AlltlEtl NillIS-
Mitrttmit- Laimvlilal
WAIBOM DIE AKELIGE WASCHDAG?
GEESTELIJK LEVEN.
De Schoon® Duivelin
Stoomwasscherij „De Lelie", Schagen
Uitgevers: N.V. v.h. TRAPMAN Co., Schagon.
Eerste Blad.
Wij doen dat werk voor U.
Zaterdag 13 Juli 1929.
SCHAGËR
72ste Jaargang No. 8492
COURANT.
Dit blad verschijnt viermaal per week: Dinsdag, Woensdag, Donder
dag en Zaterdag. Bij inzending tot 's morgens 8 uur, worden Adver-
te.ntiën nog zooveel mogelijk in het eerstuitkomend nummer geplaatst.
POSTREKENING No. 23330. INT. TELEF. No. 23.
Prijs per 3 maanden f 1.65. Losse nummers 6 cent. ADVERTEN-
TIöN van 1 tot 5 regels f 1.10, iedere regel meer 20 cent (bewijsno.
inbegrepen). Groot,ere letters worden naar plaatsruimte berekend.
DIT NUMMER BESTAAT UIT ZES BLADEN.
De artikelen, welke ik als ..geestelijke levens'
schrijf zijn geen. strijdartikelen. Daarom onthoud ik
mij zooveel mogelijk van polemiek. Mijne bedoeling
is allereerst om de lezers tot zelfstandig denken aan
te sporen. Met het oog daarop geef ik mijn denk
beelden en inzichten, niet om deze aan anderen op
le dringen, maar om deze ter beoordeeling en over
denking aan te bieden.
Ik ben echter verplicht om dezen keer van dsn
'door mij, zooveel mogelijk gevolgdcn regel af te wij
ken. Een jong mensch heeft mij een briefje gezon
den en een door hem geredigeerd blaadje, waarin hij
opkomt tegen wat ik schreef in het artikel, hetwelk
den brief van den Zuiderzeewerker behandelde.
Laat ik vooraf dit zeggen: ik houdwan jonge men-
schen, die vurig van geest zijn; ik houd van jeug
dige idealisten, óók als ze wat overmoedig zijn en
in hun ijver soms op hol slaan. Ze zijn me heel wat
sympathieker dan die oud-doende jongelui, welke
met een air van levenswijsheid, maar in waarheid
met koud cynisme kunnen spreken over datgene
wat nog onbedorven harten en frissche geesten kan
beroeren en in beweging brengen.
Welnu de schrijver lijkt mij zulk een jong ijveraar.
Daarom wil ik op zijn schrijven ingaan.
Hij komt tegen mij in verzet, omdat ik blijk geef
„het waarachtige, levende christendom niet te ver
staan,, en „omdat ik nog gevangen zit in den vlak-
optimistischen geest van de vorige eeuw", waar ik
nog zoo rustigweg over „evolutie" kan spreken, in
religieuzen zin.
En dan zendt hij mij zijn blaadje „Land in zicht"
(maandblaadje voor de Zuiderzee-werkers), waarin
een hoofdartikel „geschreven uit innerlijk protest"
tegen het door mij beweerde.
Het zal voor ieder begrijpelijk wezen, dat ik met
spanning zijn beschouwing heb gelezen. Zou deze
ijveraar mij van dwaling overtuigen; mij, armen
stakker, die nog zoo geheel een kind ben van ver
vlogen eeuw? Zou hij mij uit mijn duffe gevange
nis bevrijden en brengen in de frissche lucht daar
buiten?
Even had ik deze hoop. Evenmaar de
woorden van den jongen man zijn mij geworden tot
niets anders dan tot een nagalm van oude, stok
oude geluiden.
Laat ik u in 't kort vertellen wat in zijn hoofdarti
kel (met 't opschrift „over-en voor jonge menschen')
staat.
