VOOR ONZE JEUGD ONS HOEKJE. Mientje kreeg op haar verjaardag i Twee konijntjes zie je wel? Een lichtbruine en een witje O een reuzenaardig stel!! Kee, het dikke keukenmeisje, Stond er heel aandachtig bij, „Dat wordt vast een lekker boutje!" Was het eerste wat ze zei. Stel je voor! Die beestjes slachten? Mientje streelt het op den kop: „Wees jij maar niet bang. konijntje Heusch, we eten je niet op!" i. H. H. DE BRUIN-LEÓN. VERDIEND LOON. Ja, dat moet ik jullie toch ook nog 'eens ver tellen. Eigenlijk ben ik biy dat je niet weet wie ik ben, want veel moois is het niet wat ik hier van mezelf en van mijn vriend ga opbiecnten. Maar we hebben er voor betaald, 1. w. z. het is ons duur te staan gekomen en ik durf wel zeggen, dat we iets dergelijks ook niet meer probeeren zullen. Jullie moet weten: ge gingen op reis, naar Frankrijk, Parijs en Normandië zouden we gaan bezoeken. Je moet verder weten dat mijn vriend en ik vreeselijk graag rooken, een gewoonte die er bij ons, Hollanders, maar al te erg in zit. Je moet dan nog weten, dat aan ue Fransche grenzen men tamelijk hooge belasting vraagt op sigaren en tabak, ook van reizigers die niet van plan zijn hun 'ristje rookstengels en hun pakjes (tabak te verkoopen, doch die voor eigen gebruik meenemen. Ein je moet eindelijk weten, dat we meenden vreeselijk „gochem" te zijn. Vanwege dit laatste nad ik een heele gordel over mijn bloot lijf ge- dagen, waarin heel zorgvuldig sigaren een voor ïen naast elkaar waren gestopt. Over dat alles was hemd, overhemd, vest en jasje cn je kon liets marken. Ook mijn vriend nad precies hetzelfde ge- laan. Bij mij was het heele gevalletje op borsthoog te; bij hem was alles ter hoogte van zijn geacht >uikje. Wij komen aan het douaoestation. „Of we wat hadden aan te geven" was de Taag. „Neen" luidde het leugenachtige antwoord. Toen begon de ambtenaar mij overal te betas- en, nadat hij alle koffers had onderzocht, 't Zweet brak me uit. maar hij lette daar riet p gelukkig I Als door een goeden geest bewaard zag ik zijn astende handen wel in mijn zakken verdwijn en ag ik ze daaruit weer te voorschijn komen; zag i hoe die handen omzichtig als het ware mijn orst vermeden en wel af en toe ter hoogte van lijn buik een aanval deden: een paar .centime- ïr hooger en ik was verloren geweest. Ten slótte: „In orde". Toen mijn vriend. Ongelukkige! Direct koos de man der wet zijn uik tot aanvalspunt en direct bemerkte bij daar agerechtigheid. „Wat dat was. allemaal die stokjes" klonk et barsch. Toen was 't gebeurd ook. Hij moest door den ben vallen. „Meegaan, meneer: u wilt smokkelen!" Na verloop van eenlgen tijd .verden de i-oupé- ïuren dichtgesmeten door den conducteur en >g stcods was de op heeterdaad betrapte niet rug. Och, wat zat ik er over in! lis de trein esns rtrok zonder hem! Op het laatste oogenblik kwam hij aanhollen, ilten adem. Toen deed nij z'n verhaal Boete dat Ie bad oeten betalen' Onze sigaren nadden ln Holland tien cents r stuk gekost. Ik ben vergeten, hoeveel fran- n hij had moeten neevtellen Maar we! weet Ik dat. we aan t rekenen zijn gaan en dat de uitkomst van onze rekensom stel je "oor* een r^k'nsnmnak3n in ie va- ntle en dan zóó'n rekensom nog wel' aller- 1 endigst was. Door elkaar kwamen de sigaren, ik bedoel die n mij waar niets aan onkosten opgekomen s, en die van hem waarvoor hij zoo had "■xoe- dokken. ons te staan op een gulden en vijf it per stuk. 