n
Spartal -
Argentijnsch Marine-Elftal.
I
WIE
Zondag a.s. half een
Ingezonden Stukken.
Winkelweek te Schagen.
Brabantsche brieven.
GRATIS.
Gemengd Nieuws.
Waar Lucullus en Apoüo samenwerken
De run der hebzucht.
BILLY BOO.
aan dit verzoek voldoen, en daarom besluit het knaapje
zich als blinden passagier aan boord te verstoppen. Hoe
wel dit aanvankelijk gelukt, wordt hij spoedig ontdekt,
en voor kapitein Travers gebracht, die hem aan wal
laat brengen, doch bewerkt, dat hij gedurend een jaar
op een der beroemde vondelingenscholen van Dr. Bar-
nardo te Londen zal worden opgevoed. Daarna is de
heer Travers bereid den kleinen Jackie als scheepsjon
gen op de „Queensland" een plaats te geven.
Kapitein Travers is verloofd met een mondaine jonge
Amerikaansche, Ruth Stratton, die hem niet waard is.
Tijdens de reis naar Engeland hernieuwt zij de kennis
making met den heer Henri Risard, een verwijfd, schat
rijk bon-vlant, die denkt, dat voor geid alles te koop is.
Hij gaat erg onder zeeziekte gebukt, wat hem echter
niet belet, Ruth Stratton door middel van Jackie bloe
men te sturen. Sam de Bokser en Jackie, die bevriend
zijn met elkaar, slaan dit geflirt van het meisje van den
geliefden kapitein met misnoegen gade en komen op de
gedachte den heer Risard te beletten zijn afspraak .om
haar tijdens het aan boord georganiseerde bal-masque te
spreken te houden. Jackie raadt hem daarom aan, zich
bij Sam te laten masseeren, en een Turksch bad te
nemen, en de bokser masseert zoo onhandig, en ver
geet bovendien zóólang den hatelijken fat uit het bad
te halen, dat deze er erg aan toe is.
Na afloop der „behandeling" brengen zij hem naar
zijn hut, waar Ruth bij hem komt en van hem een kost
baar geschenk ontvangt. Risard heeft haar opgezet te
gen den kapitein en zijn plan om In Southampton met
haar te vluchten, valt bij haar in goede aard. Jackie,
die het fijne van de zaak wil weten, verbergt zich in
Risard's hut, doch kan die ten slotte niet meer verla
ten. Ten einde raad, brengt hij, met het doel het samen
zijn van Ruth en den fat te storen, het brandsignaal aan
het werken. De kapitein, hevig ontroerd door Ruth's
gedrag, vraagt woedend waarom Jackie dit gedaan
heeft, en de arme jongen, bang hem verdriet te doen,
blijft het antwoord schuldig. Hij en de bokser worden
in het cachot opgesloten, en zullen bij aankomst in
Southampton oneervol uit den dienst worden wegge
jaagd. Geen wonder, dat het arme knaapje wanhopig is.
Terwijl zij ln het cachot zitten, worden zij opgeschrikt
door een verschrikkelijken knal: de „Queensland" is te
gen een ijsberg aangevaren en verkeert in zinkenden
toestand. Een paniek ontstaat welke de dappere kapi
tein evenwel weet te bezweren. Allen worden gered, doch
't zou met Jackie en Sam leelljk zijn afgeloopen, als
de „Zure" de strenge en stugge stuurman hen niet had
ontzet. Kapitein Travers blijft alleen op het schip ach
ter, doeh lang duurt dit niet. Want Jackie, die met hem
sterven wil, keert naar het schip terug en een verzoe
ning heeft tusschen hen plaats. Zij worden ten slotte
door Sam gered en de kapitein, die thans begrepen
heeft waarom Jackie het brandalarm deed afgaan, be
looft zijn vriendje hem op zijn volgende reis als zijn
eigen kajuitsjongen te zullen meenemen!
EEN STOERE FIETSER.
