n Spartal - Argentijnsch Marine-Elftal. I WIE Zondag a.s. half een Ingezonden Stukken. Winkelweek te Schagen. Brabantsche brieven. GRATIS. Gemengd Nieuws. Waar Lucullus en Apoüo samenwerken De run der hebzucht. BILLY BOO. aan dit verzoek voldoen, en daarom besluit het knaapje zich als blinden passagier aan boord te verstoppen. Hoe wel dit aanvankelijk gelukt, wordt hij spoedig ontdekt, en voor kapitein Travers gebracht, die hem aan wal laat brengen, doch bewerkt, dat hij gedurend een jaar op een der beroemde vondelingenscholen van Dr. Bar- nardo te Londen zal worden opgevoed. Daarna is de heer Travers bereid den kleinen Jackie als scheepsjon gen op de „Queensland" een plaats te geven. Kapitein Travers is verloofd met een mondaine jonge Amerikaansche, Ruth Stratton, die hem niet waard is. Tijdens de reis naar Engeland hernieuwt zij de kennis making met den heer Henri Risard, een verwijfd, schat rijk bon-vlant, die denkt, dat voor geid alles te koop is. Hij gaat erg onder zeeziekte gebukt, wat hem echter niet belet, Ruth Stratton door middel van Jackie bloe men te sturen. Sam de Bokser en Jackie, die bevriend zijn met elkaar, slaan dit geflirt van het meisje van den geliefden kapitein met misnoegen gade en komen op de gedachte den heer Risard te beletten zijn afspraak .om haar tijdens het aan boord georganiseerde bal-masque te spreken te houden. Jackie raadt hem daarom aan, zich bij Sam te laten masseeren, en een Turksch bad te nemen, en de bokser masseert zoo onhandig, en ver geet bovendien zóólang den hatelijken fat uit het bad te halen, dat deze er erg aan toe is. Na afloop der „behandeling" brengen zij hem naar zijn hut, waar Ruth bij hem komt en van hem een kost baar geschenk ontvangt. Risard heeft haar opgezet te gen den kapitein en zijn plan om In Southampton met haar te vluchten, valt bij haar in goede aard. Jackie, die het fijne van de zaak wil weten, verbergt zich in Risard's hut, doch kan die ten slotte niet meer verla ten. Ten einde raad, brengt hij, met het doel het samen zijn van Ruth en den fat te storen, het brandsignaal aan het werken. De kapitein, hevig ontroerd door Ruth's gedrag, vraagt woedend waarom Jackie dit gedaan heeft, en de arme jongen, bang hem verdriet te doen, blijft het antwoord schuldig. Hij en de bokser worden in het cachot opgesloten, en zullen bij aankomst in Southampton oneervol uit den dienst worden wegge jaagd. Geen wonder, dat het arme knaapje wanhopig is. Terwijl zij ln het cachot zitten, worden zij opgeschrikt door een verschrikkelijken knal: de „Queensland" is te gen een ijsberg aangevaren en verkeert in zinkenden toestand. Een paniek ontstaat welke de dappere kapi tein evenwel weet te bezweren. Allen worden gered, doch 't zou met Jackie en Sam leelljk zijn afgeloopen, als de „Zure" de strenge en stugge stuurman hen niet had ontzet. Kapitein Travers blijft alleen op het schip ach ter, doeh lang duurt dit niet. Want Jackie, die met hem sterven wil, keert naar het schip terug en een verzoe ning heeft tusschen hen plaats. Zij worden ten slotte door Sam gered en de kapitein, die thans begrepen heeft waarom Jackie het brandalarm deed afgaan, be looft zijn vriendje hem op zijn volgende reis als zijn eigen kajuitsjongen te zullen meenemen! EEN STOERE FIETSER. De 