VAN DIT EN VAN DAT
EN VAN ALLES WAT
G
eestes-Sport en Üersen-G
pnasti
ek
VOOR ONZE SCHAKERS.
EVENTJES DENKEN.
Vraagstuk No. 384.
VOOR ONZE DAMMERS.
Vraagstuk No. 385.
K
ég
gégp
P
11
n§
aj
B
m
Hü
m
i
m
m
11
f§
fl
;fll
H
i
Vraagstuk No. 382.
WARE WOORDEN.
PA HAD DE WIJSHEID
IN PACHT
Bijvoegsel der Schager Courant van Zaterdag 3 Augustus 1929. No. 8504.
onder leiding van GEO VAN
DAM.
van D. J. D e n s m o r e.
Zwart: 6.
De diagramstand behoort te luiden: Wit Kei, Tb3,
Thl, Pe2, Le4, en drie pionnen op d3, e5, en f4. Zwart
Ke3, Dd7, Le8 en twee pionnen op h3, en h4. Wit speelt
en geeft mat in drie zetten.
OPLOSSING PROBLEEM No. 378,
van S. Loyd.
De diagramstand was: Wit Kbl, Dh7, Pf3, Pf4, Lgl
en vier pionnen op e4, g2, h2 en h6. Zwart Khl en Fb7.
Wit speelt als sleutelzet Lglcö. Op Pc5 volgt dan
2. Da7 en op iederen anderen zet: Dd7.
OPLOSSING PROBLEEM No. 369,
van Dr. E. L a s k e r.
De diagramstand in cijfers van deze in het boek van
Dr. Dasker voorkomende studie van Leonid Kubbel
was: Wit Kbl, Df5 en Pg4. Zwart Kh3, De7, Pb5 en
twee pionnen op a4 en b6. Wit speelt als volgt: Pg4
e3, Kh3—g3!; 2. Df5—g4, Kf3—f2!; 3. Dg4—f4, Kf2—
e2; 4. Df4fl. Het paard is als het ware gedekt, daar
de koning het wegens Dflel niet nemen mag. Zwart
dus Ke2d2; 5. Dfl—dl, Dd2—c3; 6. Ddl—c2, Kc3—b4;
Na Kd4 gaat door Pf5 de dame verloren. 7. Dc2b2,
Pc5b3! Of Kb4a5, dan wit 8. Pe3c4 en 9. Db2b6
mat. Anders 8. Db2a3 en wint de dame op e7 of geeft
mat!
Een zeer leerzame en fraaie studie.
van J. L o d ew ij k k, Rotterdam:
Zwart: 2.
Ui
Hl
mm
s
m
m
f§
8
M:
m
1!
18
Wit: 3.
Stand: Zwart 1 dam op 32 en 1 schijf op 25. Wit drie
dammen op 11, 8 en 34.
Een lastige schijf geeft men present.
Anders heeft men een strop op 't end'
Wit speelt en forceert de winst!
OPLOSSING PROBLEEM Ne. 873,
van Van der Spek, Rotterdam.
De diagramstand in cijfer» was: Zwart 1®, 20, 24. 25
en een dam op 46. Wit 34, 35, 39, 43 en een dam op S.
Wit wint op de volgende verrassende manier: 3429!,
43—39, 35—30, en 3X5! 1
„EEN HISTORISCHE GEBEURTENIS"
Hégesippus vertelt in het derde boek van de Ver
overing van Jeruzalem, dat Josephus, de gouverneur
van de stad Jotapata, welke stad door de Romeinen
belegerd en stormenderhand door Vespasianus genomen
werd, genoodzaakt was zich te verschuilen in een grot,
die beneden in de droge gracht gelegen was en waar
hij veertig dappere strijders vond, die aan de Romein-
sche wapenen hoopten te ontkomen.
