SchagerCourant
De Wereldreis van Dicky en Dirrekie Durf
Derde Blad.
DE ONVERGELIJKELIJKE
SMïTH!
Zaterdag 6 Juli 1929.
72ste Jaargang. No. 8487
Naar het Engelsch van
CONSTANCE ENNE.
I.
Peter Annesley was buitengewoon goed geslaagd met
een huis: een aardig huis dat juist groot genoeg was
voor een jonggezel met een middelmatig inkomen; een
huis dat niet te ver van de stad lag en anderzijds toch
voldoende er van verwijderd, in een stille, mooie streek
om Peter gelegenheid te geven ongestoord aan den
arbeid te blijven, zonder lastig gevallen te worden door
vrienden die ^eventjes" kwamen aanloopen.
Maar het dienstbodenvraagstuk was een probleem,
waaraan ook Peter Annesley niet ontsnappen kon. Dus
toen hij zijn buitenhuisje en de installatie daarvan ge
kocht en eveneens het besluit genomen had om de rest
van zijn dagen ongetrouwd te blijven, wachtte hem nog
de taak om een medemensch te vinden die zijn huls
netjfes zou houden, zijn eten koken, zijn kleeren verstel
len enzoovoort en hij was overtuigd dat, als hij daarin
was geslaagd, hij niets meer op aarde te wenschen
zou hebben.
Maar het vinden van een goede huishoudster is niet
zoo eenvoudig als het een jonggezel lijkt en de exem
plaren die op zijn advertentie in het plaatselijk nieuws
blaadje kwamen, waren eenvoudig hopeloos. Peter
was heel jong voor een professor en hij droeg *noch
een bril, noch bezat hij grijze haren om daarmee eenig
vertoon van waardigheid te maken. Hij was chemicus
van zijn vak, gaf college aan jeugdige technische stu
denten en werkte aan een even dik als geleerd boek
over een onderdeel van zijn wetenschap. Een jong,
aardig uitziende meisje kwam met het oog op zijn
jeugdigen leeftijd niet in aanmerking als huisgenoote;
het dikke, oogenschijnlijk-gezellige type, dat onder den
schijn van hem te zullen bemoederen, bedreigde met
levenslange pantoffelheldendom, vervulde hem met
grimmige afschuw en de dames met strakke gezichten
en dunne lippen, wier eerste vraag luidde „hoe ver de
kerk was" konden hem al evenmin bekoren.
Het gevolg van dit geringe succes was een tweecie
advertentie in het plaatselijk orgaan'.
„Jongeman gevraagd voor huishoudelijke diensten,
in staat al het voorkomende werk te verrichten,
koken inbegrepen. Zij, die in militairen dienst
zijn geweest, genieten te voorkeur. Schriftelijke
sollicitaties, postbox 3."
Uit een stortvloed van brieven schiftte Peter Annes
ley een half dozijn en uit dit halve dozijn viel de keus
op een keurig geschreven episteltje van „L. Smith",
welke jongeman daarop de eer werd waardig gekeurd
om tot persoonlijke kennismaking te worden uitgenoo-
digd.
II.
L. Smith bleek een magere, slanke jongen met een
oude khaki broek aan, een tweed sportjasje en een
slappe hoed.
Smith? begroette de jonge professor hem. Ja?
Kom binnen. Een heele wandeling van het station;
je ziet er tenminste moe uit. Ga zitten.
L. Smith zet zich. Dank U meneer. Ik ben gewoon
te loopen en te werken.
De stem klonk beschaafd. Het was een lage volle
stem, een beetje heesch, meende Peter.
Eerlijk gezegd, begon deze laatste, nadat hij zijn
bezoeker met aandacht en niet zonder zeker welgevallen
gemonsterd had, ben je een heel ander type dan wat
ik me van een huisbediende voorstel. Je ziet er ook
niet uit alsof je sterk genoeg bent voor dat werk.
Hoe oud ben je?
Twee en twintig meneer. Maar ik ben veel sterker
dan ik er uit zie; ik heb het in de hel van Vlaanderen
,ook uitgehouden en ik ben overtuigd dat ik het werx
aan zal kunnen. Ik ben huishoudelijk werk gewoon en
ik veronderstel dat mevrouw...
Ik ben ongetrouwd, zei Peter Annesley kortaf,
en je moet al het voorkomende werk zelfstandig doen.
Dat durf ik wel op me te nemen meneer, antwoord
de L. Smith op een vertrouwenwekkenden toon.
Peter Annesley bestudeerde het smalle, knappe be
schaafde jongensgezicht en met een nadenkende uit
drukking in de oogen knikte hij langzaam.
