Uit 00ii HnfkcUi-sts.ci.i» Lichtgevende feen. Een foto viel in den haard en „Smith", heelemaa! niet jongensachtig op het oogenblik, maar als een écht meisje met een kleur als vuur, draaide zich om en keek haar „heer en meester" aan met van schrik wijd open oogen en zonder een woord te kunnen zeggen. Waar haal je den moed vandaan, vervolgde Peter Annesley, nu op een toon van sombere verontwaardi ging, waar haal je in vredesnaam den moed van daan voor een dergelijke maskerade? Vind je dat Ik de soort man ben om dergelijke grapjes mee uit te halen? Het meisje, dat eens naar den naam „Smith" geluis terd had, wendde zich met hartstoehelijke hevigheid tot den man: Laat me alstjeblieft alles uitleggen, smeekte ze, dat moet U doen, voordat U oordeelt. Ik vond dat ik er geen kwaad mee deed, zoolang ik mijn plichten behoorlijk nakwam en ik deed het terwille van Larry... van mijn broer. Die heeft er zelf geen idee van dat ik dit doe. Ik heb overal in Londen vergeefs naar werk gezocht en toen dit zich voordeed, bedacht Ik dat In een dergelijke betrekking een man meer verdient dan een meisje en bovendien konden we dan buiten wonen. Ik was wanhopig, de dokter had gezegd dat Larry huiten langzamerhand zou aansterken. En toen heb ik me als jongen verkleed; ik had in tooneelstukken wei eens jongensrollen gespeeld en ze zeiden altijd dat ik iets jongensachtigs had. Met mijn gehingelöe haren nog een beetje korter geknipt, ging het best. Als ik 's morgens kom en 's avonds wegga, verkleed ik me altijd in het oude schuurtje aan het einde van den tuin. Behalve U en een paar leveranciers die aan de deur komen, ziet nooit iemand me als jongen. Larry ook niet. Ik hoop dat U alles zult begrijpen, besloot het meisje met een heelemaal niet jongensachtige zucht. Ik begrijp het zóó goed, antwoordde de jonge Professor grimmig, - dat ik gezicht nooit meer ver lang te zien. Ik geef je vijf minuten om te maken dat je wegkomt. Het meisje ging schoorvoetend de kamer uit. Langs denzelfden weg dien hij gekomen was en Peter Annes ley hoorde van zijn middagmaal! Wel... verduiveld! richtte Peter zich somber tot de zwijgende wereld. Toen liep hij met daverende stap pen naar de keuken en wijdde zich eigenhandig aan. de bereiding van zijn middagmaal. Voor de derde maal binnen eenige weken was pro fessor Peter Annesley vroeger dan gewoonlijk; ditmaal had een vriend hem in den zijspan van zijn motor thuisgebracht. Hij liep op zijn huis toe, heel weinig in zijn schik met het vooruitzicht van wat hem daar wachtte: een drledaagsche opeenhooping van vuile pot ten en pannen, lepels, vorken en messen, kopjes en schoteltjes, glazen en borden... een gruwelijke ehaos! Peter had schitterende ideeën gekregen dat hij het pijnlijk afwasch-probleem kon oplossen door al het vaat werk dat het huis bevatte, successievelijk te gebrui ken. Maar thans bleek dat de onverbiddelijke praktijk de juistheid van zijn idee logenstrafte, want er was geen schoon kopje meer om uit te drinken, geen mes om mee te snijden, geen bord om van te eten. En de resultaten van zijn kookkunst hadden hem ook niet hijster bevredigd. Hij was nu aan tong-in-blik toe... en aan dedroeve noodzakelijkheid om te gaanvaten wasschen". In een weinig joyeus humeur stapte hij de hall bin nen... en bleef staan als een ateenen beeld; de verba zing had hem een moment lamgeslagen! In de open keukendeur stond een slank meisje in een aardige blauwe jurk en dat meisje keek naar hem met angstige oogen. O. zei ze. toen ze haar stem weergevonden had, - wacht U alstublieft tot U mij