Gsestes-Sport en Uersen-Gymnastiek
De Wereldreis van Dicky en Dirrekie Durf
VOOR ONZE SCHAKERS.
EVENTJES DENKEN.
VOOR ONZE DAMMERS.
fH
m
81
IS
m
Él
11
w
GRABBELTON.
WETENSWAARDIGHEDEN.
Vraagstuk No. 395.
Vraagstuk No. 393.
Vraagstuk No. 394.
Vraagstuk No. 396.
m
n
H
m
11
s
SP
13
11
ÉS
Hl
fÜ
IS
a
s
Hf
Éf
iH 81 s
NK
n
a
11
PI
DÜ
H
m
11
11
g?
il
11
11
n
m
UB
11
m
li
üf
mn
33
fü
Ui H
n s
„Tóóóóóferrnlern! Fraai-kurjeus mooi!"
boog diep met een vriendelijk lachje en trok het doek
weer op. Daar lag de tijger, bezig met het gulzig eten
van een stuk vleesch in zijn afdeeling, terwijl in de
andere de knaap gezond en wel zat, met gekruiste bee-
nen en over elkaar geslagen armen. Ten slotte nam de
fakir den bamboestok en liet den jongen van de mand
tegen den stok opklimmen. Weldra had de jongen den
top bereikt en begon tegen den oude grimassen te ma
ken. Net doende alsof hij kwaad was, schoot hij met
'n pistool naar den knaap. De knal van het schot
smoorde den kreet van schrik van den jongen. De top
van den stok werd omhuld door een rookwolk. Toen
die wolk weer was weggetrokken, was de knaap ver
dwenen. Nauwelijks waren de toeschouwers van hun
schrik bekomen, of de knaap verscheen lachend door de
poort. Op den terugweg wisselden de Europeesche toe
schouwers van meening over de voorstelling, zonder
het eens te worden.
Is het U bekend:
dat de Japanners groote hoeveelheden walvisch-
vleesch eten?
dat de ster Arcturus, volgens de astronomen, 100
keer zoo groot is als de zon?
dat het Amerikaanschc metereologische instituut
een bibliotheek van 47.000 boeken heeft, allemaal
over het weer?
d a t de eerste film vertoond werd in New York op
27 April 1896?
onder leiding van GEO VAN DAM.
van H. Weenink.
Zwart: 2.
ede
Wit: 8.
De diagramstand behoort te zijn: Wit Kgl, Tb7, Pe2,
Pe5, Lf7, Lh2 en twee pionnen op b2 en g4. Zwart Kc5
en een pion op c7. Wit speelt en geeft mat in drie zetten.
OPLOSSING PROBLEEM No. 384,
van D. J. Densmore,
De diagramstand was: Wit Kei, Tb3, Thl, Le4, Pe2,
en drie pionnen op d3, e5, en f4. Zwart Ke3, Dd7, Le8 en
twee pionnen op h3 en h4. Wit speelt als sleutelzet Le4
a8ü Op Lf7 volgt dan 2. e6, De6; wit 3. d4 of wel zwart
2. Le6, wit 3. Th3. Spedlt zwart als eersten zet daaren
tegen Lg6 dan volgt wit 2. f5, Df5; wit 3. d4. Of als zwart
speelt 2. Lf5 dan wit 3. Th3 enz. steeds met mat op den
vierden zet. Het thema „Diagonale Plachutta" is hier
dubbel weergegeven, wat een vierzettig oplossings-ver-
loop eischt.
GEEN KRUISWOORD- DOCH EEN KRUIS
HAAR T-PUZZLE.
Wij vragen om zestien kaarten, bestaande uit de vier
azen, de vier heeren, de vier boeren en de vier vrouwen,
zoodanig te rangschikken, dat elke horizontale en verti
cale, alsook elke diagonaal uit een aas, een heer, een
vrouw en een boer van verschillende kleur be
staat! Dus niet alleen moet op elk der gevraagde rijen
éen aas, éen heer, éen vrouw en éen boer liggen, doch
tevens van elke kleur één kaart bevatten, dus zoowel
een harten en een ruiten, als een schoppen en een kla
veren.