Er is misschien één kleine mogelijkheid, vervolg
de de jongen. Ik zoek dergelijk werk omdat ik een
invaliden tweelingbroer heb. Hij heeft in Vlaanderen
een granaatscherf in den rug gekregen. Hij is nu zoover
dat hij af en toe in een rolstoel naar buiten kan, maar
hij is toch heelemaal afhankelijk van mij. De dokter
heeft sterk aangeraden buiten met hem te gaan wo
nen en ik was van plan hem in het dorp hier vlak bij
Hambleigh heet het geloof ik, onder dak te brengen,
als ik de betrekking bij U kreeg. Dan kan ik voor hem
zorgen met zijn pensioentje kunnen we er dan ko
men. Maar de zaak is dat ik hier niet zou kunnen
slapen... is dat een bezwaar?
De jongen pauzeerde even en toen hij verder ging,
was er een fluisterende klank in zijn stem.
Als U mij een maand op proef zou nemen, meneer,
geloof ik niet dat ik zal tegenvallen. En U weet niet
wat het voor mij zou beteekenen! Ik heb heel Londen
afgeloopen voor een baantje, maar je hebt op het
oogenblik net zooveel kans als niets. Ik had eep be
trekking op een kantoor, maar wegens personeefsver-
mindering werd ik ontslagen. En een nieuwe kan
toorbetrekking: daar is geen denken aan, maar ik ben
goed op de hoogte met huishoudelijk werk ik heb
de laatste twee jaar altijd de huishouding voor mijn
broer gedaan. En in dienst leer je ook heel wat. Ik heb
een getuigschrift van kantoor...
L. Smith frommelde in zijn zak, maar Peter maakte
een afwerend gebaar.
Dat getuigschrift kan me niet schelen; ik heb ge
noeg menschenkennis om op mijn eigen oordeel af te
gaan. Dat buitenshuis slapen is geen' bezwaar ik
eet meestal om zeven uur en dan sluit ik mij de rest
van den avond met mijn werk op. Dus als je afge
ruimd en afgewasschen hebt, zoo tegen een uur of
acht, kun je weggaan.
Dat zou prachtig zijn, meneer, riep de jongen
enthousiast.
Uitstekend! Wanneer kun je komen? Zullen wt»
zeggen Maandag? Dan heb je een paar dagen om te
verhuizen.
Dank U wel meneer; U kunt me Maandag om
acht uur verwachten.
Peter Annesley was overtuigd uitnemend geslaagd te
zijn met zijn „hulp in de huishouding".
Maar jongeman, je hebt een voornaam ding ver
geten, zei hij met een glimlach, het salaris! Ik
had gedacht twee pond per week.
Dat is meer dan ik had durven hopen, bekende dé
jongen eerlijk.
En dan nog iets, klonk het op ernstigen toon uit
Peter's mond, toen zijn a.s. „huishouder" zich gereed
maakte om heen te gaan: geen aanhangsels alsje
blieft! Als je soms een meisje hebt moet je haar maar
in Londen laten hoor. Ik heb het land aan vrouwen
en wil ze hier niet om het huis hebben rondlummelen.
Uitstekend meneer, zei het slanke jongmensch.
Om U de waarheid te zeggen: Ik ben ook niet over
matig dol op ze.
IH.
Smith kwam, zag en overwon. Nooit had Peter's le
ven zoo op rolletjes geloopen als in deze dagen, nooit
waren hem na een dag van vermoeiend college en In
gespannen arbeid voortreffelijker maaltijden voorgezet.
Er was geen twijfel aan: Smith was een trouvaille;
hij was onvergelijkelijk! Hij ken alles: bed opmaken,
kousen stoppen, knoopen aanzetten... tuinwerk doen...
Op een zonnigen middag toen Peter wat vroeger uit
Londen was teruggekomen dan gewoonlk, stond Smith
in den tuin, bezig rozen op te binden. Peter bestu
deerde de slanke jongensfiguur. Het was bijna niet te
gelooven dat deze knaap alle ellende en uitputtende
ontbering in Vlaanderen doorstaan had! H&t was nog
zoo'n échte jongen; hij had zoo'n zachte stem... Maar
het was een feit dat sommige van die jongens zich
als helden gedragen hadden en menigen oudere be
schaamd hadden...
Terwijl hij ongezien zijn bediende stond te bespie
den, had Peter Annesley zijn pijp gestopt en aange
stoken en toen hij daarmee klaar was, riep hij Smith
en stak hem den tabakszak toe.
Neen dank U meneer, zei de jongen, die verbaasd
opkeek, ik rook nooit een pijp.