De 83-jarige heer K. Brouwer alhier legde per rijwiel
bezoeken bij de familie af. Dat wae een tocht van eeni-
ge tientallen kilometers, 't Ging van Schagen over Alk
maar naar Amsterdam (nachtverblijf). Van daar over
Beverwijk (nachtverblijf) naar IJmuiden, en toen over
Purmerend naar Hoorn (nachtverblijf). Nu naar Wester
enOoster Blokker en toen, over Wognum, Sijbekars-
pel, Hoogwoud en N. Niedorp weer naar Schagen.
Frjsph en wel kwam .de stoera fietser terug,
GROOTE KOEMARKTEN.
De groote koemarkten worden dit jaar gehouden te
Schagen, alle Donderdagen van den eersten Donderdag
in Öctober tot den laatsten in November. Te Purmer
end op 12 Oct., te Alkmaar op den eersten Dinsdag in
November, te Hoorn op den 2en Dinsdag in November.
SCHEIDSRECHTERS-COMMISSIFS.
De N.H. Voetbalbond heeft in v-schillende districten
scheldrechterscommissies samengesteld. Voor Westfries
land bestaat deze commissie uit de heeren W. D. Nie-
stadt, voorzitter; A. Vader, secretaris; en M. Overdijk,
lid., allen alhier.
N.O.G.
De afd. Schagen van het N.O.G. actief als altijd,
Zendt de heeren v. d. Laan, van DIrkshorn en de Vries
van St. Maarten als afgevaardigden naar de twee den
28aten Sept. te houden propaganda-vergaderingen te
Zaandam, waar 's middags de voorzitter van het N.O.G.
de heer H. J. Bon, zal spreken en 's avonds de heer A.
C. Zevenbergen van Rotterdam bet onderwerp: „Het
N.O.G. roept U", zal Inleiden. De propagandist der Scha-
ger afdeeling, de heer K. Schoorl van Barsingrehorn,
zal de afgevaardigden vergezellen. Ook hebben gewone
leden der afdeeling het voornemen deze belangrijke ver
gaderingen bij te wonen.
SPARTA—ARGENTIJNSCH MARINE-ELFTAL.
Het bestuur der V.V. Sparta heeft voor Zondag a.s.
«en buitengewone attractie. Na een onderhoud met den
commandant van den ln Den Helder liggende Argen-
tijnsche oorlogsschepen, is het hun gelukt Zondag a.s.
het marine-elftal dier bemanning hier te krijgen. Het
elftal schijnt over buitengewone krachten te beschik
ken. In Engeland hebben ze den daar gespeelden wed
strijd met 60 gewonnen, dus de Spartanen mogen
hun uiterste best wel doen. Het S.-clftal zal dan ook
waarschijnlijk versterkt worden.
In verband met de wielerwedstrijden zal de wedstrijd
om 12 uur 30 aanvangen.
De Argentijnen zullen met auto's vanuit Den Helder
worden gehaald, daar het hun met de Spaansche taal,
die zij spreken, te bezwaarlijk ls met den trein te reizen.
Winkelende Sohagenaren(eters)
Schagen heeft een winkelweek.
Winkeliers van Schagen klagen,
Behalve in de Winkelweek.
Etaleert de Etalages,
Etalage-etaleurs.
Laat winkelend' Schagenaars(sters) genieten.
Etaleer bet chic en keur,
Twee en vijftig weken winkelen,
Doch, één er van is winkelweek.
Winkelende winkelwekers,
Maken portemonnaies van streek.
Winkeliers van Schagen luistert:
Al is het winkelier-zijn dor,
Laat de winkelweek gelukken,
Het parool is: „Excelsior!."
Vlag in top, winkeliers van Schagen,
Drijft uw zaken met élan.
Winkeliers of winkelwekers
Beste zaken!!
COR BAZAN.
Menier,
Ulvenhout, 17 Sept. 1929.
Mee da Tc den datum
boven m'n briefke schrijf,
zie 'k op m'nen scheurklen-
der as da me vandaag
'nen biezonderen dag om
men: d'n derden Densdag
van September.
Vandenmiddag hee ons
Koningin mee d'ren man
en mee Julejaantje de Ka
mers weer opengedaan en
emmen de vorst.eleke fer-
milielejen kennis kunnen
maken mee de nuwe me-
nisters en de dieto Kamer-
lejen.
