De Bemiddelaar.
RADIO-RUBRIEK.
Het leven der Palestijnsche
Bedoeïenen.
„Antenne-moeilijkheden".
Bijvoegsel der Schager Courant van Zaterdag 13 Juli 1929. No. 8492.
HET LOT DER BEDOEÏENEN-VROUWEN
EN MEISJES.
SLAVIN VAN DEN MAN.
Arabische kinderen op sinaasappelplantages. Middel-
eeuwsche lijfstraffen. Het loon voor kinderarbeid.
Tuchtiging der vrouwen.
Onlangs verscheen er in de N.R.Ct. in een particu
liere correspondentie de navolgende interessante bijzon
derheden uit het leven der Palestijnsche Bedoeinen.
De verhouding tusschen Joden en Arabieren aldus
het schrijven, is, over het algemeen, op het land, op de
plaatsen, waar zij het met elkaar moeten zien te vinden,
zeer gunstig te noemen. Op de nieuwe kolonies werken,
bijna zonder uitzondering slechts Joden, maar op de
oude kolonies is dit niet het geval. Vooral op de sinaas
appel-plantages wordt gedurende het plukseizoen, nog
veel Arabische arbeid gebruikt. Hoewel kinderarbeid
den laatsen ttijd wettelijk verboden is, wordt hieraan
nog niet zeer streng de hand gehouden. Het zou den
Arabieren en vooral den Bedoeinen niet welkom zijn,
indien dit wel het geval was en of het voor de kinderen
foeter zou zijn is nog zeer de vraag, want hun leven in
de tenten is verre van rooskleurig. Wel ware het te
wenschen, dat de kinderarbeid wat humaner geregeld
was en dat slaan op de kolonies verboden werd.
Vooral gedurende den sinaasappelpluk komt een
groot aantal Bedoeinen-kinderen om werk vragen. In
de nabijlheid van Jaffa-Tel-Aviv, ligt de groote kolonie
Rechoboth, een rijke kolonie met een overvloed van si
naasappel-plantages, die zich steèds vermeerderden. De
pluk der vruchten heeft in den herfst plaats en duurt
eenige maanden, 's Morgens vroeg staan voor den in
gang der kolonie een lange rij Bedoeienenkinderen, ook
jongens, maar vooral meisjes. De meesten der laatsten
zijn van 12 tot 16 jaar, maar het komt voor, dat jonge
kinderen van 8 jaar al uitgezonden worden, om te wer
ken. Zij worden gezamenlijk door een negei* naar de
kolonie gebracht. Vele Bedoeienen-stammen bezitten
een neger, die reeds vele jaren in de familie een soort
van lijfeigene is. De kinderen dringen naar voren, om
aangenomen te worden, want niet veel goeds wacht hen
als zij bij hun familie terug komen met het bericht dat
zij geen werk gevonden hebben. Aan slagen ontbreekt
het dan niet, zoowel van moeder's als van vader's zijde.
Voor dezen laatsten vooral hebben zij een groot respect,
dat hun reeds vroeg op pijnlijke wijze bijgebracht wordt
Is de keuze gemaakt, dan brengt de neger de arme,
overgebleven kinderen naar hun tenten terug. Deze
tenten zijn in de nabijheid der kolonie opgeslagen. Vele
dezer Bedoienen komen uit de buurt van Bersheba, als
er werk is trekken zij naar de omstreken van Recho
both, waar de vader op een der Judeasche kolonies mis
schien bij den wijnbouw gebruikt kan worden. Zij ver
dienen 8 piasters, d.i. 96 ct. per dag, de kinderen 4
piasters.
Als de kinderen aangenomen zijn, worden zij hoofd
zakelijk gebruikt, om de sinaasappelen, die door de ar
beiders geplukt en in manden gelegd zijn, naar de pak
huizen te brengen. Dit is geen gemakkelijk werk, de
manden zijn zwaar en het werk moet vlug geschieden,
want reeds heeft de arbeider zijn mand weer gevuld eh
wee het draagstertje, dat niet op tijd terug is, om den
nieuwen last te halen. Wordt over de langzaamheid of
luiheid der kinderen geklaagd, dan staat de Arabische
opzichter met den stok gereed om hun meer vlugheid
en ijver bij te brengen. Een onnoodige kwelling Hjkt het
ons, dat de opzichter, steeds met een stok gewapend, als
de kinderen hem voorbijkomen, hen hiermede aandrijft
en er zonder noodzaak op los slaat. Arme, onwetende
kinderen, minder goed behandeld dan een stuk vee. Zelf
schijnen zij dit leven niet zoo erg te vinden, zij zijn het
niet anders gewend.
