VOOR ONZE JEUGD
ONS HOEKJE.
Mientje kreeg op haar verjaardag
i Twee konijntjes zie je wel?
Een lichtbruine en een witje
O een reuzenaardig stel!!
Kee, het dikke keukenmeisje,
Stond er heel aandachtig bij,
„Dat wordt vast een lekker boutje!"
Was het eerste wat ze zei.
Stel je voor! Die beestjes slachten?
Mientje streelt het op den kop:
„Wees jij maar niet bang. konijntje
Heusch, we eten je niet op!"
i. H. H. DE BRUIN-LEÓN.
VERDIEND LOON.
Ja, dat moet ik jullie toch ook nog 'eens ver
tellen.
Eigenlijk ben ik biy dat je niet weet wie ik
ben, want veel moois is het niet wat ik hier van
mezelf en van mijn vriend ga opbiecnten. Maar
we hebben er voor betaald, 1. w. z. het is ons
duur te staan gekomen en ik durf wel zeggen,
dat we iets dergelijks ook niet meer probeeren
zullen.
Jullie moet weten: ge gingen op reis, naar
Frankrijk, Parijs en Normandië zouden we gaan
bezoeken.
Je moet verder weten dat mijn vriend en ik
vreeselijk graag rooken, een gewoonte die er bij
ons, Hollanders, maar al te erg in zit.
Je moet dan nog weten, dat aan ue Fransche
grenzen men tamelijk hooge belasting vraagt op
sigaren en tabak, ook van reizigers die niet van
plan zijn hun 'ristje rookstengels en hun pakjes
(tabak te verkoopen, doch die voor eigen gebruik
meenemen.
Ein je moet eindelijk weten, dat we meenden
vreeselijk „gochem" te zijn. Vanwege dit laatste
nad ik een heele gordel over mijn bloot lijf ge-
dagen, waarin heel zorgvuldig sigaren een voor
ïen naast elkaar waren gestopt. Over dat alles
was hemd, overhemd, vest en jasje cn je kon
liets marken.
Ook mijn vriend nad precies hetzelfde ge-
laan.
Bij mij was het heele gevalletje op borsthoog
te; bij hem was alles ter hoogte van zijn geacht
>uikje.
Wij komen aan het douaoestation.
„Of we wat hadden aan te geven" was de
Taag.
„Neen" luidde het leugenachtige antwoord.
Toen begon de ambtenaar mij overal te betas-
en, nadat hij alle koffers had onderzocht,
't Zweet brak me uit. maar hij lette daar riet
p gelukkig I
Als door een goeden geest bewaard zag ik zijn
astende handen wel in mijn zakken verdwijn en
ag ik ze daaruit weer te voorschijn komen; zag
i hoe die handen omzichtig als het ware mijn
orst vermeden en wel af en toe ter hoogte van
lijn buik een aanval deden: een paar .centime-
ïr hooger en ik was verloren geweest.
Ten slótte: „In orde".
Toen mijn vriend.
Ongelukkige! Direct koos de man der wet zijn
uik tot aanvalspunt en direct bemerkte bij daar
agerechtigheid.
„Wat dat was. allemaal die stokjes" klonk
et barsch.
Toen was 't gebeurd ook.
Hij moest door den ben vallen.
„Meegaan, meneer: u wilt smokkelen!"
Na verloop van eenlgen tijd .verden de i-oupé-
ïuren dichtgesmeten door den conducteur en
>g stcods was de op heeterdaad betrapte niet
rug.
Och, wat zat ik er over in! lis de trein esns
rtrok zonder hem!
Op het laatste oogenblik kwam hij aanhollen,
ilten adem.
Toen deed nij z'n verhaal Boete dat Ie bad
oeten betalen'
Onze sigaren nadden ln Holland tien cents
r stuk gekost. Ik ben vergeten, hoeveel fran-
n hij had moeten neevtellen
Maar we! weet Ik dat. we aan t rekenen zijn
gaan en dat de uitkomst van onze rekensom
stel je "oor* een r^k'nsnmnak3n in ie va-
ntle en dan zóó'n rekensom nog wel' aller-
1 endigst was.
Door elkaar kwamen de sigaren, ik bedoel die
n mij waar niets aan onkosten opgekomen
s, en die van hem waarvoor hij zoo had "■xoe-
dokken. ons te staan op een gulden en vijf
it per stuk.
