Schaper Courant De Schoone Duivelin Verpstinpn en reproducties Hoogheemraadschap Noordhollands Noorderkwartier. Tweede Blad. Ingezonden Stukken. IVIoderne Foto's Arpad i¥loldovan, Nieuwe Hiedorp Noord-Scharwoude. Zaterdag 6 Juli 1929. 72ste Jaargang. No. 8487 Jan Mathijs Acket. Astor bespreekt in „Geestelijk Leven" van j.1. Za terdag het tweede boek van J. Mathijs Acket. En hij beveelt de lezing daarvan ten zeerste aan. Het zij mij vergund als oud-leerling van dezen diepen den ker, die het voorrecht had gedurende vele jaren door dezen merkwaardigen man te worden ingewijd in de Nederlandsche taal en letterkunde, Astor's aanbeve ling te ondersteunen. Niet omdat ik verwacht daar door ook het mijne te zullen bijdragen tot de „po pulariseering" van een boek, hetwelk mijn oude leermeester ongetwijfeld als zijn levenswerk be schouwt. Acket was en is, als Nathan der Weise, een geest die te diep peilt dan dat hij ooit zou kunnen hopen of verwachten door een o vertal rijk aantal le zers te worden „verslonden". Denkers en letterkundigen als hij, die de kunst verstond jongelieden van 1619 jaar in het diepst van hun innerlijk-zijn te grijpen en te boeien door uit de Nederlandsche litteratuur van 18801900 dat gene te zoeken waarvan hij wist dat z'n leerlingen het konden waardeeren, worden niet populair. Hijzelf verwacht dat ook zeker niet. Onderwijs geven in de Nederlandsche taal en lette ren was ook in die jaren geen gemakkelijke taak. Niet gemakkelijker in de jaren dat Acket nog leeraar de aan de Gemeentelijke Hoogere Burgerschool en het Gymnasium te Breda, dan het thans is voor z'n opvolgers aan dergelijke instellingen. Want er zijn nu eenmaal in een burgerschoolklasse slechts enkele leerlingen, waarvan gezegd kan worden dat de Meester hun niet vergeefs z'n paar'len heeft toege worpen. Zóó is het nu, doch zóó was 't ook in de ja ren dat Jan Mathijs in de vrijzinnige sfeer der Ge meentelijke Breda'sche school poogde z'n leerlingen het gebruik onzer moedertaal te leeren en vooral die taal te genieten! Acket is een Leeraar, een Meester! Deze aanduiding niet opgevat in de heteekenis waarin ze voorkomen in 't Bezoldigingsbesluit Burger lijke Ambtenaren! Over de vraag in welke schaal hij zou zijn terecht gekomen indien hij thans nog moest genieten van de materieele verzorging welke ten deel valt aan alle gelijksoortige overheidsdienaren zonder onderscheid van hunne praestatie's, zou deze wijze Meester zich het hoofd niet hebben gebroken. Wel over de groote waarheid dat in laatste instantie de bestudeering der letterkundige voortbrengselen van alle tijden alléén dón waarde heeft indien zij voert tot levensverdie ping en levensbezinning. En even krachtig leefde in hem de overtuiging dat litteratuur die door haar schoonheid niet greep in de zielen en harten zijner leerlingen, hen nimmer zou kunnen bewegen tot een zoeken naar datgene, waarnaar hijzelf zocht en waar naar alle zuivere geesten hebben gezocht en zoeken zullen: de mogelijkheid hun leven in harmonie te brengen met wat zij om zich heen zien als onafwend baar en in eigen leven hebben ervaren als oorzaak van zooveel strijd en zorg. Met de politiek heeft Acket zich nooit bemoeid. Hij is daarvoor te veel wijsgeer en een te fijne geest. Hoe onbevredigend moet in de latere jaren van zijn leeraarschap zijn dagelijksche taak hem hebben toe geschenen. Toen ik hem nu 30 jaar geleden goed leerde ken nen, was zijn taak op de destijds door haar uitne mende leerkrachten bekende Bredasche school, een andere dan die van de huidige leeraren in de Neder landsche taal en letterkunde. Wie tot deze scholen werd toegelaten had een toelatingsexamen afgelegd waarbij o.m. als eerste eisch gold: het schrijven van de Nederlandsche