Alieieei Niws-
GEESTELIJK LEVEN.
De S-hcone Duivelin
Uitgevers: N.V. v.h. TRAPMAN Co., Schagen.
Eerste Blad.
Over sympathie en antipathie.
Zaterdag 27 Juli 1929.
72ste Jaargang No. 8500
Dit blad verschijnt viermaal per week: Dinsdag, Woensdag, Donder
dag en Zaterdag. Bij inzending tot 's morgens 8 uur, worden Adver-
tentiën nog zooveel mogelijk in het eerstuitkomcnd nummer geplaat3t
POSTREKENING No. 2332G. INT. TELEF. No. 20.
Prijs per 3 maanden fl.65. Losse nummers 6 cent. ADVERTEN-
TIüN van 1 tot 5 regels f 1.10, iedere regel meer 20 cent (bcwijsno.
inbegrepen). Grnotere letters worden naar plaatsruimte berekend.
DIT NUMMER BESTAAT UIT ZES BLADEN.
Gij ontmoet een medemensch; gij treft hem of haar
in den trein, in de autobus, in een vergadering, op
een receptie of waar dan ook. Bijna onmiddellijk
komt er iets in u op. Iets van sympathie of anti
pathie.
Dat wil zeggen: gij gevoelt u terstond tot dien me
demensch min ot' meer aangetrokken of tegen hem
ingenomen.
Als ge naar een vergadering gaat of gij bezoekt
een kerk, waar een onbekende optreedt, dan zult ge
bemerken, dat het eerste aanschouwen van den spre
ker iets in u wekt. Zelfs kleinigheden spelen hier
bij een rol. Gij krijgt den indruk van ijdelheid, zoodra
de eerste woorden worden gesproken en het doet u
onaangenaam aan of gij ontvangt een impressie van
eenvoud en waarachtigheid. In het eerste geval zult
ge anders luisteren dan in het tweede. Uw ontvan
kelijkheid voor het gesprokene hangt in sterke mate
af van den verkregen indruk.
Gij ontmoet in een gezelschap een tot nu toe u on
bekenden persoon. Gij wordt aan hem voorgesteld.
Gij wisselt een paar woorden, gij neemt vluchtig het
uiterlijk op terstond is er iets in u ontwaakt van
sympathie of van antipathie: En ge denkt bij u
zelf: ik mag hem of ik mag hem niet.
Ik was eens met iemand ter vergadering en trof
daar twee oude kennissen, Hij, die met mij was, zei-
de niet veel, maar luisterde toe. Toen we weer met
ons beiden waren, maakte hij de opmerking: dien
éénen mijnheer stond me niet aan; ik zou hem nooit
vertrouwen. Op mijn vraag, waarom hij dit dacht,
kreeg ik tot antwoord: ja, dat weet ik niet, maar ik
voel dat zoo.
Waarom ik dit schrijf?
Omdat onlangs iemand mij het verzoek deed om
eens te zeggen hoe ik over dat gevoel van sympa
thie hetwelk men voor een medemensch kan heb
ben, dacht.
Het is met eenige aarzeling dat ik aan dit ver
zoek voldoe. Ik ben van oordeel, dat slechts een be
kwaam zielkundige hier misschien waarlijk verhel
derend over zou kunnen schrijven. En voor een be
kwaam zielkundige zou ik me niet graag uitgeven.
Maar ik vond het verzoek tegelijkertijd zóó „sym
pathiek", dat ik mijn aarzeling heb overwonnen en
eenige gedachten over de gestelde kwestie wil uiten.
In ieder geval heb ik me na dit verzoek met de
vraag hoe kunnen we dat gevoel van sympathie
of van antipathie verklaren bezig gehouden.
Wij begeven ons dus op het terrein van het ge
voel.
FEUILLETON
DET. DUNN.
30.
De inhoud van tien brief was verontrustend. Mijn
heer Harvey schreef, dat hij het voornemen had
Lady Lanchester dien morgen tegen twaalf uur op te
zoeken om met haar een zaak van eenig gewicht te
bespreken.
Leonie beet zich op de lippen en er verscheen een
rimpel tusschen haar wenkbrauwen.
„Geen woord over het geld. Dat ziet er leelijk
uit".
Het was kwart voor twaalf. De advocaat wa9,
dat wist ze, een zeer punctueel mensch. Ze bereidde
zich op het interview voor. Ze was er zeker van dat
het onaangenaam zou zijn.