'k geef jullie de verzekering (jat we net lancl hadden Wat "n zondegeld! Jamen moesten we nat»"—,::k ie schade dra- r, want samen hadden we het plannetje opge- dat zoo prachtig misgfeloopen was Onverdeeld genot hebben de sigaren ons niet releverd, want voortdurend, bij elk trekje :ht 1e bil jezelf: ..Wat n geld, wat 'n geld as je daar in de lucht" /laar 't mooiste komt. nog. Ia verloop van eenigen yd waren de siga- op. zie nog den winkel in H&vre. waar we poog- I i goede Fransche sigaren te koopen. !n 't lukte óók: voor tien centen fer stuk. Alle ellende was dus nog voor niets geweest ook. Als we dé.t geweten hadden! Die malle gewoonte ook, om altijd te willen smokkelen; die malle sport om altijd voor niks je rommel over de grenzen te krijgen. Ik heb me plechtig voorgenomen: „ik zal 't nooit weer doen". 't Was een duur lesje. Maar: Verdiend loon. Mocht een van jullie erg verstandig zijn en zeggen: dat verhaal kan niet waar wezen, want het bestaat niet dat je in Frankrijk goede siga ren voor 'n dubbeltje koopt, want „vader heeft 't zélf gezegd", dan heb ik daar op toch een antwoord, n.1: Het gebeurde betrekkelijk kort na den oorlog, toen alles daar nog zoo goedkoop was. Nu zal een goede sigaar daar wel heel wat meer kosten. Van den zomer hoop ik weer naar Frankrijk te gaan. Maar smokkelen, sigaren smokkelenneen, dat lap ik 'm vast niet meer. DE GOUDEN BRUILOFT. De zon stond hoog aan den hemel, toen mijnheer en mevrouw Nijlpaard als iederen dag hun wandelingetje deden. Maar vandaag was er toch iets bijzonders. Mijnheer had zijn wit vest aangetrokken, z'n laarzen extra glim mend gepoetst en zijn tanden tweemaal ge borsteld. Dat was heel duidelyk te zien als hy lachte, zooals nu. Mevrouw had haar zijden japon aangetrok ken en wat rozenolie op haar hoofd gegoten, dat nu even lekker rook als de bloemen die ze in de hand hield. „Je hebt me verrast, vader!" zei ze, „die rui ker doet me denken aan den tijd, nu 50 jaar geleden, dat ik met je trouwde! Toen kreeg ik rose roosjes van je!"' „Ja!" kuchte mijnheer, want hij had een beetje kou gevat in 't bad dat herinner ik me! Maar ik vind je nog even lief als toen!" en hartelijk legde hij zijn kop tegen de wang van zijn vrouw, zooals jullie op bovenstaand plaatje ziet. „We mogen wel voortmaken!" zei Mevrouw; straks komt de visite en ik moet nog even zien, of de y^schschotels wel netjes klaar staan. En wild en gebraad heb Ik ook verzorgd voor de gasten, die van vleesch houden. Wat denk je vader zou ik voor de ooievaars nog kikker salade klaarmaken?" „Welnéél" antwoordde Pa. die bang was voor vlekken in de mooie jurk van zijn vrouw. „Ze moeten maar tevreden zijn met een wurmen- pudding je zult zien. hoe ze zullen smullen!" „Ja!" zei mevrouw en ze liep naar de deur om de eerste gasten binnen te laten. Vriendelyk stak ze de hand uit naar het echtpaar Giraffe, dat met lange halzen naar binnen gluurde, nieuwsgierig of de tafel al ge dekt stond. „Harteiyk gelukgewenscht, zei mijnheer Gi raffe en zijn vrouw drukte de hand van de bruid Mijnheer Nijlpaard, de bruidegom bleef acn- ter zijn vrouwtje. Hy vond die lange hals een beetje gevaarlijk, maar hy was beleefcf en zei: Kom binnen, kom binnen!" Tegelijkertijd sprong hy verschrikt achteruit. Met een zwaren slag plofte vader Olifant, die door den tuin was binnengekomen, op de mat. Hij was gestruikeld over een banaanschil je weet. hoe gevaarlijk zoo'n schilletje wordt, als het op den grond ligt, en lachten nu als een boer. die kiespijn heeft. Héél