'k geef jullie de verzekering (jat we net lancl
hadden Wat "n zondegeld!
Jamen moesten we nat»"—,::k ie schade dra-
r, want samen hadden we het plannetje opge-
dat zoo prachtig misgfeloopen was
Onverdeeld genot hebben de sigaren ons niet
releverd, want voortdurend, bij elk trekje
:ht 1e bil jezelf: ..Wat n geld, wat 'n geld
as je daar in de lucht"
/laar 't mooiste komt. nog.
Ia verloop van eenigen yd waren de siga-
op.
zie nog den winkel in H&vre. waar we poog-
I i goede Fransche sigaren te koopen.
!n 't lukte óók: voor tien centen fer stuk.
Alle ellende was dus nog voor niets geweest
ook. Als we dé.t geweten hadden!
Die malle gewoonte ook, om altijd te willen
smokkelen; die malle sport om altijd voor niks
je rommel over de grenzen te krijgen.
Ik heb me plechtig voorgenomen: „ik zal 't
nooit weer doen".
't Was een duur lesje.
Maar: Verdiend loon.
Mocht een van jullie erg verstandig zijn en
zeggen: dat verhaal kan niet waar wezen, want
het bestaat niet dat je in Frankrijk goede siga
ren voor 'n dubbeltje koopt, want „vader heeft
't zélf gezegd", dan heb ik daar op toch een
antwoord, n.1:
Het gebeurde betrekkelijk kort na den oorlog,
toen alles daar nog zoo goedkoop was.
Nu zal een goede sigaar daar wel heel wat
meer kosten.
Van den zomer hoop ik weer naar Frankrijk
te gaan.
Maar smokkelen, sigaren smokkelenneen,
dat lap ik 'm vast niet meer.
DE GOUDEN BRUILOFT.
De zon stond hoog aan den hemel, toen
mijnheer en mevrouw Nijlpaard als iederen
dag hun wandelingetje deden. Maar vandaag
was er toch iets bijzonders. Mijnheer had zijn
wit vest aangetrokken, z'n laarzen extra glim
mend gepoetst en zijn tanden tweemaal ge
borsteld. Dat was heel duidelyk te zien als hy
lachte, zooals nu.
Mevrouw had haar zijden japon aangetrok
ken en wat rozenolie op haar hoofd gegoten,
dat nu even lekker rook als de bloemen die ze
in de hand hield.
„Je hebt me verrast, vader!" zei ze, „die rui
ker doet me denken aan den tijd, nu 50 jaar
geleden, dat ik met je trouwde! Toen kreeg ik
rose roosjes van je!"'
„Ja!" kuchte mijnheer, want hij had een
beetje kou gevat in 't bad dat herinner ik
me! Maar ik vind je nog even lief als toen!"
en hartelijk legde hij zijn kop tegen de wang
van zijn vrouw, zooals jullie op bovenstaand
plaatje ziet.
„We mogen wel voortmaken!" zei Mevrouw;
straks komt de visite en ik moet nog even zien,
of de y^schschotels wel netjes klaar staan. En
wild en gebraad heb Ik ook verzorgd voor de
gasten, die van vleesch houden. Wat denk je
vader zou ik voor de ooievaars nog kikker
salade klaarmaken?"
„Welnéél" antwoordde Pa. die bang was voor
vlekken in de mooie jurk van zijn vrouw. „Ze
moeten maar tevreden zijn met een wurmen-
pudding je zult zien. hoe ze zullen smullen!"
„Ja!" zei mevrouw en ze liep naar de deur
om de eerste gasten binnen te laten.
Vriendelyk stak ze de hand uit naar het
echtpaar Giraffe, dat met lange halzen naar
binnen gluurde, nieuwsgierig of de tafel al ge
dekt stond.
„Harteiyk gelukgewenscht, zei mijnheer Gi
raffe en zijn vrouw drukte de hand van de
bruid
Mijnheer Nijlpaard, de bruidegom bleef acn-
ter zijn vrouwtje. Hy vond die lange hals een
beetje gevaarlijk, maar hy was beleefcf en
zei: Kom binnen, kom binnen!"
Tegelijkertijd sprong hy verschrikt achteruit.
Met een zwaren slag plofte vader Olifant, die
door den tuin was binnengekomen, op de mat.
