Alieocei Kieiws-
liititiiiii- inMlil
De S. D. A. P.
De S. D. A. P.
W
Elk volk heeft de regeering die het waard is.
De naam van J. L
No. 1 van lijst
De Schoone Duivelin
fóiezeressen en kiezers beseft uwe verantwoordelijkheid.
Uitgevers: N.V. v.h. TRAPMAN Co., Schagen.
In Engeland heeft de Arbeiderspartij bij de verkiezingen een groote over- |gg
winning behaald en aiie vrienden van den Vrede zien hoopvol op tot Mac
Donald en de zijnen.
In Denemarken heeft Socialistisch Ministerie een voorstel tot Ontwapening
ingediend.
Welke Partij diende in Nederland een voorstel tot Ontwapening in, waardoor I
in ons land, indien de Christelijke partijen en de Vrijheidsbond het niet had
den verworpen, de legermacht tof een politiemacht zou zijn herleid?
Welke Partij plaatste reeds in 1897 de eisch van Premievrij Staatspensioen op haar program?
Wiens naam is met onvergankelijke eer verbonden aan de geschiedenis van het staats
pensioen in Nederland?
Dinsdag 2 Juli 1929.
SCHAGER
72ste Jaargang No. 8484
COURAIVT.
Dit blad verschijnt viermaal per week: Dinsdag, Woensdag, Donder
dag en Zaterdag. Bij inzending tot 's morgens 8 uur, worden Adver-
tentiën nog zooveel mogelijk in het eerstuitlcomend nummer geplaatst.
POSTÏlEHrNÏNC No. 2333(1. TNT. TKr.EF. No. 20.
Prijs per 3 maanden fl.G5. Losse nummers 6 cent. ADVERTEN-
TlëN van 1 tot 5 regels f 1.10, iedere regel meer 20 cent (bewijsno.
inbegrepen). Grootere letters worden naar plaatsruimte berekend.
Namens de Federatie
S.D.A.P.
FEUILLETON
door
DET. DUNN.
15.
Die afwezigheid beteekende natuurlijk niets. Het kon
toeval zijn, maar het hield toch de wond open. Hij was
al evenmin voldaan over de uitleg die zijn vrouw over
den ring had gegeven. De graaf van Lanchester was
een oude, voorzichtige intrigant en het verhaal van
Leonie over de wijze waarop zij hem te Monte Carlo in
haar bezit had gekregen, klonk niet erg geloofwaardig.
In ieder geval moest Lord Balmaine hem haar dan
toch hebben gegeven. Hij was juist gereed met zijn
lunch toen er een brief kwam met de post. Het adres
was met een krabbelige, onbekende hand geschreven.
Toen hij de enveloppe open scheurde viel er een
cheque gewikkeld in een stuk wit papier, uit.
De cheque was groot 2000 pond en geteekend door
Lord Balmaine voor „Leonie Marras."
De graaf bestaarde het stuk papier als iemand die
plotseling verlamd is. Toen vloekte hij op een zeer on
aristocratische manier. De chèque was op den vorigen
dag gedateerd.
De ontdekking had een vreeselijke uitwerking op den
graaf. Den vorigen dag had de gravin hem om geld ge
vraagd en dat geld had hij wel niet beslist geweigerd,
maar hij had zich toch ook niet gehaast met het te
geven. Had zij deze 2000 pond van Balmaine geleend?
Hij bekeek het schrift op de enveloppe. De brief was
ergens in het Westen van de stad gepost.
„Hm! Een vrouwenhand, dat staat vast. Ik zal me
daar niet druk over maken. Maar Balmaine zal me
rekenschap geven. Dat is het eenige wat me te doen
staat."
Hij kneep zijn witte lippen samen en belde om zijn
kamerdienaar. Een half uur later liep hij keurig ge
kleed naar de Pall Mali Club, waar hij Balmaine met
vrij groote zekerheid zou treffen.
„Lord Balmaine?" zei de onderdanige portier. „Nee
die ls vandaag niet hier geweest. Hij komt gewoonlijk
tegen vier uur, mylord."
Het was toen drie uur. De graaf ging in de rook
kamer in een gemakkelijken stoel zitten.
In dat uur had hij ruimschoots gelegenheid zijn grie
ven te koesteren en hij koesterde ze met brandewijn.
Het is waar, de brandewijn was uitstekend, maar zelfs
uitstekende brandewijn is opwindend en toen Balmaine
even over vieren koel, zelfbewust en minzaam binnen
slenterde was het gezicht van Lord Lanchester rood,
zijn stem dik en zijn tumd onvast.
Balmaine zag den graaf niet en stond te praten met
den vriend die hem vergezelde, toen hij een zware hand
op zijn schouder voelde. Hij draaide zich om en zag
terstond dat er iets niet in den haak was.
