O© Wereldreis van Dicky en Dirrekie Durf De Schoone Onbekende. Naar het Engelsch van A. M. Burrage. De aanwezgiheid van Flinders op de Club was voor Bobby Marquand voldoende aanleiding om de eenzaam heid te zoeken. Het was vreeselijk zooals die vent bridge speelde en daarbij had hij een manier van lachen die je het gevoel gaf of Iemand met een natte vinger over een glasruit streek. Flinders was een zeldzaam vervelend heer in gezel schappen; hij had een onstuimige bewondering voor zijn eigen moppen, en overal zocht hij Bobby's gezelschap; voor de vijftiende maal had deze nu al een uitnoodiging afgeslagen om een week-end bij Flinders' familie in Boumemouth door te brengen. Bobby sloeg dus op de vlucht? toen hij Flinders in de verte zag opdoemen. In de hall ontmoette hij Lees- Makepiece die hem vriendschappelijk begroette. Niet bridge^ vanmiddag? vroeg hij. Neen, antwoordde Bobbie laconiek; Flinders is er. Zoo, Flinders! En Lees-Makepiece haalde veelbe- teekenend de schouders op. Bobby riep een taxi en liet zich naar Hyde Park rij den, waar hij op een bank ging zitten. Een troep muzikanten speelde een vroolijk deuntje en toen een van hen bij Bobby om geld kwam, ondekte de jonge man dat hij nog maar een paar shilling aan klein zilvergeld bezat en verder niets. Drommels! zei hij tegen zichzelf. Had ik nog maar even wat van de bank gehaald. Maar ik zal wel geen geld noodig hebben. Maar voor er twintig minuten voorbij waren gegaan, wist hij dat deze optimistische veronderstelling niet juist was geweest. Een meisje kwam het pad af waar aan hij zat. Hij keek terloops naar haar; zij had waar schijnlijk evenals hij niets beters te doén. Zijn tweede blik echter was minder oppervlakkig dan de eerste; hij bewonderde haar japon, die zoo uitstekend bij haar oogen kleurde. Toen keek ze hem aan, een glimlachje verhelderde haar gezicht en ze verhaastte 'haar schre den in zijn richting. Neen maar, dat is ook toevallig! riep ze met een donkere, aangenaam-klinkende stem. Wat voer jij hier uit, Bobby? O,... eh... ik geniet van het mooie weer, lachte hij, toen zij hem haar kleine hand toestak. Je bent me toch niet vergeten Bobby? vroeg ze kwasi-ernstig, toen een verwonderde, aarzelende blik in zijn oogen kwam. Ik ben Joan. Door de muziek was zijn verlegen lachje gelukkig niet hoorbaar. Hij was in een moeilijk parket. Hij zou haar waarschijnlijk wel kennen, hij heette immers Bobby? dus vermoedelijk bedoelde ze hém! Maar op het moment wist hij zich haar toch absoluut niet te herin neren en met zenuwachtige haast zocht hij in alle ver borgen hoeken van zijn geest. D£ VERSCHRIKKING. (Moustique). Dit boek begint verschrikkelijk! '"F* Hoe zoo? Het begint met een bezoek van een schoonmoeder. Al had ik mijn geheugen ook verloren, dan zou het zien van jou het me weer teruggeven! zei hij com plimenteus. O! Maar Bobby, je bent er ook op vooruitgegaan, hoor! Jaren geleden gaf ik je al als hopeloos op, toen ik nog een klein meisje was. Jaren geleden... een klein meisje! Dat was het dus! Een meisje van bijvoorbeeld dertien, is niet meer te herkennen als ze twee en twintig is, terwijl een jonge man van een en twintig er op zijn dertigste haast nog net zoo uitziet. Maar de naam: Joan? Hoeveel Joans had hij niet gekend in de laatste jaren! Waarom waren die tegenwoordige ouders niet vindingrijker bij het be denken van namen voor hun kinderen. Nu, ik ben blij dat je me herkend hebt, ging het meisje voort, ik zou me geen raad geweten hebben als je per slot van rekening Bobby niet geweest was! Dan