Hier, neem dan een sigaret. Je bent anders een
soliede baas, Smith. Ik zie je nooit rooken, je drinkt
niet. Af en toe heb ik heusch het gevoel dat je je
meer in de keuken thuisvoelt dan bij echt mannen
werk. Maar ik ben overigens best over je tevreden,
uitstekend hoor! Hoe is het met je broer? Gaat hij
wat vooruit? En hebben jullie goede kamers?
Uitstekend meneer. En mijn broer gaat schitte
rend vooruit, sinds we hier wonen. Maar neemt U me
niet kwalijk, ik geloof dat het tijd is om naar het eten
te gaan kijken.
Hij gooide zijn maar half- opgerookte sigaret weg
en liep in de richting van het huis.
Toen hij dien- avond na het eten iets in zijn schrijf
tafel zocht, diepte Peter Annesley plotseling een meis
jesportret uit een lade op. Hij staarde er naar met
peinzende oogen.
Ten slotte, zei hij langzaam in zichzelf, trek ik
het mij toch niet zoo erg aan als je dacht dat ik doen
zou en als jij in je ijdelheid wel graag gewild had. Het
spijt me erg voor je, maar je wordt op het oogenblik
niet meer betreurd en ik ben nu zoover dat ik het
Lot dank, dat het je aan je geliefden millionnair heeft
gegeven inplaats van aan mij. Bovendien: Smith zou
beslist door je manieren gechoqueerd zijn geweest en
met Smith's smaak moeten we vóór alles rekening
houden! Smith is onvergelijkelijk. Beste jongen, Smith!
En Peter Annesley zette in gedachten verzonken de
foto op den schoorsteenmantel, met de bedoeling haar
te verbranden, maar hij vergat het.
IV.
Veertien dagen later kwam Peter om vier uur thuis,
inplaats van niet thuis te komen en in de stad te
blijven eten, zooals hij dien morgen tegen zijn bediende
gezegd had dat hij doen zou.
Hij stak in gedachten het grasveld over en wilde door
de openslaande tuindeuren het huis binnengaan. Wan
neer hij, zooals hij anders deed, door de voordeur was
binnenge#omen, zou Smith zijn nadering gehoord heb
ben... maar dan zou dit verhaal niet geschreven zijn!
Smith stond met zijn rug naar de open deuren en
met zijn gezicht naar den schoorsteenmantel en hij
had een meisjesportret in de hand.
Je hebt den boel op een mooie manier verbroddeld,
r kleine idioot die je bent, hoorde Peter Annesley een
mijmerende, mompelende stem zeggen, nu heb je de
kans laten voorbijgaan om hem ooit te doen vergeten
wat die ander vrouw hem moet hebben aangedaan. Als
hij je misschien in een behoorlijke jurk had gezien, met
behoorlijk zittende haren en je stem had gehoord zooals
die werkelijk is inplaats van een verwijfde jongen,
misschien had je hem dan kunnen winnen. Maar nu
ben je gedoemd om tot het bittere einde in een oude
khaki-broek en een afgrijselijk sporthemd rond te loo
pen...
De man bij de open deur stapte de kamer in.
Dus, zei hij kalm, dus je bent op stuk van
zaken in werkelijkheid niet datgene waarvoor je je
hebt uitgegeven, maar een desillusie meer op de wereld;
een hoopje bedrog, zooals de meeste vrouwen!
En hier is nu Volvettendam, de groote marktstad,
Dicky en Dirrekie treffen het, want er wordt vandaag
juist markt gehouden. De kraampjes staan rondom
te oude kerk en de menschen uit Volvettendam en den
omtrek komen hun inkoopen doen. Het is zoo druk,
druk, dat de verkeersagent, Dries Draaiarm, geen
oogenblik rust heeft. Hij staat te wenken en te smoe
zen tegen iedere auto of fiets, die in zijn nabijheid
komt. Zelfs de oude paardentram moet hij den weg
wijzen en die loopt toch over rails en heelemaal niet
hard.
Op een ladder in de Volvettendammer Houtstraat
staat Gerrit Gochem glazen te lappen. Hij vindt het
leven erg eentonig, want het is nog lang geen Zater
dagavond. En als het Zaterdagavond geweest is, wordt
het gauw Maandagmorgen en dan lapt Gerrit Gochem
alweer glazen. Daar zit op den duur niet veel aar
digheid in. Gerrit staat er over te jlenken of hij maar
niet beter zeeman kon worden. Dan zie je tenminste
een stukje van de wereld en je kijkt niet eeuwig en
erfelijk bij de menschen door de ruiten.