aangehoord hebt. Ik wist dat U vandaag den heelen dag in Londen zoudt zijn er, daarom ben ik komen kijken of ik niets voor U kon doen. Ik dacht dat U niet voor zeven uur zou thuis- kó'mëii en ik wist een manier om met een zakmes het keukenraam open te krijgen... U zult wel vreeselijk boos op me zijn en zoo kwam ik binnen. Ik dacht als ik de boel eens voor U schoon maakte, had U zelf niet zooveel te doen... Smith! zei Peter Annesley en in zij stem klonk geen spoor van boosheid, Smith ©h dat is... Ik heet eigenlijk Slepheus. konk het verlegen. en mijn voornaam is Lesley. Maar het was wel een geweldige hoop wat U af te wasschen had! Uw eten staat ook te koken; U moet alleen de kip iedere twin tig minuten bedruipen... Hij pakte het meisje stevig bij den arm en trok haar zachtjes mee naar het fornuis. Ik heb geen flauw idee van het bedruipen van een kip; ik weet, geloof ik, niet eens wat dat is, zei hij met een ondeugende twinkeling in zijn oogen. Ik zou je willen voorstellen dat jij het werk dat je zoo edel moedig begonnen bent, nu ook maar voleindigt en dat we de kip gezamelijk eer bewijzen. En dan ga ik met je mee om te zien wat we voor Larry... voor je broer kunnen doen... tenminste als je het goed vindt, voeg de hij er kwasi-verlegen aan toe. Het meisje lachte uitbundig. O, U zult best met Lary kunnen opschieten... Ik hoop het, zei Peter, vooral met het oog op het feit, dat hij mijn zwager wordt... 29 Juni 1929. Er zijn vereenigingen op de wereld, waar Jan en Piet en U en ik nooit van gehoord hebben. Niet zeer ver wonderlijk, zult ge zeggen. Tien tegen een, dat er een vereeniging van fabrikanten van Goudsehe pijpen be slaat en misschien is er ook wel een van lijnteekenaars en zelfs van lijntrekkers. Maar ik ben blijkbaar verkeerd begonnen. Niet dat er vereenigingen, maar dat er zeer, zeer, zeer belang rijke vereenigingen zijn, waar U en ik, en Jan en Pie- natuurlijk evenmin, van gehoord hebben, had ik moeten zeggen. Weet U wel, dat er een Internationale Raad is voor het Onderzoek van de Zee? Ja? Nu, ik niet, of beter gezegd, mijn kennis op dat gebied is nog maar van zeer jongen datum. En zooals het meer gaat met zulke kennis, brand ik van verlangen er een gedeelte van kwijt te raken. Die Internationale Raad dan dateert van het jaar 1902. Hij bestaat voornamelijk uit professoren en'ati- deze zeer geleerde menschen en is werkelijk heel Inter nationaal. België, Denemarken, Frankrijk, Finland, Duitschland, Nederland, Italië, Noorwegen, Polen, Por tugal, Spanje. Zweden en nog meer landen zelfs zijn er in vertegenwoordigd. Éénmaal per jaar komen deze heeren te zamen de laatste vergadering heeft plaats gehad in een aantal vertrekken van het Hooger- liuis in Londen op den 8sten April van dit jaar en bespreken het werk van het afgcloopen jaar en de plannen voor het volgende. Het internationale van den Raad heeft groote voor dcelen. Het maakt bijvoorbeeld de verdeeling van werkzaamheden zeer gemakkelijk. Gedeeltelijk gaat dezè volgens zekere gebieden van den oceaan, zoodat een land een gedeelte krijgt toegewezen, dat aan zijn grondgebied grenst. Maar daarnaast gaat ze volgens bepaalde onderwerpen. Zoo is aan de Schotten opge dragen het leven van de schelvlsch te bestudeeren, en aan de Engelschen dat van de kabeljauw, en tevens met Zweden samen, dat van de haring. De aangesloten landen hebben te zamen niet minder dan 70 stations voor het onderzoek van het leven van visschen en andere in zee levende dieren, terwijl 30 schepen geheel voor dit onderzoek zijn aangewezen. Het doel, waarmee de