Het is voor een Europeaan een vreemd gezicht, die
draagstertjes in hare lange, donkerblauwe gewaden.
Aan den zoom een rand bont borduursel, om het middel
een kleurige, breede ceintuur. Ze bedekken haar gelaat
met een sluier, die op den rug lang naar beneden valt.
en het gezicht grootendeels bedekt, de oogen vrij la
tend. Prachtig is haar houding en haar gang, recht en
fier dragen zij hare zware lasten.
De Joodsche arbeiders zijn over het algemeen vrien
delijk voor hun kleine helpstertjes, die meestal zwij
gend haar werk verrichten. Zij, die Arabisch kennen,
trachten zelfs wat van haar leven te weten te komen,
wat niet moeilijk is, wanneer men haar taal verstaat.
Zij vertellen van haar leven thuis, eentonig en hard. Le
zen of schrijven kennen zij niet, zij zijn geheel onwe
tend. Het geld dat zij verdienen, daarvan zien zij niets,
de neger, die de kinderen 's morgens naar de kolonie
bracht, haalt hen 's avonds weer af, hy ontvangt het
geld en verdeelt het onder de verschillende families.
Er heerschen' nog zeer ouderwetsche begrippen on
der de Bedoeienen-families. De vrouw heeft niet de
minste rechten, over haar wordt door de mannelijke fa
milieleden beschikt. Een knap Bedoeienenmeisje wordt
voor 30 pond aan haar toekomstigen gemaal verkocht
Zij, die niet recht van lijf en leden of blind is, is goed-
kooper. Naar haar wil wordt niet gevraagd, de bruide
gom is haar onbekend. Vrije omgang tusschen de ge
slachten bestaat niet, heeft deze bij groote uitzondering
plaats, dan wordt, als dit békend wordt, de schuldige
vrouw op barbaarsche wijze gestraft. En toch... Een
mijner kennissen, die goed Arabisch kent, was vriende
lijk voor een Bedoeienenmeisjes geweest, zij was hem
dankbaar en vertelde hem veel uit haar arme leven. Zij
werd niet familiaar met hem, zoo'n kinï beschouwt
een Joodsche boer als een hooger wezen, maar zij be
antwoordde zijn vragen.
„Komen jullie nooit eens met een vriend samen,"
vroeg hij haar, ,,'s nachts als allen slapen." „Neen*,,
zelde zij, „dat is onmogelijk, er. bestaat slechts een ge
legenheid elkaar te ontmoeten, tegen zonsondergang,
als wij water gaan halen aan de bron." Dus nog als in
bijbelsche tijden. „Kunt ge nooit uit liefde trouwen?"
vroeg hij. „Neen," antwoordde zij, „liefde is streng ver
boden."
De arbeidsduur van de Bedoeienendraagstertjes is on
geveer 8 uur. Zij brengen haar twaalfuurtje zelfs op het
veld mede. Zij hurken in een kring op dep grond, in
het midden wordt het voedsel verzameld. "Waaruit dit
bestaat? Eenvoudiger kan het wel niet. Uit Arabisch
brood, platte ronde koeken met rauwe uien. Allen dee-
len dit maal gezamenlijk, opdat het niet gebeuren kan,
dat een der meisjes, die niets medegebracht heeft, hon
gerig zal zijn. Hoe het mogelijk is, krachtig te blijven
na harden arbeid en een dergelijk maal, is éen raadsel.
Trouwens deze vrouwen zijn spoedig oud en verwelkt.