taal zonder grove taalfouten. Wie FEUILLETON door DET. DUNN. 18. HOOFDSTUK XVII. DE ONDERGRONDSCHE SCHUILPLAATS VAN RAG. Max Barnard, de ontsnapte gevangene zat in een vreemd vertrek. De. kamer waar hij over het vuur Ineengedoken zat, zag er uit als een doos, hij was on geveer acht voet in het vierkant en geheel van hout, de zoldering zoowel als de wanden. In het midden van het plafond was een plaat van geperforeerd zink voor de ventilatie. De lucht was vochtig en bedompt en maakte slaperig. Spoedig ademde hij zwaarder. Na ongeveer een half uur klonk het geluid van een knip. Een gedeelte van het houtwerk, dichtbij de kachel, ging langzaam open en een rood, onverzorgd hoofd werd in de kamer gestoken, en een paar scherpe, grijze oogen namen alles in een seconde op de sla pende gedaante in den Windsorstoel voor het vuur, de tafel, waarop een bord, een mes en vork, een kroes •n een brood lagen, de lamp aan een spijker, de zee manskist met touwen handvatsels tegen een der wan den, het valluik in den vloer met een ring in het midden en grendels aan weerskanten. Hij heeft gegeten en is ingemaft," zei het roode hoofd. „Alright!" De eigenaar van het hoofd sloop zonder gedruisch het vertrek binnen. Het was een meisje van een jaar of zestien, zeventien, met een gewoon, maar niet leefijk gezicht Wanneer dat gezicht gewasschen werd en die massa grof, rood haar gereinigd, gekamd en geborsteld en netjee opgemaakt, dan zou ze misschien, zooal niet mooi, dan toch zeker opvallend zijn geweest. Ze ging op den man toe en stond hem een poosje op te nemen. „Ik zou wel eens willen weten, of ie het ergens ver stopt heeft," zei ze zachtjes. „Ik zou dat glimding nog wel es willen zien." Ze snoof op echte straatmeidenmanier en trok den kleinen wollen doek dichter om haar schouders, niet omdat ze het koud had, maar uit louter macht der gewoonte. „Hij had het niet in de gaten, dat ik door het kijïc- gat loerde, toen ie die tabakszak opendeed," ging het meisje verder, ,,'t zag er net uit als een stuk glas uit een van die lantarens zooals ze in kroegen hebben. Maar waarvoor zou ie een stuk glas bfj zich dragen?" daaraan niet voldeed werd onverbiddelijk afgewezen. De twaalf- en dertienjarigen moesten een eenvoudig en behoorlijk briefje kunnen schrijven, kinderlijk van stijl en inhoud natuurlijk, doch alleszins lees- en ver staanbaar. De opzet van een opstelletje moest logisch en het schrift netjes zijn! In latere jaren hebben we in de bedrijven vele leer lingen van Middelbare scholen of daarmede gelijk gestelde onderwijsinrichtingen opgenomen, die zeer zeker hun kwaliteiten hadden, doch hoe vaak moes ten zij gewezen worden op ergerlijke taalfouten in hun werk, op een totaal gemis aan begrip hoe een eenvoudig rapportje moest worden opgesteld en waarin dan nog slechts feiten behoefden te worden vermeld. Om niet te spreken van een levenswaardige of alleen maar gemakkelijk te lezen verslag of een voudig exposé. En dat zijn dan soms „afgestudeer den", waarvan bleek dat zij hun eigen sollicitatie brief niet zelfstandig hadden kunnen schrijven! Alleen in de laagste klas deed Acket nog aan stijl oefeningen, rede- en taalkundige ontleding, lexicolo gie, enz. Misschien ook nog in de tweede. Het was ook niet noodig, daar vele jaren mede zoek te brengen. De lagere school had datgene gedaan hetwelk thans nog te veel tijd in beslag neemt op sommige, mis schien zelfs vele onzer tegenwoordige middelbare onderwijsinstellingen. Iedere maand moest een op stel worden ingeleverd over een opgegeven onder werp. Onvoldoende kregen slechts zij die onlogische zinnen maakten en, slordig of onverschillig wer kend, toch nog taalfouten 'schreven of den indruk hadden gewekt zich er met .een