Vele menschen, vooral jonge, zijn tegenwoor
dig onverschillig. Dit is begrijpelijk. Door de
vreeselijke gebeurtenis van den oorlog is hun
't oud vertrouwen in de verbetering der wereld
(evolutie) ontnomen. Hij wil de menschen ken
nen zóó als ze zijn.* En nu komt hij tot de ont
dekking dat de zonde zoo'n geweldige macht is,
dat het een dwaasheid schijnt, die te willen be
FEUILLETON
door
DET. DUNN.
HOOFDSTUK XXI.
DOOR HET KIJKGAT.
Er was intussehen veel gebeurd in de vreemde, on-
dergrondsche schuilplaats boven het Regent kanaal. Om
te beginnen, had de oude Rag, de valsche munter, het
geheim van Max Barnard ontdekt. Hij had meer dan
eens het rubber zakje gezien en gemerkt hoe angst
vallig Barnard het verborg. Hij was overtuigd, dat er
geen tabak in zat, maar iets veel kostbaarders. Hij be
sloot er achter te komen wat er in zat en slaagde er
in door het heel eenvoudige middel om den veroordeelde
een slaapmiddel in te geven.
Toen Barnard in een zware, lethargische slaap was
verzonken sloop Rag zijn kamer in, pakte het zakje en
keek met open mond en oogen naar den inhoud.
„Wel, ik mag verd.... wezen als» dat geen daai (dia
mant) is. Waar zou ie die vandaan hebben? Maar hij
lean niet echt zijn. Het zal wel namaak wezen. D'r is
iemand die het wel weten zal, Alec Helston. Maar die is
kwaaie vrinden met Max. Als Max Alec zag zou die 'm
a.nvliegen. Ze motten elkaar niet zien, dat is zeker. Ik
moet verduiveld voorzichtig zijn met dit zaakje."
Hij borg het tabakszakje weer op zijn plaats en sloop
weg om een plan in elkaar te zetten. Eerst moest hij
een afspraak maken met Helston, die bleek van opwin
ding werd toen hij hoorde wat Rag te vertellen had.
Hij hijgde naar adem. Het was natuurlijk onmoge
lijk, dat de diamant, die Barnard in zijn bezit had DE
diamant zou zijn. Rag zei. dat het de grootste steen was,
dien liij ooit gezien had, maar dat zei niet veel. De
oude man had nog niet veel diamanten onder de oogen
gehad. Toch kon hij bijna niet twijfelen toen Rag den
rubber tabakzalc en de eigenaardigheden daarvan be
schreef.
Hoe zou Barnard er aan gekomen zijn?
strijden. Daaruit wordt het cynisme geboren.
Ook de schrijver zelf zou tot deze onverschillig
heid kunnen komen, maarhij kent in deze
verwarde, labiele wereld één onwrikbaar-vast
punt: Jezus Christus, zonder zonde, onaantast
baar heilig. Ik weet-ook af zoo schrijft hij
van de macht der zonde in eigen en andere leven.
Maar ik ken Eén, Die in beginsel die macht heeft
overwonnen en zich voor ons zondaren in den
kruisdood gaf: den Verlosser.
Ik verwacht ook niets van een geleidelijke,
vanzelfsche evolutie. Maar ik weet dat Christus
onze ziel herscheppen kan tot nieuw leven en ons
de komst van God's Rijk in uitzicht stelt.
Ik geloof in de opstanding van den gekruisten
Christus. Aan Hein was de overwinning, aan
Hem zal de overwinning zijn. Dat is onbetwist
baar. Door Hem weet ik, dat God s majesteitelijke
barmhartigheid nog geweldiger is dan alle men-
schen-ongerechtigheid. Door Christus weet ik,
dat God het laatste woord heeft, ook voor mij.
Ja, ik erken één Leidsman, Die ons vertrou
wen en onze navolging verdient in leven en ster
ven: Christus.
Wat wilt gij zijn: een cynicus (onverschillige)
of een geloovige?
