De Moeiende
in het
Uit een Balkan-staat.
Oleander
dal van den Meander.
LICHTE MARYLAHD BAAI
IN PATENTVERPAKKING.
maar eens voor de Was, Frans, en zeg Je les eens op!"
had Frans al met een in het oog loopende wijze met
een brief gezwaaid: „Uit Amerika, meneer!"
De verbazing van den leeraar was groot en oprecht.
Die van de leerlingen zal ook wel groot geweest zijn,
maar die was op dat oogenblik al lang verdwenen, na
tuurlijk. Alleen was een groote, diep gevoelde jaloersch-
heid overgebleven. Waarom juist Frans?
Natuurlijk moest de brief voorgelezen worden en be
sproken. En of de leeraar dacht, dat er nu meer zouden
komen? Ja, hij dacht van wel. De jongens dachten het
ook, dus heerschte er een wonderlijke eenstemmigheid
in de derde klas dien morgen.
Nu heeft die leeraar een zoon, die wel is waar niet op
die school is, maar wiens naam hij toch maar op de
lijst gezet had. Natuurlijk op verzoek van dien zoon zelf.
Ook waren er de namen van twee zoons van den direc
teur bijgevoegd, maar overigens was, op nog één andere
uitzondering na, de lijst alleen maar voorzien van namen
van leerlingen van de bewuste H.B.S.
Den volgenden morgen had Frans weer een brief ge
kregen, zijn tweeden. Ook een andere jongen had er
een, en één van de zoons van den directeur. Maar in alle
andere huisgezinnen, ook dat van den leeraar, schit
terde de Amerlkaansche post nog door afwezigheid Wat
evenwel niet heel lang meer zou duren.
't Was den Woensdag daarna, dat ten huize van den
leeraar drie brieven tegelijk arriveerden. Amevikaansche
brieven voor den zoon des huizes, 't Toeval wilde, dat
het heugelijk feit plaats greep juist voor dat de geheele
familie aan tafel ging zitten, zoodat er een uitstekende
gelegenheid was, om de correspondentie in al haar om-
NAAR DE GRENS VAN ALBANIë. AAN DEN
VOET DER ZWARTE BERGEN. V/AAR
TOURISTEN NIET MEER KOMEN. DE
STAD OP HET EILANDJE.
(Van onzen reizenden correspondent.)
Petrowats (Castel Lastwa), 13 Juli.
Kotor is langs de kust van Dalmatië de laatste
plaats, waar touristen zich nog wagen. Vandaar
maken ze dan gewoonlijk nog een automobieltocht
naar Cetinje, de vroegere hoofdstad van Montene
gro, bezoeken er het als een goed burgerhuis ge
meubelde paleisje van koning Nikita, doch Cetinje
is voor de touristen dan ook het alleruiterste punt.
Houdt men zooveel mogelijk de kust, dan ontmoet
men na Kotor geen enkelen tourist meer. Trouwens
er zijn ook geen verbindingsmiddelen, met uitzon
dering van enkele voorhistorische autobussen, wier
dienst er uitsluitend op berekend is de boeren
's morgens naar de stad en 's avonds terug te bren
gen. Iemand die hier reizen wil en er geen eigen
automobiel op na houdt, kan dan ook niet anders
clan te voet gaan, wat ik deed gedeeltelijk langs pa
den, alleen bestemd voor lastdieren, gedeeltelijk langs
de breedere automobielwegen.
De smalle paden zijn korter en besparen groote
omwegen, doch daarvoor zijn ze ook heel wat moei
lijker te bestijgen. Steil en weinig begroeid zijn de
bergen hier en als men, zuidwaarts gaande, zooveel
mogelijk de kust wil volgen, voert de weg niet alleen
telkens over aanzienlijke hoogten, maar links zijn
dan nog de geweldige massa's der bergen van Mon
tenegro, een land, dat zijn naam, Zwarte Bergen, in
derdaad verdiende.