zou ik gedaan hebben alsof, antwoordde hij stoutmoedig. Maar ik ben zeker niet zoo veranderd als jij? Hoe lang hebben we elkaar nu niet gezien? Nu, dat is zeven of acht jaar geleden denk ik. Her inner je je dat werkelijk niet meer? Zeg, je kon me best vragen om met je te gaan eten, na onze hernieuwde kennismaking. Je neemt, me de woorden uit den mond, zei Bobbie opgewekt; waar zullen we elkaar straks ontmoeten Joan? Ik moet me eerst gaan verkleeden. Wat 'n onzin! Ik ben maar een dagje hier, dus ik ga ook zooals ik ben. Ik hoop dat het je niet kan sche len als we vroeg eten, want ik moet met den trein van half negen weer weg. Hij glimlachte om het avontuurlijke van het geval. Maar ik moet eerst even hier of daar een chéque verzilveren. Om je de waarheid te zeggen heb ik nog geen fooi voor den kellner bij me. Arme stakker! Maar dat hindert niet! Ik ben op het oogenblik zoo rijk dat ik niet weet wat ik met al mijn geld moet doen. In inviteer je. Ze zag hem aan en zag dat hij de wenkbrauwen fronste. Wat is er? vroeg ze. Je bent toch niet zoo ho peloos ouderwetsch dat je het vervelend vindt om mijn gast te zijn? Och eigenlijk gezegd wel, een klein beetje, zie je, bekende hij aarzelend. Zie je, na zooveel jaren... als we elkaar nu dikwijls ontmoet hebben den laatsten tijd... Ze liet een prettig lachje hooren. Malle Jongen! Luister, ik heb een idee, dan hoef je je ook niet be zwaard te voelen. Jij noodigt me als contraprestatie dan uit voor een volgenden keer! En ze was zoo onweerstaanbaar dat Bobby niet an ders kon dan toegeven, al streed het hevig tegen zijn principes om van een vrouw geld te leenen. Ze wan delden samen naar Marble Arch en Bobby begon on- noozele vragen te doen. Waar woon je nu? vroeg hij. O, altijd nog In hetzelfde huis, antwoordde ze luch tig. Van ergernis klakte hij met zijn tong tegen het ver hemelte en hij hoopte dat zij het maar niet gehoord had. Waarom kon zij verdorie niet zeggen Brighton of Leighton of zooiets? Nog iets bijzonders gebeurd in dien tijd? Neen, vader en moeder zijn nog net als altijd. Je zoudt ze niets veranderd vinden. En Roy, vervolgde ze. Je herinnert je Roy toch nog? Even was hij niet op zijn „qui vive": Roy, wie? flapte hij er uit. Mijn broer Roy? 1 O, ja, ja, natuurlijk. Roy, Ja? Wat zou die? O, niets. Ik wilde je alleen maar zeggen dat hij als een vervelende zeurkous is opgegroeid. Ik weet soms niet hoe ik hem veranderen moet. Jij moest het maar eens probeeren. Je woont natuurlijk in de stad? Ik kom hier vrij geregeld boodschappen doen. Als ik weer eens kom, zal ik je schrijven. Graag, antwoordde hij oprecht met een blik vol bewondering op het mooie meisje. Maar je weet mijn adres niet. Ik zal je straks mijn kaartje geven. Bobby riep een taxi aan en terwijl ze door Oxford Street reden, haalde Joan uit een dikke beurs een rol letje bankbiljetten, die ze op Bobby's knie legde. Zeg, maar, hoeveel, zei ze. O, twee is voldoende, als je tenminste naar Falloni wilt gaan. Ja, hoor, daar is het uitstekend. Hij stopte het geld achteloos in zijn zak en mompelde een bedankje. Zul je niet vergeten om me te schrijven, vroeg hij, want hij begon er erg veel prijs op te stellen de relatie met het aardige kind te onderhouden. Natuurlijk niet, argwanend wezen! Denk je dat je gauw weerkomt? Waarschijnlijk de volgende week al. Ik kom bijna iedere week in de stad. Aan tafel deed Bobby sluwe vragen, maar hij slaagde er niet in iets omtrent haar identiteit gewaar te worden en toen het uur van scheiden was aangebroken, was hij nog even wijs