Zooals gezegd: veel oude wijsheid is ons jonge
menschen beroofd. Maar is veel voor ons twij
felachtig geworden, des te zekerder moet voor
ons vast staan de onaantastbaarheid van de
heerlijke openbaring Gods in Christus. Maakt
haan voor Hem in uw leven! Onze jonge har
ten voor Hem open!
Dan zal het gaan van smaad tot smaad voor
Hem, maar ook van kracht tot kracht met Hem.
Dan zal het gaan van (zelf)vernedering tot
vernedering om Zijnentwil, maar ook van heer
lijkheid tot heerlijkheid, omdat Zijn Geest won
derbaarlijk opricht.
O, Heilige Geest doorlaai ons!
Alen veroorlove mij eenige kritiek. Dit alles lijkt
mij niets dan holle frase.
De schrijver verwacht niets van eon geleidelijke,
vanzelfsche evolutie. Maar hoe heb ik het nu? Zie,
als ik met een dommen sukkel of met een gemoede
lijke oude baker in aanraking kom en ik hoor hen
zeggen dat alles vanzelf gaat, dan houd ik mijn
monde denkend, „och, goeie ziel, om te denken heb je
geen hersenen genoeg", maar moet nu iemand, die
optreedt als voorlichter en wegwijzer voor anderen,
zulke dingen zeggen, moet die praten van een „van-
zelsche" evolutie?
Neen, vriend, wij, evolutionisten, zijn niet zoo dom
om te spreken van een „vanzelfsche" evolutie. Wij,
die (althans voor het grootste deel) tevens pantheïs
ten zijn, wij gelooven dat er niet „vanzelf" gaat, maar
„De kerel is in Lanchester geweest, dat is waar. Hij
bleef er een paar dagen volgens de couranten", dacht
Helston. „Als Leonie het begraven heeft, waar ze zei,
moet het zijn geweest, terwijl Max ergens verstopt zat.
Ze kan het niet met hem hebben afgesproken, dat is tè
idioot. Hoe zou ze hebben kunnen weten waar hij was?
Natuurlijk zou Barnard hebben kunnen schrijven als
hij had ontdekt dat zijn oude vlam nu de gravin van
Lanchester was. Maar dat is al een even dwaze veron
derstelling als de rest. Barnard haat haar even erg als
zij hem en dat zegt wat. Als het wonder zou gebeurd
zijn dat zij zich verzoend hebben, waarom zou ze hem
dan den diamant hebben gegeven? Ze is zelf te dol op
koetsef (diamant). Dat zou geen zin hebben. In ieder
geval is het eerste ding wat er te doen is, me te over
tuigen, dat de vent werkelijk den echten steen te pak
ken heeft." Al deze gedachten gingen bliksemsnel door
Helstons sluw brein. Maar zijn gezicht verried niets
aan den ouden Rag.
„Ik moet het ding eens zien. Hoe kan dat? Kun je
het gappen?"
„Alleen als Max dronken is. Anders niet. Ik zou het
kunnen doen als ik hem eerst een slaapmiddel geef,
maar dat zou niet veel uithalen. Zoodra die wakker
werd en den steen miste zou die me aanvallen."
„Wat zou je zeggen van een paar druppels slaap
drank teveel?" zei Helston geheimzinnig. „Snap je me?"
„Nee," riep de oude man met een huivering. „Da's
niks voor mij. En waarvoor zou ik het doen? Ik heb
geen ouwe rekening met Barnard te vereffenen."
„Als de steen echt is zou ik je goed betalen."
„Doe het dan zelf, Alec, maar niet in mijn huis, ver
staan?"
„O, goed, dan zal ik wel wat anders verzinnen. Ik
zou nu alleen maar eens even den koetzef willen zien.
Wanneer kan je dat 'klaarspelen?"
„Als je eerst afschuift. Laten we zeggen vijf pond."