Mijnheer Harvey werd aangediend. Hij kwam bin
nen een lange magere, hoekige man van onge
veer zestig jaar. Zijn gelaatstrekken waren hard,
de uitdrukking van zijn gezicht norsch. Hij boog be
leefd en nam plaats op den stoel die Leonie hem
aanwees. Het licht viel op zijn gezicht. Leonie zat
in de schaduw. Ze wenschte zich niet te verraden
door een plotselinge ontroering.
„Is ht U bekend. Lady Lanchester", begon de ad
vocaat zonder inleiding, „dat de overleden graaf nog
een ander testament gemaakt heeft behalve hetgeen
ik voor hem opstelde?"
„Neen, zeker niet. Waar is het? Waarom heeft u
me dat niet eerder verteld?"
„Omdat ik het niet wist. We werden zelf pas
eenige dagen geleden ingelicht".
„Ik hoop dat u me niet in spanning zult houden.
Wanneer dit tweede testament mij betreft, behoort
u het mij dadelijk te zeggen. Is er veel verschil tus
schen dit en hetgeen dat U in Uw bezit heeft?"
„Dat kan ik u niet zeggen. Ik ben totaal onkun
dig van den inhoud. Eenige uren voor zijn geheim
zinnige dood heeft de graaf zijn kamerdienaars Lam-
piter en Parsons, een andere bediende, in zijn ka
mer laten komen om getuige te zijn bij zijn hand-
teekening onder een document dat hij hen zeide,
dat zijn testament was. Zij hebben hun namen er
Dit gevoel is een der meest belangrijke functies
van de mensclielijke ziel. Het leven van zeer velen
wordt er geheel door behëerscht! Gewoonlijk onder
scheiden wij deze functies in drieën: gevoelen, den
ken, willen.
Uit wat ik in het begin van dit artikel schreef,
blijkt al terstond, dat de sympathie (en als tegen
stelling, de antipathie) allereerst een gevoelsuiting
is. Zij ontstaat buiten het denken om en is de on
middellijke terugslag op een indruk, dien wij krij
gen van een medemensch.
Hoe wordt nu buiten ons zedelijk bewustzijn en
buiten ons denken om zulk een indruk gewekt?
Als we pogen dit te verklaren, komen wij voor groo-
te moeilijkheden te staan en gewoonlijk maakt men
er zich dan maar af door te zeggen: ja, hoe t komt,
weet ik niet, maar ik gevoel het zoo.
Laten we ons daar nu eens niet zoo gemakkelijk
afmaken.
Waardoor ontstaat die indruk? Waarom gevoelen
we sympathie voor iemand, zelfs voor iemand, dien
we overigens niet kennen en van wiens innerlijk
leven, dus van wiens waarachtige wezen wij niets
weten?
Omdat wij bcinvlocd worden door uiterlijke din
gen: de oogen, de stem, de houding, de gelaatsuit
drukking. Deze doen ons behagelijk, prettig aan of
wekken een soort van onbehagelijkheid, van weer
zin, van afkeer.
De Duitschers hebben een spreuk: „in die Augen
liegt das Herz" en dit komt overeen met de Holland-
sche spreekwijze: „het oog is de spiegel der ziel".
Daar ligt ongetwijfeld eenige waarheid in. Maar:
is niet eveneens vaak gebleken, dat het oog, hetwelk
een mooie ziel deed vermoeden, inderdaad toebe
hoorde aan een mensch met een innerlijk leven, dat
bijnauwkeuriger waarnemen geducht tegenviel?
En gaat een lieve, een fluweelen stem niet wel
eens gepaard met een minder fraai karakter?
Is de houding niet soms volkomen in strijd met het
wezen? En verstaan niet vele menschen de kunst
om door hun gelaatsuitdrukking juist hunne ware
gevoelens te verbergen?
Het is dus zéér de vraag of wij op het gevoel, dat
spontaan in ons opkomt als direct gevolg van een
ontvangen indruk, ten allen tijde kunnen vertrou
wen.
Niemand zal in dit opzicht zonder teleurstellingen
zijn. Menschen tegenover wie wij bij eerste kennis
making sympathie gevoelden, vielen op den duur
niet meer; we hadden ons vergist en zeiden: wat
heb ik me op hem of haar verkeken.
Het is een zeer typisch verschijnsel, dat echter zulk
een gevoel van sympathie (of antipathie) soms zoo
onder gezet in bijzijn van elkaar. Maar
Hij zweeg.
„Ga als 't U blieft verder. Kunt U niet zien mijn
heer Harvey, dat ik brand van nieuwsgierigheid."
„Dat testament is verdwenen. De vraag is nu, wat
is er mee gebeurd?"