Het zijn ook grootendecls Montenegrijnen, die zui
delijk van Kotor aan en bij de kust wonen, doch de
Montenegrijnen zijn een Servische stam, die niet al
leen dezelfde taal als de Serviërs spreken, maar ook
denzelfden godsdienst, den Grieksch-orthodoxen, be
lijden. Te Kotor spreken nog vele menschen Duitsch,
verder langs de kust kan men wel beter terecht met
Engelsch en Fransch, Engelsch, omdat vele Monte
negrijnen van hier als landverhuizers in Amerika zijn
geweest; Fransch, omdat velen gedurende den oorlog
hebben gediend in het Fransche leger of wel als Mon-
tenegrijnsch soldaat verpleegd zijn geworden in Fran
sche hospitalen.
Deze streek stond tot 1918 onder de Donau-monar-
chie. De bewoners gevoelden zich evenwel Montene
grijnen, Serviërs, en toen in 1914 de oorlog uitbrak,
zijn honderden en honderden reeds den eersten dag
weggevlucht in het gebergte en hebben zich aange
sloten bij het Montenegrijnsche leger. Velen zulke
Montenegrijnen uit het gebied van de Donau-monar-
chie later als krijgsgevangenen in handen der Oosten
rijkers, dan werden ze als landverraders gefusilleerd.
Er was tweeërlei moraal: De Montenegrijnen, ook die
op Oostcnrijksch gebied; gevoelden zich als verraders,
indien ze streden in het Oostenrijksche leger tegen
hun eigen broeders. Aan welke zijde het absolutet en
niet het formecle recht was, kan elk lezer voor zich
zelf uitmaken.
Algemeen zijn de mannen en vrouwen hier nog ge
kleed in de traditioiieele dracht; de mannen dragen
de lage muts, die aan een kalotje doet denken, de
„Ik moet me aan de afspraak houden en zien wat er
gebeurt."
„Ja, ik geloof ook dat het het eenige is. Vrijdag, is
het niet? En het is vandaag Dinsdag. Ik zal dadelijk
na de begrafenis van Lanchester terugkomen en je
Vrijdag opzoeken. Dag beste jongen, ik kan geen mi
nuut langer blijven."
Een teeder afscheid, een haastige rit naar Park Lane
en in diepen rouw, het juweelenkistje met eigen hand
in de reistasch gepakt, was ze op weg naar Lanchester
Court.
Daar wachtte haar een auto aan het station en haar
tocht door het kleine stadje gaf haar een heerlijke vol
doening. Iedere man nam zijn pet af, iedere vrouw
boog. Ze begon zich heusch te voelen als de weduwe
van een graaf.
Ze was met volmaakte smaak gekleed en de bedien
den, die in twee rijen in de groote hall stonden opge
steld bij de mannen de butler voorop en bij de vrou
wen de hulshoudster vonden dat ze er uit zag als
een echte Londensehe schoonheid.
Nadat haar kamenier haar verkleed had ging Lady
Lanchester naar de bibliotheek, waar eenige lichte ver-
verschingen waren klaar gezet om de diep geknakte
rouwdragers bestaande uit eenige van de voornaam
ste edellieden uit den omtrek als ze kwamen te ver
sterken. Ze liet den butler roepen.
„Jarvis." zei ze, „de advocaat komt met den graaf
even voor twee uur hier. Hij zal waarschijnlijk het
servies willen nazien. Je moet het hem geven."
„Ja, mylady."
„Heb je den sleutel van de servieskist?"
De butler richtte zich met zelfbewuste trots op.
„Zeker, mevrouw. Ik ben verantwoordelijk voor de
erfstukken, het vaatwerk en de juweelen. Maar ik
maak de servieskast nooit open tenzij er een lid van de
familie bij is."
„Juist Heel verstandig. Ik behoef je wel niet te zeg
gen, dat ik me graag even zou willen overtuigen, dat
alles in orde is vóór de advocaat komt. Wil je me naar
de kluis brengen?"
Jarvis was daartoe gaarne bereid. Hij ging haar eer
biedig voor naar de breede trap waar hij op zij ging
om haar te laten voorgaan.