Da's 'n schoon gezicht, amieo! Nie die nuwe me
nisters en Kamerlejen, da gezicht geef ik oew
kedoow, maar heel dieën krippot bij mekare. Man.
das om 't op oew oogen te krijgen, zoo schoon as
da-d-is.
Da blinkt en da glimmert van 't goud as 'aen
zonsopgaank. As t'er zo'n zonnestraaltje net persies
op 'nen gouwen medaillie ketst, dan springt 'r 'n
eraan uit oew oogen, zoo scherp as da-d-is. Neeë, da
mot 'k zeggen van die mannen, op d'n eersten dag
da ze d'r plichten as staatsmannen komen vervul
len, dan zijn de spullen in orde! Dan is er gepoetst,
geboend en geschuurd aan knoopen, degens en aller
haande staatsmansgereedschap, da-ge in eiken staats
man oew haren kunt kammen.
En da zijn dan nog maar de Kamerlejen die er,
in d'r tweedekamerpakske mee d'ren steek, (nèt as
ons doodsbidders, maar die zetten 'm, zeukers veur
de onderscheiing, dwars op 'r test), nog maar sim-
peltjes er uitzien bij de diepelmaten vergeleken.
Ja, ik durf grust te zeggen: die diepelmaten zien
d'r bijna net zoo prachtig uit as de koetsiers en de
pallefeniers van 't Koninklijk Huishouwen. Die
vrijers emmen wit-zeemleeren broeken aan, amico,
nou ik kan oew zeggen as ik zo'n broek aanschie
ten moes, dan zoude al ^auw kunnen zien waar
ik 'm allemaal vast had gad! Zóó besmettelijk wit,
zóó teer, maar ok zóó prachtig ziet er zo'nen kearel
uit. Gin vliegenschetje, lot staan 'nen zwarten duim,
is er aan zooeenen te hespeuren!
En as dan de gouwen of de stasiekoets veurbij
rijdt allebei schoone gerijen amico mee de Ko
ningin op 'r Zondags, de Prins as vice-admieraal en
Julejaantje, in d'r beste spullen, dan is da-d-'n ge
zicht zóó schoon, da-g'er effekes stil van wordt. Dan
vergitte kepleet om hoerah! te roepen.
't Gaat dan in draf en bezijen de koninklijke koets,
d'r veur en d'r achter, daar draven hooge mie.
mielietaren met pluimen op d'ren sjako as hanen-
stèèrten en mee d'ren sabel uit de schee.
Er zijn d'r bij, gruun as gras, dat zijn de officie
ren van de Grinnediers cn Jagers.
'n Pracht, amico, n pracht!
En as de Koninklijke fermilie dan van huis gaat,
dan schieten ze op 't Malieveld mee losse flodders
uit kenonnen da-d-et allemaal dreunt en davert en
dan springen de diepelmaten op 't Binnenhof, waar
ze zoolaank staan te wachten teugen de Ridderzaal
aan, alvast in de houding. Duuzenden menschen zijn
dan op de been, waar de stoet as 'n fonkelend,-kleu
rig lint, tusschen deur slingert.
Keb 't dikkels gezien, amico! Dikkels! Ën ian
't jaar ha'k er weer gère bijgewiest, al was 't maar
om weer 's 'nen dag in d'n Haag te zijn, maar da
viel van 't jaar nie zo goed uit, omda me pas weg-
gewiest waren.
Naar Amsterdam.
Onzen Dré en Lewies die faiewen nie op ofrme
moesen weer 's 'nen keer komen kijken. Wadden 't
al beloofd toen ze lest weer weggonken na d'n van-
kansie en dan d'n kleine Dré, ee! Die kan aanhou-
wen as 'nen kopman in asseraansies, dus me zijn
d'r Zondag op uit gewiest.
'k Mot zeggen, webben ons eigen best geamuseerd.