eigen wys liep poes achter hem aan. „Ik heb m'n rok maar aangetrokken voor de gelegenheid!" miauwde de kat „vader Oli fant je loopt ook maar zóó naar binnen op je bloote voeten. Had maar schoenen aange trokken!" „Houd Je raad vóór je", bromde de Olifant, die alle moeite deed overeind te krabbelen, wat niet erg goed lukte. Maar eindelyk, toen alle gasten aanwezig waren, stond hy overeind en bewoog z'n slurf van links naar rechts, wat zooveel beteekende als: „ik groet u allen!" en toen ze aan tafel hadden plaats genomen, waar de lekkere schotels klaar stonden en iedereen z'n lievelingskostje vond, werden ze vroohjk en deden ze zich heerlijk te goed. Na tafel gingen ze een dansje maken en Pa Nijlpaard zette zyn bek open en zong er een wys je by. Maar hij had zóó'n geweldige stem, dat ikele gasten van schrik ondersteboven rolden en wegliepen. De leeuw, die z'n lange haren achterover schudde, sloeg de maat en brulde: Hopsa, hopsa, nóg een keer, Zie ons dansen, u ter eer. Laat ons zingen met elkaar „Lang leef 't gouden nylbruidspaarl." Zóó vierden ze feest en dachten niet aan heengaan H. H. DE B.-L. WRAAK IS ZOFT. 't Is al weer jaren geleden, maar ais ik er aan denk, moet ik nóg lachen. We gingen een dagje uit met meneer. „We" waren een stel jongens van een jaar of twaalf, allemaal zoo'n beetje in die buurt ten minste. „-Meneer" was „een buitengewoon geschikte vent" uit de straat waar we woonden; we kwa men dikwyls bij hem aan huis; hij kon verteller, als de beste en voorlezen, zoodat je hemel rn aarde vergat. In de zomervacantie was het de gewoonte, dat we van 's morgens vroeg tot 's avonds laat een keer met elkaar genoten van vrijheid in de na tuur; we namen brood mee, gingen den kant van Bloemendaal of Zandvoort uit; aten panne koeken, dronken b.v. aan het Brouwerskolkje een glaasje donker bier, ja heusch. zoo dwaas was toen de tijd nog dat wij als kinderen af en toe op 'n biertje werden getraeteerd! en gingen in een echt restaurant middageten. Per week spaarden we twee en een halve cent per jongen op; Je kunt dus begrijpen dat „meneer" er een lieve stuiver ieder jaar moest bijleggen. Die keer waar ik het over hebben wilde, waren we al betrekkelijk vroeg uit Amsterdam in Kat- wyk aan Zee aangekomen. Ken jullie Katwy.k? ,In elk geval weet je dat de Rijn daar in zee stroomt en ook dat daar sluizen zyn. Ik vertel je dit niet uit eigewijzig- heid, maar omdat het een onmisbare schakel in m'n verhaal is. Welnu, aan de stillen kant /an het kanaal hadden we ons uitgekleed; de kleeren lagen a,in stapeltjes op het strand en we huppelden rond in onze zwembroekjes. Ook meneer was in Adamscostuum plus zwembroek. Af en toe gingen we een beetje baden en dan weer bakken in het nonnetje, want het was gloeiend heet. Op een onverklaarbare manier is meneer z'n onderbroek, zoo'n lange, zoo'n tricot-onderbroek, kletsnat geworden. Hij gaf ons de schuld en be sloot, ons met het ding ^f te ranselen, op onze naakte boddies: neen, neen, neusch niet echt ge meend, maar op die manier werd het natuurlijk een geweldige loopparty, want niet alleen dat de onderbroek nat was bovendien nog door het zand gehaald, zoodat elke tik die je met het ding kreeg pijn deed door de scherpe orrels die er in zaten. Dus: loopen. loopen wat :e kon. om de tuchtiging-voor-de-gr?p te ontgaan Maar dat was niet zoo eenvoudig Want niev.ingd kon zoo loopen als meneer: hij was lang en mager en had een paar beenen van anderhalf el en nog at. Toen kwam er een op een idee. We zouden hem. al vluchtende voor den on derbroek-met-zand naar het kanaal lokken, dan er in springen en... dan afwaenten wat hy deed. Wij, kwajongens, konden zwemmen als rotten, maar meneer was het toen ie veertig of vijfen veertig was nog gaan leeren en zwom maar la laCirkelend en grinnikend, zoo dat we slechts heel langzaam 't kanaal naderden, werd ongemerkt het vonnis aan meneer voltrokken., lagnzaam naderde de Wraak. Daar waren we er, allemaal.. 