vereeniging is opgericht, is tweeledig. In de eerste plaats een zuiver wetenschap pelijk doel, maar daar naast bestaat ook wel degelijk een praktisch beginsel. De zee is een bron van In komsten voor honderdduizenden menschen en verschaft een uitstekend voedsel aan dezen niet alleen, maar aan millioenen anderen. Deze inkomsten en de hoeveelheid #vaa dit voedsel zoo groot mogelijk te maken, is een punt, dat de- belangstelling van den Raad steeds bezig houdt. Onder leiding van Professor Garstang zijn in verband hiermee de volgende proeven genomen. Schol houdt zich voornamelijk aan de kusten op. Een groot aantal schollen zijn nu gevangen, gemerkt en naar Doggers- bank gebracht, terwijl gezorgd werd, dat een ongeveer even groot aantal op de oorspronkelijke plaats achter bleef. Daarna werd een jaar gewacht en vervolgens werd zoowel bij de kustplaats als bij Doggersbank op gemerkte schollen scherp acht geslagen. Het resultaat was, dat de schollen aan Doggersbank 13 c.M. langer geworden waren in een jaar en drie maal zoo zwaar waren geworden, terwijl hun broertjes en zusjes op de kust maar zes c.M. langer en slechts twee keer zoo zwaar bleken te zijn. Deze proeven werden acht jaar achtereen genomen, steeds met hetzelfde resultaat. Er kan dus geen twijfel aan bestaan, dat overplan ting van visch zeer gunstige resultaten kan hebben voor de vlschvangst. Jammer genoeg wil dit volstrekt niet zeggen, dat zulk een overplanting finantieele voordeelen mee zou brengen. Zooals de zaken thans nog staan, zou het eerst vangen en daarna overbrengen meer kosten met zich meebrengen, dan door de groo- tere opbrengst later vergoed zou worden. Het is vol strekt niet buitengesloten, dat een dergelijke overplan ting later op groote schaal zal plaats grijpen, maar voorloopig is daar nog niet veel uitzicht op. Terwijl dus hier het praktisch resultaat nog vrijwel nihil is, hebben de werkzaamheden van den Raad op ander gebied al wel degelijk vrucht gedragen. Toen de gewone visschersschepen vervangen werden door trawlers, en voornamelijk toen deze trawlers stoom trawlers werden, werd zeer algemeen de vrees uitge sproken, dat alle visch zou worden weggevangen en er een tijd zou komen, dat er weinig of niets te visschen overbleef. Erger dan dit, er werd gezegd, d^t het slee pen van een net langs den zeebodem, niet alleen de visch zou wegvangen, maar tegelijkertijd de kuit zou wegvoeren en dus de volgende oogst zou vernietigen. Hier was dus werk voor de geleerden. Het eerste gedeelte'van de bewering kon al tamelijk gemakkelijk weerlegd worden. De oorspronkelijke zeilscheepjes waren uit den aard der zaak er op aan gewezen, dicht bij de kust te blijven en daar vrijwet alles af te visschen. Thans, nu stoom gelegenheid gaf veel verder1 van huis te gaan, werd het gebied van de de vangst zóó geweldig vergroot, dat van uitputting zeer zeker geen sprake kon zijn. Het tweede gedeelte was niet met een eenvoudige redeneering te weerleggen. Werd door de over den grond slepende netten de vischkuit werkelijk meege voerd en vernietigd? Dit kon alleen door onderzoek worden uitgemaakt. En dit onderzoek toonde in de allereerste plaats aan, dat geen enkele visch op één na, de haring, haar kuit op den bodem van de zee legt. Maar de haring is een heel belangrijke visch, en als haar kuit werke lijk vernietigd zou worden, zou dit alleen al een hee: ernstig iets zijn. Maar wat wees het onderzoek uit? De haring legt haar kuit alleen op harden, steenachti- gen bodem, die voor trawlers ongeschikt is, zoodat het gevaar van vernietiging van de