Toch zijn er Bedoeïenenfamilies, wien het niet slecht
gaat, de mate van hun welstand kan men aan hare ten -
ten afmeten. De armsten hebben tenten, die uit een
voudige matten opgetrokken zijn, zij, wien het wat beter
gaat hebben een tent, wel is waar bestaande uit één
vertrek, maar het dak is van tapijt van kemelhaar. Gaat
het hun nog voorspoediger, dan bestaat de geheel^;
tent uit kemelhaar. Eén vermogend©^ Bedoelen, dicht bij
Rechoboth, had éeri kemelharen tent, die uit vier ver
trekken bestond, één voor den heer des huizes, één voor
zijn lievelingsvrouw (deze kamer diende ook voor ont-
vangsalon), én kamer voor de andere mannelijke bewo
ners en een voor de rest der vrouwen en kinderen. Dit
behoort echter tot de groote uitzonderingen. De méésts
tenten bestaan uit één vertrek, waar de familie, het
vee, de honden, allen te zamen hokken. Als het daar al
te vuil en onbewoonbaar wordt, schudt men alles uit,
laat het gros van het ongedierte achter en trekt oen
eind verder. Langer 'dan een maand blijft het gezin niet
op dezelfde plaats.
De meeste Bedoeïenen zijn dan ook geenszins zinde
lijk te noemen. Die gedeelten van het lichaam, die de
godsdienst voorschrijft, dat gewasschen moeten wor
den, worden gewasschen of tenminste met wat water
begoten, de rest, malesch! (het komt er niet op aan).
Voor de meisjes is niets voorgeschreven, die kunnen
dus flink vuil blijven, daarvan maken zij ruim gebruik.
Zeg je tegen zoo'n meisje: „Schaam je wat, je voeten
zijn zoo vuil," dan stopt zij ze in het water, maar zij
blijven zwart. „De rest gaat er niet af," beweert ze.
Eigenaardig is, dat hoewel de verhouding tusschen de
Joden en de Arabieren op de oude kolonies goed is, de
Jemenieten de grootste verachting voor de Bedoeienen
hebben en het moeite kost hen te bewegen, vriendelijk
jegens hen te zijn.
Op een hoogeren trap van ontwikkeling dan de Be
doeienen staan de Fellachen, de Arabische boeren, die
op de oude Joodsche kolonies werken. Deze zijn ge
woonlijk geen dag- of seizoenarbeiders. Zij zijn de voer
lieden der kolonies en kunnen bijzonder goed met paar
den, kameelen en ezels omgaan. Zij werken met de met
trekdieren bespannen ploegen op het land en verdienen
12 piasters per dag. Dit is ook het loon, dat een Jood
sche arbeider in het begin verdient, later kan dit ech
ter tot 15 piasters en als hij goed onderlegd is tot 25
piasters stijgen.
Het is bij de Bedoeienen een groote uitzondering, zelfs
bij de jongens, dat zij lezen of schrijven kunnen, bij da
Fellachen begint dit, vooral bij het mannelijk geslacht,
reeds beter te worden. Het leven der vrouw is echter
nog steeds niet veel beter, hoewel een meisje financieel
hooger aangeslagen wordt dan dit bij de Bedoeienen
het geval is. Voor een Fellachenmeisje, dat recht van
lijf en leden is, moet de bruidegom reeds- 80 aan den
vader der bruid betalen.
Ver is de vrouwen-emancipatie in dit land onder de
Mohammedanen nog niet doorgedrongen. Nog steeds
blijft het een gewoonte, dat de vrouw het lastdier is, dat
zwaar bepakt met kind, voedsel1 en huisraad over de
gloeiende wegen zwoegt, terwijl haar heer en meester ge
moedelijk met een parasol gewapend op zijn ezel rijdt,
hoewel ik toch reeds enkele uitzonderingen, gezien heb.
Nog steeds is zij het eigendom ..van den man, die er
op los ranselt, als iets hem niet bev.alt, met alles, wat
hij het eerste bij de hand heeft, zijn zweep, zijn gordel
of kookpan. Zijn drift te beheerschën heeft hij nog niet
geleerd, zijn mes zit hem los In de schede, daarom
blijft hij nog steeds een gevaarlijk element èn hebben
de vrouwen en kinderen der Bedoeïenen en Fellachen
in Palestina een nog ver van benijdenswaardig leven.