„Er moet onmiddellijk naar gezocht worden. Het
moet gevonden worden als het werkelijk be
staat, Het is mogelijk, dat do graaf het zelf ver
nietigd heeft. Mijn arme man was de laatste uren
van zijn leven niet verantwoordelijk voor zijn
daden. Hij kan het niet geweest zijn, anders zou
hij zich niet het leven hebben ontnomen zonder
eenige geldige reden".
„Ik ben het geheel met U eens, dat er een
onderzoek moet worden ingesteld. Als het docu
ment ergens is, is het hier in huis".
„Verlies dan als 't U blieft geen tijd, ik laat U
geheel vrij"
„Dank U. Ik moet U intusschen zeggen, dat a^s
het onderzoek geen succes oplevert, wij naar de
kanselarij zullen moeten gaan om instructies. Dat
beteekent dan een lang uitstel tot het eerste testa
ment wettig is verklaard en wij moeten natuurlijk
elke uitbetaling weigeren zoolang het gerechtshof
ons geen machtiging daartoe heeft gegeven."
„Beteekent dat, dat ik de 5000 nond niet kan krij
gen die ik zoo hoog noodig heb?"
„Ik vrees van niet".
Leonie zweeg. Ze wist niet goed wat de beste
manier was om dezpn kouden sluwen voorzichtigen
advocaat aan te pakken. Ze besloot haar toevlucht
te nemen tot een brutale politiek.
„Ma? ik u vragen of u naar uw eigen inzichten
handelt of dat de graaf U instructies heeft gege
ven?"
„Natuurlijk heeft Mylord belang bij de zaak",
zei mijnheer rustig.
„En aanvaardt U het woord van Lampiter en
Parsons als een evangelie?"
„We moeten in ieder geval de zaak onderzoeken.
Het. gerechtshof moet het echter uitmaken."
„Goed, doe zooals U wilt, maar zoo vlug mogelijk.
Daar ik begrijp, dat U weigert me van dienst te zijn,
is het onnoodig er verder over te spreken. Ik laat
U Uw gang gaan. U heeft permissie om in iedere
kamer van het huis te gaan. Misschien wilt U wel
dadelijk beginnen? Ik moet U in ieder geval ver
zoeken me te excuseeren. Goeden morgen, mijnheer
Harvey".
Met een hooghartig knikje verliet Leonie de ka
sterk kan blijken te wezen, dat 't ondanks alle
onaangename ervaringen blijft bestaan.
Het komt voor dat we tegen ^llc redeneering in
zelfs van iemand blijven houden, dat wij zijn zwakke
zijde niet willen zien, dat wij zijn fouten goedpraten
zóó krachtig kan onze sympathie zijn.
Omgekeerd kan 't gebeuren, dat onze antipathie
zóó heftig is, dat we niets goeds kunnen of willen
opmerken bij een medemensch. Dan leggen we alles
in zijn nadeel uit. Dan oordeclen wij absoluut onbil
lijk over hem en zoeken' ook achter goede daden en
vriendelijke woorden nog slechte bedoelingen en
minne gedachten!
Wij moeten dus uiterst voorzichtig zijn met die
sympathie of antipathie, welke alleen uit ons gevoel
voortkomen en waarvan we vaak den eigenlijken
oorsprong niet kennen. Zij kunnen ons voeren tot
onbillijkheid, tot hardheid en liefdeloosheid.
Dit is heel dikwijls het geval, wanneer onze sym
pathie of antipathie het gevolg zijn van wat ons
wordt verteld over anderen of wat wij over hen lezen.
Onder den invloed van „praatjes" zelfs, komt een be
paald gevoel vóór of tègen iemand bij ons op en
wij worden er door behcerscht in zóó sterke mate
soms, dat we van een onpartijdige kennismaking
niet meer willen weten.
Een voorbeeld: ik zat op een zekeren keer in den
trein met iemand, die op een verschrikkelijke wijze
afgaf op Hcnrictte Pioland Holst. Zij deugde letter
lijk nergens toe volgens hem. Toen vroeg ik hem: hebt
ge haar wel eens gehoord? Antwoord: neen! Hebt ge
haar wel eens gezien? Neen! Hebt ge wel eens iets
van haar gelezen? Neen!
Maar mijnheer, ga haar dan eens hooren of lees
het een of ander van haar werken. Ik ken haar per
soonlijk en ik verzeker u, dat uw oordeel onjuist is.
Naar zulk een mensch gaan luisteren? Ik denk er
niet aan!
Bij dezen mij onbekenden heer was de tegenzin, de
antipathie, het gevolg van wat hij had gehoord of mis
schien in partijdige bladen had gelezen, onuitroei
baar geworden en stond dus een zuiver oordeel in
den weg.