Helston schudde het hoofd en toen begonnen ze te
loven en te bieden. Rag wilde niet laten afdingen en
eindelijk gaf Helston toe.
„Het is een waagstuk," bromde hij. „Ik wed, dat de
steen valsch is."
„Missichien wel en misschien niet Je weet wat ik
hebben mot. Heb je geen lef genoeg om het er op te
wagen, nou, laat het dan. Een pond of viif zal jou de
nek niet breken. Je ziet er anders uit of je er goed
bij zit."
Helston was een fat. Geen van de bende was beter
clat alles wordt gestuwd door den Eeuwigen Geest,
die in alles zich manifesteert.
Deze Geest is naar onze overtuiging de immer-
scheppende God, die alles werkt, omdat hij i n al
les is: de steeds barende oerkracht, het Leven! En
juist daarom gelooven en vertrouwen wij in de toe
komst der menschheid.
Hoe meer ik er over nadenk, hoe onbegrijpelijker
mij de Godsidée van den schrijver (en van duizen
den met hem, die in een persoonlijk goddelijk
Wezen gelooven) wordt. Wat doet die God toch?
Vervult hij niet alles? Op de catechisatie leerde ik
als kind dat God alom tegenwoordig was?
En gaat dan de evolutie toch buiten hem om? Of
is er misschien heelemaal geen evolutie? En is de
mensch van thans nog precies als de mensch van
b.v. vijftigduizend jaar geleden?
Er komen nog veel meer vragen bij mij op. Waar
toe zou ik ze echter neerschrijven? Het moge vol
doende zijn om den lezer te wijzen op het m.i. on
houdbare van de opvatting, die een Godheid veron
derstelt en de evolutie loochent, de evolutie op elk
gebied.
Nog wonderlijker wordt het mij temoede, als ik
overdenk wat de schrijver verder zegt over Christus.
Zijn dat nu wel iets anders dan leege beweringen,
die slechts daarom niet den indruk van leegheid
wekken bij zeer velen, omdat zij door een eeuwen
lange traditie een zekere wijding hebben ontvangen.
Maar, o wee! als wij deze beweringen kritisch
overdenken.
De schrijver beweert te kennen: één onwrikbaar-
vast puht: Jezus Christus, zonder zonde, onaantast
baar heilig. En iets verder: Maar ik weet dat Chris
tus onze ziel herscheppen kan tot nieuw leven. Ik
geloof in de opstanding van den gekruisten Chris
tus. Aan hem was de overwinning, aan Hem zal de
overwinning zijn. Dat is onbetwistbaar.
Laten we dit nu eens rustig bekijken. Wat betee-
kent het? Er is ééns een zekere Jezus geweest; deze
worrlt do Christus genoemd, hij wordt zondeloos, hei
lig geheeten, hij wordt beschouwd als niet-men-
schelijk dus. Hij is lichamelijk uit het graf herre
zen!!! Ilij zal de wereld overwinnen!
Waar haalt de schrijver dit alles vandaan? Is hij
door vrij en onafhankelijk denken daartoe gekomen?
Neen, dit alles is hem gesuggureerd! Dit alles aan
vaardt hij omdat het steun vindt in oude geschrif
ten, in het Nieuwe Testament.
Maar is iets waar omdat 't in den bijbel staat?
Omdat een eeuwenoude traditie het heeft aanvaard?
Eigenlijk houdt alle redeneering op met menschen,
die een boek als bindende autoriteit aanvaarden,
Er valt niet te praten met hen, wier argument
slechts is: het staat geschreven!
En ik voel daarom wel het moeilijke en bijna ho-
pelooze van elke poging om een bijbelbeloovige tot
andere gedachten te brengen.
En toch wil ik het zeggen: onderzoek toch eens de
geschiedenis van het ontstaan der bijbelboeken, ver
diep u in de historie van het ontstaan van het Chris
tendom, vergelijk dit Christendom met zijl! funda-
menteele dogma's met de oude heidensche gods
diensten. Dan kan het naar mijne meening niet an
ders of de traditioneele beschouwing, de autoriteit
van den bijbel valt als een kaartenhuisje ineen!