als bij het begin van hun ontmoeting. Ik breng je naar den trein, zei hij. O, ik vergat nog je mijn kaartje te geven. Hier is het, verlies het alstjeblieft niet, Joan. Ze nam het kaartje aan en keek er naar toen het al half op weg was naar haar tasch. Hij zag dat ze even- tjes schrok en dat er een strakke trek om haar mond kwam. Wat is er? vroeg hij lachend. Niets. Ik heb menschen gekend die op dat adres woonden. Maar ze wonen er nu niet meer. Nu, ik woon er nog niet lang en ken er niemand. Ik moet om mijn trein denken, zei ze opeens haastig. Doe geen moeite Bobby; ik kom er alleen wel. Het zal een melancholiek genoegen voor me zijn om je tot het laatst te begeleiden. Maar kom je heusch volgende week terug? Ja... Neen... Ik weet nog niet. Ik denk van wel. Ze scheen over iets te piekeren en hij was te discreet om verdere vragen te doen. In de taxi, die hen naar het station bracht, voelde Bobby zich ifiet op zijn gemak. Hij kon haar niet aan bieden om haar kaartje te nemen, omdat hij geacht werd te weten, naar welke plaats ze moest Maar ge lukkig had ze een retour kaartje, dat ze uit haar tasch haalde. Vergeefs probeerde Bobby de plaatsnaam te ontcijferen. Nu dag Bobby! Tot ziens hoor en wel bedankt! Hij wachtte tot de trein weg was en probeerde toen uit te visschen waar deze stopte, maar door de veel heid van tusschenstations bracht dit ook al geen licht De heele week leefde Bobby in spanning, maar wat er kwam, geen briefje! En toen de volgende week ook voorbijging en er nog geen bericht van zijn onbekende vlam kwam, maakte zijn spanning plaats voor gejaagde rusteloosheid. Voorzichtige informaties werden bij al lerlei kennissen ingewonnen of ze zich misschien een klein meisje herinnerden, d~' "oan geheeten had en een oudere broer bezat die d '.aam Roy droeg, maar niemand scheen hem de j-begeerde inlichting te kunnen verschaffen. Toen er een maand verloopen was, was hij de wanhoop nabij. Of ze had zijn kaartje ver loren of ze had zich voorgenomen niet te schrijven. Het waren droevige dagen voor Bobby; hij voelde zich el lendig, had rust noch duur, thuis niet en op de Club niet en op laatstgenoemde plaats werd hij tot overmaat van ramp telkens door Flinders aan het knoopsgat ge trokken om als auditorium voor gruwelijk-onbenullige verhalen dienst te doen. Toen kreeg hij een inval. „Zij" had gezegd dat het bjj Falloni uitstekend was, toen hij had voorgesteld daar heen te gaan, dus waarschijnlijk at ze daar yel vaker als ze in de stad was. Ezel die hij was om daaraan niet eerder te denken! En iedere week kwam ze in de stad. Hij zou er voorloopig lederen dag gaa eten, besloot hij. Hij zocht een tafeltje uit, vanwaar hij iedere binnen komende kon gadeslaan. Een kellner bracht hem juist zijn hors-d'oeuvre toen een maar al te goed bekende stem hem aan sprak: Hallo Marquand, kerel! Wist niet dat je hier wel eens kwam. Mag ik bij je komen zitten? Natuurlijk was het Flinders de vreeselijke, ver moeiende Flinders, die overliep van honingzoete vrien delijkheid. Bobby slaagde er niet in zijn afschuw te verbergen, maar Flinders merkte zulke kleinigheden niet op. Hij zoog zich aan zijn slachtoffers vast als een octopus. Kellner breng mijn diner en een flesch wijn van '48 aan dit tafeltje, verordende hij. Toen begon hij met de foltering van den veroordeelde. Zeg, ik moet je een moppig verhaal vertellen! Bobby kreunde overluid. Het is ^ver mijn zuster, vervolgde Flinders on verstoorbaar. Je hebt haar nooit ontmoet, want je wou nooit mee naar Boumemouth; maar je zoudt. haar