visch door de stoom trawlers zuiver denkbeeldig bleek te zijn. Maar ook daarmee gaven de tegenstanders van de trawlers zich nog niet gewonnen. Als er dan geen kuit werd meegenomen, dan toch in elk geval heel jonge vischjes, wat toch bijna op het zelfde neerkwam. En ai weer wees een nauwgezet onderzoek uit, dat ook voor deze aanklacht in werkelijkheid geen reden be stond. Het behoeft nauwelijks gezegd te worden, dat het onderzoek naar het leven op den zeebodem heel wat bezwaren met zich meebrengt. Allerlei Instrumenten zijn uitgevonden, waarmee op elk punt van den oce aanbodem een nauwgezette studie van dat gedeelte ge maakt kan worden, waardoor het langzamerhand mo gelijk wordt een meer en meer volledig overzicht te krij gen van alles wat zich daar beneden afspeelt. Hier door zal hét ook op den duur mogelijk worden precies vast te stellen, waar op zekere tijdstippen een of andere vischsoort zich in groote hoeveelheden ophoudt, wat natuurlijk in het allernauwste verband staat met het voedsel, dat die vischsoort gebruikt Een heel belangrijk iets, in verband met den trek van onderscheidene vischsoorten van de eene plaats naar de andere, is de juiste richting van de zeestroo- mingen. Het is makkelijk na te gaan, door middel van in de zee geworpen flesschen, waar zulk een stroom ten slotte uitkomt. Maar nu heeft een Engelsch geleerde ook een middel aan de hand gedaan om niet alleen het eindpunt, maar den geheelen weg van den stroom te volgen. Daartoe worden flesschen in zee ge worpen, waarvan slechts enkele bedoeld zijn de geheeie reis te volbrengen. De meeste zijn voorzien van een .zeker zuur, dat langzamerhand op de kurk gaat in werken, en bij de eene flesch vlugger, bij de andere langzamer veroorzaakt, dat de flesschen zinken. Door visschende trawlers worden ze per slot van rekening wel weer naar boven gebracht, en op die wijze kan na verloop van korteren of langeren tijd de geheeie weg van de zeestroomen worden vastgesteld. EEN WONDERBAARLIJKE WE REIN G VAN DE NATUUR. Zwemmende lichtbronnen in de diepste duisternis van de diepzee. Wanneer wij op een schoonen zomernacht ter gele genheid van een vacantie tocht op het land, de weiden en de velden doortrekken en de glinsterende licht puntjes van de glimwormen langs ons zien gaan, dan beschouwen wij deze dieren als een belangwekkende natuurverschijning, zonder ons af te vragen of deze verschijning van het lichtvoortbrengend dier het eenige op aarde is. En toch is onze glimworm slechts een kleine vertegen woordiger van lichtgevende diersoorten, slechts een zwakke weerkaatsing van de bezienswaardigheden op dit gebied, ^ie in de andere deelen van onze planeet te vinden zijn. Er zijn, volgens de uitkomsten van de nieuwste on derzoekingen, ongeveer 200 soorten van lichtgevende dieren, niet meegerekend de talrijke soorten van lich tende bacteriën. Ook van 15 tot 20 plantensoorten met de zelfde eigenschappen zijn der wetenschap bekend. De blin kende bacteriën, die zich op rottend hout, bedorven stoffen en levensmiddelen zetten, vormen eveneens ook bij ons een bekende verschijning. Minder bekend is het, dat in vroegere tijden, toen de geneesheeren nog geen vermoeden hadden van het bestaan van bacteriën, bij wonden aan het menschelijk lichaam, vaak het verschijnsel werd waargenomen, dat de plaatsen van de wonde in den nacht een fosforiseerenden glans ver toonden. De geneesheeren zagen dit verschijnsel graag, daar zij dit steeds als een :eeken van herstel beschouw- ONRUSTBARENDE TIJDINGEN EN DE WAARHEID FEESTDAGEN. EEN PRINSEGEBOORTE EN EEN