„De tweede gang aan uw rechterhand, mylady, op de
eerste verdieping," zei hij met een onderdanige buiging.
Deze tweede gang was In werkelijkheid een nauwe
doorgang aan welks einde de kluis zich bevond. Deze
was gedeeltelijk in den rauur van het huis gebouwd. De
butler ontsloot de deur en duwde haar langzaam open;
zij was zeer zwaar en bewoog moeilik.
vangrijkheid voor te lezen. Aan dien maaltijd beheerschte
Amerika het geheele gesprek.
Vol trots ging de zoon dien avond met zijn drie brieven
naar bed, vervuld van de beste voornemens om ze heel
gauw te beantwoorden. Zijn vader kreeg verlof, hoewel
eenigszins aarzelend, om de geheele correspondentie den
volgenden dag mee naar zijn school te nemen, om aan
zijn leerlingen voor te lezen.
't Bleek tamelijk overbodig te zijn. Frans had er al
weer twee brieven bij, waaronder een van een meisje.
Ondertusschen had een andere jongen van zijn klas er
zes ontvangen, wat nog weer overtroffen werd door een
jongmensch uit een andere klas, die er elf in zijn bezit
bleek te hebben, hoewel zijn broer er maar één was
waardig gekeurd. Zoo is hier alles op de wereld toch
maar ongelijk verdeeld!
En nu is de vacantie begonnen. Ongetwijfeld houdt de
stroom nog aan. De zoon van den leeraar heeft er nu,
naar ik gehoord heb, zeventien. Meerdere jongens zijn
eveneens de tien al gepasseerd. En anderen hebben
niets ontvangen. Zuiver toeval natuurlijk, maar tevens
een bewijs, dat men in Amerika deze in beginsel zoo
goede zaak heel verkeerd heeft geregeld, of liever niet
heeft geregeld. En nu vertel ik in mijn volgenden brief
eens iets over den inhoud van enkele dezer brieven.
bovenkant rood, met daarin geborduurd in zilver
het Montenegrijnsche wapen, de wijde broeit met enge
pijpen. Een gewoonlijk wit lang of kort jak met gor
del en de opanken, lage schoenen, waarvan de pun
ten sterk naar boven zijn gebogen; de vrouwen hoofd
doeken, meestal kleurige blouse en ook opanken. Be
leefd cn vriendelijk zijn deze menschen en strikt eer
lijk. Voor een vriendelijk woord zijn ze dankbaar,
doch een beleediging vergeten ze nimmer. Als men
hen gemoedelijk tegemoet komt, zijn ze spoedig met
vreemdelingen vertrouwelijk. Herhaaldelijk gebeurde
het me, dat een Montenegrijnsche boer, die me met
zijn muildier, lastpaardje of ezel achterop kwam, me
mijn weinige bagage afnam en op zijn lastdier legde,
totdat onze wegen zich scheidden. Ergens in een een
zame herberg, waar ik brood met geitekaas at en er
een glas geurigen wijn bij dronk, was de waard
„komitadsji"-aanvoerder geweest aan Montenegrijn
sche zijde. Zwaar gewond was hij naar Frankrijk over
gebracht en daar had hij Fransch geleerd. Uitermate
tevreden was hij weder, gelegenheid te hebben deze
taal te spreken. De man, hoewel Oostcnrijksch onder
daan, maar Montenegrijn van nationaliteit, was dade
lijk bij het uitbreken van den oorlog in Montencgrijn-
schen dienst gegaan en hij vertelde: „Anderhalf jaar
lang lag ik op drie, vier honderd meter van hier. In
dit, in mijn huis, woonde de commandant van do ui
terste voorhoede der Oostenrijkers. Een dag in Augus
tus 1915 kwam men mij zeggen, dat die commandant
zat in het prieel, waarin wij nu zitten, in m ij n
prieel. Ik heb mijn mannen bevel gegeven niet te
schieten, heb zelf een geweer genomen on ben door de
struiken nog iets naar voren gedrongen en toen heb
ik den commandant cn zijn ordonnans nedergelegd.