paar volgeschreven blaadjes van te hebben afgemaakt. Overigens kreeg ieder een voldoend cijfer, al was er groot verschil in de waardeering. leder vogeltje zingt zooals het gebekt is: het tjilpen van de musch is niet onvoldoende, omdat een nachtegaal tot luis teren dwingt! De lessen van Acket waren tientallen van jaren geleden voor ons, jongelieden, een verademing! De school te Breda, destijds sterk wiskundig en natuurwetenschappelijk georiënteerd, omdat zeer vele leerlingen óf naar de K.M.A. óf naar Delft gin gen, met een civiel-ingenieur als directeur en den spoedig tot professor benoemden Dr. Reynders als chemiker, vond in Acket en den niet minder merk- Algemeene Vergadering op Donderdag 4 Juli 1929, des voormiddags ten 10 uur, in het Gemecnlandshuis te Alkmaar. Voorzitter de heer C. Wijdcnes Spaans Jr., Dijk graaf, Secretaris de heer J. P. van Am stel. De Voorzitter heet de leden hartelijk welkom en deelt mede, dat de heer Best bericht van verhinde ring zond, wiens plaats zal worden vervuld door den heer P. Pijper IJz., terwijl door het overlijden van de heeren Burger en Kaan, de heeren Jimmink en Wai- boer aan de stemming zullen deelnemen. De notulen worden onveranderd goedgekeurd. Ingekomen stukken. Ged. Staten hebben goedgekeurd de rekening over 1927; de begrooting voor 1929 en het besluit tot wij ziging van de instructie voor den secretaris, den penningmeester en den ingenieur. Het gemeentebestuur van Oostzaan zond een dank betuiging voor de vergoeding hem verleend voor de schade aan de wegen door afsluiting van den Oost- zanerdijk. Ged. Staten zonden een afschrift van een schrijven gezonden aan den heer A. Schenk, Groetpolder, Win kel, en waarin wordt medegedeeld dat Ged. Staten zich vereenigen met het oordeel van het bestuur van het Hoogheemraadschap, dat het onderhoud van de kluften van den Westfrieschendijk, dienende als toe gangswegen naar de boerderijen en landerijen, niet tot de bestuurstaak van het Hoogheemraadschap be hoort. Dijkgraaf en Heemraden van Katwoude verzoeken om een tegemoetkoming in geld of materieel, waar voor het herstel van den Katwouderzeedijk het ver keer werd geleid langs de z.g. Achterdichting. De Voorzitter deelt mede, dat Dijkgraaf en Heem raden dit schrijven nog niet hebben behandeld en het dus om advies in hun handen zou kunnen worden gesteld of, gedachtig aan het besluit ten aanzien van Agnes, of Aggy zooals ze meestal genoemd werd, wist, dat dat, wat haar nieuwsgierigheid zoo in hooge mate had opgewekt in zijn zak zat, maar momenteel was het buiten haar bereik. Hoe zou ze zijn jas kunnen losmaken zonder hem te wekken? Ze vergenoegde er zich mede het bord, mes en vork en de kroes op te ruimen. Max Barnard bleef alleen. Hij werd met een schok wakker, kort nadat het meisje verdwenen was, zijn voorhoofd nat van het zweet, de oogen wild en starend. „Verd als ik niet dacht, dat de smerissen me op de hielen zaten en me in m'n nek grepen," bromde hij. ,,'t Was maar een droom, 't Zou me niks kunnen sche len," voegde hij erbij, „als ik het hun maar betaald /kon zetten." Hij stond op, ging naar de deur, waardoor Aggy ver dwenen was en onderzocht de sluiting. Zij kon aan den binnenkant gegrendeld worden, zoo noodig, en hij deed dat. „Een raar oud hok hier," zei hij in zichzelf, „maar der is er geen veiliger in heel Londen. Ik geloof niet dat er een detective is bij de Yard (Scotland Yr.rd) die er van weet. Een slimme rot die ouwe Rag, maar geen kwaaie. En Aggie is zoo eerlijk als goud. Een reuze- bof, dat ik net tegen die meid van Rag aanliep. Wat zou dit hier een verdraaid goeie plaats zijn om van een lijk af te komen, 't Is er waarachtig voor geknipt Je doet eerst dat luik in den vloer open, en dan het tweede