NAAMSQUAESTIE. EEN JONGE OORLOGSVLOOT. (Van onzen reizenden correspondent). PERAST, 30 Juni 1929. Nog steeds, zoo schynt het, is er een campagne gaan de, den Balkan slechter, vooral onrustiger voor te stellen, dan dit gebied is. In eenige groote Weensche bladen, die ik hier te lezen krijg, vond ik de laatste dagen de somberste verhalen over gevechten, moor den, brandstichtingen, overvallen van de grens van Joego-Slavlë en Bulgarije. Aan beide zijden zouden gen darmen en soldaten zijn gesneuveld. Een troep van niet minder dan 600 Bulgaren zou door de Joego-Slavische gendarmen en grenstroepen zijn gevangen genomen. Hoewel ik me nog in Joego-Slavië bevind, is het voor mij niet gemakkelijk zulk^ berichten te controleeren, want van Perast naar de Bulgaarsche grens, waar deze bloedige voorvallen zich zouden hebben afgespeeld, is een reis, die ongeveer even lang duurt als de reis van hier naar Amsterdam. De Joego-Slavische bladen meld den intusschen niets over deze voorvallen, wat des noods kon worden toegeschreven aan de censuur. Toen kwamen de Weensche bladen met berichten over een algemeene opwinding in Joego-Slavië en van deze be richten kon ik de waarheid controleeren. Er heerschte niet alleen geen opwinding, doch niemand wist zelfs iets over de zoogenaamde incidenten, waarmede enkele Oostenrijksche journalisten Europa zenuwachtig meen den te kunnen maken, zóó zenuwachtig, als dreigde weder een oorlog. Tenslotte kwam de regeering te Eel- grado met een categorische tegenspraak van al deze alarm-berichten, een tegenspraak, die men als volkomen betrouwbaar kan aanvaarden. Het onaangenaamste is evenwel, dat berichten uit Oostenrijksche bladen zich zeer gemakkelijk over de geheeie wereld verspreiden, daar ze geschreven zijn in een wereldtaal, het Duitsch, terwijl Servische bladén op vrijwel geen redactie buiten de grenzen worden gelezen en de berichten uit die bla den dus geen verdere verbeiding vinden. In het Duitsóh, Fransch of Engelsch geschreven bladen kunnen den grootsten non-sens over kleine landen berichten, de tegenspraak van de bladen dier kleine landen dringt gewoonlijk niet tot de buitenwereld door. Het is een politiek (en evenzeer economisch) nadeel, waaronder ook enkele grootere staten lijden. Om dit bezwaar te ondervangen heeft Polen zij'n in het Fransch geschre ven en door de regeering gesubsidieerd „Journal de Po- logne", Joego-Slavië ziin „Journal de Jougo-Slavië", Ne derland had vele jaren geleden zijn „Gazette de Hol- lande"', maar heel groot nut hebben deze bladen niet, daar ze door slechts weinigen gelezen worden en dus zeer beperkten invloed uitoefenen. Terwijl de sombere berichten uit Weenen poogden on rust te verspreiden, zat men hier weder in een reeks feestdagen, zooals men alleen kent in een land met twee tijdrekeningen. Na de Roomsch-Katholleke volgde de Grieksch-orthodoxe Pasohen, na de R.-katholieke de Gr.-orthodoxe Pinksteren, dan de groote nationale feestdag van Kossovo, herinnering aan den fatalen dag, dat de Serven in 1839 op het veld van Kossovo (Merel veld) door de Turken werden verslagen. Deze feestdag valt op 15 Juni oude tijdrekening (28 Juni van onze tijdrekening), den dag, die tevens de herinnering is aan den aanslag op Frans Ferdinand in 1914. Het is evenwel niet de aanslag, doch de slag op het Merelveld, dien men herdenkt. Door de eeuwen heen was deze dag voor de Serviërs een heilige dag en het leit, dat Frans Fer dinand juist op dien dag Sarajewo bezocht, als om den Serviërs in Eosnië hun afhankelijkheid goed duidelijk te maken, heeft er