Dat. was m ij n wraak. Natuurlijk werd toen van alle
zijden op mij geschoten, maar ik kwam er ongedeerd
van af.
Ik këêk het' idyllische nriëeltjé met den hoogen
moerbeiboom, waarvan de sappige vruchten ter vrije
beschikking stonden, eens aan en don keek ik naar
den al grijzenden man van goed vijftig, met de klare,
donkere oogen. Jawel, voegde hij er aan toe, iemand,
die in mijn 'huis komt als vriend, is me heilig, maar
iemand, die er met,geweld binnendringt, is een doods
vijand en hij of ik moet sterven.
Nadat we reeds eenige malen berghellingen had
den beklommen en weder waren neergedaald, begon
ruim 12 Iv.M. van Kotor een geweldige stii^ing. Slin
gerend ging de weg in serpentines omhoog. Hoeveel
waren het? Zeshonderd, duizend M.? Ik weet 't niet, ik
weet slechts, dat het in de brandende zon een buiten
gewoon lastige marsch was. Deze weg is aangelegd
door de Oostenrijkers in 191G, nadat de Serviërs ver
slagen en daardoor vde Montenegrijnen gedwongen
waren hun stellingen te ontruimen. Op een der hoog
ste punten vonden we een waterleiding mot uitstroom,
die frisch, koud water uit de bergwanden voerde en
daar putten mijn reismakker en ik nieuwen moed.
Het eenige plaatsje van heteekenis na Kotor is
Boedwa, een ommuurd stadje met nauwe straatjes
aan de Adriatische Zee. Er was juist marktdag toen
we er kwamen. Vrouwen stonden er met vruchten,
melk, kaas, wijn, geitevellc.n, en zelf geperste olijf
olie. Joego-Slaven, buitenlanders hebben hierheen
den weg nog niet gevonden en tóch schooner en ro
mantischer dan elders is hier de kust van Dalma-
De servieskast was een antiek ding van zwart eiken
hout met ijzer beslag en met een enorm slot, dat ech
ter aan een modernen inbreker geen moeilijkheden zou
opleveren. Hij zou het in een paar seconden kunnen
uitsteken. De echte bescherming voor hef vaatwerk en
de juweelen was de kluis, die zeer modern was van
inrichting en bouw.
De muren van de safe waren bezet met planken, waar
op de verschillende kostbaarheden waren neergezet. De
verlakte doozen met namen ln witte letters buitenop
bevatten acten en documenten, die betrekking hadden
op de verschillende bezittingen.
Terwijl de butler op zijn knieën lag, bezig met het
slot van de servieskist, trok Leonie vlug uit de plooien
van haar japon het juweelenkistje en zette het ge-
ruischlooa op een van de planken.
De butler zette het zware deksel open en onthulde
den inhoud de borden, schalen, presenteerbladen, bo
kalen, bekers allen zorgvuldig ieder in een e!gen holte
geschikt. In het midden was een open plek. Daar hoorde
de juweelenkist in.
De safe was niet heel goed verlicht en eerst dacht
Jarvis, dat zijn oogen hem bedrogen. Hij kon niet ge-
looven, dat het juweelenkistje verdwenen was. Hij buk
te, legde er zijn hand in en richtte zich weer op, ver
ward rondziend.
„,De juweelen, mylady? Ik ik denk. dat de graaf
ze niet heeft teruggebracht. Ik herinner me, dat de
graaf ze meenam, weet U er iets van af?'
„Nee, behalve dat ik me heel goed herinner, dat de
graaf me zei, dat hij ze weer naar de kluis had terug
gebracht. Hij zei niet, dat hij ze in de kist had gelegd,
misschien zijn ze wel hier ergens anders."
Jarvis keek zenuwachtig rond en ontdekte eindelijk
het kistje, waar Leonie het gezet had.
„U heeft gelijk, mylady volkomen gelijk. Maar het
moest daar niet staan. De plaats is in de kist. Hoe my-
lord er toe kwam zoo zorgeloos te zijn ik vraag U
wel excuus begrijp ik niet."