luik boven het kanaal en je smijt het er in, plomp het water in, en geen haan kraait ernaar." Maar hoewel hij wist, dat hij alleen was en onmo gelijk gestoord kon worden keek hij voorzichtig rond vóór hij zijn ruw pilow jasje opendeed. „Ik lijk wel gek, altijd denk ik nog, dat die schurk van een cipier naar me kijkt." De vluchteling was nooit geheel vrij van dit ge voel, waar hij ook was. Een van de verschrikkingen van het gevangenisleven, misschien wel de grootste, is dat akelige kijkgat, dat iedere cel bezit. Wanneer een veroordeelde in zijn cel is opgesloten weet hij, dat hij ieder oogenblik begluurd kan worden en toch niets kan zien van het koude, doordringende oog van den cipier die naar hem staart. De wakers gaan 's nachts de gangen door, gerulsch- lcos, de voeten in rubber schoenen en gaan spookachtig langs de gevangenen die onder hun hoede zijn. Soms, wanneer ze een grief tegen een speciale gevangene hebben, kunnen ze wraak nemen door middel van dat kijkgat. Het geliefkoosde trucje is, om een lichtstroom uit den zaklantaren door het gat te laten vallen op het gezicht van den gevangene, totdat de slaper, na zich onrustig bewogen te hebben, eindelijk ontwaakt met een doodelijken schrik,soms met een waanzinnige gil. Me nigeen is half gek geworden door deze verfijnde mar telingen. Deze veroordeelde had nooit dat gevoel geheel kun nen kwijt raken. Het was of hij achtervolgd werd er door. Hij had het voortdurend gevoeld, toen bij in den waardigen examinator voor de acten Engelsch (M.O.) van Neck, een tegenwicht tegen al te groote een zijdigheid. En welk een tegenwicht! Onbevredigend moeten de laatste jaren van Acket's leeraarschap voor hem geweest zijn toen ook hij noodgedwongen steeds langer taalonderwijs in den meest elementairen vorm heeft moeten geven, in plaats van z'n leerlingen te leeren „schrijven" en „vertellen" en hen te kunnen binnenvoeren in een wereld van gedachten. Immers door ons vertrouwd te maken met het geestes-, d.i. het gedachten- en gevoelsleven van zoovele uitnmendp landgenooten, kon hij ons voeren tot (1e kennis van het eigen „ik" en dit was voor hem hoofdzaak. Eenvoud, buitenge wone helderheid, een scherp onderscheidingsvermo gen en groote waarheidsliefde kenmerken dezen auteur. Uit onze opstellen leerde hij ons kennen. Hij cor rigeerde ze niet alleen, hij las ze ook liet eerste sluit het laatste volstrekt niet in! Doordat hij ze ook 1 a s, keek hij na enkele jaren dwars door ons heen. Over z'n eigen werk sprak hij nooit. Dat zou in de atmosfeer waarin hij destijds werkte ook moeilijk hebben gekund. Men bedenke: „Over de navolging van Christus" verscheen reeds een dertigtal jaren geleden. In het Zuiden des uands, waar Acket leefde en werkte dweepte men er, zooals begrijpelijk was, niet mede. Er waren er onder zijn leerlingen, die, als hun een enkele maal eens de vrije keus werd gelaten een opstel te maken over een of ander door hen gelezen boek, zijn boek kozen! De bedoeling was duidelijk, maar de uitvoering verre van gemakkelijk. Dat drie decennieën verliepen tussclien wat wij zouden kunnen noemen zijn jeugdwerk en „De ver borgen schat van 't wijze hart", moge uw lezers de zekerheid geven hier te doen te hebben met het le venswerk van een man, die in den waren zin des woords Leeraar en Meester is, Geestelijk leider en Voorganger, méér dan de tallooze velen die daartoe wel uitverkoren doch helaas niet geroepen zijn. SI. den Oostzanerdijk, ter afdoening. Het laatste verdient naar spr.'s meening aanbeveling, omdat (1e vergade ring waarschijnlijk niet eerder dan diep herfst weer bij elkaar zal komen. Goedgevonden wordt het verzoek ter afdoening in handen van het Dag. Bestuur te stellen. De heer D. de Boer zegt, dat