Hoe dit te doen? Bij de oplossing kan worden volstaan
met een vierkant te teekenen, waarin ln rijen do kaar
ten bij hun naam genoemd zijn aangegeven, dus bijvoor
beeld: 1ste rij Hartenboer Schoppenaas Ruiten
heer Klaverenvrouw, enz. Met dit voorbeeld geven
wij echter niet te kennen, dat deze volgorde juist is.
DE DRIE GRATIëN.
Toen de drie Gratiën de negen Muzen op dan Parnas-
sus ontmoetten, deelden zij bloemenkransen onder haar
uit, waarvan zij er altijd een zeker aantal bij zich
hadden. Elke Gratie had er evenveel als hare Zuster
en gaf aan ieder der negen Muzen een gelijk aantal
kransen. Na de verdeeling hadden elke Gratie en elke
Muze er evenveel. Hoeveel kransen had elke Gratie
en hoeveel deelde zij er uit, om evenveel over te houden
als zij aan de Muzen gaf?
OPLOSSINGEN DER PUZZLES
Nos. 382 en 383.
No. 382. „EEN HISTORISCHE GEBEURTENIS".
Daar er veertig soldaten waren en, met Jozephus
mede, dus in totaal 41 personen, zal hij telkens den
derde hebben laten dooden en zelf op de 31ste plaats
van de rij zijn gaan staan, terwijl hij den soldaat, dien
hij wilde redden, plaats no. 16 vanaf het begin zal
hebben gegeven. Een andere volgorde is ook nog moge
lijk.
No. 383. „EEN REKENKUNDIGE MOEILIJKHEID".
Hoewel schijnbaar onmogelijk, is het met de oplos
sing van dezen puzzle als met... „het ei van Columbus".
We leggen met de acht lucifers het getal 12 ln Ro-
meinsche cijfers en nemen daarvan de onderste 4 luci
fers weg. Zooals U dan zult zien houdt UVII
over!
van S. P e 11 e, Leerdam.
Zwart: 9.
w
Wmi
m
W
es»;
0
Wm.
in
w
m
Wit: 10.
De diagramstand in cijfers was: Zwart 8 schijven op
1, 3, 6, 7, 19, 24, 29 en 40, alsmede een dam op 23. Wit
10 schijven op 16, 17, 28, 32, 34, 39, 42, 45, 47 en 50. Wit
speelt en wint op keurige wijze.
OPLOSSING PROBLEEM No. 385,
van J. L o d e w ij k x J r., Rotterdam.
De diagramstand in cijfers was: Zwart 1 schijf op 25
en 1 dam op 32. Wit drie dammen op 8, 11 en 34. Wit
speelt 830, een klemzet, waardoor zwart niet meer
los kan gaan staan, of wit trekt zijn dam 34 in een of
andere richting terug. Zoo zou op 3227 volgen 3445.
Ook in het vervolg, als zwart zijn dam bijvoorbeeld op
44 kon spelen, zou hij door 342 verloren zijn. Zwart
moet dus spelen:
1. 325 en verliest door 1150 en 5045.
2. 3249 en verliest door 1116 en 162.
3. 3216 en verliest door 112, 216 en 162.
4. 3246 en verliest door 1144, 4450 en 5045.
Hieruit blijkt, dat wit in de varianten 3 en 4 eerst
een tempo-zet moet doen, daar zwart anders nog remise
zou forceeren.
EEN FRAAIE SLAGZET.
van Ir. W. Vrqlandt, Dordrecht
Zwart 11 schijven op 68, 10, 11, 13, 14, 17, 21 25 en
31. Wit 26, 28, 33—35, 37—39, 41, 44 en 47. Wit speelt
hier achtereenvolgens 4440, 2822, 26X17 3440, 47
20, 20—14, 40—34, 35X11 en 41—37! Zeer mooi zijn alle
schijven hier aan het doel dienstbaar gemaakt
Zwart: 1L
m
0.
WÊ
m
m
mm
Herinnering aan een brok oud volksleven.