vast een geschikt kind vinden. Nu dan, mijn zuster kwam een week of wat geleden in de stad om bood- OP DE ENGELSCHE WEDRENNEN. (Boen Humor.) De dikkeIk heb twintig pond verloren. De magere: 1 Dat kan geen mensch aan je zien. schappen te doen. Ze wandelde in Hyde Park toen ze meende een ouden bekende te zien, een zekeren Bobby Rankin. Zoo, zei Bobby zonder veel belangsteling. Ze ging naar hem toe, zeurde Flinders verder, en vroeg hoe het met hem ging en hij scheen haar ook te kennen. Je moet weten dat ze elkaar in geen jaren gezien hadden. Mijn zuster stelde voor om ergens 4tmen te gaan eten. Snap je? Maar dat heerschap een nette behoorlijke jongen om te zien zei dat hij geen geld bij zich had! Ze leende hem twee pond en ze gin gen samen naar een restaurant, o ja, naar Falloni hier. Een eigenaardige, ongearticuleerde klank wrong zich los uit Bobby's keel en hij staarde zijn tafelbuur aan met oogen, groot van verbijstering. Ik wist wel dat je het een leuk verhaal zoudt vinden, zei Flinders, overgelukkig dat hij eindelijk eens iemands belangstelling had weten te wekken voor zijn eindelooze relazen, maar het mooiste komt nog! Die jonge man leende dat geld op voorwaarde, dat ze den volgenden keer dat ze in de stad was, met hem zou gaan eten. Ze konden reusachtig goed niet elkaar op schieten, zie je, maar toen hij zijn kaarte gaf, voor zijn adres, begrijp je want ze zou hem schrijven wanneer ze weer kwam, merkte ze dan den heelen man niet kende! Ter verhooging van de dramatische spanning wachtte Flinders even. Het was een afschuwelijke ontdekking voor haar, ging hij na een paar seconden voort, of die jongen was te beleefd om haar te laten merken dat ze zich vergist had, of hij dacht werkelijk dat hij haar vroeger al eens ontmoet had en wilde haar niet beleedigen door te zeggen dat hij haar naam vergeten had. En het toe val wilde dat hij ook Bobby heette, want op zijn kaartje stond Robert als zijn voornaam. Ik geloof dat ze hem wat graag wéér wilde ontmoeten, want ze vond hem erg aardig. Ze is nogal orgineel, maar toen ze ontdekt had dat het een wild-vreemde wa3 vond ze het toch wel een beetje te kras om hem te schrijven. Moppig he? Bobby trilde van opwinding. Hij leunde over de tafel. Zeg Flinders,, stootte hij uit, wat wil je drin ken? Kom... laten we maar aan de champagne gaan. Het is... Ik ben vandaag jarig, weet je. Eh... waar zei je ook weer dat je woonde? In Boumemouth? Welk gedeelte? Wat jammer dat je voor de week-end al afgespro ken hebt .anders... Al afgesproken? gilde Bobby haast. Wanneer heb ik dat gezegd? Den volgenden dag kwam Bobby op de club; nog maat* twee dagen ep dan was het Zaterdag. Toen hij de hall binnenkwam liep hij Lees-Makepiece tegen het lijf. Zeg kerel, je treft het niet! zei Lees-Makepiece. Flinders is er! Bobby bleef sta^n en antwoordde grimmig: Zoo? En wat zou dat? Flinders is een heel ge schikte y/ent! Op de markt van Volvettendam verspreidt de auto de grootste schrik. Ze rijdt veel sneller dan de politie verordening van Volvettendam toestaat. Maar dat is het ergste niet. Het ergste is dat ze niet weet, waar ze heen wil. Eerst schijnt ze tusschen twee kraampjes door te willen boren. Dan bedenkt ze zich en raast recht- toe-rechtaan naar het kraampje van Aai Aalscholver, die Harderwijkers, spekbokking, gerookte paling en ge stoomde makreel verkoopt (alles versche waar). Aai laat al die schollen in d^- steek en loopt net zoo hard als Fikkie, die al eens een keer onder een fiets gezeten heeft. Maar vlak bij de gestoomde makreel maakt de