het wel verheugend klinkt, dat Ged. Staten in 1929 de rekening over 1927 hebben goedgekeurd, maar spr. vraagt inlichtingen over dezen lijdensweg, hoe het komt dat het zoo lang heeft geduurd. De Voorzitter deelt mede, dat op 8 Mei 1928 de re kening werd afgesloten, op 30 Mei door Dijkgraaf en Heemraden werd vastgesteld, op 4 Juli door de alge- meene vergadering; op 6 Juli werd ingezonden. De voorgaande algemeene vergadering werd op 12 De cember gehouden, terwijl Ged. Staten op 27 Decem ber de rekening goedkeurde. De mededeeling van deze goedkeuring komt dus een geruimen poos daar na,, wat ten goede komt aan degenen, over wie thans een oordeel wordt geveld. Deze medcdeclingen worden voor kennisgeving aan genomen. De bijdrage voor de kanalisatie. Aan de orde is het voorstel van Dijkgraaf en Hoog heemraden tot het verleenen van een bijdrage in de kosten van de kanalisatie van Westfnesland, n.1. ge durende 40 jaren, voor het kanaalvak StolpenKol- horn f600 per jaar en, voor het kanaalvak Enkhui zenAndijk f 400 per jaar. De Voorzitter zegt dat het Bestuur zich op het standpunt heeft geplaatst, welk voordeel vloeit er voor ons waterschap uit de tot standkoming dezer ka nalen voort, welk voordeel het Bestuur dan ten goede zou willen doen komen aan het plan. De heer Haremaker zal zich tegen dit voorstel ver zetten. Een bijdrage van f 1000.voor 40 jaren vormt klokketoren verscholen zat en was het wat kwijt ge raakt gedurende zijn toch door de droge, dorre varens in Lanchester Park, maar het was met verdubbelde kracht teruggekomen nu hij zat opgesloten in dit cel achtige kamertje boven het Regents-kanaal. Opeens weerklonk het geluid van kloppen in de buurt van het luik. Het geklop was eigenaardig, het had een soort van rhythmischen klank. In Dartmoor was Max Barnard bekend geweest als een van de „tiktak" mannen veroordeelden, die met elkander konden spreken door een reeks van kloppen, met den hamer in de werkplaats, met den troffel bij het metselen, met de vingers op de ijzeren wanden van hun eelleh, wanneer deze laatsten aan elkaar grensden. Barnard begreep dadelijk de beteekenls van dit ge- Klop. Zij was: „Ik ben het Rag. Doe dadelijk open." Bukkende schoof Barnard de grendels weg, lichtte het luik op en er verscheen een bonten muts, zooals de schuitenvoerders die bij voorkeur dragen, gevolgd door een hoofd en een lichaam, welk lichaam op een vreemdsoortige, dierlijke manier naar boven krabbelde. De ouwe Rag was een vreemde kerel om te zien iets beneden de middelmaat, zonder een lood over dadig vleesch, met lange armen in verhouding^ tot zijn lichaam en kromme beenen als die van een jockey. Zijn hoofd was heel klein en rond, evenals zijn oogen, die rwart waren met een sluwe glans, en zijn gelaats kleur was bleek met een groezelige tint of hij zich nooit waschte. Hij zag er nu al héél ongezond uit, want hij had zich schijnbaar erg ingespannen en de vochtigheid van zijn huid, gevoegd bij het vuil dat er op kleefde, vormde een zeer ongunstige combinatie. „Goddorie!" riep hij uit, „das loopen geweest! Dat was net op het kantje!" „Wat is er aan de hand?" „Een klabak in burger loert al weken lang op me, en kreeg me net op den hoek in de gaten. Ik hen hem een beentje gelicht en kreeg daardoor een voor sprong en ben langs de City Road langs Duncan Ter race gerend naar het kanaal. Ik dacht dat ik 'm kwijt was, en net toen ik wat op adem wou komen, zie ik hem weer aankomen. Ik er vandoor naar het jaagpad, hij klimt over een muur, springt er aan den anderen kant af en snijdt me zoo den weg af. Ik draai me om en geef hem een stomp midden in zijn maag, en ie rolt hals over kop het kanaal in. Ik neem m'n spurt van twintig meter naar den tunnel, plomp in het