in 1914 niet weinig toe bijgedragen de woede der Serviërs tot gloeihitte te doen stijgen. Den dag na den grooten nationalen gedenkdag kwam een min of meer onverwacht feest: door het geheeie land ging 's morgens vroeg reeds de tijding, dat koning Alexander den vorigen avond laat, op Kossovo-dag dus, voor de derde maal vader is geworden van een zoon. Overal, tot in het kleinste gehucht, gingen de vlaggen uit, het rood-wit-en-blauw in verschillende combinaties. Maar het blijft hier niet bij vlaggen, kleurige tafel- kleeden, loopers, tapijten worden als draperieën uit de vensters gehangen, wat een zeer aardig effect maakt. Muziekkorpsjes trokken rond en de zomerlucht werd vol van juichende klanken. Op de fjorden van Dalmatië dreven gepavoiseerde booten en het algemeene gesprek ging over den naam dien de jonge prins zal krijgen en vrijwel iedereen meende, dat het een Sloveensche naam zal zijn. De eerste zoon van den koning kreeg namelijk een Servlschen naam, Peter; de tweede zoon draagt een Kroatischen naam, Tomislav en nu komen de Slovenen aan de beurt, was de algemeene opinie. „Worden dan de Montenegrijnen vergeten?" vroeg ik een Montene- grijn, maar deze gaf te kennen: „Wij. Montenegrijnen zijn echte Serviërs en dus reeds tevreden met den Ser- viscnen naam van den kroonprins. Komt er nog een vierde zoon en krijgt die dan een Montenegrijnschen naar, b.v. Nicola, dan zullen we dat aardig vinden, maar noodig is het niet!" Nog een andere feestdag is intusschen in het fjord van Kotor, te Tivat gevierd: de kern der Joego-Slavi sche oorlogsvloot, een kleine kruiser, eenige onderzee booten en torpedojagers is van een buitenlandsche reis teruggekeerd .waarbij een bezoek werd gebracht aan de Engelschen, de Franschen en de Grieken, n.1. Malta, Bizerta en een Grieksche haven. Niet groot is de Joego- Slavische oorlogsvloot, zeer veel kleiner dan de Itali- aansche. Niemand denkt er ook aan vele millioenen in de oorlogsmarine te steken; tegen Italië kan men toch vooreerst niet concurreeren en bovendien, zou men door sterke vlootuitbreiding dit land nog meer tegen zich innemen, want Italië wil immers de suprematie in de Adriatische Zee bezittèn. Toch is die suprematie slechts zeer betrekkelijk. Weliswaar is de Italiaansche vloot vele malen zoo sterk als de Joego-Slavi3che, doch laatstgenoemde heeft daarvoor een ideale, onneembare uitvalhaven in het fjord van Kotor,, van waaruit ze, ook al is ze betrekkelijk zwak, een ernstige bedreiging kan vormen voor de scheepvaart in de Adriatische Zee. Oostenrijksche Onderzee-booten hebben gedurende den wereldoorlog vanuit het fjord meermalen kruistochten in de Adriatische en Middellandsche Zee ondernomen, hoewel een vereenigfie Italiaansche,. Fransche en En-, gelsche zeemacht het fjord blokkeerde. Wat toen voor esn minderheid tegen een groote overmacht mogelijk was, zal ook in de toekomst mogelijk zijn. Daarbij komt dat het menschenmateriaal op de Joego-Slavische^ vloot absoluut als superieur is te beschouwen. De opvarenden zijn allen kustbewoners, voor een groot deel Dalmatiërs, die in hun fjorden en aan de kust van de Adriatische Zee vanaf hun jeugd op het water volkomen thuis zijn en zich kunnen stellen naast de beste zeelieden der we reld. Onder de oudere officieren zijn nog vroegere offi cieren der Oostenrijksche vloot, die men wel moe3t overnemen, daar immers het oude Servië in het geheel geen vloot had. maar men heeft slechts officieren over genomen, die steeds overtuigde Slaven waren en hun moedertaal niet hadden vergeten voor de Duitsche com- mandstaal, die op de Oostenrijksche vloot was voorge schreven, hoewel ook daar de groote meerderheid der opvarenden Slaven waren. J. K. BREDERODE. 