83-jarige heer K. Brouwer alhier legde per rijwiel bezoeken bij de familie af. Dat wae een tocht van eeni- ge tientallen kilometers, 't Ging van Schagen over Alk maar naar Amsterdam (nachtverblijf). Van daar over Beverwijk (nachtverblijf) naar IJmuiden, en toen over Purmerend naar Hoorn (nachtverblijf). Nu naar Wester enOoster Blokker en toen, over Wognum, Sijbekars- pel, Hoogwoud en N. Niedorp weer naar Schagen. Frjsph en wel kwam .de stoera fietser terug, GROOTE KOEMARKTEN. De groote koemarkten worden dit jaar gehouden te Schagen, alle Donderdagen van den eersten Donderdag in Öctober tot den laatsten in November. Te Purmer end op 12 Oct., te Alkmaar op den eersten Dinsdag in November, te Hoorn op den 2en Dinsdag in November. SCHEIDSRECHTERS-COMMISSIFS. De N.H. Voetbalbond heeft in v-schillende districten scheldrechterscommissies samengesteld. Voor Westfries land bestaat deze commissie uit de heeren W. D. Nie- stadt, voorzitter; A. Vader, secretaris; en M. Overdijk, lid., allen alhier. N.O.G. De afd. Schagen van het N.O.G. actief als altijd, Zendt de heeren v. d. Laan, van DIrkshorn en de Vries van St. Maarten als afgevaardigden naar de twee den 28aten Sept. te houden propaganda-vergaderingen te Zaandam, waar 's middags de voorzitter van het N.O.G. de heer H. J. Bon, zal spreken en 's avonds de heer A. C. Zevenbergen van Rotterdam bet onderwerp: „Het N.O.G. roept U", zal Inleiden. De propagandist der Scha- ger afdeeling, de heer K. Schoorl van Barsingrehorn, zal de afgevaardigden vergezellen. Ook hebben gewone leden der afdeeling het voornemen deze belangrijke ver gaderingen bij te wonen. SPARTA—ARGENTIJNSCH MARINE-ELFTAL. Het bestuur der V.V. Sparta heeft voor Zondag a.s. «en buitengewone attractie. Na een onderhoud met den commandant van den ln Den Helder liggende Argen- tijnsche oorlogsschepen, is het hun gelukt Zondag a.s. het marine-elftal dier bemanning hier te krijgen. Het elftal schijnt over buitengewone krachten te beschik ken. In Engeland hebben ze den daar gespeelden wed strijd met 60 gewonnen, dus de Spartanen mogen hun uiterste best wel doen. Het S.-clftal zal dan ook waarschijnlijk versterkt worden. In verband met de wielerwedstrijden zal de wedstrijd om 12 uur 30 aanvangen. De Argentijnen zullen met auto's vanuit Den Helder worden gehaald, daar het hun met de Spaansche taal, die zij spreken, te bezwaarlijk ls met den trein te reizen. Winkelende Sohagenaren(eters) Schagen heeft een winkelweek. Winkeliers van Schagen klagen, Behalve in de Winkelweek. Etaleert de Etalages, Etalage-etaleurs. Laat winkelend' Schagenaars(sters) genieten. Etaleer bet chic en keur, Twee en vijftig weken winkelen, Doch, één er van is winkelweek. Winkelende winkelwekers, Maken portemonnaies van streek. Winkeliers van Schagen luistert: Al is het winkelier-zijn dor, Laat de winkelweek gelukken, Het parool is: „Excelsior!." Vlag in top, winkeliers van Schagen, Drijft uw zaken met élan. Winkeliers of winkelwekers Beste zaken!! COR BAZAN. Menier, Ulvenhout, 17 Sept. 1929. Mee da Tc den datum boven m'n briefke schrijf, zie 'k op m'nen scheurklen- der as da me vandaag 'nen biezonderen dag om men: d'n derden Densdag van September. Vandenmiddag hee ons Koningin mee d'ren man en mee Julejaantje de Ka mers weer