„Een woordje!" zei de graaf. „Ga mee naar den an
deren kant van de zaal."
Balmaine boog. De vriend keek hem verbaasd en
niet op zijn gemak na.
„Is dit Uw hand?" zei de oudere man, terwijl hij de
chèque uit zijn zak trok en den jongen man onder zijn
neus hield.
Balmaine werd doodsbleek. Hoe kon de gravin zoo
onvoorzichtig zijn dat haar man dat verd... document
in handen had gekregen.
Er was maar één weg Hij moest er zich doorheen
slaan.
„Ja, bet is de mijne," zei hij met een stem, die niet
heel vast was.
„Dan is dit mijn woord."
En het papier verfrommelende gooide hij het in Bal-
maine's gezicht.
De jonge edelman, zwaar beleedigd, werd rood en
balde de vuist. De slag viel echter niet. De vriend van
Balmaine, die reeds argwaan koesterde, was dichterbij
gekomen en greep de opgeheven hand van den jongen
man.
„Halt, Balmaine, doe dat niet. Lanchester is twee
maal zou oud als jij," riep hij. „Foei, heeren!"
De jonge en de oude man keken elkaar met opeen
geklemde tanden aan, de eene spierwit, de andere met
een blos van woede op zijn gele ingezonken wan ge». De
uitbarsting van toorn van Lord Lanchester was voorbij.
De brandewijn, die hij gedronken had was uitgewerkt
en de reactie was onmiddellijk gevolgd. Hij had nu zijn
zenuwen volmaakt in bedwang.
Lord Balmaine daarentegen' was vreeselqk zenuw
achtig Hij had nog nooit een dergelijke twist gehad en
wist eigenlijk niet wat hem te doen stond. Welke aan
leiding hij den graaf ook gegeven had, deze had hem
grof beleedigd in het bijzijn van de leden van de club.
Hij was zonder twijfel dezelfde chèque, die hij den vo
rigen avond aan de gravin had gegeven. Maar hoe had
de graaf hem in handen gekregen? Zou zij hem ver
raden hebben? Dat was niet aan te nemen. Het moest
een onachtzaamheid zijn geweest.
„Maak hier geen scène, Lanchester," fluisterde een
der omstanders. „Kan ik je van dienst zijn?"
„Neen. Dit is een zaak tusschen Lord Balmaine en
mij. Niemand behoeft er zich mee te bemoeien," zei de
edelman uit de hoogte. „Voor wat ik daar juist gedaan
heb, weet Lord Balmaine het antwoord. Laat ons al
leen, Danvers. Lord Balmaine en ik zijn volkomen in
staat deze zaak zonder eenige tusschenkomst op te
knappen. Bent u het met me eens?"
Deze laatste woorden werden op bijtend scherpen toon
tot Lord Balmaine gezegd. Deze boog en vroeg toen
zijn vriend ook heen te willen gaan.
Er bleef den mannen die tusschenbeiden gekomen wa
ren niets anders over. Lanchester en Balmaine bleven
alleen. Het eerste wat de graaf deed was de verkreu
kelde chèque op te rapeo en in zijn zak te steken^
„U heeft gehoord, wat ik daar juist tegen Sir George
Danvers heb gezegd?" zei hij koel. „Ik meen, dat er
maar één oplossing van deze zaak mogelijk is bent
u bereid eenige uitleg te geven?"
„Ik denk er niet aan," antwoordde Balmaine. „Ik wil
alleen zeggen, dat Lady Lanchester in deze geen schuld
treft."
„Dank U," zei de graaf met een stijve buiging. „Wan
neer ik U vraag om de gravin te verdedigen, zal het
tijd genoeg zijn om uw meening te zeggen. Op het
oogenblik is haar eer in mijn handen. Heeft zij den ring
terug gegeven, dien U wel zoo goed waart haar te ge
ven?"
Dit was maar een schot op goed geluk, maar het trof
doel. Lord Balmaine kromp ineen alsof hij tusschen de
oogen getroffen was.
„Is het noodig dit gesprek voort te zetten?" zei hij
met moeite. „Zooals U zoo goed waart op te merken
kan de zaak maar op één wijze opgelost worden."
Er speelde een sarcastische glimlach om de lippen
van den graaf.
„Ik zie, dat U mijn vraag vermijdt. Dat is hetzelfde.
Ik verwacht morgen van U te hooren."
En hij stapte weg, zijn oogen glansden met een rood
achtig licht onder de borstelige grijze wenkbrauwen,
zijn vierkante kaak stak vooruit, zijn mond was aan
de hoeken naar beneden getrokken, de geheele uitdruk
king deed denken aan een wilde oude wolf.