3en. Een later onderzoek heeft dit verschijnsel daardoor verklaard, dat de fosforiseerende bacteriën, die zich aan de randen van de wonde hechten, meestal on schuldige levende wezens zijn, die, naar alle waarschijn lijkheid de eigenschap bezitten, de gevaarlijke wond- bacteriën te weren. Het meest verbreid is de eigenschap, licht op te wekken bij de bewoners van de zee. Afgezien van de talrijke aan de zeeoppervlakte zwemmende en drijvende lichtgevende dieren als kwallen, crustaceën (schaal dieren) en dergelijke zijn het voornamelijk de dieren van de diepzee, die vaak van origineele lichtvoortbren- 'gende organen zijn „voorzien, Dat is gemakkelijk te begrijpen, wanneer men weet, dat op een diepte van eenige duizenden meters in de zee een absolute duis ternis heerscht. Wij zien hierin weer het wonderbaar lijke werk van de natuur, die ook deze diepten van den Oceaan met levende wezens bevolkt %n deze voorziet van de middelen om zich aan de daar heerschenda verhoudingen aan te passen. Bij verschillende diepzee onderzoekingen, zooals ze tegenwoordig aan de monding van de Hudson-rivier bij New-York plaats hebben, heeft men talrijke nog onbekende wonderen der schepping uit de diepte opgehaald. Daar is bijv. een visch, veel gelijkend op een aal, die aan het voorste deel van den kop een soort staak met lamp had, een inrichting, die klaarblijkelijk ten doel had kleine zeedieren te lokken, waarbij ze door het licht verblinden het dreigende gevaar de dicht onder de lamp zittende kaken niet zien, waardoor ze ge makkelijk een prooi worden. Nog merkwaardiger waren diepzeedieren, Vooral visschen met lichtorganen, die men als volkomen schijnwerpers kan beschouwen. Deze schijnwerpers bestaan uit een doorschijnende linze, waarachter zich het lichtwekkend weefsel bevindt. Dit weefsel is van zijn omgeving door een ondoordring baar schot afgesloten, zoodat het' licht alléén 'naar voren kan wórden geworpen zooals, bij ons, de schijn werpers. Het doel van deze inrichting zal wel zijn hm de kleine wezens, welke dit lichtgevend" dier noodig heeft, te lokken. Het kan ook, dat dezs schijnwerpers het dier diénen om zich in de diepste duisternis van de diepzee te kunnen orienteeren. In de tropische zeeën leeft een soort inktvisch, wiens vangarmen aan het einde een lichtgevend orgaan heb ben. Ook hier zullen deze lampen dienen om de kleine dieren aan te trekken, misschen öok, om den weg te vinden. Verder leeft in den Oceaan een klasse van een-célll- ge dieren, die eveneens licht prcduceeren. Deze kleine diertjes moeten in het water onafgebroken met hun zweepachtige verlengsels zwembewegingen maken, daar ze anders naar de diepte van den Oceaan zouden zinken en daar door den sterken druk van het water ten gronde zouden gaan Deze voortdurende bewegelijkheid maakt het hun, zooals Dr. Charles A. Kofoid van de Universiteit van Californïë gelooft, onmogelijk voed sel voor langen tijd to zich te nemen. Ze moeten eer der onafgebroken voedsel tot zich nemen, ook bij nacht Daardoor hun geschiktheid licht op te wekken. Het zoeken naar voedsel en naar den weg zijn even wel niet de eenige oorzaken bij het verwerken van licht door het diepzeedier. Het heeft nog een andér doel, n.1. de zelfverdediging. De Inktvisch van onze zee spuit, wanneer hij zich in gevaar bevindt, uit zijn seplazak een zwarte vloeistof, welke in het water een wolk vormt en den inktvisch onzichtbaar maakt. In