water en zwem naar het luik, en hier ben ixk." Waar de man zat liep het water met stralen uit zijn goed en maakte een plas op den vloer. Hij raapte zijn muts op, haalde de voering er zoo ver mogelijk uit en legde hem bij het vuur om te drogen. „Waarachtig, kameraad, het zou een goeie vangst zijn geweest, want ik heb voor tien pond rommel bij me en ik kon er niet afkomen. Kijk maar es." Hij stak zijn hand in een van zijn zakken en toen in den andere en haalde kleine pakjes, in krantenpapier gewikkeld, te voorschijn, die bij opening een hoeveel van liet eenvoudigste tot meest artistieke uitvoering. Specialiteit in naar rik portret, ook naar oude foto's. Opnamen ook aan huis, in eigen omgeving. Fotografische Ateliers een groot bedrag. Gedachtig aan een persoonlijks mededeeling van den Voorzitter, dat alle wegen een stofvrij dek zullen krijgen en dan het onderhoud dus tot een minimum zal worden beperkt, vindt spr. het offer tamelijk hoog. Als de wegen eventueel zullen zijn zooals ze in de toekomst zullen worden, zal een bijdrage van f 1000 niet noodig zijn. De heer Jimmink zegt, met belangstelling de toe lichting te hebben gevolgd. Wat het kanaal vak Enk- huizcn-Andijk betreft, spr. is daar niet zoo goed met den toestand op de hoogte, het kanaalvak Stol- pcn-Kolhorn echter is spr. zeer goed bekend. Een bij drage van f600 per jaar lijkt klein, maar voor 46 jaren is het toch f 24000. Spr. ziet er niet zoo n groot voordeel in en wijst op de scheepslosplaats te Kol- norn en Stolpen. Ook spr. heeft hier opgevangen dat gehoopt wordt in de toekomst de wegen door een teerlaag stofvrij te maken en de aanvoer van mate riaal zal dan beperkt zijn. Bovendien is er voor spr. nog^en principieele reden om tegen het voorstel te zijn. Zoolang toch de toestand bestendigd blijft t.a.v. de beharding der bestaande kluften en het onder houd ervan, zoolang zal spr. tegen elke subsidieenng stemmen. De heer Van der Sluijs noemt het voorstel van Dijkgraaf en Hoogheemraden zeer sobertjes. Als de door het Dag. Bestuur voorgestelde bijdrage wordt toegekend, zal er van een offer nog niet kunnen wor den gesproken. Immers er is alleen een berekening gemaakt van het voordeel dat de kanalisatie zal brengen en op dat voordeel is het voorstel gebaseerd. Spr. zal geen ander voorstel doen, maar als een voorstel mocht worden gedaan om 'n hoogere bijdrage te verleenen, zal spr. ernstig overwegen dat voorstel te steunen. Spr. wijst op de groote heteekenis van het kanaleriplan. De Voorzitter zegt, dat wat de redeneering van de heeren Haremaker en Jimmink betreft, de zaak hier op neerkomt of voor het doel, dat in breede lagen geacht .wordt een goed doel te zijn, het-Hoogheem raadschap een bijdrage zal verleenen overeenko mende met het voordeel dat het ons zal brengen of zullen wij probeeren van dat plan te profiteeren. Van bevordering der plannen is door de voorgesteld* bijdrage geen sprake, we geven alleen terug wat we ontvangen. Wat het onderhoud der kluften betreft, het spijt spr. zeer, dat rle heer Jimmink opnieuw dit ter sprake brengt. Spr. herinnert aan wat in de vorige vergadering gezegd is geworden en aan het feit dat deze kwestie door de beslissing van Ged. Staten de finitief is uitgemaakt. Bij vergissing waren een paar kluften door het Hoogheemraadschap onderhouden en zouden we consequent willen zijn, dan zouden we het onderhoud van alle kluften, en dat zijn er honderden, voor onze rekening hebben moeten ne men en daarom hebben we ons van het onderhoud van bedoelde kluften afgetrokken. Door één der landbouwers is daartegen bezwaar gemaakt, dat was het recht van den heer Schonk en spr. is hem er erkentelijk voor. Ged. Staten hebben de zaak onder zocht en de beslissing was, dat