En als we al wat over Christus wordt gezegd niet
meer op gezag kunnen gelooven, wat blijft er dan
van over?
Klinkt het dan niet belachelijk om te zeggen aan
Hem de overwinning?
Ofmen beschouwt Christus als een zinne
beeld, dus niet als een historische werkelijkheid,
maar als het inbegrip van hef. hooge cn heilige.
Dan wordt 't iets anders en kan ook ik daarmee
instemmen, omdat 't dan de volledige erkenning is
der evolutiegedachte. Maar ik druk mij bij voorkeur
anders uit en spreek liever van de overwinning van
het ware, het goede, de liefde of hoe ge al wat rein
en verheven is, verder noemen wilt. Dan wordt
Christus ons de symbolische belichaming van het
hoogste ideaal van menschelijkheid.
Het verheugt mij dat ik in dit verband op een
zéér verblijdend verschijnsel kan wijzen.
Ik zie met vreugde het ontwaken der jeugd, zoo
als dit tot uiting komt in verschillende vereenigin-
gen. Ik denk aan den vrijzinnig-christelijke-jonge-
ren-bond, aan de A.J.C.'ers, aan de J.G.O.B.'ers, aan
het vrije jeugdverbond, enz.
Al die jongeren, die vol geestdrift hunne idealen
verkondigen, die vroolijk en frisch getuigen van het
nieuwe leven, dat in hen is ontwaakt, die dwepen
kunnen met recht en waarheid en broederschap, die
een afkeer hebben van het militairisme, zij zullen
volgens den schrijver wel niet behooren tot hen, die
voor Christus hun hart hebben geopend, zij hebben
naar alle waarschijnlijkheid voor het grootste ge
deelte met het kerkelijk Christendom gebroken.
En toch zeg ik: op deze jongeren heb ik mijn hoop
gevestigd. En ik zou mij aldus kunnen uitdruk
ken: in hen is Christus opgestaan en dan bedoel ik
daarmede dit: in hen is opgeleefd het verlangen
om boven de kleihheid der zelfzucht, boven het ba
nale des levens uit te komen: zij willen iets zijn in
Tegenw. eigenaar W. VAN LEUVEN.
gekleed dan hij.
„Nou, we zullen er niet langer over kletsen. Kan je
het voor morgenavond klaarspelen?"
„Ja. Ik zal het probeeren. Als het middel goed werkt,
kan je veilig den volgenden morgen komen."
„Goed, maar denk er aan. ik moet den steen in mijn
handen hebben."
„Dat zal niet gaan, ouwe jongen. Ik kan je alleen
door het kijkgat laten loeren."
Rag vertrouwde Helston niet verder als hij hem zag.
Als hij hem den steen liet beetpakken of die waarde
had of niet zou dat gelijk staan met hem aan hem
te geven. En hoe zou een verschrompelde oude man
op kunnen tegen een krachtigen athleet?
Helston bromde, maar gaf toe en er werd afgespro
ken, dat hij op den bepaalden tijd zou komen. Helston
was precies op tijd. Hij klopte op de deur van Rag, op
de manier die de oude man hem gezegd had en werd
dadelijk binnen gelaten.
„Is het in orde?" vroeg hij nieuwsgierig.
„Ja. Je kunt een pistool bij hemafschieten zonder
dat ie het hoort."
Ze gingen naar beneden door den geheimen ingang
en stonden in de gang met het kijkgat, waar Helston
alleen werd gelaten. Door het gat kon Helston den
veroordeelde onbewegelijk als een blok hout op zijn
matras zien liggen. Toen verscheen de oude Rag, stak
zijn hand onder het kussen, maar vond niet wat hij
zocht. Toen voelde hij voorzichtig in Barnards vest en
haalde er het zaje uit.