opengedaan en emmen de vorst.eleke fer- milielejen kennis kunnen maken mee de nuwe me- nisters en de dieto Kamer- lejen. Da's 'n schoon gezicht, amieo! Nie die nuwe me nisters en Kamerlejen, da gezicht geef ik oew kedoow, maar heel dieën krippot bij mekare. Man. das om 't op oew oogen te krijgen, zoo schoon as da-d-is. Da blinkt en da glimmert van 't goud as 'aen zonsopgaank. As t'er zo'n zonnestraaltje net persies op 'nen gouwen medaillie ketst, dan springt 'r 'n eraan uit oew oogen, zoo scherp as da-d-is. Neeë, da mot 'k zeggen van die mannen, op d'n eersten dag da ze d'r plichten as staatsmannen komen vervul len, dan zijn de spullen in orde! Dan is er gepoetst, geboend en geschuurd aan knoopen, degens en aller haande staatsmansgereedschap, da-ge in eiken staats man oew haren kunt kammen. En da zijn dan nog maar de Kamerlejen die er, in d'r tweedekamerpakske mee d'ren steek, (nèt as ons doodsbidders, maar die zetten 'm, zeukers veur de onderscheiing, dwars op 'r test), nog maar sim- peltjes er uitzien bij de diepelmaten vergeleken. Ja, ik durf grust te zeggen: die diepelmaten zien d'r bijna net zoo prachtig uit as de koetsiers en de pallefeniers van 't Koninklijk Huishouwen. Die vrijers emmen wit-zeemleeren broeken aan, amico, nou ik kan oew zeggen as ik zo'n broek aanschie ten moes, dan zoude al ^auw kunnen zien waar ik 'm allemaal vast had gad! Zóó besmettelijk wit, zóó teer, maar ok zóó prachtig ziet er zo'nen kearel uit. Gin vliegenschetje, lot staan 'nen zwarten duim, is er aan zooeenen te hespeuren! En as dan de gouwen of de stasiekoets veurbij rijdt allebei schoone gerijen amico mee de Ko ningin op 'r Zondags, de Prins as vice-admieraal en Julejaantje, in d'r beste spullen, dan is da-d-'n ge zicht zóó schoon, da-g'er effekes stil van wordt. Dan vergitte kepleet om hoerah! te roepen. 't Gaat dan in draf en bezijen de koninklijke koets, d'r veur en d'r achter, daar draven hooge mie. mielietaren met pluimen op d'ren sjako as hanen- stèèrten en mee d'ren sabel uit de schee. Er zijn d'r bij, gruun as gras, dat zijn de officie ren van de Grinnediers cn Jagers. 'n Pracht, amico, n pracht! En as de Koninklijke fermilie dan van huis gaat, dan schieten ze op 't Malieveld mee losse flodders uit kenonnen da-d-et allemaal dreunt en davert en dan springen de diepelmaten op 't Binnenhof, waar ze zoolaank staan te wachten teugen de Ridderzaal aan, alvast in de houding. Duuzenden menschen zijn dan op de been, waar de stoet as 'n fonkelend,-kleu rig lint, tusschen deur slingert. Keb 't dikkels gezien, amico! Dikkels! Ën ian 't jaar ha'k er weer gère bijgewiest, al was 't maar om weer 's 'nen dag in d'n Haag te zijn, maar da viel van 't jaar nie zo goed uit, omda me pas weg- gewiest waren. Naar Amsterdam. Onzen Dré en Lewies die faiewen nie op ofrme moesen weer 's 'nen keer komen kijken. Wadden 't al beloofd toen ze lest weer weggonken na d'n van- kansie en dan d'n kleine Dré, ee! Die kan aanhou- wen as 'nen kopman in asseraansies, dus me zijn d'r Zondag op uit gewiest. 'k Mot zeggen, webben ons eigen best geamuseerd. Olleen emmen altij 'n uur noodig, om te wennen aan al die aartiestieke prulleboel. As ge wil gaan zitten hedde kaans da ge deur zo'n dink, da-d-op 'n stoeltje lijkt, glad heenen sallemaandert. 