Iedereen heeft wel eens ondervonden dat bij nadere
kennismaking langzamerhand zijne gevoelen tegen
over een medemensch gingen veranderen. En tegen
zin kan op die wijze plaats maken voor warme sym
pathie of omgekeerd.
Daarom is het gevoel van sympathie eerst dan
echt en blijvend, wanneer het opgroeit uit de waar-
mer, en gin? naar haar eigen appartementen, waar
haar kamenier een tamelijk moeilijk uurtje had met
haar aan te kleeden. Ze wilde buitenshuis gaan
lunchen. Er was veel waar ze over moest nadenken
en het huis was haar onverdragelijk geworden.
Ze vermoedde dat do nieuwe graaf van plan was
het testament te betwisten, liet zou geld vermorsen
zijn, maar het uitstel zou haar in groote moeilijk
heden brengen. Ze maakte zich hoegenaamd niet be
zorgd .over dat tweede testament. Ilad ze het niet
zelf tot asch zien vergaan? Maar de indringerigheid
van Lampiter maakte haar woedend. Ze begreep vol
komen waarom de graaf hem had aangenomen.
Ze had afgesproken Peter Carew dien avond bij
Hampstead Haeth station te ontmoeten. Ze zouden
samen even praten en dan ieder op eigen gelegen
heid naar de plaats gaan, die Alec Helston had
aangegeven, n.1. de vlaggestok bij Jack Straw.
Wat zou er dan gebeuren? Zou Helston met den
diamant aankomen, of zou hij de plaats noemen
waar hij te vinden was? Het was onmogelijk voor
uit te zeggen.
Toon ze aankwam stond Carew al op haar te wach
ten. Hij was koel en zclfbcheerscht, zooals altijd,
maar ze wist, dat ze de passie in hem opwekte door
het plotselinge licht dat in zijn oogen opflikkerde,
toen hij haar zag.
Ze gaven elkaar zwijgend de hand en liepen een
eind den kant van East Heath Hoad op voor zij
spraken.
Zij was de eerste, die het woord nam.
„Weet je zeker, dat die man zich aan den af
spraak zal houden?"
„Ik weet niets, dat me het tegendeel doet geloo-
ven. Maar Leonie, waarom wil je toch meegaan?
Er kon wel eens gevaar, groot gevaar bij zijn. Ik
vond hot verstandig me daarop voor te bereiden.
Ik heb mijn revolver bij de hand. Ik zou het me zelf
nooit vergeven als jou door mijn schuld iet3 over
kwam. Je weet, wat je me beloofd hebt zoodra
de diamant in mijn bezit is zal ik mijn aandeel in
den verkoop van den steen innen en jij wordt mijn
vrouw."
„En ik zal mijn belofte houden", zei ze. „Maar
nu is het de tijd niet om over onze plannen voor
ons toekomstig geluk te praten. Ik wou graag we
ten wat je van plan bent te doen als die man komt".
„Hoe kan ik dat vooruit zeggen? Dat hangt er
van af wat hij voorstelt. Hij mag jou natuurlijk
niet zien."
„O, de nacht is donker genoeg en ik ken Ilamp-
neming van iemands innerlijke kwaliteiten, dus n4
een kritische beoordeel ing.
In mijn eigen leven heb ik menigmaal de ervaring
opgedaan, dat mijn spontaan gevoel van sympathie
niet houdbaar bleek. Ook heb ik soms groole ver
eering en waardeering in mij voelen opkomen tegen
over hen, tot wie ik mij aanvankelijk in 't geheel niet
aangetrokken gevoelde.
Zou dit niet worden veroorzaakt door het feit, dat
velen zich zoo weinig in hun werkelijken aard la
ten zien? Omdat er zooveel eomedie wordt gespeeld?
Immers menigeen verbergt vaak juist zijn diepste
en mooiste gevoelens. Het schijnt wel of men
zich schaamt voor meeleven en meevoelen met an
deren. Men is ontroerd, getroffen, tot schreiens toe
bewogen en men doet zich geweld aan om het
niet te laten blijken. En dan krijgen we den indruk
van hardheid, van gevoelloosheid, terwijl toch de
werkelijkheid anders is.
Wanneer wij werkelijk intiem met iemand in aan
raking komen en een blik slaan in zijn binnenste,
doordat hij zich eens eerlijk uit, dan vinden we soms
zooveel moois en goeds in hem, waarvan wc het be
staan haast niet durfden vermoeden.