1. 2. 3en de heele bende jongens sprong den nlomp in Heb je wel eens een kip gezien die eendeneieren heeft uitgebroed en dan aan den kant "an de sloot onbegrijpend en onrustig staat ce kijken als de jonge kuikens allemaal te nidden van het groene kroos zien in het water neerlaten? Nu, zoo'n vertooning was 't nier ook. Maar. in eens. met bijeenraping van al 4jn moed, nog even aarzelend, doch dan tóch, daar glijdt ook me neer langs de schoeiing het kanaai in en gaat zwemmerf. Geen schyn of schaduw van kans dat hij een van ons inhaalde. Wy waren in een minimum van tyd aan den overkant, alsof plotseling een en dezelfde ge dachte ons bezielde Daar zat een palingvisscher, haar wien v/e re gelrecht heenzwommen en met wien we aan stonds in druk gesprek waren, terwijl meneer zyn uiterste best deed om ook dichterbij te ko men. Wat hem lukte. Want zoo ellendig was het natuurlijk met z'n zwemmen niet gesteldZ'n onderbroek had hy voor alle zekirneid maar aan de overzyde gelaten, die 'ag daar veilig. En nu wilde hy zich in onze conversatie met den pa- lingvisscher mengen. Maar wy hadden net lang genoeg met den hengelaar gesproken om hem onze bedoeling duidelyk te maken. Even een oogje naar ons, 'n enkel 'onkje, dan, met een hevig-ernstig gezicht: .Maneer, meneer, hoe hebt u dat durven wagen! Die jongens, nou ja. die jongens zwemmen desnoods uren achter el kaar, maar iemand als u. die klaarblijkelyk heel weinig oefening achter den rug hebt, dat u net waagt om over het kanaal te zwemmen, dat is toch eenvoudig onverantwoordelijk; geloof me, terug zwemmen moet u niet... Verschrikt keek meneer hem aan. Maar wat dan? Hoe hij dan z'n kleeren hierheen krijgen moest? „Wel, dat Is geen bezwaarKijk, ginder. en de visscher wees met zijn vinger in de rich ting van de sluizen, eenige honderden meters het land in, daar kunt u over de sluizen naar den overkant loopen en alles is in orde". Een minuut was meneer besluiteloos, maar toen, met schijnheilige gezichten, begonnen ook de jongens: „Och, meneer, wat waren we bang. toen u ons achterna ging; eu nu zegt deze vis scher toch ook, dat u met uw leven niet mag spelen In m'n verbeelding, nu. na dertig jaar, aan schouw ik nog, hoe meneer, lang, langer, naakt plus zwembroek, in z'n eentje wandelde langs het kanaal; heel in de verte zagen we die een zame gestalte de sluizen overtrekken, allerpot- sierlijksten wij, jongens, onbarmhartig tuig, vergeef me dat ik het zeg, wij lachten en lach ten, en joelend en schreeuwend spartelden we weldra weer in het kanaal, om met een hoeraatje meneer weer aan den kant waar hij zijn helden moed had getoond door ons achterna te gaan, te ontvangen. Hij was zoo'n beste vent. En nooit heeft hij begrepen, dat 't heusch niet noodig was geweest; nooit heeft hij gesnapt dat wij den palingvisscher hadden ingelicht en be praat; nooit is het bij hem opgekomen dat hij als slachtoffer^ gefungeerd heeft van een jon gensmop. Maar onze wraak over de