„Het was zijn arme hoofd, Jarvis! Vergeet dat niet
mompelde mevrouw verwijtend.
„O ja, juist, ik dacht er niet om. Hoe vreemd dat
juist hij, die zoo slim en helder was, zijn verstand moest
verliezen. Het was een vreeselijke slag voor ons alle
maal hier."
„Praat er niet meer over, Jarvis. Het Is meer dan ik
dragen kan."
Er klonk een snik in haar stem en Jarvis vond zich
zelf een zelfzuchtige ongevoelige bruut.
Tegen kwart voor twee begonnen de gasten te komen
en de graaf nam dadelijk een air aan van heer des
tië. De bergen .rijzen steil uit zee en de weg is in de
bergen uitgehouwen of met stutmuren er tegen ge
bouwd. Stijgend en dalend gaat het en vermoeiend is
het maar heerlijk. Ongeveer tien kilometer van
Boedwa bevindt zich vijftig meter uit de kust op een
eilandje een oud stadje met een kerk, oude huizen,
dikke wallen. Door een smalle landtong is dit stadje
met den oever verbonden. Hier meenden vroeger de
bewoners voor de Turken veilig te zijn, maar deze
toon nog geweldige krijgslieden veroverden het en
verwoestten het gedeeltelijk. Er wonen nu ongeveer
honderd menschen, maar nu, in den zomer, zijn er
eenige honderden studenten bijgekomen, die nieuw
leven door de oude straatjes juichen.
Wij waren de eenige buitenlanders, die er dit jaar
kwamen en werden er met verbazing, nieuwsgierig
heid en geestdrift ontvangen. Men wilde, dat we
I.
Meander, Kronkelaar, waarin bestaat toch uw aan
trekkingskracht voor mij?
Laat ik U vertellen van mijn laatste bezoek aan deze
rivier en wellicht vindt gij lieve lezeres en vriendelijke
lezer het antwoord.
Als gast van de Turksche Regeering vertrok ik van
Smyrna naar het dal van den Meander.
Het was vroeg dag, want wij moesten den eersten
trein naar Ajasoluk hebben, daar zou ons een auto
wachten. Vlak bij Ajasoluk ligt het oude Ephesus, dat
onder meer in de geschiedenis van het Christendom een
groote rol gespeeld heeft
Hier Immers predikte de apostel Paulus en wij kennen
allen zijn brieven aan de Ephesensers, de Christen
gemeente van Ephesus.
Ook Johanncs heeft van hier uit het evangelie ver
kondigd.
Keizer Justinianus (527565) liet boven het graf van
dezen Heilige de Johanneskerk bouwen. Deze kathedraal
werd later door de Seldschukken geheel verwoest
Drie jaar geleden is Professor Keil uit Weenen met de
uitgraving begonnen en ik kon den lust niet weerstaan
om eens te zien, wat in de twee jaar sedert mijn bezoek
geschied was.
Het is ongelooflijk, hoeveel men reeds van deze kerk
te zien krijgt. Twee jaar geleden had ik het in mijn
binnenste voor een hopeloos pogen gehouden en daar
om is mijn bewondering voor de bekwame archeologen
des te grooter.
Inmiddels heeft men ook meer steun van de Turksche
autoriteiten. De Vali van Smyrna, Kazim Pacha, inte
resseert zich zeer voor archeologie en antiek, bezit zelf
een heel fraaie collectie oud-Turksche voorwerpen en
ia de groote beschermheer van het museum te Smyrna.
De directeur van dit museum, Azis Bey, heeft o.a.
maatregelen genomen, dat de bewoners van Ajasoluk
niet meer de ruïnes kunnen berooven.
Het was eeuwen door schering en inslag om, steenen
en zuilen weg te sleepen en voor bouwdoeleinden te
gebruiken.