Ondertusschen dacht Leonie, nadat ze op haar ge
mak ontbeten had, ineens aan de chèque.De opwindende
gebeurtenissen van den vorigen avond hadden de her
innering aan de episode met Balmaine verdrongen, tot
dat het opeens weer in haar hoofd kwam, terwijl ze
haar thee zat te genieten.
Ze zette haar kopje met zoo'n kracht neer, dat het
in een half dozijn stuken sprong, vloog haar slaapka
mer in en doorzocht de zak van de avondjapon, die
ze gedragen had, toen Lord Balmaine haar de chèque
gegeven had.
De zak was leeg.
Ze viel in een soort gevoelloosheid in een stoel neer
en trachtte zich alles te herinneren wat ze gedaan had,
tot het oogenblik, dat ze het huis uit was gegaan om
Alec Helston te gaan opzoeken.
„Ik kan er een eed op doen, dat ik de chèque, precies
zooals Balmaine hem me gegeven heeft in een en
veloppe in mijn zak heb gestopt en ik weet even ze
ker, dat ik hem er niet heb uitgenomen. Dat had ik
moeten doen. Ik was een gans om zoo onvoorzichtig te
zijn, maar ik was heelem&al in de war doordat Adèle
zoo ineens voor mijn neus stond. Zou hij er uit kunnen
zijn gevallen?"
Zenuwachtig doorzicht zij de kamer. Zonder succes.
Zij liep wanhopig op en neer.
Er was maar één oplossing van het geheim mogelijk,
haar kamenier, Adèle. „Dat nest heeft me bestolen,"
hijgde ze.
Mevrouw had haar heftigheid van den vorigen avond
weer goedgemaakt door haar kamenier een zijden japon
te geven geheel nieuw, maar een beetje uit de mode.
Het jpeisje had hem met een stortvloed yaa dankbe
tuigingen aangenomen, maar tevens met een boosaai*-
digen glans in de hoeken van haar glinsterende zwarte
oogen die niet onopgemerkt voorbijging aan haar mees
teres.
„Ja, zij is de dievegge!" besloot de gravin.
Haar eerste ingeving was het meisje in haar gezicht
te beschuldigen, maar zou dat verstandig zijn? Adèle
was een expert in het liegen en ze zou zich er zeker
uitdraaien.
„Als ze hem niet aan een van haar vrienden heeft
gegevqn om te incasseeren, kan ik hem misschien nog
terug krijgen."
Ze liet haar ontbijt verder staan, kleedde zich snel
aan en ilep de breede traf af. Het was bijna half één.
De graaf zou aan de lunch zijn. Zou ze naar hem toe
gaan of niet?
„Nijdige ouwe beer," bromde ze, toen ze dicht bij de
eetzaal was. „Hij heeft me gisteren schandelijk behan
deld. Als ik niet zooveel aan mijn hoofd had, zou ik
hem eens flink de waarheid zeggen en niet malsch ook.
Maar ik moet oppassen. Ik kan nu niet toonen dat ik
boos ben. Wat zal hij zeggen ,als hij ziet, dat ik uitga?
Ik moet een excuus bij de hand hebben."
Ze bleef even staan om haar gedachten te verzame
len. Ze kreeg een gelukkig denkbeeld. Ze zou voorwen
den, dat zijn strengheid van den vorigen dag haar zoo
bedrukt had, dat ze haast niet had kunnen slapen en
dat alleen de frissche lucht haar zou kalmeeren. Ze zou
een ritje maken in de Row.
„Maar als de oude idioot nu eens mee wil?" dacht ze.
„Hij is er gek genoeg voor. Ik weet van ouds, wat ver
zoeningen beteekenen. Als hij mee wil zal ik er moeilijk
af kunnen komen. Nee, ik zal maar stilletjes weggaan."
Toen ze langs de eetzaal kwam, zag ze, dat de deur
open stond en kon ze de eettafel overzien. De graaf
wa3 er niet. Wat beteekende dat? Door de kier bij de
scharnieren te kijken, kon ze het andere gedeelte van
de zaal overzien. Alleen Lampiter, de bediende van zijn
lordschap liep geruischloos heen en weer.
Ze waagde het erop en ging brutaal binnen.
„Waar is Lord Lanchester, Lampiter?"
„Mylord is een paar minuten geleden uitgegaan."
„Bedoel je het huis uit?"
„Ja, mevrouw. Ik geloof niet, dat hij al klaar was
met de lunch. Hij had een brief gekregen en daarna
ging hij dadelijk naar zijn kamer en hielp ik hem met
kleeden. Toen is hij uitgegaan."
Dat was wel verontrustend voor de gravin, vooral zoo
kort op het verlies van de chèqua. Ze raapte een ge
scheurde enveloppe van den grond op en bekeek het
schrift.
Ze herkende het spinachtig gekrabbel terstond. Het
was de hand van Adèle.
Wordt vervolgd.