'n Omge keerde kist mee 'nen ouwen sjaal d'r op, die m'n moeder nog gedragen heet, vol mee gaten, da-d-is 'nen stoel, 'n Ouwe, vrekte melkkan, vol mee butsen, die wij zekers 'n kwarteeuw gebrykt emmen, sta-d-op 'n tafeltje vol mee van die gedroogde witte blaai- kes. En in plek da-d-al die ouwe koper-rommel nog wa schoon opgewreven is, da-d-et nog n bietje lijkt, neeë, da's allemaal zoo dof en zoo gruun en grijs van d'n schimmel da-ge'r gin dubbeltje veur geven zouw. En da mot zoo, zee d'n verver. Wemmen er nog 'n stuip mee g'ad, man, die 'k oew effen vertellen mot. Zoo gaauw toen me binnenkwampen, toen za'k aan Trui d'r bakkes, da-ze nie te spreken was over die koperen kan. Op 'n oogenblik da 'k mee m'nen zeun en z'n vrouw in z'n atteljee was, z'n verfwinkel, om me z'n werk te laten zien, toe hee Trui van de ge legen theid gebruik gemokt en is gaan poetsen. Ze sting in de keuken te vrij ven en te smeeren, dat d'ren druppel ervan beefde. Wa was m'nen zeun kwaad. „Nouw hedde alles bedorven", zee-t-ie. „Sjuust die ouwe schimmelkleur is zoo schoon en da's nouw heelegaar weg!" Dieë knul is gek op schimmel. Hoe lilleker, hoe mooier. Trui was er gewoon van in de wèèr en da wil wa zeggen, amico. Maar ze poetste deur. Ferm. „Nouw kund-op oewen kop gaan staan", zee ze, „maar blinken zal 't! Gek, stapel-gek zijde, om oew boel zoo te laten verwaar- loozcn. Gras groeit erop! En wa motten de menschen nie denken, die wel 's ier komen? Da-ge thuis nooit aanders gezien hèt, soms?" M'nen zeun sloeg z'n ermen omhoog, keek he- melsch naar 't plafon en schudde mee z'nen kop, of ie onzen-lieveneer d'r bij wouw halen. Ik bleef neutraal, da snapte! Trui had gelijk, natuurlijk, maar da zee ik nie en da's ok netuurlijk! En toen ie mijn d'rbij wouw slèpen, toen zee ik: „hoor 's Dré, ,nen mensch z'n lust is 'nen mensch z'n leven. Moeder houw nou eenmaal van proper en gij van schimmel en daar koom ik nie tusschen. Hier, stikt 's op en lot de vrouwen nouw maar betijen!" En toen alle zoowa schoon was, 't koper en tin blonk as spiegels, toen me wisten waar me veilig zitten konnen en waar me beter staan konnen blij ven, toen vuulden me ons eigen veur 't eerst thuis. Wel keek m'nen zeun nouw en dan mee 'n somber ogsgen daar d'n schoonmaak en Trui mee 'n glunder- ogske naar de boel, maar da was alles wat er van te merken viel. D'n kleine Dré was nie om te houwen! Oh wa-d- had ie gère mee in t' spoor gestapt 'saves! „Mee de Kerssemus", zee ik, „as ge weer vakaansie hèt, man neke!" Groot wieren zn oogen en ze straalden as zon- nekes en hij sprong om m'nen nek of me naar Ame rika gongen. En toen me gongen rijen, toe hee-t-ie staan wuiven mee z'n zakdoek, da'k er hartzeer van had 'm nie mee te kunnen nemen. Dieë brak is ge boren veur boer en wordt evenmin kunstschilder as i onzen veldwachter menister van Justiesie. Me kwammen laat op Ulvenhout aan. Heel de wereld ging onder d'n nevel, 't Was of m'n laanderijen as groote stille meren te drijven la gen. Duzenden sterrekes stingen mee scherpe puntjes, as margarietjes in 't diepe pèèrs van de hooge, don kere locht. 't Wassende maansikkeltje hong halver weuge achter donzige wolkskes, die er statig langs voeren. 