?" hijgde ze, „Max is in Londen. Ik heb hem gezien." Hoewel het nieuws haar hart deed stilstaan, toonde nooit meer spreken over een heel dwaas of slecht mensch, of hij denkt aan zichzelf. Hij ziet zijn eigen persoon in een leugenaar, een aansteller, een bedrieger, een vleier, een wrok- ker, een hater, een afgunstige, een zinnelijk wezen, een vcrblijder om andermans leed, een eerzuchtige; ja zelfs een moordenaar begrijpt hij door kennis van zichzclven". Hij wijdt in zijn bespreking van den mensch een hoofdstukje aan de Eerzucht. Het is geweldig van scherpte; maar hoe waar, hoe waar. We lezen zoo'n hoofdstukje en we verzetten ons tegen wat er in ge zegd wordt; we doen dit uit ijdelheid; we lezen 't nog eens, nog eens. En we mompelen stil voor ons heen: de kerel heeft tóch gelijk. En dan is het einde van zulk een hoofdstukje zoo ontroerend en verzoenend: „De eerzucht is een van die geweldige, er- barmenlooze stuwingen der Natuur. Als ik kijk naar de mooie gevolgen die zij heeft voor al len, dan noem ik haar een stuwing Gods. De Natuur drijft de massa's voort met domme kracht en telt niet het leed van den enkeling, als in het groot haar wil maar gebeurt. Maar gij hebt Rede cn zoekt, wat in de stu wing der Natuur, de wil van God is. Gij wilt van een natuurkind veranderen in een gods kind of Redemensch, want God begeert het ge luk van alle enkelen, opdat het hun al te za- men wél zij." Schcrp-ontledend schrijft hij ook over „Wedijver", die is als „een lokstem, komend uit de duisternis om ons heen, die wil dat ieder het beste doet wat hij kan, schijnbaar voor het eigen voordeel, maar in werkelijkheid voor aller belang. Niemand kan iets goeds doen voor zichzelf, of hij dient de menschheid. De geheime bedoeling der schep ping is communistisch. De domme wedijver kweekt afgunst en leed vermaak. De wijze wedijver kweekt eigen ver mogens, voor de menschen, om Gods wil. De wijze verheugt zich, dat de gave van een ander zoo groot is. Hij zal daarvan leeren en voordeel hebben. De wereld zal de volióaaktheid naderen, als de Rede den wedijver aan zichzelf heeft doen begrijpen in de Goddelijkheid van zijn oor sprong en doel; als het egoïsme en het al truïsme begrijpen dat ze zich bewegen in één richting. Die gouden eeuw zal aanbreken als de God delijke Rede heerscht hier op aarde." Waar zou ik blijven, als ik al 't mooie uit dit boek wilde aanwijzen? Het is als een goudmijn, waaruit we dieper gravend, altijd door meer schatten del ven. En dan moet ge lezen wat hij schrijft over Zijn en Niet-Zijn. Maar vooral moet ge luisteren naar wat hij zegt over God. Geen spoor van oude versleten ze geen spoor van schrik. „Waar is hij?" „Hij werkt op een vrachtboot hij moet het land doorgetrokken zijn en op de een of andere manier op het Regent's kanaal zijn gekomen. In ieder geval de boot ligt dicht bij de Caledonianbrug, en hij is er op." Een doodsche stilte. De man keek de vrouw aan. Die onheilspellende blik in beider oogen kon maar één ding beteekenen moord! „Breng me er heen," fluisterde ze heesch. Hij knikte en ging haar voor, het station uit, waar ze een rijtuig namen. Tien minuten later slopen ze langzaam langs den waterkant. „Daar is ie", fluisterde hij, wijzende op een lang, zwart, smal ding dicht bij den waterkant, dat'er uitzag als een doodkist Er was licht bij den boeg wat den in druk nog versterkte het deed denken aan de vroegere gewoonte om bij een lijk kaarsen te branden. De boot ging langzaam vooruit. Een man stuurde haar tot in het midden van het kanaal, dat op dit punt smal was. Hij bracht haar naar een kleine lage boog. Deze boog was het begin van een tunnel waar het ka naal van de Caledoianweg tot den oostkant van High straat, Islington, doorheen loopt, en zoodoende ongeveer een halve mijl uit het gezicht verdwijnt. Er is geen jaagpad langs dezen geheimzinnigen on- zichtbaren stroom en de bootslieden bewegen de boo ten voort, door op hun rug te gaan liggen en hun voeten tegen het dak van den tunnel af tentetten. Er lag een man in de boot, klaarblijkelijk gereed om zoo te gaan doen. Het licht aan den voorsteven wierp een donkere schaduw en toen het doodkistachtige ding voorbij gleed stapte een gebogen gedaante van den wal kant op het dek. Die gebogen gedaante was Leonie. Het was een ingeving van het oogenblik, die haar op de boot deed stappen. Te weren, dat de man, die het op haar leven gemunt had, zoo dichtbij was en misschien in haar macht, nam haar geheel, met lichaam en ziel in beslag. Zij zag geen gevaar, ze dacht alleen maar hoe ze zichzelf zou kunnen bevrijden van de vreeselijke wraak, die zoo plotseling op haar loerde, en die haar zou achtervolgen .aanhoudend en zonder genade. Even voor ze aan dek stapte had ze tegen Aleo Helston gefluisterd: „Ga naar het station terug en wacht daar op me. Als ik over een uur nog niet terug ben, berg je dan. Dan kun je rekenen, dat het met me gedaan is." De boot gleed langzaam den donkeren ingang van den tunnel binnen. Het was een van de lange smalle booten, die voor dit kanaal gebruikt worden. Leonie

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1929 | | pagina 5