Alicacti Nitiis- GEESTELIJK LEVEN. EEN VROOLIJKE ROMANCE Uitgevers: N.V. v.h. TRAPMAN Co., Schagen. Eerste Blad. Geloof in den mensch. BEZOEKT DE BSfiM- Ett BLOEHEKEBII „SURSÜM C0IÜ1S" te SCHQORL rheumatfek,jicht Zaterdag 21 September 1929. 72ste Jaargang No. 8532 URAWT Dit blad verschijnt viermaal per week: Dinsdag, Woensdag, Donder dag en Zaterdag. Bij inzending tot 's morgens 8 uur, worden Adver- tentiën nog zooveel mogelijk in het eerstuitkomend nummer geplaatst. POSTREKENING No. 23336. INT. TELEF. No. 20. Prijs per 3 maanden f 1.65. Losse nummers 6 cent. ADVERTF.N- TIcN van 1 tot 5 regels f 1.10, iedere regel meer 20 cent (bewijsno. inbegrepen). Grootere letters worden naar plaatsruimte berekend. DIT NUMMER BESTAAT UIT ZES BLADEN. Hoe komt het toch dat zoo vele menschen zich weinig of zelfs in het geheel niet interesseeren voor gemeenschapsbelangen, voor maatschappelijke her vormingen, voor algemeenen ontwikkelingsarbeid? Voor een deel zal dit wel moeten worden toegeschre ven aan het feit, dat men teveel opgaat in zijn eigen bestaan en alleen oog heeft voor persoonlijke wel vaart en daarop zijn ganschen geest concentreert: aan bekrompen egoïsme derhalve. Er zijn inderdaad menschen, die zich absoluut niet bekommeren om anderen en hun leuze is: als wij 't maar goed hebben. En met hun versteende harten kunnen zij ongeroerd de ellende om zich heen aanzien en er zelfs van profiteeren. Waren er niet, die 't toch maar fijn von den in den oorlogs- en mobilisatietijd, schatten te kunnen verdienen? Voor een ander deel echter ligt de oorzaak ergens anders. Daar zijn tallooze menschen, die heusch niet ongevoelig zijn voor het lot hunner naasten, die een opeA oog hebben voor de gebreken der samen leving, voor hare liefdelooze, onrechtvaardige ver houdingen. Zij zijn ook gaarne bereid tot hulp om nooden te lenigen, maar als men tot hen spreekt over maatschappelijke idealen, dan toonen zij daar voor niets te gevoelen en zij weigeren hun mede werking voor de mogelijke benadering of verwezen lijking dezer idealen op grond van hun overtuiging, dat de menschen er nu eenmaal niet voor geschikt zijn. O, zeggen zij, het zou wel mooi wezen als de menschen een waarachtige samenleving konden vormen, als zij in rechtvaardige, broederlijke verhou ding tot elkaar konden staan maar zóó zijn de imenschen nu eenmaal niet en ze worden ook niet anders! Het zal ieder duidelijk zijn, dat deze opvatting een geweldige belemmering vormt ten opzichte van het streven naar ingrijpende hervormingen, om niet te spreken van een algeheele herschepping der groote menschelijke huishouding. Daar zijn door de eeuwen heen mannen (en vrou wen ook!) geweest, die hebben gedroomd van een schoone wereld, een nieuw Jeruzalem, een Koninkrijk Gods, een wereld van broederschap en zij hebben er van getuigd in vaak treffende en ontroerende woor den. Een wijsgeer als Plato heeft het beeld ontwor pen van een nieuwen staat. En later schrijft een edel mensch als Thomas More zijn beroemde Utopia en lang na hem doet Bellamy zijn „jaar 2000" verschij nen, een schildering van een wereld, welke, als wij baar lezen, iets van heimwee daarnaar in ons wak ker roept. En nog altijd zijn er, die niet kunnen loskomen van bet verlangen naar een andere maatschappij en in FEUILLETON P. G. WODEHOUSE. HOOFDSTUK VIL In het licht der komende gebeurtenissen, is het ge- wenscht dat wij vermelden dat de op Blandings Oastle verzameld^ gasten in het begin algemeen van meening waren dat het er saai was. De logé's hadden allen het uiterlijk dat men bij de