De man met de wonderkast. Zijn
„openingsrede". Wie heeft de toover-
lantaarn uitgevonden? Geen speelgoed
meer, doch een onderwijsmiddel. Mis-
maakten en „Tooverlantaarn".
„Tóóóóóferrntern! Fraai-kurjeus mooi!"
Dat was de kreet, die klonk langs de straten. Zie
daar een stuk herinnering aan een brok oud volksle
ven, ofschoon de lieden, die in dit spel de hoofdfi
guren waren, eigenlijk niet tot ons volk behoorden,
't Waren gewoonlijk Fransch-sprekende Belgen, meest
mismaakten, want het scheen, zegt J. ter Gouw in „De
Oude Tijd", dat de krommen en schee ven, de gedroch
telijken en gedraaiden den meesten aanleg hadden
om in dit kunstvak te schitteren. De mismaakten
waren voor het volk zelfs zoo sterk een met de toover
lantaarn, dat men een mensch met een niet normaal
postuur dikwijls een „tooverrlantaarn" noemde.
„Tóóóóóferl'ntern! Fraai-kurjeus mooi!"
Anderhalve eeuw lang heeft deze uitroep eiken
winteravond van Sint Baaf tot Sint Mathijs, langs de
straten geklonken. Voornamelijk in Amsterdam, waar
de tooverlantaarn-menschen zeer sterk ingeburgerd
waren. En waar de vroolijke kinderkring bijeen was,
werd de man binnengeroepen. Dan sjouwden de kin
deren met vereende macht en onder blij gelach een
tafel midden in de keuken, waar de Waal zijn lan
taarn op zette, terwijl de vrouwen een schoon bedde-
laken tegen den muur spelden. Dan stak de Waal
het kaarsje in zijn lantaarn aan, moeder schikte de
jeugd op stoelen en stoven en als allen zaten blies
ze de lamp uit. En daarna- begon de Waal zijn „ope
ningsrede":
„Allon, kinderkens, en ook kroote eer en daam
ikke selle jelui fertoon de neuf tooferlanterne met
PRACTISCH!
(II Travaso).
Wat doet u daar op die lijn?
Ik ben het leven moe.
Maar deze lijn wordt niet meer gebruikt.
Daarom gebruik ik haar juist.
die magnifieke personages. Ikke selle se late spreek,
wat hum self spreek!"
En dan begon het! Natuurlijk moesten de vertoo
ningen afwisselend zijn, en steeds wat nieuws ople
veren, maar één „stuk" keerde steeds terug. Dat was
dat van den bakker en den duivel! De bakker had de
bollen teveel geknepen en werd daarom door den
duivel (Joost) bij zijn lurven gepakt, maar de bak
kersknecht greep, om zijn baas te verlossen, Joost
bij zijn staart en trok zoo hard, dat Joost er zonder
staart met den bakker vandoor ging en de knecht
met den staart in zijn hand achterover in de trog
buitelde.
o
Wie heeft de tooverlantaarn uitgevonden?
Sommigen zeggen de geleerde Jezuiet Althanasius
Kircher te Rome in het midden van de 17e eeuw. An
deren echter beweren, dat de uitvinding minstens vier
eeuwen ouder is. Zij kennen de eer toe aan den En-
gelschen monnik Rogier Baco, die zoo knap was in
de natuurkunde, dat hij van tooverij beschuldigd in
de gevangenis geworpen werd. Weer anderen mee-
nen, dat de tooverlantaren van de hoogste oudheid
is, daar zij het middel moet geweest zijn in de hand
van toovenaars om geesten te doen verschijnen.
In onzen tijd, waarin alle dingen verbeterd zijn, is
de tooverlantaarn dat ook en den Engelschen komt
er de eer van toe. Het is nu geen speelgoed meer,
doch een middel van onderwijs. Maar of de jeugd bij
de tooverlantaarn nog zooveel pret heeft als de kinde
ren van toen bij de vertooning van het drama van
den bakker en den duivel, dat is de vraag, die wel
zeer betwijfeld kan worden.
ANDERE TIJDEN.