Maar Josephus zag zich tenslotte onder de zijnen aan
een veel grooter gevaar blootgesteld, dan hij onder de
vijanden zou geloopen hebben. Men zag zich na verloop
van tijd gedwongen zich aan de overwinnaars over te
geven, daar er geen ander middel was om aan den
hongerdood te ontkomen. De soldaten waren evenwel
zoo beangst voor dit wanhopig uiterste, dat zij verkozen
elkander den doodsteek te geven, liever dan zich over
te geven en daarmede vrij zeker in levenslange slaver
nij te vallen. Vruchteloos trachtte Josephus hen van dit
wanhopig besluit af te brengen, zij volhardden niet al
leen in hun eenmaal opgevat plan, maar dreigden zelfs
Josephus bij hem met de uitvoering van hun bloedig
voornemen te beginnen. Het ware zeker met zijn leven
gedaan geweest, als hij niet een gelukkigen inval had
gekregen. Hij veinsde met hun plan in te stemmen
en behield aldus de autoriteit, die hij gewóón was over
hen te hebben. Hij bracht hun aan het verstand, dat
het verkieslijker was zich te rangschikken en dan aan
het eene einde" beginnend, telkens den zooveelsten (de
schrijver noemt het getal niet en het is aan onze le
zeressen en lezers om dit uit te vinden) te dooden en
de laatst overgeblevene moest dan de hand aan zich-
zelven slaan. Daar niemand hiertegen bezwaar had,
rangschikte hij hen, zooals hem dit voor zijn doel ge
schikt voorkwam en koos zulk een goede plaats uit
voor zichzelf en -voor een der soldaten, dien hij bijzon
der genegen was, dat, toen er negen en dertig van de
40 soldaten hun zin hadden, hij alleen met de bewus-
ten soldaat overbleef, dien hij dus tegelijk met zichzelf
redde.
Op de hoeveelste plaats was Josephus gaan staan en
•p welke plaats de eenig overgebleven soldaat* De
hoeveelste zal hij dus telkens hebben laten dood en?
REKENKUNDIGE PUZZLE
I I I I I I I I
Men ziet hier acht lucifers. De kwestie is daarmede
aan te toonen, dat 124=7. De lucifers mogen niet
gebroken ofover elkaar gelegd worden.
OPLOSSINGEN DER PUZZLES
Nos. 370 en 371.
No. 370. „DE DRIE KOEKJES".
Deze puzzle is een variatie op een oude aardigheid,
waarmede echter toch nog menigeen „er tusschen
wordt genomen". De persoon, die dezen zoogenaamden
goocheltoer wil uitvoeren, behoeft alleen maar den
hoed op te zetten, die men uitgekozen heeft. Niemand
zal ontkennen kunnen, dat hierdoor de drie koekjes
onder dien hoed zijn gebracht!
No. 371. „EEN VERSCHUÏF-PROBLEEM".
Voor de oplossing van dit soort puzzles bestaan
eenige vaste regels, die het zoeken naar de oplossing
vergemakkelijken en in meer systematische banen
leiden. Deze regels zijn:
lo. Na een dubbeltje verschoven te hebben laat men
een halve cent er over heen springen (omgekeerde
volgorde is natuurlijk ook goed).
2o. Na met het halve-centstukje over het dubbeltje
te zijn gesprongen, moet men zooveel mogelijk met
het geldstukje, waarmede men gesprongen heeft, door
gaan. Men kan dan zelf wel uitmaken of men het
moet verschuiven of over een ander geldstukje moet
laten heen springen.
Het doorvoeren dezer regels voor de oplossing van
dit soort vraagstukjes is echter slechts tot een bepaald
punt mogelijk. Na den negenden zet zal men zien, dat
men stuit; men zou dan namelijk met hetzelfde soort
geldstukje door moeten gaan (dus óf met een dub
beltje óf met een halve cent), maar er is geen meer
disponibel. Is men evenwel zoover, dan is de oplossing
feitelijk ook gevonden, want men ziet nu direct welke
zetten nu nog gedaan moeten worden, om de geld
stukjes op de gevraagde wijze van plaats te laten
verwisselen.
Indien men het systeem goed in het geheugen prent,
dan kan men deze puzzle ook als goocheltoer voordra
gen. Men geeft haar eerst ter oplossing en zegt, dat
men vijf minuten tijd krijgt die te vinden of na te
doen, want dat men haar eerst „eventjes gauw" zal
laten zien! Men behoeft daarbij niet bevreesd te zijn,
dat de toeschouwers het systeem direct zullen snap
pen of de volgorde der zetten zullen onthouden, want
daarvoor is het geheel, indien men de oplossings-regels
niet kent, te ingewikkeld.