Daar komt de auto van Dicky en Dirrekie de Vol
vettendammer Houtstraat insulzen. Ha, zegt Dirre
kie, nu zullen we eens wat zien... Pas maar goed
op je stuur, anders rijden we straks nog door de ramen
van het politiebureau. En dan houden ze ons vast
vast... Eén keer vast is genoeg, antwoordt Dick,
Wees maar niet bang, zus... Zoo dwaas zal ik niet
wezen... Hallo Gerrit, roept hij plotseling, want de
glazenlapper is een oude kennis van hem. Gerrit wendt
zijn aanminnig gelaat om, grijnslacht vergenoegd en
ziet de auto met Dicky en Dirrekie. Hallau, roept
hij welwillend, maar ineens van toon veranderend,
voegt hij er vol schrik bij: Sig, rai azzieblief niet
taige me stelte, want ik mot nog langer mee as fan-
daag... Kaak uit, grasnikker... je wil toch geen fesiete
gaan make bij juffrouw Donselaar, driehaug achter.'
Daar ia het trappie te smal faur...
Maar Dicky heeft het veelte laat in de gaten, dat
hij met zijn voorwielen op het trottoir zit. Hij remt uit
alle macht, maar het baat niet. Het volgend oogenblik
kantelt de ladder en Gerrit Gochem maakt zijn eerste
luchtreis. Zijn emmer met water kantelt ook en stort
een milden vloed op de kachelpijp enhet niet minder
achtbare hoofd van meneer Victor Vogelenzang, die
gelegenheids- en bruiloftsverzen drukt en verkoopt
Wel gossiepietje, zegt meneer Vogelenzang en hij zet
zijn mond zóó wijd open, of hij een van zijn allerroe-
rendste verzen voordroeg. Daar schiet Gerrit Gochem
in omgekeerde volgorde voorbij zijn verbaasde snuit.
Wat zal ik nu nog beleven, hijgt meneer- Vogelen
zang. Maar hij beleeft niets in vergelijking met Gerrit.
Als die weer tot zijn positieven komt zit hij midden
in de auto, tusschen Dicky en Dirrekie. Het is wat
nauw, maar daar hebben Dicky en Dirrekie de meeste
last van.
Eerst klautert Gerrit snel uit de auto. Hij is hevig
geschrokken en dan weet een mensch niet wat hij doet.
Dan kijkt hij Dicky en Dirrekie met groote oogen aan.
Azzie auferal sukke fesietes tóiaakt, zegt hij een
beetje twijfelachtig, dan selle se wel rasend met jullie
in d'r sas waise. Waar ga je aagentlijk naar toe?
Rondom de heele wereld, Gerrit, zegt Dirrekie vol edele
trots. Alsmaardoor rechtuit, betalve als Dicky niet
op zijn stuur let... Maar dit zal ik hem wel afleeren.
Een raasie om de haile wereld? juicht Gerrit. Hoe
kraagi e ie 't in je kersepit... Jullie benne toch niet
losgebroken soms? Maar dan zet hij plotseling een ge
heimzinnig gezicht en fluistert: Sig, ken je maan
niet meeneme as mikkanesjen? As ik ergens mee mor
rel komp hét altaad rejaal voor mekaar... Nou, ant
woordt Dicky bedenkelijk, er is eigenlijk geen plaats.
Maar als je voorop wil zitten?
De plaats is verhuurd, juicht Gerrit en met een
zwaai van zijn lompe beenen zit hij-vóór op de auto.
Gas! commandeert hij. En frisch op azzeblief... Wij
benne niet bang...
Daar stuift de auto razend-snel vooruit. Ik sei
de richting wel angaife, belooft Gerrit Bin ik so-
feul as stuurman op 't blikke segarekizzie. En hij zingt
welgemoed:
„Da's een laif e vanpleziere
Da's een laife van Stavast
So de wereld rond te swiere
In het toppie van de mast".
De burgers en burgeressen van Volvettendam slaan
naar alle kanten op de vlucht. Zoo'n geheimzinnig
voertuig hebben ze nog nooit gezien. Het gaat razend
snel en je kunt niet weten of het naar links of naar
rechts zal schieten. Maar Gerrit heeft het best naar
zijn zin. Hoera, roept hij een dikken meneer toe,
die vol woede en verontwaardiging naar de eerste de
beste stoep vlucht. Doch even later bemerkt Gerrit,
dat het auto-leven toch óók niet enkel zoete koek met
boter en stroop is. Dicky stuurt pardoes door een stuk
opgebroken straat en Gerrit danst minstens een nalve
meter de lucht in en komt met een pijnlijke smak op
het dikste deel van zijn rug terecht.