(Brummer,)
De man die vroeger haar placht af te snijden,
plakt nu valsche vlechten aan.
Dan had hij z!n zin.
Een jonge schrijver kwam op een keer bij den
dichter Piron en zeide: „Meester ik zou graag wat
maken, dat nog niemand ooit gemaakt heeft,- sn ook
niemand ooit zal maken".
„Schrijf een lofdicht op je eigen", antwoordde
Piron.
Van Marie moest hij niets hebben.
Meneer Pantoffel was onder bed gekropen, toen hij
den inbreker hoorde. Hij hield zijn adem in en
wachtte. Na een poos bemerkte hij, dat iemand pro
beerde naast hem onder het bed weg te krol pon en
hij fluisterde:
„Ben jij dat, Marie?"
Waarop het gefluisterde antwoord kwam:
„Nee, ik heb daarnet je Marie gezien. Ik hen de
inbreker! Schik in vredesnaam een stulckie op!"
Waarom de melk zoo dun was.
„Waarom heb je je melk zoo schandalig met water
kunnen verdunnen?"
„Ik kan er niets aan doen. Edelachtbare, mijn koe
had den heelen nacht in den stortregen gestaan".
De sarcast.
De man had een kist met eieren laten vallen en
probeerde te midden van de massa gebroken eieren,
eierstruif en doppen, de enkele heel gebleven eieren
op te rapen.
De oude dame, die voorbij kwam, zei meewarig:
„Och, arme man, heb je een ongeluk gehad? Heb u
uw eieren laten vallen?"
„Nee!", zei de man sarcastisch, „hoe komt U daér-
bij! Ik dee het voor de lol! Ik wou eens kijken, of je
eieren op het asfalt kon bakken!"
't Kwam hem waarschijnlijk voor.
Moeder, coquet, heeft haar kleinen vent meegeno
men bij het winkelen. Moedertje kijkt naar een
étalage, waar modieuse wassen mannequins de
nieuwste costumes dragen.
„Moeder", vraagt het kereltje, „is dat nu de win
kel, waar pappie je gekocht heeft?"
Toet, toettoetoet, waarschuwt het bootje dat twee
maal per dag heen en weer vaart tusschen Volvetten-
dam en Konijnenburg. Baas Grimbaard komt dadelijk
aansloffen. Mogge Janus, roept hij tegen den kapi
tein. Dan gaat hij aan den slinger hangen en de brug
rijst langzaam omhoog. Toet-toet, zegt de boot nog
even. Dat beteekent: Alles is in orde. Ik vaar verder.
Let erop asjeblieft Zorg, dat je me uit den weg blijft...
Intusschen is Simon Swaantjesjager leelijk verkou
den. Net voor zijn neus is de brug opgehaald. Als hij
wachten moet tot baas Grimbaard ze weer laat zakken,
dan heeft die andere auto hem vast ingehaald. Daar
komt ze al aanstuiven... Toet toet, toet, toeteroetoe-
toeretoet, doet Gerrlt Gochem. Dat wil zeggen: Houdt
je brugje dicht baas Grimbaard. Dan hebben we dade
lijk den dief te pakken!
Simon Swaantjesjager neemt een wanhopig besluit.
Er öp of er onder, bromt hij. As ik hier blijf,
word ik vast ingerekend. Ik heb het land aan smeris
sen, zoo dicht in de buurt. Simon geeft plotseling vol
gas. Daar schiet zijn auto in razende vaart den weg
af, het gras ln. Iedereen kijkt totaal verstomd toe. Wat
gaat die rare kerel nu beginnen? Hij wil toch niet
pardoes in het kanaal rijden?
Neen, Simon heeft heel wat anders op het oog. Hij
wil een vermetel kunstje uithalen. In één vaart jaagt
hij de auto over de kajuit van de boot naar den an
deren kant van het kanaal. Het scheelde een haar of
hij was ln het water terecht gekomen. Een paar harde
schokken... De boot kantelt heelemaal... en... hoera...
het is gelukt... Nou kunnen ze me nakijken, juicht
Simon... Want dat toertje zal niemand me nadoen!