onze opvatting de juiste was. Wel is het aangenamer een strijd te win nen dan te verliezen, maar we moeten nu toch van dat onderwerp afstappen. Spr. oordeelt dat de heer Jimmink verplicht is, daarvan terug te komen en hoopt dat die zaak verder van de baan zal zijn. Den heer Zeeman zou het aangenaam zijn als de provincie van een kanalcnnet werd doorsneden en de kosten voor rekening der provincie werden geno men. Ook hier zitten vele heeren die dat niet wil len, en wordt beter geacht bijdragen te vragen. En waar nu de zaak zoo staat, dat 5/6 van de kosten door rijk en provincie zal worden gedragen, en 1/6 door de z.g. belanghebbenden, vindt spr. dat een zoo billijke regeling moet worden aanvaard. Spr herinnert er aan, hoe in de eerste vergadering van belangheb benden, te Alkmaar gehouden, door den Dijkgraaf is heid zilvermunt, wit, glanzend en nieuw bleken te be vatten. „Ik verzeker je maat, dat het een wonder is, dat ik niet verzopen ben met dat gewicht in m'n zak. Ik was bekaf toen ik bij het luik kwam. Ik zal den boel weg stoppen en andere kleeren aantrekken. Verd... als ze niet beginnen an me vast te plakken." Terwijl Rag bezig was, was Max Barnard verdiept ia het bestudeeren van de stukken krant, die Rag op ta fel had laten liggen. Hij hoorde nauwelijks wat de an der zei, zoo vol aandacht tuurde hij op een stukje pa pier. Het interesseerde hem buitengewoon, en geen wonder, want hij had zijn eigen naam ontdekt ten minste een stuk ervan „Max Bar de rest was er af gescheurd. „Waar heb je dit vandaan?" vroeg hij heftig. „Mijn kameraad heeft het ingepakt. Hij trok een stuk papier uit zijn zak meer weet ik er niet van. Ik denk, dat ie het mee heeft gebracht van de plaats waar ie overdag werkt. Hij is letterzetter en werkt bij een drukker in de buurt van Charing Cross. Zij hebben daar veel werk voor de politie." Politiewerk. Was dat de sleutel tot het geheim? De veroordeelde gaf geen antwoord, met gefronste wenkbrauwen boog hij zich over het papier. De oude Rag kon het niet veel schelen, dat Barnard in die vodjes papier ontdekte en of hij wat ontdekt had hij stond met een nijdig gezicht naar de zeekist te kijken, voor het vuur, terwijl wolken stoom uit zijn doorweekte kleeren opstegen. „Als die meid van mij wat meer hersens had, zou ze heel wat waard zijn. Ze zegt, dat ze niks te maken wil hebben met valsche munten, ze verkoopt liever blom metjes en verrekt van den honger, dan in der geld te rollen door het goud uit te geven. Je wordt er misselijk van, dat zeg ik je. Maar ik zal der wel dwingen, ze zal m'n zin doen of ik wil weten waarom ze niet wil." Het volgend oogenblik schoof hij naar de deur, duw de de grendels weg en verdween. Zoodra hij weg was veranderde de onbewegelijke houding van den veroor deelde evenals zijn gezicht. Ket suffe masker ging over in een felle angstuitdrukking, vermengd met vrees. Met zenuwachtige vingers spreidde hij de verkreu kelde snippers papier uit en trachtte ze aan elkaar ts passen. Een paar ervan klopten, maar uit de rest kon hij met geen mogelijkheid iets maken. Het was verve-, lend, vooral omdat één woord het opschrift in tweeën was gescheurd en zoover als het dit woord be trof in groote letters gedrukt kon het worden aan gevuld. De eerste helft van het woord was „Mo", de tweede hcelft „ord". Bij elkaar keek het griezelige woord „Moord" hem aan. Het stuk krant waarop het eerste gedeelte van dit afschuwelijke woord stond, betrof hem zelf. Da?r stond op zijn naam Max Barnard in vette letters. Ket woord „Ranch" beteekende ongetwijfeld ..Lanchester". De naam van den vermoorden man kon niet ontcijferd worden. „Klokk" stond ongetwijfeld voor

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1929 | | pagina 5