Hij was gestruikeld over een banaanschil je
weet. hoe gevaarlijk zoo'n schilletje wordt, als
het op den grond ligt, en lachten nu als een
boer. die kiespijn heeft.
Héél eigen wys liep poes achter hem aan.
„Ik heb m'n rok maar aangetrokken voor de
gelegenheid!" miauwde de kat „vader Oli
fant je loopt ook maar zóó naar binnen op je
bloote voeten. Had maar schoenen aange
trokken!"
„Houd Je raad vóór je", bromde de Olifant,
die alle moeite deed overeind te krabbelen, wat
niet erg goed lukte. Maar eindelyk, toen alle
gasten aanwezig waren, stond hy overeind en
bewoog z'n slurf van links naar rechts, wat
zooveel beteekende als: „ik groet u allen!" en
toen ze aan tafel hadden plaats genomen, waar
de lekkere schotels klaar stonden en iedereen
z'n lievelingskostje vond, werden ze vroohjk en
deden ze zich heerlijk te goed.
Na tafel gingen ze een dansje maken en Pa
Nijlpaard zette zyn bek open en zong er een
wys je by.
Maar hij had zóó'n geweldige stem, dat
ikele gasten van schrik ondersteboven rolden
en wegliepen. De leeuw, die z'n lange haren
achterover schudde, sloeg de maat en brulde:
Hopsa, hopsa, nóg een keer,
Zie ons dansen, u ter eer.
Laat ons zingen met elkaar
„Lang leef 't gouden nylbruidspaarl."
Zóó vierden ze feest en dachten niet aan
heengaan
H. H. DE B.-L.
WRAAK IS ZOFT.
't Is al weer jaren geleden, maar ais ik er aan
denk, moet ik nóg lachen. We gingen een dagje
uit met meneer.
„We" waren een stel jongens van een jaar of
twaalf, allemaal zoo'n beetje in die buurt ten
minste.
„-Meneer" was „een buitengewoon geschikte
vent" uit de straat waar we woonden; we kwa
men dikwyls bij hem aan huis; hij kon verteller,
als de beste en voorlezen, zoodat je hemel rn
aarde vergat.
In de zomervacantie was het de gewoonte, dat
we van 's morgens vroeg tot 's avonds laat een
keer met elkaar genoten van vrijheid in de na
tuur; we namen brood mee, gingen den kant van
Bloemendaal of Zandvoort uit; aten panne
koeken, dronken b.v. aan het Brouwerskolkje
een glaasje donker bier, ja heusch. zoo dwaas
was toen de tijd nog dat wij als kinderen af en
toe op 'n biertje werden getraeteerd! en
gingen in een echt restaurant middageten. Per
week spaarden we twee en een halve cent per
jongen op; Je kunt dus begrijpen dat „meneer"
er een lieve stuiver ieder jaar moest bijleggen.
Die keer waar ik het over hebben wilde, waren
we al betrekkelijk vroeg uit Amsterdam in Kat-
wyk aan Zee aangekomen.
Ken jullie Katwy.k? ,In elk geval weet je dat
de Rijn daar in zee stroomt en ook dat daar
sluizen zyn. Ik vertel je dit niet uit eigewijzig-
heid, maar omdat het een onmisbare schakel in
m'n verhaal is.
Welnu, aan de stillen kant /an het kanaal
hadden we ons uitgekleed; de kleeren lagen a,in
stapeltjes op het strand en we huppelden rond
in onze zwembroekjes. Ook meneer was in
Adamscostuum plus zwembroek.
Af en toe gingen we een beetje baden en dan
weer bakken in het nonnetje, want het was
gloeiend heet.
Op een onverklaarbare manier is meneer z'n
onderbroek, zoo'n lange, zoo'n tricot-onderbroek,
kletsnat geworden. Hij gaf ons de schuld en be
sloot, ons met het ding ^f te ranselen, op onze
naakte boddies: neen, neen, neusch niet echt ge
meend, maar op die manier werd het natuurlijk
een geweldige loopparty, want niet alleen dat
de onderbroek nat was bovendien nog door het
zand gehaald, zoodat elke tik die je met het
ding kreeg pijn deed door de scherpe orrels
die er in zaten. Dus: loopen. loopen wat :e kon.
om de tuchtiging-voor-de-gr?p te ontgaan Maar
dat was niet zoo eenvoudig Want niev.ingd kon
zoo loopen als meneer: hij was lang en mager
en had een paar beenen van anderhalf el en nog
at.