Olleen emmen altij 'n uur noodig, om te wennen
aan al die aartiestieke prulleboel. As ge wil gaan
zitten hedde kaans da ge deur zo'n dink, da-d-op 'n
stoeltje lijkt, glad heenen sallemaandert. 'n Omge
keerde kist mee 'nen ouwen sjaal d'r op, die m'n
moeder nog gedragen heet, vol mee gaten, da-d-is
'nen stoel, 'n Ouwe, vrekte melkkan, vol mee butsen,
die wij zekers 'n kwarteeuw gebrykt emmen, sta-d-op
'n tafeltje vol mee van die gedroogde witte blaai-
kes. En in plek da-d-al die ouwe koper-rommel nog
wa schoon opgewreven is, da-d-et nog n bietje lijkt,
neeë, da's allemaal zoo dof en zoo gruun en grijs
van d'n schimmel da-ge'r gin dubbeltje veur geven
zouw. En da mot zoo, zee d'n verver.
Wemmen er nog 'n stuip mee g'ad, man, die 'k
oew effen vertellen mot.
Zoo gaauw toen me binnenkwampen, toen za'k
aan Trui d'r bakkes, da-ze nie te spreken was over die
koperen kan.
Op 'n oogenblik da 'k mee m'nen zeun en z'n
vrouw in z'n atteljee was, z'n verfwinkel, om me
z'n werk te laten zien, toe hee Trui van de ge
legen theid gebruik gemokt en is gaan poetsen. Ze
sting in de keuken te vrij ven en te smeeren, dat d'ren
druppel ervan beefde.
Wa was m'nen zeun kwaad. „Nouw hedde alles
bedorven", zee-t-ie. „Sjuust die ouwe schimmelkleur
is zoo schoon en da's nouw heelegaar weg!" Dieë knul
is gek op schimmel. Hoe lilleker, hoe mooier.
Trui was er gewoon van in de wèèr en da wil
wa zeggen, amico.
Maar ze poetste deur. Ferm. „Nouw kund-op oewen
kop gaan staan", zee ze, „maar blinken zal 't! Gek,
stapel-gek zijde, om oew boel zoo te laten verwaar-
loozcn. Gras groeit erop! En wa motten de menschen
nie denken, die wel 's ier komen? Da-ge thuis nooit
aanders gezien hèt, soms?"
M'nen zeun sloeg z'n ermen omhoog, keek he-
melsch naar 't plafon en schudde mee z'nen kop,
of ie onzen-lieveneer d'r bij wouw halen.
Ik bleef neutraal, da snapte!
Trui had gelijk, natuurlijk, maar da zee ik nie
en da's ok netuurlijk!
En toen ie mijn d'rbij wouw slèpen, toen zee ik:
„hoor 's Dré, ,nen mensch z'n lust is 'nen mensch
z'n leven. Moeder houw nou eenmaal van proper
en gij van schimmel en daar koom ik nie tusschen.
Hier, stikt 's op en lot de vrouwen nouw maar
betijen!"
En toen alle zoowa schoon was, 't koper en tin
blonk as spiegels, toen me wisten waar me veilig
zitten konnen en waar me beter staan konnen blij
ven, toen vuulden me ons eigen veur 't eerst thuis.
Wel keek m'nen zeun nouw en dan mee 'n somber
ogsgen daar d'n schoonmaak en Trui mee 'n glunder-
ogske naar de boel, maar da was alles wat er van
te merken viel.
D'n kleine Dré was nie om te houwen! Oh wa-d-
had ie gère mee in t' spoor gestapt 'saves! „Mee de
Kerssemus", zee ik, „as ge weer vakaansie hèt, man
neke!" Groot wieren zn oogen en ze straalden as zon-
nekes en hij sprong om m'nen nek of me naar Ame
rika gongen. En toen me gongen rijen, toe hee-t-ie
staan wuiven mee z'n zakdoek, da'k er hartzeer van
had 'm nie mee te kunnen nemen. Dieë brak is ge
boren veur boer en wordt evenmin kunstschilder as
i onzen veldwachter menister van Justiesie.
Me kwammen laat op Ulvenhout aan.
Heel de wereld ging onder d'n nevel, 't Was of
m'n laanderijen as groote stille meren te drijven la
gen. Duzenden sterrekes stingen mee scherpe puntjes,
as margarietjes in 't diepe pèèrs van de hooge, don
kere locht. 't Wassende maansikkeltje hong halver
weuge achter donzige wolkskes, die er statig langs
voeren.
't Was 'nen Septemberavond om stil te worren van
gepeinzen.