Teen ik later door het Meander-dal tufte viel mij op,
dat elke bron opgetrokken was uit prachtig Jonisch,
Helleensch of Romeinsch materiaal, afkomstig van de
ruïnes der oudheid, hetzij Magnesia, Priene, Mylete,
Hierapolis, Lodvikeia of Tripolis.
Maar laat ik eerst op mijn tocht terugkomen. Aan
het station te Ajasoluk had een auto op ons staan wach
ten en nu ging het van den voet van den heuvel, waarop
de Johannes-kerk ligt. eerst langs het alleroudste Ephe
sus en toen langs het Ephesus van den beroemden
Lysimachos naar Sokia.
Schitterende tocht, hoofdzakelijk langs de Middel-
landsche Zee. De weg is aangelegd in den tijd, dat de
Italianen deze streek bezet hielden en is vrij goed on
derhouden. Hoe helder was de zee, soms diep blauw,
dan helder groen en steeds zoo helder, dat men den
bodem, nabij de kust, kon zien. Hoe graag hadden wij
even een duikje genomen, maar... er was een Duitsche
dame op den weg en... wij hadden geen badpak noch
handdoek meegenomen. Buitendien, we moesten de gast-
heeren, die ons uren vooruit waren, niet laten wachten,
dan zou de middag- en avond-excursie in de war loopen,
Toen we de zee verlaten hadden en door de bergen naar
"Sokia reden, stond er een auto en panne. Wie zat daar
in? De Duitsche dame! Ze was ons vooruit geweest!
Nu lag de zee ver achter ons en was het te laat. Na
tuurlijk hielpen wij, d.w.z. wij lieten onzen chauffeur
huizes, wat dan ook inderdaad zijn positie was. Lady
Lanchester ontving echter alle eer en sympathie. Wie
kon die onthouden aan iemand, die zóó mooi en be
koorlijk was?
Men verwonderde er zich eenigszins over, dat Lord
Balmaine, aan wien de aangrenzende bezittingen be
hoorden en die de naaste buurman van den overleden
graaf was geweest, niet aanwezig was.
„O," zei de nieuwe graaf, „Balmaine schreef me van
morgen in de stad, dat het hem zoo speet, dat een aan
val van neuralgie hem belette de begrafenis van mijn
neef bij te wonen, want dat hij altijd de grootste ach
ting voor hem had gekoesterd."
De eene begrafenis gelijkt al zeer veel op de andere,
en die van Lord Lanchester behoeft dus niet beschre
ven te worden. De plechtigheid was voorbij, de lijkkist
in de looden bedekking was in het gewelf neergelaten
en iedereen ging heen met het gevoel, dat gedaan was
wat noodig was.
Het overhandigen van de erfstukken was louter een
formaliteit Alles was in volmaakte orde. De voorzich
tige oude advocaat telde de juweelen alleen maar
voor den vorm zei hij, en toen hij aan de dertien
diamanten kwam en ze door zijn bril bekeek en ze be
tastte en hun glans prees, lachte Lady Lanchester hem
bijna in zijn gezicht uit.
Een plechtig diner besloot den avond en Lady Lan
chester trok zich onder het voorwendsel van hoofdpijn
vroeg terug. Om elf uur lag Lanchester Court ln diepen
rust, met één uitzondering.
Die uitzondering was Lady Lanchester. Tegen mid
dernacht sloop een donkere gedaante de lange gangen
door, de trap af naar de bibliotheek. Een van de boe
kenkasten draaide om een spil van zijn plaats tegen
den muur af en onthulde een geheime deur. Daar kroop
de gravin door. Ze hield iets onder haar mantel dicht
tegen zich aangedrukt.
Dat „iets" zag er uit als een gewone muzlekporte-
feuille. Het bevatte echter geen muziek, zooals bleek,
toen mylady bij de poort van het kerkhof de portefeuille
open maakte en er een fijn gevormde spade uithaalde
met een scherp lang blad. Dit blad was ongeveer 15
c.M. breed, juist de breedte van de muzlekportefeullle.
Het handvat was ln tweeën gedeeld, zoodat het gemak
kelijker te dragen was, het was zóe gemaakt, dat de
twee deelen samengekoppeld konden worden.