Toen kwam er een op een idee.
We zouden hem. al vluchtende voor den on
derbroek-met-zand naar het kanaal lokken, dan
er in springen en... dan afwaenten wat hy
deed.
Wij, kwajongens, konden zwemmen als rotten,
maar meneer was het toen ie veertig of vijfen
veertig was nog gaan leeren en zwom maar la
laCirkelend en grinnikend, zoo dat we
slechts heel langzaam 't kanaal naderden, werd
ongemerkt het vonnis aan meneer voltrokken.,
lagnzaam naderde de Wraak.
Daar waren we er, allemaal.. 1. 2. 3en
de heele bende jongens sprong den nlomp in
Heb je wel eens een kip gezien die eendeneieren
heeft uitgebroed en dan aan den kant "an de
sloot onbegrijpend en onrustig staat ce kijken
als de jonge kuikens allemaal te nidden van het
groene kroos zien in het water neerlaten? Nu,
zoo'n vertooning was 't nier ook. Maar. in eens.
met bijeenraping van al 4jn moed, nog even
aarzelend, doch dan tóch, daar glijdt ook me
neer langs de schoeiing het kanaai in en gaat
zwemmerf. Geen schyn of schaduw van kans dat
hij een van ons inhaalde.
Wy waren in een minimum van tyd aan den
overkant, alsof plotseling een en dezelfde ge
dachte ons bezielde
Daar zat een palingvisscher, haar wien v/e re
gelrecht heenzwommen en met wien we aan
stonds in druk gesprek waren, terwijl meneer
zyn uiterste best deed om ook dichterbij te ko
men. Wat hem lukte. Want zoo ellendig was het
natuurlijk met z'n zwemmen niet gesteldZ'n
onderbroek had hy voor alle zekirneid maar aan
de overzyde gelaten, die 'ag daar veilig. En nu
wilde hy zich in onze conversatie met den pa-
lingvisscher mengen. Maar wy hadden net lang
genoeg met den hengelaar gesproken om hem
onze bedoeling duidelyk te maken. Even een
oogje naar ons, 'n enkel 'onkje, dan, met een
hevig-ernstig gezicht: .Maneer, meneer, hoe
hebt u dat durven wagen! Die jongens, nou ja.
die jongens zwemmen desnoods uren achter el
kaar, maar iemand als u. die klaarblijkelyk heel
weinig oefening achter den rug hebt, dat u net
waagt om over het kanaal te zwemmen, dat is
toch eenvoudig onverantwoordelijk; geloof me,
terug zwemmen moet u niet... Verschrikt keek
meneer hem aan. Maar wat dan? Hoe hij dan
z'n kleeren hierheen krijgen moest?
„Wel, dat Is geen bezwaarKijk, ginder.
en de visscher wees met zijn vinger in de rich
ting van de sluizen, eenige honderden meters het
land in, daar kunt u over de sluizen naar den
overkant loopen en alles is in orde".
Een minuut was meneer besluiteloos, maar
toen, met schijnheilige gezichten, begonnen ook
de jongens: „Och, meneer, wat waren we bang.
toen u ons achterna ging; eu nu zegt deze vis
scher toch ook, dat u met uw leven niet mag
spelen
In m'n verbeelding, nu. na dertig jaar, aan
schouw ik nog, hoe meneer, lang, langer, naakt
plus zwembroek, in z'n eentje wandelde langs
het kanaal; heel in de verte zagen we die een
zame gestalte de sluizen overtrekken, allerpot-
sierlijksten wij, jongens, onbarmhartig tuig,
vergeef me dat ik het zeg, wij lachten en lach
ten, en joelend en schreeuwend spartelden we
weldra weer in het kanaal, om met een hoeraatje
meneer weer aan den kant waar hij zijn helden
moed had getoond door ons achterna te gaan, te
ontvangen.
Hij was zoo'n beste vent.
En nooit heeft hij begrepen, dat 't heusch niet
noodig was geweest; nooit heeft hij gesnapt dat
wij den palingvisscher hadden ingelicht en be
praat; nooit is het bij hem opgekomen dat hij
als slachtoffer^ gefungeerd heeft van een jon
gensmop.
Maar onze wraak over de onderbroekranselarij
was zoet geweest.