Wie scherts vei-staat, weet ook wat ernst is.
De ziel als de zee: wat ook in de diepte onverander
lijk zij, de golven van de oppervlakte wisselen met der.
wind, die ze opjaagt en het licht, dat ze beschijnt.
o
Er zijn menschen, die anderen eer hun slechte, dan
hun goede daden vergeven.
o
Het geweten heeft altijd gelijk, omdat het niet spreekt
als het geen gelijk heeft
o
't Is vaak een stap „vooruit" als men op iets „terug
komt"
o
Het „onmogelijke" wordt iederen dag gedaan. Ook
door u?
e
Over de gebreken eener seheone vrouw zijn slechts
blinde rechters rechtvaardig.
Een verhaal, dat ernstige ouders moesten' verbieden
aan hun minderjarige kinderen om te lezen!
Vrij naar een Engelsch motief. Bewerkt door Sirolf.
(Nadruk verboden.)
Hè toe, magge we pootje baaie?!
Nou ja, als jelui met alle geweld willen, maar pas
op dat de prikvisch je niet prikt!
Zijn hier echte prikvisschen in de zee? vroeg
kleine Marletje.
Bedoelt U visschen die echt prikken? wilde Keesje
secuur weten.
Natuurlijk, zei ik, pas op de echte prikvisch die
prikt!
Ja, maar Pa, hoe kunnen we nu weten, dat h*t
een echte prikvisch is? wilde Marietje weten.
Omdat ie prikt! zei ik wijs.
O, maar Pa, als we nu eens op een echte prik
visch trappen en hij vergat ons te prikken. Zou het dan
geen echte prikvisch zijn? onderstelde Keesje, naden
kend.
Ach, en het is misschien niet eens een prikvisch,
maar een lief klein botje en ik ben lekker heelemaal
niet bang voor botjes, toesloot Marietje.
Ja, maar Pa! riep Keesje uit, Hoe kan je nou
niet door een prikvisch geprikt worden?
Dat is nogal logisch, door er niet op te trappen.
Hm. O ja. Maar hoe trap je er niet op?
Door je voet er niet op te zetten, zei ik ietwat on
geduldig.
Hm. O ja, natuurlijk. Maar hoe zet je je voet er
niet op, Pa?
Ach, laat die Pa toch kletsen! viel Marietje in
de rede. Prikvisschen zijn toch visschen en visschen
zwemmen, en als een visch zwemt kan je er niet op
trappen, je kan hoogstens er tegen aanbotsen en dat
doet lekker geen zeer! Kom, Keesje, laten we nou gaan!
Ze zullen ons niet prikken, hoor!
Zoo, dat dacht je maar, zei ik ernstig. Prik
visschen liggen onder het zand en steken een scherpe
punt naar boven en zoo kun je er best op trappen.
Ja, maar niet als ze d'r niet zijn! zei Marietje
triomfantelijk.
Waar niet zijn?
Waar we loopen.
Ja, maar als er nu wel eentje was?
DE 0<, ,'OORZICHTIGE.
(Buen Humor.)
Toen ik dat vreetelijke drama zag gebeuren,
stond©» mijn haren overeind.
Vergast niet, dat ge gezworen hebt de w*ar-
heid te zullen spreken.
EEN MAN VAN ZIJN WOORD
(Hummel)
Het spijt me, maar ik kan deze week mijn
huur met betalen.
Maar u zei dat de vorige week en de week
daarvoor ook al.
Hou ik dan mijn woord niet goed.
Nou, dat is nogal logisch Pa, dan loopen we daar
niet!
Ik kreeg het een beetje warm. Tegen deze logica was
het moeilijk te redeneeren, maar ik voelde me toch ver
plicht de roekelooze kinderen te wijzen op het gevaar
van de prikvisch en hoe soms door den prik de voet
opzwelt en er een heele dag door bedorven is.