eerste klasse passagiers van een Mailboot waarneemt: dat air van berusting in een gedwongenlediggang en een eentonigheid, die alleen door de maaltijden onderbroken worden. De gasten van Lord Elmsworth gaven, als één man, den indruk dat zij op het punt waren te geeuwen en op hun horloge te kijken. Dit was gedeeltelijk te wijten aan den tijd van het jaar, want de meeste logeerpartijen vallen saai uit als zij in den tijd tusschen de jacht op groot en klein wild plaats vinden, maar wij moeten het hoofdzakelijk toe schrijven aan de hoogst oppervlakkige wijze waarop Lord Elmsworth zich van zijn plichten als gastheer kweet. Een gastheer heeft niet het recht een regiment van zijn bloedverwanten in hun huis te interneeren, tenzij hij ook andere en gezellige menschen uitnoodigt om hen den tyd te verdrijven. Begaat hij den flater van het niet te doen, dan is het minste wat van hem gevergd kan worden, dat hij zich uitslooft om allerlei ontspan ning en pretjes voor zijn slachtoffers te bedenken. En Lord Elmsworth schoot jamemrlijk te kort. Met uitzon dering van mijnheer Peters, diens dochter Aline, en George Emerson behoorden alle andere gasten tot de clan, en wat zijn uitsloven om het hen aangenaam te maken betreft, mochten zij van geluk spreken als zij den gastheer gedurende de maaltijden even te zien kre hun stille uren rijst voor hen op de nieuwe wereld, de wereld van gerechtigheid en liefde, waarvan zij hopen dat zij ééns komen zal; neen zelfs, waarvan zij g e 1 o o v e n, dat zij in de toekomst werkelijk heid zal worden. Deze wereld zal echter moeten worden gevormd door menschen. Is dit mogelijk? Zijn de menschen inderdaad het materiaal, waarmede zulk een maatschappij kén worden opgebouwd? Neen, zeggen duizenden; neen, zeggen de onaan- doenlijken en de zelfzuchtigen; neen, zeggen ook die welwillenden, waarvan ik zooeven sprak. Hun ontbreekt het geloof, het geloof in den mensch! Wat verstaan wij onder „geloof in den mensch"? Geloof in den mensch beduidt: het bezi.ten van de overtuiging, dat in den mensch aanwezig zijn de kiemen van die gevoelens, gezindheden, neigingen, weke wij als de beste beschouwen en welke bij hunne ontwikkeling en groei moeten voeren tot een leven van rechtvaardigheid en schoonheid. Over dit geloof in den mensch wil ik een en ander schrijven, pogend het aannemelijk te maken. Ik zal trachten mijne lezers ervan te overtuigen, dat wij in den mensch kunnen gelooven. Dit wil dus zeggen, dat wij het recht hebben om aan te nemen, dat hij voor den opbouw eener zui vere samenleving de noodige eigenschappen inder daad bezit. Ik weet wel, dat ik hier lijnrecht inga tegen alge meen verbreide meeningen en dat ik in strijd kom met wat het kerkelijk Christendom eeuwenlang heeft gepredikt. Immers duizenden en nog eens duizenden zijn geneigd om, als het over den mensch en diens wezen gaat, zonder aarzeling als hun oordeel uit te spreken, dat hij slecht is en zondig. „Tot niets goeds bekwaam", zegt de Christelijke leer. En zelfs velen, die van de leer van den zondenval niets willen we ten en die aan alle kerkelijke suggestie vreemd zijn, laten zich gaame uit in dezen geest: de maatschappij zou wel goed kunnen zijn, als de menschen maar anders waren; maar ze zijn zelfzuchtig, eer- en heerschzuchtig en zij zullen dit blijven en daarom is elk streven naar een \vaarlijk mooie samenleving ge doemd tot onvruchtbaarheid. En toch geloof ik in den mensch! Ik geloof in hem, ondanks vele bittere ervaringen, ondanks den schijn, welke tegen hem pleit Want ik verlies nooit uit het oog, dat hij