Aan d'n eenen kaant zag ik de diepe, verre loch-
ten as 't ware uit m'n laand oprijzen. D'n hemel en
de nevels rokten mekare en 'k had 't gevuul da'k
mee m'n Zondagsche schoenen op d'n durpel van de
oneindige schepping sting, terwijl aan d'n aanderen
kaant de bosschen boven m'n laand deinden of ze op
gelicht wieren deur 'n groote onzichtbare haand. Of
ze dreven op de nevels die 'nen meter dik boven de
èèrde wolkten. Amico, da was schoon! En toen er 'n
sterreke viel, toen er 'n engeltje in d'n hemel zo'n
schoon magrietje plukte, en toen da dingske mee
'nen sierlijken boog deur de groote locht zwierde en
verdween achter de bosschen ollee amico, toen was
't of ik onzenlieveneer aan 't werk zag! Wa schoon,
wa schoon in zo'nen nacht hier op d'n buiten. Veul
schonder, laat ik oew da-d-op 'n brielke geven, veul
schonder as alle ongepoetste en beschimmelde melk
kannen bij mekare! Maar da komt, omda-d-ik gin-
nen kunstenèèr ben, maar 'n dood-gewonen boer. Lot
dit dus maar nie aan 'nen verver lezen, waant dan
kletst ie oew de gaten in oew sokken om te bewijzen
da vuile melkkannen en beschimmeld tin zoo sap
prejabels mooi zijn! En dan krijg ik er soms ok nog
geschrijf en gevrijf over en ik heb gin tijd om nog
meer te potlooien as deus briefkes. En aartiesten
overtuigen, amico, ge kun beter, mee veul meer
suukzes, achter zo'n vallend sterreke aandraven om
't in oew pet op te vangen.
Neeë, dan d'n Blaauwe, d'n Tiest, ge wit wel!
Daar kan 'k mee klasjeneeren. En dat dit me zoo te
binnen schiet, da zit zoo!
Toen me dan Zondaggenavond in die prachtige
stilte en in die stille pracht van Ulvenhout kwarapen
uit Amsterdam, toen klonk deur die stille drijvende
en wiegelende natuur, die te dutten lag. heel ver
weg d'n muziek zweven die er sjuust bijheurde.
't Was nèt, amico, of die lichtende wolkskes laangsi
't manesikkeltje op de maat van dieën mezïek weg
zweefden. Of 't vallende sterreke op 'n hoog, ster
vend toontje wegdook
„D'n blauwe", flusterde Trui en ze kneep me in
m'nen erm. En bij ons deur bleven me stilstaan om
nog effekens te lusteren.
„Nouw hedde alle kaans", zee Trui bedrukt, „dat
ie 'n stuk in z'n botten ee en hoor me nouw zo n
blaauw zat-kulleke daar 'nen hemelschen meziek uit
die trekpiano halen."
Ja, amico, zoo is 't.
Keb 'm wel 's stiekum af staan loeren, as ie zoo
in z'n eentje, veur z'n deur, te faantezeeren zat. Maar
daar verkèkte 'n dubbeltje-n-aan. Dan zit ie op d'n
durpel van z'n deur mee eenen poot gestrekt en d'n
aandere onder 'm as 'nen kleermaker. De monica
rust dan op d'n knie van dieën „kleermakerspoot"
en z'n pet zit dan heelegaar achter in z'nen nek
zooda z'n blaauwe stekels „lokken" noemt ie ze
zeivers ieveraans uitpieken. Dan zit ie omhoog
te kijken, ver weg, waarnaartoe da snapte nie en
dan is 't net of ie naar z'n eigen zit te lusteren, zon
der dat ie snapt dat ie zelf aan da ding zit te
mieren.
Dan glijen die zwarte, afgekloven vingers van 'm,
over de toetsen en knobbekes as of er gin kunst
aan is. Dan. trekt ie da ding wel 'nen meter ver uit-
mekaar en alles wa ge heurt da kunde meeneuriën,
zonder da-ge 't ooit nog had heuren speulen. Maar
meziek, amico, meziek, da-ge 'r mee n'en stijven
nek naar te lusteren staat.