Moet je voet dan afgehakt worden? vroeg Keesje
belangstellend.
Hm. nou, dat nou niet bepaald.
O, laten we dan maar gaan, Mdhrictje, dan is het
niet zoo erg. Ik dacht ook al, dat het niet erg kon zijn,
want je ziet hier aan het strand heelemaal geen men
schen met afgehakte beenen.
Doet het erg pijn? vroeg Marietje.
Nou, en of!
Nou ja, ging Marietje peinzend voort. Die prik
visch heeft gelijk. Als ik een prikvisch was, zou ik ook
prikken, als ze op me trapten. Maar ik zou eerst een
klein prikje geven, dat niet zoo erg pijn doet, omdat
d£ menschen dan eerst kunnen leeren, ziet U? En je
heb best kans, dat de prikvisch waar wij op trappen,
er eentje is, waarop nog nooit getrapt is. zoodat die
niet eens weet dat hij moet prikken!
Kort en goed. zei ik, laten we het zekere voor
het onzekere nemen en houden jelui je strandschoenen
aan, dan kan je niets gebeuren!
Maar dat had een Indlaansch gehuil ten gevolge. Nee,
dat was geen echt pootjebaaie, met schoenen aan'
Nee, het moest met bloote beenen!
Goed, zei ik eindelijk, dan ga ik met jelui mee
het water in. Maar dan trek ik wel mijn strandschoe
nen aan!
Aanvankelijk keken de kinderen wat meelijdend naar
rae, terwijl ik mijn schoenen en kousen uittrok en daar
na mijn strandschoenen weer over mijn bloote voeten
aantrok. Maar toen zij voorzichtig en nauwkeurig rond-
spiedend op hun bloote voeten in het water rondstap
ten en ze mij zoo zorgeloos en vrij van alle angst en
vrees zagen rondplassen, meende ik toch iets van af
gunst en bewondering in hun blikken te zien. En om
ze de les goed in te prenten, zei ik: Zie je kinderen,
ik zeg maar zoo, voorzichtigheid is de moeder van do
porselenkast...
Welk percelein Pa? wilde Keesje weten.
Ach, ik zeg maar zoo, dekselsche jongen! Wat zei
ik ook weer? O, ja, de voorzichtige moeder is het por
selein van de heidkast, hm, ik bedoel, de moeder van de
voorzichtigheid is de porseleinkast, enne kijk nou eens,
hoe heerlijk vrij en ongedwongen en veilig ik hier rond-
plas, alleen omdat ik die paar strandschoenen heb aan
getrokken en...
Pa, waarom is die moeder van het porcelein zoo voor
zichtig? Zijn er ook prikvisschen in die kast? infor
meerde Keesje.
Ach, jongen... zei ik, omdat ik niets anders wist
te zeggen. Hou nu eens even je snater en luister
naar me. Ik zeg, let op mij en zie hoe heerlijk vrij en
blij ik rondplas. Mijn voeten in mijn schoenen, zoo trap
pel ik in het rond, vroolijk en blij! Omdat ik weet, dat
ik niet gestoken kan worden enne...
Wat ik verder zei, behoort niet in een net blad thuis.
Want waarom die vermaledijde wesp nu juist het
puntje van m ij n neus moest uitzoeken als rustpunt
boven den oceaan, is mij een raadsel. En waarom hij,
om zich goed vast te houden, zijn angel in mijn neus
plantte, begrijp ik nog veel"minder. Laat ik volstaan
met te zeggen, dat ik er een week mooi mee ben ge
weest. En dat hij opzwol tot een aardappel en alle
kleuren van den regenboog achtereenvolgens vertoon
de, zoodat Marietje en Keesje 's avonds met elkaar
wedden om de kleur, die mijn neus den volgenden dag
zou hebben.
Het lijkt net een tooverbal! vond Keesje.
En dan waren er ook nog van die fijngevoelige vrien
den die belangstellend informeerden, hoe het ermee
giog en of ik al lang aan den drank was!
Waarmee ik maar zeggen wil, dat Pa's niet al te zeer
de wijsheid in pacht moeten willen hebben. Want dat
komt soms averechts uit, hoor!