den ondoordringbaren nacht van de diepzee zou dit beschermende middel zonder cenig nut zijn. Zoo vinden we dan in de diepzee een soort van inktvisch,die in het oogenblik van gevaar geen zwarte, doch een lich tende vloeistof uitwerpt, waardoor de aanvaller zoo wordt verblindt, dat de inktvisch tijd heeft, te ont komen. Het lichaam en de vangarmen van dezen inkt visch zijn met lichtgevende organen in regelmatige rijen en op dito afstanden bezet. Een zeeduivel, die eveneens bij de jongste diepzee onderzoekingen aan de Hudson- monding werd gevan gen, had lichtende tanden. Andere diepzeevisschen ver toonden aan de zijden een - of meer rijen van licht organen, die in de duisternis den indruk geven als de lichtende patrijspoorten van een grooten oceaanstoo- mer. Ook een belangwekkend en tot dusver onbekend voorbeeld van symbiose (het samenleven van ongelijk soortige organismen) werd in de Hudsonmonding ge vonden. Het was een visch, die zelf geen licht produ ceerde, doch die in een doorzichtigen zak aan het bo venste lichaamsdeel, lichtgevende bacteriën met zich droeg. Hoe deze symbiose tot stand komt, is den ge leerden voorloopig nog een raadsel. Een andere visch soort van de diepzee bezit aan de onderkaak een lang afhangend tastorgaan, dat geheel met lichtgeven de instrumenten is voorzien. Nog een interessant licht gevende diersoort der diepzee zij hier genoemd. De gedaante van deze dieren is die van een penhouder. Deze dieren zouden absoluut weerloos zijn tegen den aanval van welk roofdier ook, wanneer zij niet de eigenschap hadden licht op te wekken. Waaneer ze worden aangevallen, gaat het licht door heel hun lichaam en daardoor wordt de tegenstander afgeschrokken. Aan de kust van Californië leeft een vischsoort, die in vorm, grootte en smaak niet van de sardine is te onderscheiden. Deze visschen worden in groote massa's gevangen, in blikjes net als sardi nes in olie, verpakt en als echte sardines verkocht. De vangst van deze diertjes wordt door eencellige, kleine lichtgevende diertjes vergemakkelijkt en heeft voor namelijk bij nacht plaats. De pseudo-sardine voedt zich voornamelijk met deze eencellige diertjes en maken daarop jacht, waarbij hun het door deze diertjes uit stralende licht tot wegwijzer dient. De visschers, die in hun schuiten wachten, behoeven slechts naar die lichtende plaatsen in zee te roeien om daar gemakkelijk groote maösa's van deze dieren té vangen. Hoe wordt nu eigenlijk het licht in het lichaam van de dieren opgewekt? Nu, dat is heel eenvoudig. De lichtorganen produeëeren een stof, door de geleerden „luciferine" genoemd, een eiwitverbinding. Dit lucife- rine verbindt zich gemakkelijk met zuurstof. Door deze verbinding ontstaat licht en wel „koud" licht. Voor de menschen heeft dit dierlijk „licht" voor loopig geen practische waarde, wel is het van groot wetenschappelijkbelang. De geleerden zijn toch door het onderzoek van de lichtgevende organen tot de ontdek king gekomen van het „luciferine" en daardoor op een nieuwe wijze van lichtopwekken opmerkzaam gewor den. n.1. op het „chemische licht." De verbinding van luciferine met zuurstof is een eenvoudig procédé, dat in ieder laboratorium kan wor den beproefd. De vraag voor de geleerden Is nu of het mogelijk is luciferine langs synthetischen weg en in groote hoeveelheden te maken. Deze vraag is nog niet met zekerheid te beantwoorden. Wart lijken, die kinderen op elkaar. Zijn dat twcelinsrc-.n Nee, dat is twee-derde deel van onzen drieling.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1929 | | pagina 10