Opera en kerkliedekes. veur niks gaat ie uit d'n
weg en dikkels mokt ie er nog stukken aan die nog
schonder zijn as de rest.
't Is 'nen aftie$tr p^aap ..e,ene waar ik mee praten
kan. Van z'n vak is Te verkensfokker, zooas ge wit,
maar as ge 't mijn vraagt: hij hee net zooveul ver
staand ën zjënieigheid in de meziek as in de ver-
kens.
En da zeg ik nie alleen! Zelfs onzen meester hee
dikkels gezeed: „d'nen Blaauwe-n-sis mee 'n monica
in de wieg gedonderd". En de meester kan 't weten,
waant die spul-d-op onzen urgel in de kèrlc en heel,
heel goed, amico.
En zoo schiet me nog n stuip te binnen die 'k
oew toch efkens, veur ik van m'n briefke schei, nog
vertellen mot.
Ge mot dan weten, dat d'n Blauwe ok thuis is op
ons koor, waar ie d'n meester wel 's helpt mee 't
trappen van d'n urgel. En zoo is t gebeurd, mee m'n
zuiveren bruiloft, da'k eigenlijk van dieën Blaauwe
ben gaan houwen as van 'n bruur, al is 't dan nóg
zo'nen zigeunder.
Me kwampen in de kerk, Trui en ikke veurop, de
kienders, fermilie. de meiden en de knechts en de bu
ren d'r achter. Méé da-me binnenstappen, galmt er
deur de kerk d'n bruidsmarsch uit de Louwcngrien
en mee 'n kracht en 'n statigheid, da'k er van
schrok. Trui d'ren erm vuulde-n-ik deur m'nen mouw
beven, terwijl ik zeivers 'nen kneep in m'n hart en
'nen brok in m'n keel kreeg.
Ik stapte-n-as d'n Koning van 't durp deur de kerk
onder d'n schoonsten meziek van 't Laand.
D'n Blaauwe! Op z'nen trekurgel!
Ons pustorke keek verschrikt op, maar 'k wies
nog net 'n ogske naar 'm te knipppn om te beduien:
lot maar gaan, da lopt goed af! Ik kende m'nen
Blaauwe zo'n bietje!
Amico, 't was allemachtig, merakels mooi! Me
wieren d'r koud van in onzen nek. En toen de Mis-
uit-Dankbaarheid gedaan was, toen zo allemaal
gauw weg wilden loopen mee 't veruitzicht op 't
fiest en d'r leege maag, toen zette d'n Tiest, bij 't
uitgaan van de kerk 'n Te Deum in, da ze aanders
olleen speulen bij heel biezondere gelegentheden. -
as de Koningin verjaart of zoo, da'k er verlegen
mee wier. Ze bleven allemaal lusteren. En m'nen
zeun.de verver, die toch verstaand hee van kunst,
die sting mee 'nen open mond naar boven te kijken,
mee 'n traan op z'n wang.
Buiten emmen op d'n Tiest gewacht. Wa zag ie
eruit. D'n hoogen hoed op en z'nen blaauwen werk
kiel aan, mee d'n trekurgel aan z'nen schouwer. En
mee 'n gezicht, zoo seerejeus amico, of ie naar 'n
begrafenis gong inplak van naar de bruiloft.
Ge begrept, hij gong mee; zo'nen muziekaant kon
nen me gebruiken en 's nachts is ie weggegaan mee
nen lap in z'n broek, zoo zat, zoo zat as d'n duvel
z'n moer.
Zoo is ie nouw!
Dieën Blaauwe sjandoedel!
'n Hart van goud in 'n eetwie-ke van vèrkens-
blubber.
Maar veul schoone oogenblikskes hè'k al mee 'm
genoten, net zoo goed as da me-n-ok dikkels de grot-
ste lol emmen g'ad sameD
En as le zoo 's aves z'nen meziek zit te geven, zoo
mooi, da'k er 'nen beteren mensch van worren zouw.,
da-g-oew eigen 'n kindeke vult worren, nouw ami
co, da magde grust weten, dan hè'k verscheië keeren
efkes naar dn overenkaant gewipt, naar de „Gou
wen" om er 'n paar veur d'n Tiest te betalen. Die
vindt ie dan d'n aanderen dag wel!