Éen oorspronkelijk verhaal door SIROLF.
(Nadruk verboden. Alle rechten voorbehouden).
Toen ik de serre binnenstapte van het huis van mijn
zakenvriend was het eerste wat ik zag, een massa lich
telijk verwarde blonde lokken, die boven den rand van
een riet-stoel-leuning uitkwamen en schokkend bewogen.
Toen ik dichterbijkwam, en zag wat er achter de stoel
leuning verborgen was, bleek mij, dat de blonde lokken
behoorden aan het lietfallige achttienjarige dochtertje
van mijn zakenvriend, namelijk van Miepje. Miepje
hing troosteloos in den stoel en snikte. Ze keek op,
toen ze me hoorde aankomen, en haar oogen stonden
met tranen, haar wangen anders zacht blozende per
ziken waren bleek en betraand. Ze keek zóó wan
hopig en bedroefd, dat ik een stoel bijtrok, haar hand
pakte en sussend zei: Komkom, Miepje, wat een ver
driet! Wat is er aan de hand? Kom, vertel het me maar
ik geloof zeker, dat ik je wel helpen kan.
Maar Miepje begon nog meer te snikken. Eindelijk
bedaarde ze w;at. En zoo, af en toe onderbroken door
een heftige huilbui, kwam het verhaal er uit. Het was
uit... met Bams! O, niet dat zy hem ooit zou kunnen
vergeten, of de liefde voor hem uit haar jeugdig hartje
rukken, o nee! Maar Pa had de idylle wreed verstoord,
juist nu alles bijna zoo geregeld was, dat ze zich offi
cieel zouden verloven. Op het laatste oogenblik was
er een vreeselijk kink in den kabel gekomen en had Pa
aan Bams den toegang tot het huis en alle omgang
met zijn dochter ontzegd. De ramp had nog geen uur
geleden plaats gehad. En het was zoo in zijn werk ge
gaan.
Miepje's Pa was een verslaafd tuinier. Hij tuinierde
EEN MISVERSTAND.
(Moustique).
Waarom heb ie die zangeres iuist in
haar keel gesneden
Men zei, dat z'i] een fortuin in haar keel
had.
ONBEGREPEN POëZIE.
(Moustique).
Oude vriister: Iedere zomer word ik
als nieuw geboren.
Hoe dikwijls bent u dan tót nu toe wel
n'et gebc/icm
met wellust en hartstocht en was er inderdaad in ge
slaagd, zelfs uit zaad eenige tientallen grassprietjes op
te kweeken, alsmede uit zonderling gekleurde pakjes
bloemzaad, een aantal plantjes in een perkje. Niette
genstaande de kleurige, veelbelovende pakjes, was er
alles uit de zaadjes gekomen, behalve bloemen. Er was
een grillig gevormd groen stengeltje, er waren wat
zonderlinge geel-groene spruitjes, doch van al de trot-
sche bloemnamen, op de pakjes vermeld, vertoonde zich
in nature niemendal. Tot op een goeden dag er 's mor
gens een geweldig lawaai door het huis weerklonk: Pa
zette de boel op stelten, want hij had een bloemknopje
ontdekt, aan zijn eigen gekweekte stengeltjes, een
blauw bloemknopje, zoo groot als een speldeknop! Van
dien dag af stond hij eiken morgen speciaal om 6 uur
op, om het plnatje te begieten en het bijna onzichtbare
bloemknopje met glinsterende oogen te bekijken. Het
eenigste bloempje in Pa's eigen gekweekte bed! Op den
dag, dat het bloempje ontloken was dat was dezen
morgen .vgeweest - zou Bams komen- om de hand ta
vragen van Miepje. En toen Bams in Pa's'werkkamer
was gekomen, had Bams, een vroolijke, veelbelovende
jongeman, in zijn knoopsgat een blauw bloempje. Pa
had het dadelijk opgemerkt, was verteederd geweest
en had gezegd, dat hij net zoo'n bloempje had ge
kweekt, een heel zeldzaam bloempje was het; ja, pre
cies zoo een had hij na veel inspanning in zijn tuin ge
kweekt. Maar, hoe kwam Bams er aan? Aan dat bloem-
.pje in zijn knoopsgat? Ze waren zoo zeldzaam!? Bams
had al een poosje nerveus op zijn stoel zitten draaien,
en deed toen een hoogst verward relaas van een wan
deling langs een vreemde tuin, hij was verdwaald ge
weest en verstrooid, enfin, Pa snapte er niets van.