„Verdraaid," mompelde Helston. „Ik ben op het goede
spoor. Nu hangt het er alleen maar vanaf wat er in
zit."
Hij beefde van opwinding en vervloekte inwendig den
ouden man om zijn langzaamheid. Maar eindelijk kwam
de schat te voorschijn.
„Groote hemel, hij is het! Wat een geluk! Waarom
haast die verduivelde oude zeur zich niet wat?
De oude Rag hield den steen tusschen zijn vingers
en draaide hem om en om, om het licht op te vangen.
Helston onderdrukte met moeite een kreet van onge
duld. Spoedig echter kwam Rag dichterbij en hield den
diamant dicht voor het kijkgat. Iedere zenuw in Hel
stons lichaam beefde en hij beet zich op de lippen om
een juichkreet terug te houden. Het was werkelijk de
steen de grootste op de wereld.
„Het duurt niet lang, Alec," bromde Rag. „Ik krijg
er de kramp van in m'n arm. Wat is het namaak?"
De oude kerel hield al een paar minuten zijn arm
uitgestrekt en nog altijd had de man aan den anderen
kant van den wand geen geluid gegeven.
„Namaak? Dat kan wel. Ik moet weten, hoe Max er
aan gekomen is. Ergens van een rijke dame gegapt na
tuurlijk. Hij zal wel een paar maal hebben ingebroken
voor' ie hier belandde. Toeveel is ie waard?"
„Als ie echt is misschien vijf honderd pond."
Rag scheen niet onder den indruk. Helston vroeg zich
af of de oude baas iets vermoedde. Hij zei echter geen
woord en daar Rag zei dat hij moe was en dat Barnard
elk oogenblik wakker kon worden daar het middel ver
schillend werkte, werd de diamant weer in het zakje
gegaan en in het vest van den veroordeelde gestopt.
Eenige minuten later zaten de twee mannen in de
keuken de zaak te bespreken. Aggy sliep in de kamer
daarboven en ze hoorden haar heen en weer loopen.
Helston vloekte in zichzelf. De gedachte was bij hem
opgekomen, hoe makkelijk het zou zijn om den ouwen
Rag kwijt te raken en als die maar eenmaal uit den
weg was, belette niets hem op dezelfde manier met
Barnard te handelen. Zoo'n kansje kwam nooit meer
terug. Maar Aggy? Helston wist van haar vader hoe
slim en resoluut ze was.
„Wat voert je meid uit?" barstte hij nijdig uit. „Is ze
aan het slaapwandelen?"
„Nee. Maar ze mot toch vóóf vijf uur op de bloemen
markt zijn. 't Is meer dan een half uur loopen van
hier. 't Is niks voor haar om te laat te zijn. En ze
maakt eerst d'r ontbijt klaar voor ze weggaat. Laten
we nou afhandelen. Nou je den blinker (diamant), ge
zien, hebt, wat nou?"
„Het zit zoo in elkaar, Rag. De steen is voor jou niks
waard en voor Max ook niet. Zoodra jullie zouden pro
beeren hem te verkoopen, heben jullie de boeien aan.
Ik kan het zaakje wèl opknappen. Ik heb een paar lui
meer een wenk te geven en klaar is kees. Ik zal voor
jou honderd ipond vragen."
„O, dus ie is toch echt?" zei Rag en zijn kleine sluwe
oogjes glinsterden
„Heb ik je niet gezegd, dat ik dat niet kan weten
als ik hem niet in handen heb gehad?" antwoox*dde
Helston nijdig. „Echt of niet, het is in ieder geval de
moeite waard hem te hebben. Nou heb ik zóó gedacht.
Geef Max weer een slaapmiddel, geef Scotland Yar^l
een wenk en de vent gaat regelrecht naar Dartmoor,
als ie niet voor dien tijd wordt opgehangen. Dat is zoo
zeker als wat,"