't Was 'nen Septemberavond om stil te worren van gepeinzen. Aan d'n eenen kaant zag ik de diepe, verre loch- ten as 't ware uit m'n laand oprijzen. D'n hemel en de nevels rokten mekare en 'k had 't gevuul da'k mee m'n Zondagsche schoenen op d'n durpel van de oneindige schepping sting, terwijl aan d'n aanderen kaant de bosschen boven m'n laand deinden of ze op gelicht wieren deur 'n groote onzichtbare haand. Of ze dreven op de nevels die 'nen meter dik boven de èèrde wolkten. Amico, da was schoon! En toen er 'n sterreke viel, toen er 'n engeltje in d'n hemel zo'n schoon magrietje plukte, en toen da dingske mee 'nen sierlijken boog deur de groote locht zwierde en verdween achter de bosschen ollee amico, toen was 't of ik onzenlieveneer aan 't werk zag! Wa schoon, wa schoon in zo'nen nacht hier op d'n buiten. Veul schonder, laat ik oew da-d-op 'n brielke geven, veul schonder as alle ongepoetste en beschimmelde melk kannen bij mekare! Maar da komt, omda-d-ik gin- nen kunstenèèr ben, maar 'n dood-gewonen boer. Lot dit dus maar nie aan 'nen verver lezen, waant dan kletst ie oew de gaten in oew sokken om te bewijzen da vuile melkkannen en beschimmeld tin zoo sap prejabels mooi zijn! En dan krijg ik er soms ok nog geschrijf en gevrijf over en ik heb gin tijd om nog meer te potlooien as deus briefkes. En aartiesten overtuigen, amico, ge kun beter, mee veul meer suukzes, achter zo'n vallend sterreke aandraven om 't in oew pet op te vangen. Neeë, dan d'n Blaauwe, d'n Tiest, ge wit wel! Daar kan 'k mee klasjeneeren. En dat dit me zoo te binnen schiet, da zit zoo! Toen me dan Zondaggenavond in die prachtige stilte en in die stille pracht van Ulvenhout kwarapen uit Amsterdam, toen klonk deur die stille drijvende en wiegelende natuur, die te dutten lag. heel ver weg d'n muziek zweven die er sjuust bijheurde. 't Was nèt, amico, of die lichtende wolkskes laangsi 't manesikkeltje op de maat van dieën mezïek weg zweefden. Of 't vallende sterreke op 'n hoog, ster vend toontje wegdook „D'n blauwe", flusterde Trui en ze kneep me in m'nen erm. En bij ons deur bleven me stilstaan om nog effekens te lusteren. „Nouw hedde alle kaans", zee Trui bedrukt, „dat ie 'n stuk in z'n botten ee en hoor me nouw zo n blaauw zat-kulleke daar 'nen hemelschen meziek uit die trekpiano halen." Ja, amico, zoo is 't. Keb 'm wel 's stiekum af staan loeren, as ie zoo in z'n eentje, veur z'n deur, te faantezeeren zat. Maar daar verkèkte 'n dubbeltje-n-aan. Dan zit ie op d'n durpel van z'n deur mee eenen poot gestrekt en d'n aandere onder 'm as 'nen kleermaker. De monica rust dan op d'n knie van dieën „kleermakerspoot" en z'n pet zit dan heelegaar achter in z'nen nek zooda z'n blaauwe stekels „lokken" noemt ie ze zeivers ieveraans uitpieken. Dan zit ie omhoog te kijken, ver weg, waarnaartoe da snapte nie en dan is 't net of ie naar z'n eigen zit te lusteren, zon der dat ie snapt dat ie zelf aan da ding zit te mieren. Dan glijen die zwarte, afgekloven vingers van 'm, over de toetsen en knobbekes as of er gin kunst aan is. Dan. trekt ie da ding wel 'nen meter ver uit- mekaar en alles wa ge heurt da kunde meeneuriën, zonder da-ge 't ooit nog had heuren speulen. Maar meziek, amico, meziek, da-ge 'r mee n'en stijven nek naar te lusteren staat. Opera en kerkliedekes. veur niks gaat ie uit d'n weg en dikkels mokt ie er nog stukken aan die nog schonder zijn as de rest. 