Wij moeten daarom voorzichtig wezen. Zoowel
onze sympathie als onze antipathie is dikwijls onre
delijk. Dit is het geval, wanneer zij afhankelijk is van
een uiterlijken indruk, welke menigkeer niet be
trouwbaar is. De waarachtige sympathie i s niet en
mag niet zijn een onberedeneerd, spontaan opwel-
Ind gevoel. Zij kan alleen opgroeien uit cle erken
ning van werkelijke, mooie, innerlijke hoedanighe
den.
Dan kan het gebeuren dat leelijke menschen mooi
voor ons worden, omdat we dan cle ware persoonlijk
heid, de ziel, in hen hebben aanschouwd.
Iedereen kent de uitdrukking: men kan beter vlie
gen vangen met stroop, dan met azijn. Wat betee
kent dit anders dan: men kan het best de menschen
gunstig voor zich, voor zijn partij, voor zijn kerk enz.
stemmen, door zich vriendelijk, voorkomend, inne
mend voor te doen. Maar zich voordoen
alsof, is comediespel. En evenals iemand, die op
het tooneel een prachtig karakter uitbeeldt, daar
om nog geen zoodanig karakter bezit, evenzoo
vallen die comediantcn op het groote levenstooncel
vaak bitter tegen.
En hoe dikwijls zijn we niet de slachtoffers van die
cómedianten geweest. Och, zij waren zoo beminne
lijk, zoo lief wij gevoelden ons onmiddellijk tot hen
aangetrokken, zij waren ons zoo sympathiek later
kwam de ontgoocheling.
Ik kom derhalve tot de conclusie dat wij ons niet
te sterk moeten laten beinvloeden door de spontaan-
opwellende sympathie of antipathie. Beide kunnen
ons leiden tot grove onbillijkheid. Ons pogen moet
zijn door den schijn heen te komen tot de werkelijk
heid. Wij moeten achter het masker, dat velen ver-
toonen, trachten het ware gelaat te vinden.
Of, eenvoudiger gezegd, wij moeten den echten
mensch leeren zien. En dit kunnen wij alléén, door
te letten op hun daden, hun levenshouding. En dan
kan waarachtige sympathie in ons opleven voor me-
stead voldoende om zeker te weten, dat ik dicht bij
je kan blijven en toch niet gezien worden. De grond
achter den vlaggestok is opgebroken. Er zijn plaat
sen in overvloed, waar ik me kan verbergen en
jullie kan observceren".
Carew zei niets meer. Toen zij bij het water
kwamen gingen ze van elkaar, hij in de richting
van den vlaggestok rechts en zij links afslaande.
Zooals zij reeds gezegd had, de nacht was zeer
donker, er waren maan noch sterren aan den
hemel.
De bepaalde tijd ging voorbij, een uur verliep,
niemand verscheen. Na weer een half uur begon
Carew te vermoeden dat hij voor den gek was
gehouden. Plotseling voelde hij' de aanraking van
een zachte hand. Het was Leonie.
„Wat voor nut heeft het hier nog langer te wach
ten?" vroeg ze op fluisterenden toon, waarin haar
geprikkeldheid duidelijk te hooren was.
„Het lijkt op een gemeene bedriegerij", antwoord
de Carew. „Maar het doet er niet toe, ga jij nu maar
en laat mij hier. Ik zou het mezelf nooit vergeven
als ik deze kans om den diamant terug te krijgen,
liet verloren gaan".
„Lieve jongen", fluisterde ze, en er was een zweemp
je van spot in haar stem, „je bent veel te goed van
vertrouwen dat ben je altijd geweest. Maar ik
zal gaan, als jij met me meegaat. Ik heb ar meer
dan genoeg van om hier op dit eenzame plekie te
staan. Ik ben koud en heb trek. Leg je er nu maar
bij neer, beste jongen, dat ze jc beet hebben
gehad."
„Ik begin te gelooven, dat je gelijk hebt", ant
woordde Carew moedeloos. „Ik zal een figuur slaan
als een idioot als ik morgen hij van Buren kom.
Verbeeldt je, ik heb tien duizend pond in bank-
nooten bij me.'
Tien duizend pond op een voet afstand, neen, nog
dichterbij, want ze had haar arm door dien van
Carovv gestoken en haar geoefende vingers konden
den omtrek van zijn portefeuille voelen.
„Tob er maar niet over, lieve schat. Laten we
naar de stad gaan en ergens soupeeren net als
we vroeger deden nadat wc gedanst hadden".
De woorden roerden een tcedere snaar in zijn
herinneringen aan. Hij had Leonie nog nooit ver
leidelijker gevonden dan nu. Ze had ongetwijfeld
gelijk, hij wós voor den gek gehoudpn. Waarom zou
hij dan niet een paar uur doorbrengen met de
vrouw, die zijn hart, zoo niet zijn hersens be-
hcerschte?