onderbroekranselarij was zoet geweest. DE AARDBEIEN EN HET ONKRUID. De. kleine Anselmus had zyn vader hooren zeggen, dat de kinderen niet begrijpen wat goed voor hen is, maar hij had van dit gezegde evenmin iets begrepen, ook had hij het verge ten. Men had hem en zijn broertje Paul ieder 'n klein stukje van den tuin afgestaan, om hun stukje grond in orde te houden. Ze mochten 't bezaaien en beplanten met wat ze maar wil den. Paul herinnerde zich het best den raad van zyn vader. Hij ging dus den tuinman op zoeken en zei: „Zeg me alsjeblieft, wat ik in myn tuintje moet planten, en hoe ik 't doen moet." Rusin gaf hem bloembollen en zaad. Paul plantte het dadelijk in den grond. Rusin hielp hem daarbij zooveel hy kon. Maar Anselmus haalde de schouders op over het aan 't lijntje loopen van zijn broer. „Wil ik je ook eens helpen?" vroeg de tuin man, goedig. „Dank je hartelijk", antwoordde Anselmus, „ik heb je lessen niet noodig." Hij ging bloemen plukken en plantte die met den steel in den grond. Rusin liet hem be gaan. Den volgenden dag zag Anselmus, dat al de bloemen verwelkt waren en de hoofdjes treurig lieten hangen. Hij plantte nu andere, die er den volgenden dag net zoo uitzagen. Gauw had hy daar dus genoeg van. Het ge noegen was ook duur gekocht om bloemen in zijn tuin te hebben. Hij werkte niet meer. en de grond was overal met onkruid en distelen bedekt. Tegen het midden van de lente zag hij op dpn plek grond van zyn broer iets roods, dat aan groene struiken hing, Hij keek. en jawel: het waren mooie, donkerrcode aardbeitjes, die heerlijk smaakten. „Hè!" riep hij. had ik die nu ook maar in myn tuin geplant!" „Jij hebt onkruidsla bij het vleesch!" klaagde Paul en den heelen dag keek de ander sip. ENZE KUNSTSTUKJES A/XCIGKEDEN. NOGAL DUUR. EN Eer, 'deiman bezat een schoon en uitgestrekt landgoed, maar daar hij ziekelijk was en dc kracht miste om het te beheeren. besloot hij het te verkoopen. Een kooper meldde zich aan. doch vond den gevraagden prijs van 200.000 veel te hoog. „Laat ons het eens zien te worden." zeide nu de edelman. ..Mijn landgoek bestaat uit 30 per- ceelen bosch en weide. Geef mij voor het eerste stuk 1 cent. voor het tweede 2 cent: voor het derde 4 cent, voor het vierde 8 cent en ga zoo voort tot het dertigste perceel Bevalt u dat. dan is de koop gesloten". De kooper wist niet. wat hij hoorde. „Welzeker bevalt mij dat!" riep hij en sloeg gretig toe. Beiden gingen zïten en begonnen te rekenen. De eerste perceelen werden letterlijk voor niets gegeven en het tiende kostte pas 5 gulen 12 cent. Doch nu begon de prys te rij zen. Het twintigste perceel kwam op 5242 guld 88 cent., en het vier en twintigste op 83886 gld en 8 cent. Verschrikt sprong de kooper van zijn stoel en riep: „ik zie van dén koop af!" doch de edelman zei: ..Ga door, reken verder". Het acht en twintigste perceel kwam op f 1342177,28 en het dertigste op ƒ5.368.709,12. „Mijn hemel, jammerde de koopman, voor dat geld kan ik wel een graafschap koopen!" waarop de edelman antwoordde: „Dat is nu de prijs van het dertigste perceel, maar nu moe ten wij de prijzen van alle dertig nog samen tellen en dat maakt dan 10 757.418.23 of nog ruim tien en een half millioen gulden meer dan de som, welke ik u oorspronkelijk heb ge vraagd. Dat kon de kooper natuurhjk niet be talen, en hij was blij, dat de edelman met de gevraagde ƒ200.000 genoegen nam. Reklnt de som maar eens na, als je er zin in hebt en gij zult zien, dat