Hoe was ze buiten het huis gekomen? Eenvoudig
door een geheime gang door te gaan die van de deur
achter de boekenkast naar de bibliotheek leidde. Er was
niets ln Lanchester Court dat zij niet wist. Bij haar
eerste bezoek had ze den graai lachend gezegd, dat ze
eenige dagen bleven in dit juweeltje van een stad,
dat daar gevat ligt in het blauw van de Adriatische
Zee, maar mij lokt Albanië, bet onbekende, het jong
ste koninkrijk in Europa.
En zoo trokken we weder vorder, stijgend, dalend,
onder een smetteloos blauwen hemel En dit artikel
schrijf ik in een klein stadje, Petrowats, een stadje
met een oud kasteel en weinige bewoners, dat dag
en nacht aandachtig luistert naar wat de golven der
Adriatische Zee vertellen. Ik zit in een herberg, waar
we gerookte vischjes in olie, geitekaas en brood heb
ben gegeten. Voor ons staat een halve liter Dalmali-
sche wijn en door het geopende venster zie ik aan de
overzijde van d§ Adriatische Zee, die nu bijna als
een spiegel is, vaag een blauwe streep: de kust van
Italië.
J. K. BREDERODE.
helpen en wij hielden de dame aangenaam bezig. Ze
vertelde bij Duitschers te behooren, die bij Sokia voor
den tijd van 15 jaar een landgoed gehuurd hadden en
dat met succes schijnen te exploiteeren. Duitsche on
dernemingsgeest!
Even gaan we terug naar zee, naar Scala Nuova, het
stadje, dat daar zoo beeldig aan zee ligt en ook overigens
zoo schilderachtig is met de met wijnranken overgroeide
straten, de fraaie oude poort en de gezellige Turksche
koffiehuizen, waar leuke Turken zitten te rooken en
koffie te slurpen.
Op den tocht door de bergen hadden wij prachtige
vergezichten.
Wij hadden te voren, van Sokia komend, ook reeds
hoogten gepasseerd, maar die waren weinig begroeid,
hier was een mooie plantengroei langs den weg en be
neden lagen frissche, vruchtbare landouwen, waar deels
de eerste oogst nog binnen gehaald werd, deels de
tweede oogst reeds welig groeide.
Maar toch was te voren een historisch moment ge
weest, toen wij den mond van den Kaistros duidelijk
hadden kunnen zien en ook de delta door aanslibbing
gevormd, goed begrensd zagen. Die aanslibbing had
aan Ephesus het leven gekost. Eenmaal had het genie
van een Lysimachos de stad verplaatst en over het
aangeslibte heen naar zee gebracht, maar na hem was
er geen geniaal of krachtig man geweest en was door
de slapte der Christenen en de verwoestingszucht der
Seldschoekken, de stad totaal verloren gegaan.
We rijden nü door de vruchtbare streken nabij Sokia,
rechts van ons hebben wij hooge bergen, daarachter
ligt het dal van den Meander.
Reeds genieten wij hier op onze tocht van bloemen
weelde, maar toch, dit gedeelte had ik in het voorjaar
mooier gezien, want hier is de Judasboom domineerend
en die was uitgebloeid nadat hij ons in de lente met
zijn paarse bloemenweelde in extase gebracht had.
Wij komen lang3 lieden, die aan het gerst dorschen
zijn. Merkwaardige manieren van dorschen houden zij
er hier op na. Paarden trekken een breede plank voort,
waarop een man staat. Een ander zeeft de boel uit. Brr,
wat primitief.
Zei U wat? Het kan nog primitiever. Even later, liepen
zes paarden, naast elkaar, steeds maar rond over de
rijke halmen, dat was dorschen!
De tabaksplanten 2e gewas reeds die wij van uit
de auto leunden zien, stonden er prachtig bij. De regen
val is erg gunstig geweest voor den landbouw in Turkije.