'n Mooi stuk, blaauw Ulvenhout, da'k ier nie
gère missen zouw, amico.
Kom, ik schei d'r af.
Keb zooveul te vertellen g'ad over m'n Amsterdam-
sche reis, de opening van de Kamers, m'n zuiveren
bruiloft en weetikveul, da'k snotverdikkoppe 'n vel-
leke hekstra noodig g'ad em.
Amico, tot de volgende week.
M'n vel is staampende vol.
Veul groeten van Trui en, as altij, gin horke min
der van oewen
toet a voe
DRé.
VAN
ZICH MET INGANG
1 OCTOBER 1929
OPGEEFT ALS LEZER VAN DE
5CHAGEK COURANT,
ONTVANGT DE NOG VERSCHIJ
NENDE NUMMERS VAN SEPT.
Een merkwaardig feit in het letterkundige leven van
Zweden is, dat een dichter leeft van de winsten welke
een restaurant afwerpt. De Zweedsohe schilder en etser
Anders Zorn, die veel voor het artistieke leven van Zwe
den heeft gedaan, vermaakte eenige tientallen jaren
geleden aan de Zweedsche academie den historischen
herberg, bekend onder den naam „De gulden Vrede",
die uit het jaar 1660 dateert en in hst hart van de oude
stad is gelegen. De winst van dit restaurant is bestemd
om het salaris te betalen van den permanenten secretaris
van de Zweedsche academie, Eric Axal Karlfeldt, een
der beste dichters van het moderne Zweden. Het res
taurant met zijn mooie oude kelders, waar eten en
drinken bij het flikkerende licht van waskaarsen wor
den opgediend, biedt steeds een schilderachtig gezicht
en zangers op de luit komen daar dikwijls de oude
liederen van Karl Michael Bellman voordragen uit den
tijd van Lodewijk de XV, die verscheidene van zijn lie
deren ln dit restaurant moet hebben gecomponeerd. Het
restaurant is te Stockholm zeer populair, zoodnt de netto
winst jaarlijks een goed inkomen uitmaakt. Lucull as
werkt hier met Apollo samen, en het is zeker een zeld
zaam verschijnsel, dat een hoogstaand lichaam als de
Zweedsche academie een restaurant exploiteert.
Het toeval, dat twee jagers uit Pretoria aan den rand
van de Kalahariwoestijn twee mannetjes-struisvogels
geschoten hebben, ln welker magen zij 53 en 17 diaman
ten vonden, heeft een ware klopjacht van Europeanen
en inboorlingen op deze vogels ten gevolge, zoodat de
verontrustende kudden steeds verder de wildernis in
trekken. De hebzucht doodt in het wilde weg ook
andere vogels, In de hoop in de maag het kostbare
gesteente te vinden. Vroeger kwam het ook wel eens
voor, dat in de maag van geschoten struisvogels van de
diamanüioudende Namaquagronden diamanten gevonden
werden.
EEN NOODLOTTIGE PRIJS.
Een spoorwegbeambte uit Warmuntowitz had een
aandeel in de hoofdprijs van de Pruisische loterij en
had een gedeelte van het gewonnen geld besteed aan
den aankoop van een motorrijwiel. Hij maakte een
proeftochtje, doch toen hij een kar met paard tegen
kwam, verloor hij zijn stuur en kwam met zijn motor-
flets onder den wagen terecht. De man was op slag
dood, terwijl de man, die zich op de duozitting bevond,
ernstig werd gewond.
Op een straal der maan staande.
Keek Knickey naar beneên,
Gleed toen, met een vaartje,
Al vliegend, naar het scheen.
Hij gleed met groote snelheid,
Langs een schoone straal der maan.
De mensohen dachten: „Hij kan vliegen,
Of hij heeft skis aangedaan."
En toen onze Knickey, veilig,
Daalde op den grond.
Iedereen, dus ook Billy
Van zijn stoel opstond.
Toen Bil hem had bekeken,
Riep hij: „Redneb, 't is kras,
Ik wist niet, dat die Knickey
Een apennootje was."
Een apennootje, dat kan dansen, zoo iets heb ik nooit
gezien. En jullie?