't Is 'nen aftie$tr p^aap ..e,ene waar ik mee praten kan. Van z'n vak is Te verkensfokker, zooas ge wit, maar as ge 't mijn vraagt: hij hee net zooveul ver staand ën zjënieigheid in de meziek as in de ver- kens. En da zeg ik nie alleen! Zelfs onzen meester hee dikkels gezeed: „d'nen Blaauwe-n-sis mee 'n monica in de wieg gedonderd". En de meester kan 't weten, waant die spul-d-op onzen urgel in de kèrlc en heel, heel goed, amico. En zoo schiet me nog n stuip te binnen die 'k oew toch efkens, veur ik van m'n briefke schei, nog vertellen mot. Ge mot dan weten, dat d'n Blauwe ok thuis is op ons koor, waar ie d'n meester wel 's helpt mee 't trappen van d'n urgel. En zoo is t gebeurd, mee m'n zuiveren bruiloft, da'k eigenlijk van dieën Blaauwe ben gaan houwen as van 'n bruur, al is 't dan nóg zo'nen zigeunder. Me kwampen in de kerk, Trui en ikke veurop, de kienders, fermilie. de meiden en de knechts en de bu ren d'r achter. Méé da-me binnenstappen, galmt er deur de kerk d'n bruidsmarsch uit de Louwcngrien en mee 'n kracht en 'n statigheid, da'k er van schrok. Trui d'ren erm vuulde-n-ik deur m'nen mouw beven, terwijl ik zeivers 'nen kneep in m'n hart en 'nen brok in m'n keel kreeg. Ik stapte-n-as d'n Koning van 't durp deur de kerk onder d'n schoonsten meziek van 't Laand. D'n Blaauwe! Op z'nen trekurgel! Ons pustorke keek verschrikt op, maar 'k wies nog net 'n ogske naar 'm te knipppn om te beduien: lot maar gaan, da lopt goed af! Ik kende m'nen Blaauwe zo'n bietje! Amico, 't was allemachtig, merakels mooi! Me wieren d'r koud van in onzen nek. En toen de Mis- uit-Dankbaarheid gedaan was, toen zo allemaal gauw weg wilden loopen mee 't veruitzicht op 't fiest en d'r leege maag, toen zette d'n Tiest, bij 't uitgaan van de kerk 'n Te Deum in, da ze aanders olleen speulen bij heel biezondere gelegentheden. - as de Koningin verjaart of zoo, da'k er verlegen mee wier. Ze bleven allemaal lusteren. En m'nen zeun.de verver, die toch verstaand hee van kunst, die sting mee 'nen open mond naar boven te kijken, mee 'n traan op z'n wang. Buiten emmen op d'n Tiest gewacht. Wa zag ie eruit. D'n hoogen hoed op en z'nen blaauwen werk kiel aan, mee d'n trekurgel aan z'nen schouwer. En mee 'n gezicht, zoo seerejeus amico, of ie naar 'n begrafenis gong inplak van naar de bruiloft. Ge begrept, hij gong mee; zo'nen muziekaant kon nen me gebruiken en 's nachts is ie weggegaan mee nen lap in z'n broek, zoo zat, zoo zat as d'n duvel z'n moer. Zoo is ie nouw! Dieën Blaauwe sjandoedel! 'n Hart van goud in 'n eetwie-ke van vèrkens- blubber. Maar veul schoone oogenblikskes hè'k al mee 'm genoten, net zoo goed as da me-n-ok dikkels de grot- ste lol emmen g'ad sameD En as le zoo 's aves z'nen meziek zit te geven, zoo mooi, da'k er 'nen beteren mensch van worren zouw., da-g-oew eigen 'n kindeke vult worren, nouw ami co, da magde grust weten, dan hè'k verscheië keeren efkes naar dn overenkaant gewipt, naar de „Gou wen" om er 'n paar veur d'n Tiest te betalen. Die vindt ie dan d'n aanderen dag wel! 