auto linksomkeert en begeeft zich naar het tentje van Aaltje Anthraciet, die mooie handappels verkoopt, welke alleen gekookt en gebraden gegeten kunnen worden. Aaltje blijft kalm staan, want ze is niet bang. „Ze heeft haar mondje bij haar," zeggen haar klanten en dat is niet te veel gezegd. Daarom is Aaltje ook niet bang voor auto's. Tegen haar groote mond kunnen ze toch niet op. Maar ditmaal heeft Aaltje Anthraciet het toch niet goed geraden. De auto is niet bang voor haar harde appeltjes en zelfs niet voor haar mondje. Gerrit roept nog wel: Schip met appelen an stuurboord... bak boord je roer! Maar dat kan Dicky niet allemaal zoo gauw verwerken. Hij stevent recht vooruit, tegen het kraampje van Aaltje, die juist begonnen was vrien delijk te informeeren: „Motte jullie soms wat famme, halleve gare" Verder komt ze niet. want er geschiedt een ramp. Eerst valt het tentje flauw, zeker van de benzine-lucht De appeltjes gaan op visite bij de straat steentjes, die nog van de familie zijn. Aaltje ziet dat allemaal voor haar eigen oogen gebeuren en... nog sterker... voor haar eigen mond! Dat is haar te kras. Zooiets is haar nog nooit overkomen. Dat zou zelfs haar eigen man niet gedurfd hebben en die was toch niet mis, als hij goed op dreef waa Daarom besluit Aaltje maar om van haar stokje te gaan en ze doet het zonder erover na te denken... Weg van deze plaas, bibbert Gerrit..., faür se weer wakker wordt... En Dicky geeft vol gas. Voor een boekenstalletje op de markt van Volvet tendam staat professor David Davidson te lezen. Van al de herrie die de bewoonde wereld maakt, bemerkt hij geen sikkepit. Want hij heeft in een heel oud boekje een opstel gevonden over het verschijnen van een komeet in het jaar 2158 en professor wil er alles van weten om precies op de hoogte te zijn tegen den tijd, dat de ster zich zal vertoonen. Pas op, schip met dikke-dieveromans vlak voor den boeg, roept Gerrit Maar het is alweer te laat Professor David Davidson krijgt een schok en zit het volgende oogenblik in een groote plas. Merkwaardig, zegt hij. Zoo ver strooid kan alleen een professor wezen. Ik zou zelf nooit op het idee gekomen zijn om te gaan zitten. En toch i3 het zoo vanzelfsprekend. Gelukkig maar, dat er altijd behulpzame menschen zijn... Ik geloof alleen dat deze zitplaats een beetje koud is en ook niet geheel droog. Maar dat^zijn maar kleinigheden, waar ik niet op letten raag. En professor leest welgemoed verder wat er in het oude boek geschreven staat over de komeet X.IJ.Z. Daar komt de auto in de omgeving van Dries Draal arm, die bovenop een dikke pannekoek staat Kaak uit je auohies, waarschuwt Gerrit, of je gaat op de bon. Dicky kijkt naar Dries zijn duim, maar hij «r niet uit wijs worden. Daarom stuurt hij rond de panne- koek. Maar dat helpt niet Als de auto één toertje gemaakt heeft is Dries nog precies even ondoorgron delijk. Nog maar es probeeren, denkt Dicky. Hij geeft vol gas en maakt twee prachtige cirkels achter elkaar. Hallau, roept Gerrit pin je haast van plan om f 1 r d e r te gaon? 't Is hier het clrrekus van Blaonus niet! Doch Dicky kon zijn oogen niet van Drie* afhou den en hij maalt met zijn auto alsof het een aUctrische karnmachlne was. Dries begrijpt er geen apat van. Hij wenkt toch duidelijk, dat de auto door mag gaan en het ding blijft om hem heen razen als een bromvlieg. De agent verliest zijn gewone bedaardheid... Straks komt dat vreemde vliegding boven op zijn pannekoek tereoht!

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1929 | | pagina 19