Totdot een vreeselijk vermoeden hem beving. Hij was
naar den tuin gerend, naar zijn eigen kweekbed, naar
zijn eigen blauwe zeldzaamheid... en zijn hart had bijna
Zooals men aan den antenne-bouw ziet, was men het
met elkaar eens geworden over het uiteenloopen van de
antenne's; door onderling overleg trachtte men er het
beste van te maken. Het doet wel vreemd aan, dat
bijv. A. zijn antenne niet op het dak geplaatst heeft,
en zoo mogelijk loodrecht op de antenne van B. Maar
daarvoor kunnen wel dringende motieven aanwezig
geweest zijn, als bijvoorbeeld het ontloopen van tram
storingen. Wij willen allerminst beweren, dat de door
ons naar voren gebrachte oplossing „de" goede zou zijn,
maar de kans op vrijere ontvangst was voor beiden o.i.
toch wel grooter geweest.. Zooals de situatie oorspron
kelijk was, hinderden A en B elkaar wel, en vooral
dé onderbuur B had groote moeite een behoorlijke ont
vangst te krijgen.
&J,
ko»e,<J90Mtic.Hr.
A, die in de gunstigste omstandigheden verkeerde,
besloot zijn aardleiding te vervangen door een tegen-
capaciteit, tot welk doel hij een leiding a-1 spande
onder zijn antenne a, maar dan eveneens naar den
hoek van de schutting. Binnenshuis spande hij de in-
voerleiding van zijn antenne èn van de tegencapacteit
op enkele centimeters van elkaar verwijderd en paral
lel aan elkaar. Het verrassende gevolg hiervan was,
dat A wel minder krachtig ontving, maar dat beider
ontvangst vrijer was. Sterk terugkoppelen, wat eerst
wel noodig was, verviel nagenoeg geheel. Het spreekt
vanzeJf, dat beide angstvallig moesten waken voor
het genereeren van hun toestel, maar dat is iets, waar
voor men te allen tijde zorg moet dragen.
Welke les is nu uit deze ware geschiedenis te trek
ken? In de eerste plaats mag men de oorzaak van deze
storingen niet alleen zoeken in den antenne-bouw. In
het bovenbedoelde geval zijn de antenne's niet gewij-
zigd.zigd. Het is bijvoorbeeld niet uitgesloten sterker
nog, het is zelfs waarschijnlijkdat in dit geval de
antenne- invoerleidingen, die binnenshuis naar alle
waarschijnlijkheid boven elkaar en parallel liepen, de
schuldigen waren. Doordat A als het ware zijn antenne-
invoerleiding neutraliseerde door hieraan de invoerlei-
ding van de tegencapaciteit parallel te schakelen, op
korten afstand, waardoor hij twee leidingen kreeg waar
in de stroompjes in tegengestelde richting vloeiden, be
wees hij zichzelf en zijn buurman een goeden dienst.
Een dergelijke dubbele leiding bezit geen opvangend
vermogen, dus ook niet voor storingen, iets waarop het
hier juist aankwam.
Naast deze mogelijkheid bestaat natuurlijk toch de
kans, dat de aardleidingen de oorzaak van de storingen
waren. Het is niet goed doenlijk, zulk een geval theo
retisch, zonder voldoende gegevens, uiteen te rafelen.
De gevolgtrekking die men evenwel gerust kan maken
is: beschouw antenne, antenne-invoer en aardleiding.
Parallel loopende draden op niet te groote afstanden,
veroorzaken, daar kan men staat op maken, onderlinge
storingen. Vermijdt dus deze storingsbronnen. Daar is
altijd wel een weg op te vinden. En Uw ontvangst zal
er wel bij varen.