'n Mooi stuk, blaauw Ulvenhout, da'k ier nie gère missen zouw, amico. Kom, ik schei d'r af. Keb zooveul te vertellen g'ad over m'n Amsterdam- sche reis, de opening van de Kamers, m'n zuiveren bruiloft en weetikveul, da'k snotverdikkoppe 'n vel- leke hekstra noodig g'ad em. Amico, tot de volgende week. M'n vel is staampende vol. Veul groeten van Trui en, as altij, gin horke min der van oewen toet a voe DRé. VAN ZICH MET INGANG 1 OCTOBER 1929 OPGEEFT ALS LEZER VAN DE 5CHAGEK COURANT, ONTVANGT DE NOG VERSCHIJ NENDE NUMMERS VAN SEPT. Een merkwaardig feit in het letterkundige leven van Zweden is, dat een dichter leeft van de winsten welke een restaurant afwerpt. De Zweedsohe schilder en etser Anders Zorn, die veel voor het artistieke leven van Zwe den heeft gedaan, vermaakte eenige tientallen jaren geleden aan de Zweedsche academie den historischen herberg, bekend onder den naam „De gulden Vrede", die uit het jaar 1660 dateert en in hst hart van de oude stad is gelegen. De winst van dit restaurant is bestemd om het salaris te betalen van den permanenten secretaris van de Zweedsche academie, Eric Axal Karlfeldt, een der beste dichters van het moderne Zweden. Het res taurant met zijn mooie oude kelders, waar eten en drinken bij het flikkerende licht van waskaarsen wor den opgediend, biedt steeds een schilderachtig gezicht en zangers op de luit komen daar dikwijls de oude liederen van Karl Michael Bellman voordragen uit den tijd van Lodewijk de XV, die verscheidene van zijn lie deren ln dit restaurant moet hebben gecomponeerd. Het restaurant is te Stockholm zeer populair, zoodnt de netto winst jaarlijks een goed inkomen uitmaakt. Lucull as werkt hier met Apollo samen, en het is zeker een zeld zaam verschijnsel, dat een hoogstaand lichaam als de Zweedsche academie een restaurant exploiteert. Het toeval, dat twee jagers uit Pretoria aan den rand van de Kalahariwoestijn twee mannetjes-struisvogels geschoten hebben, ln welker magen zij 53 en 17 diaman ten vonden, heeft een ware klopjacht van Europeanen en inboorlingen op deze vogels ten gevolge, zoodat de verontrustende kudden steeds verder de wildernis in trekken. De hebzucht doodt in het wilde weg ook andere vogels, In de hoop in de maag het kostbare gesteente te vinden. Vroeger kwam het ook wel eens voor, dat in de maag van geschoten struisvogels van de diamanüioudende Namaquagronden diamanten gevonden werden. EEN NOODLOTTIGE PRIJS. Een spoorwegbeambte uit Warmuntowitz had een aandeel in de hoofdprijs van de Pruisische loterij en had een gedeelte van het gewonnen geld besteed aan den aankoop van een motorrijwiel. Hij maakte een proeftochtje, doch toen hij een kar met paard tegen kwam, verloor hij zijn stuur en kwam met zijn motor- flets onder den wagen terecht. De man was op slag dood, terwijl de man, die zich op de duozitting bevond, ernstig werd gewond. Op een straal der maan staande. Keek Knickey naar beneên, Gleed toen, met een vaartje, Al vliegend, naar het scheen. Hij gleed met groote snelheid, Langs een schoone straal der maan. De mensohen dachten: „Hij kan vliegen, Of hij heeft skis aangedaan." En toen onze Knickey, veilig, Daalde op den grond. Iedereen, dus ook Billy Van zijn stoel opstond. Toen Bil hem had bekeken, Riep hij: „Redneb, 't is kras, Ik wist niet, dat die Knickey Een apennootje was." Een apennootje, dat kan dansen, zoo iets heb ik nooit gezien. En jullie?

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1929 | | pagina 10