DE AARDBEIEN EN HET
ONKRUID.
De. kleine Anselmus had zyn vader hooren
zeggen, dat de kinderen niet begrijpen wat goed
voor hen is, maar hij had van dit gezegde
evenmin iets begrepen, ook had hij het verge
ten.
Men had hem en zijn broertje Paul ieder 'n
klein stukje van den tuin afgestaan, om hun
stukje grond in orde te houden. Ze mochten
't bezaaien en beplanten met wat ze maar wil
den. Paul herinnerde zich het best den raad
van zyn vader. Hij ging dus den tuinman op
zoeken en zei: „Zeg me alsjeblieft, wat ik in
myn tuintje moet planten, en hoe ik 't doen
moet."
Rusin gaf hem bloembollen en zaad. Paul
plantte het dadelijk in den grond. Rusin hielp
hem daarbij zooveel hy kon. Maar Anselmus
haalde de schouders op over het aan 't lijntje
loopen van zijn broer.
„Wil ik je ook eens helpen?" vroeg de tuin
man, goedig.
„Dank je hartelijk", antwoordde Anselmus,
„ik heb je lessen niet noodig."
Hij ging bloemen plukken en plantte die met
den steel in den grond. Rusin liet hem be
gaan. Den volgenden dag zag Anselmus, dat al
de bloemen verwelkt waren en de hoofdjes
treurig lieten hangen. Hij plantte nu andere,
die er den volgenden dag net zoo uitzagen.
Gauw had hy daar dus genoeg van. Het ge
noegen was ook duur gekocht om bloemen in
zijn tuin te hebben. Hij werkte niet meer. en
de grond was overal met onkruid en distelen
bedekt. Tegen het midden van de lente zag hij
op dpn plek grond van zyn broer iets roods, dat
aan groene struiken hing, Hij keek. en jawel:
het waren mooie, donkerrcode aardbeitjes, die
heerlijk smaakten.
„Hè!" riep hij. had ik die nu ook maar in
myn tuin geplant!"
„Jij hebt onkruidsla bij het vleesch!" klaagde
Paul en den heelen dag keek de ander sip.
ENZE
KUNSTSTUKJES
A/XCIGKEDEN.
NOGAL DUUR.
EN
Eer, 'deiman bezat een schoon en uitgestrekt
landgoed, maar daar hij ziekelijk was en dc
kracht miste om het te beheeren. besloot hij
het te verkoopen. Een kooper meldde zich aan.
doch vond den gevraagden prijs van 200.000
veel te hoog.
„Laat ons het eens zien te worden." zeide nu
de edelman. ..Mijn landgoek bestaat uit 30 per-
ceelen bosch en weide. Geef mij voor het eerste
stuk 1 cent. voor het tweede 2 cent: voor het
derde 4 cent, voor het vierde 8 cent en ga zoo
voort tot het dertigste perceel
Bevalt u dat. dan is de koop gesloten".
De kooper wist niet. wat hij hoorde.
„Welzeker bevalt mij dat!" riep hij en sloeg
gretig toe. Beiden gingen zïten en begonnen
te rekenen. De eerste perceelen werden letterlijk
voor niets gegeven en het tiende kostte pas
5 gulen 12 cent. Doch nu begon de prys te rij
zen.
Het twintigste perceel kwam op 5242 guld 88
cent., en het vier en twintigste op 83886 gld en
8 cent. Verschrikt sprong de kooper van zijn
stoel en riep: „ik zie van dén koop af!" doch
de edelman zei: ..Ga door, reken verder". Het
acht en twintigste perceel kwam op f 1342177,28
en het dertigste op ƒ5.368.709,12.
„Mijn hemel, jammerde de koopman, voor
dat geld kan ik wel een graafschap koopen!"
waarop de edelman antwoordde: „Dat is nu de
prijs van het dertigste perceel, maar nu moe
ten wij de prijzen van alle dertig nog samen
tellen en dat maakt dan 10 757.418.23 of nog
ruim tien en een half millioen gulden meer dan
de som, welke ik u oorspronkelijk heb ge
vraagd. Dat kon de kooper natuurhjk niet be
talen, en hij was blij, dat de edelman met de
gevraagde ƒ200.000 genoegen nam. Reklnt de
som maar eens na, als je er zin in hebt en gij
zult zien, dat men zich by het verdubbelen van
getallen gauw vergissen kan.