We naderen Sokia, we rijden nog even een paar
ltameelen onderste boven, die ons minachtend aankijken.
Wat een onwaarschijnlijke dieren, die kameelen, nu
loopen de kameelveulens mee, veel elganter dan de
ouders, maar toch al leelijk. De ouders zijn nu mooi glad
geschoren, het haar is alweer verkocht, misschien reeds
verwerkt. Nuttige dieren. Kijk, daar wordt er een op
geladen. De schenkels steken ver naar achteren. Onwaar
schijnlijke dieren, ik herhaal het.
We gaan steeds door; daar zien we Sokia liggen.
We herkennen, terwijl we binnenrijden, alle straten
en vooral de mooie oude moskee.
Daar staan we stil voor het hotel. Het pleintje er
voor ligt ni de schaduw en is niets verandord. In het
hotel is in dat jaar de trap wat verbeterd, maar nog
niet veel, een leuning is nog niet te bekennen.
Onze vrienden komen ons begroeten en dadelijk tot
den lunch uitnoodigen. Ik had honger en dorst en
at een malsche geitenbout en dronk en lekker glas bier,
(Wordt vervolgd).
niet zou ophouden hem te plagen tot hij haar nieuws-
gierighedi naar alle geheime deuren en gangen had be
vredigd. Hij had haar tóen alle geheimen laten zien.
De gang van do bibliotheek leidde naar een hekwerk
juist buiten den muur en schijnbaar daar geplaatst
voor de drainage. Het deed daarvoor werkelijk dienst,
maar dit was maar een bijzaak. Met een veer sprong
het open en de graaf had haar getoond hoe ze dat
moest doen.
Er was geen maan, dien nacht en ze was in het
zwart gekleed. Haar gestalte was bijna onzichtbaar.
Toen ze op het kerkhof was gekomen verliet ze het
middenpad en zocht haar weg tusschen de vele graf-
steenen, tot ze die welke de laatste rustplaats van
Maurice Bradley aanduidde, gevonden had.
Zij wist precies waar ze het pakje had begraven.
Wanneer men een lijn trok in het midden van het graf
van het hoofdeinde naar het voeteinde en een andere
lijn van links naar rechts moest het gevonden worden
op het punt waar de lijnen elkaar kruisten.
Maar toen ze bij het graf kwam deed ze een veront
rustende ontdekking. De grafheuvel was weggenomen
en vervangen door een steen op steenen pilaren. Als
het pakje was gebleven waar het was moest het door
de werklieden, die de fondatie groeven zijn opgegraven
Maar was Helston er voor dien tijd geweest?
„De leugenaar."' riep ze. „Alec heeft dus het pakje
wel gevonden. Hij probeerde me af te schepen met te
zeggen, dat hij het niet gevonden had. Nu snap ik
waarom hij het verlies zoo luchtig opnam en waarom
hij me niet aanviel, zooals ik verwachtte. Hij was er
nietS" op gesteld dat we hier samen zouden gaan zoe
ken. Daar kwam nooit wat van. De dwaas' AJs hij het
gedaan had, had hij me misschien zand in de oogen
kunnen strooien."
Met moeite herstelde ze zich en dacht alles uit. Hij
heeft de diamanten. Hjj heeft aan Peter gezegd, dat hij
hem heeft Ik dacht eerst dat het een verzinsel was,
maar ik geloof nu, dat hij voor het eerst van zijn le
ven eens de waarheid heeft gesprqken. Zijn list is dui
delijk genoeg. Hij prefereert 10.000 pond in baar geld
boven het gevaar dat hij loopt als hij den diamant op de
markt tracht te brengen. Zoo'n gemeene, minne hond
om me zoo valsch te behandelen."
Als ze een gewone vrouw was geweest, zou ze tranen
van woede gestort hebben, maar tranen Kende Leonie,
gravin van Lanchester niet en ze sloop dus terug naar
het huis met witte lippen, strak opeen geklemd en een
diepe groef tusschen de donkere wenkbrauwen en ging
door het hekwerk naar binnen.
Wordt vervolgd.