men zich by het verdubbelen van getallen gauw vergissen kan. IN DEN KNOOP. „Twee jongens keken ln de diergaarde naar een stijf in elkaar gekronkelde boa constrictor. „Kijk", roept Gijs, „die slang heeft zijn lichaam finaal in den knoop getrokken. Waarvoor zou hij dat doen „Hij heeft zeker iets in zijn hoofd, waar hij bepaald om denken moet", meende Piet. VERSTOPPERTJE. Dat had Miesje niet gedacht, toen ze rog* Ans verstoppertje speelde! Ans moest zich schuilen en Mies zou haar opzoeken. Besfc$1 Maar Mies was zoo'n slimmerd en kende aïïe hoeken en gaatjes die Ans uitkoos. Daar kreeg Ans een inval. Als ze Kato, de pop, die net zoo groot was als zy, liet meedoen en zich achter haar verstopte. Dat was leuk! Gauw pakte ze de pop, sloeg haar armpjes om het styve middel van Ka- tootje, zette haar voor zich en bleef toen tegen den muur staan. Wat zoch die Mies. Op die malle Katoo, die stokstyf stond en met dje twee glazen oogen naar haar keek, had ze geen vermoeden. Maar terwijl ze zoekend rondkyut, ziet ze inééns het eene handje van de pop be wegen. Dat was een schrik! En ineens meAt ze dat Kato drie handen heeft! Maar nu holt ze naar moeder en roep$: ..Moekie, moekie!" en op hetzelfde- oogenblik komt Ansje te voorschijn en gaat bij tafel staan. En als moeder komt aanhollen, st^ftt Kato nèt als straks, maar nu met.... twee handen! EEN BEETJE MOEIELIJKER. „Moeder, ik weet een raadsel „Laat hooren, Jan zei moeder. „Het klappert met den snavel en 't heeft drie beenen." Moeder denkt een oogenblik na en ant woord toen „Jan, dat zal wel een ooievaar zijn, maar je geeft het raadsel verkeerd op, want een ooievaar heeft toch maar twee beenen „Dat weet ik wel, moeder, maar ik wilde het raadsel voor u een beetje moeilijker maken," lachte Jan met slimme oogen. BEGREPEN. „Door de warmte zetten de dingen uit, dus ze worden grooter of langer, en door de koude krimpen ze in. dus ze worden korter. Voorbeelden daarvan zijn er genoeg, jon gens. Wie kan me eens een zeer duidelijk voorbeeld geven Hein „Meester, in den zomer zijn de dagen lang en hoe meer 't tegen den winter loopt, hoe korter ze worden". DAT IS WAAR. „Ik vind, dat je aan de maan toch veel meer hebt, dan aan de zon", zei Hein. ,fHoezoo vroeg Kees. „Wel, de maan schijnt bij nacht en dan heb je juist licht noodig. Maar de zon schijnt altijd op klaarlichten dag". SLIM Willem „Ik weet er heelemaal niets van Wanneer zou ik je dan die belofte gedaan hebhen Dirk „Wel, op een der twee laatste dagen van Februari". Willem „Zoo, dan blijkt zonneklaar, dat je die heele geschiedenis verzonnen hebt. ln Febr.uari ontbreken immers juist de twee laatste dagen". GEDULD. Kareltje is door zijn vader en moeder ingeprent, aat hij aan tafel niet yragen mag. Kinderen moeten altijd geduld hebben, want dan krijgen zij ook van alles. „Wat moet een kind dus hebben vraagt moeder nog eens. „Geduld luidt Kareltjes antwoord. Den volgenden dag zijn er menschen ten eten en zit Kareltje tevergeefs te wachten, dat er ook wat op zijn bord komen zal. Ein delijk kan hij zich niet langer bedwingen en hoort men hem met zijn hoog stemmetje zeggen „Moeder, ik heb geduld SCHRANDERE KEES. Onderwijzer „Geef mij eens een ba- schrijving van een buideldier." Kees„Het buideldier heeft aan zijn lichaam een buidel of zak." Onderwijzer „En waar dient die voor Kees „Wanneer het dier achtervolgd wordt kruipt het er in."

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1929 | | pagina 16