IN DEN KNOOP.
„Twee jongens keken ln de diergaarde
naar een stijf in elkaar gekronkelde boa
constrictor.
„Kijk", roept Gijs, „die slang heeft zijn
lichaam finaal in den knoop getrokken.
Waarvoor zou hij dat doen
„Hij heeft zeker iets in zijn hoofd, waar
hij bepaald om denken moet", meende Piet.
VERSTOPPERTJE.
Dat had Miesje niet gedacht, toen ze rog*
Ans verstoppertje speelde! Ans moest zich
schuilen en Mies zou haar opzoeken. Besfc$1
Maar Mies was zoo'n slimmerd en kende aïïe
hoeken en gaatjes die Ans uitkoos.
Daar kreeg Ans een inval. Als ze Kato, de
pop, die net zoo groot was als zy, liet meedoen
en zich achter haar verstopte.
Dat was leuk! Gauw pakte ze de pop, sloeg
haar armpjes om het styve middel van Ka-
tootje, zette haar voor zich en bleef toen
tegen den muur staan. Wat zoch die Mies. Op
die malle Katoo, die stokstyf stond en met dje
twee glazen oogen naar haar keek, had ze geen
vermoeden. Maar terwijl ze zoekend rondkyut,
ziet ze inééns het eene handje van de pop be
wegen. Dat was een schrik! En ineens meAt
ze dat Kato drie handen heeft!
Maar nu holt ze naar moeder en roep$:
..Moekie, moekie!" en op hetzelfde- oogenblik
komt Ansje te voorschijn en gaat bij tafel
staan. En als moeder komt aanhollen, st^ftt
Kato nèt als straks, maar nu met.... twee
handen!
EEN BEETJE MOEIELIJKER.
„Moeder, ik weet een raadsel
„Laat hooren, Jan zei moeder.
„Het klappert met den snavel en 't heeft
drie beenen."
Moeder denkt een oogenblik na en ant
woord toen „Jan, dat zal wel een ooievaar
zijn, maar je geeft het raadsel verkeerd op,
want een ooievaar heeft toch maar twee
beenen
„Dat weet ik wel, moeder, maar ik wilde
het raadsel voor u een beetje moeilijker
maken," lachte Jan met slimme oogen.
BEGREPEN.
„Door de warmte zetten de dingen uit,
dus ze worden grooter of langer, en door de
koude krimpen ze in. dus ze worden korter.
Voorbeelden daarvan zijn er genoeg, jon
gens. Wie kan me eens een zeer duidelijk
voorbeeld geven
Hein „Meester, in den zomer zijn de
dagen lang en hoe meer 't tegen den winter
loopt, hoe korter ze worden".
DAT IS WAAR.
„Ik vind, dat je aan de maan toch veel
meer hebt, dan aan de zon", zei Hein.
,fHoezoo vroeg Kees.
„Wel, de maan schijnt bij nacht en dan
heb je juist licht noodig. Maar de zon
schijnt altijd op klaarlichten dag".
SLIM
Willem „Ik weet er heelemaal niets
van Wanneer zou ik je dan die belofte
gedaan hebhen
Dirk „Wel, op een der twee laatste
dagen van Februari".
Willem „Zoo, dan blijkt zonneklaar, dat
je die heele geschiedenis verzonnen hebt. ln
Febr.uari ontbreken immers juist de twee
laatste dagen".
GEDULD.
Kareltje is door zijn vader en moeder
ingeprent, aat hij aan tafel niet yragen
mag. Kinderen moeten altijd geduld hebben,
want dan krijgen zij ook van alles.
„Wat moet een kind dus hebben vraagt
moeder nog eens.
„Geduld luidt Kareltjes antwoord.
Den volgenden dag zijn er menschen ten
eten en zit Kareltje tevergeefs te wachten,
dat er ook wat op zijn bord komen zal. Ein
delijk kan hij zich niet langer bedwingen
en hoort men hem met zijn hoog stemmetje
zeggen
„Moeder, ik heb geduld
SCHRANDERE KEES.
Onderwijzer „Geef mij eens een ba-
schrijving van een buideldier."
Kees„Het buideldier heeft aan zijn
lichaam een buidel of zak."
Onderwijzer „En waar dient die voor
Kees „Wanneer het dier achtervolgd wordt
kruipt het er in."