in zijn diepste wezen anders is dan hij zich voordoet in deze wereld. Ik vergeet geen oogenblik dat de maat schappelijke verhoudingen een noodlottigen invloed uitoefenen. Laat ik een voorbeeld noemen. Iemand voert een feilen concurrentie-strijd. Gevolg is, dat een collega gen. Lord Elmsworth behoorde tot die gastheeren die denken„en-zoek-nu-zelf-je-troost-maar-en-maak-het-je- gemakkelijk." In een oud jasje, scharrelde hij rond in den tuin, trok wat onkruid uit, of maakte ruzie met den autocraat uit Schotland, die in theorie als hoofdtuinman bij hem in dienst was; met het vage denkbeeld, als hij in 't ge heel aan hen dacht, dat zijn gasten zich even hard ver maakten als hij. Zijn zoon Freddy niet meegerekend, 'Tien hij reeds lang, als een jongeling met lakenswaar dige liefhebberijen, van wien niets behoorlijks, te ver wachten was, terzijde geschoven had, kon hij zich niet voorstellen dat iemand niet verheugd kon zijn op Blan dings te logeeren, in den tijd waarin de knoppen aan de boomen barstten. Een flinke gastvrouw zou den toestand gered kunnen hebben, maar de bemoeiingen van Lady Ann Warbling- ton strekten zich niet verder uit dan dat zij alles over liet aan Juffrouw Twemlow, en brieven in haar slaap kamer schreef. Als Lady Ann Warblington geen brie ven in haar slaapkamer schreef, wat een zeldzaamheid was, want het leek alsof zij een onuitputtelijke corres pondentie te voeren had, was zij bezig in haar slaapka mer te probeeren haar hoofdpijn kwijt te raken. Zij be hoorde tot die gastvrouwen, die de gasten nooit te zien krijgen tenzij zij de bibliotheek betreden, en dan zagen zij nog maar alleen een stuk van haar japon door de andere deur verdwijnen. Wat de gebruikelijke ontspanningen in het kasteel be trof, konden de gasten zich verzamelen in de biljartka mer, waar zij zeker Lord Stockheath zouden aantreffen, een partij van honderd spelende met Algernon Wooster, zijn neef een zielsverheffend schouwspel; of, als zij dol op golf waren, kon den zij zich troosten met de ge dachte dat er geen „links" in de buurt waren; of, zij konden een wandeling ondernemen over de terrassen, in gezelschap van diegenen van hun bloedverwanten met wie zy op dat oogenblik niet gebrouilleerd waren, en van hun medegasten en de andere familieleden kwaad spreken. Dit was het meest geliefkoosde tijdverdrijf, en op een morgen na het ontbijt, tien dagen nadat Joan en Ashe een compagnieschap aangegaan hadden, waren de ter rassen vol heen en weer wandelende paren. Hier, was Kolonel Horace Mant, in gezelschap van den Bisschop van Godalming, bezig dien waardigen prelaat tot be daren te brengen, door in krijgsmanstaai gedachten uit te drukken, die weliswaar in het hoofd van dezen, laat- het niet meer vol kan houden en te gronde gaat. Is nu de overwinnaar gelukkig bij de gedachte dat hij een medemensch in den grond heeft geboord? Ver lustigt hij zich in zijns naasten ongeluk? Was 't zijn doel hem ongelukkig te maken? Neen! Maar hij werd gedreven door het verlangen om veel te verdienen, om zelf economisch in goe den doen te komen. En hij is misschien de eerste, die zal zeggen, dat 't hem spijt, dat de arme drommel naar den kelder is gegaan maar, voegt hij er schouderophalend aan toe, wat kan je eraan doen; moet niet ieder zijn best doen om vooruit te komen in de wereld? Ik verzoek u een oogenblik over dit voorbeeld door te denken en u zelf de vraag voor te leggen of daarin niet eigenlijk het gansche leven is geteekend. Onder tallooze vormen en in eindelooze verscheidenheid vin den wij ditzelfde overal terug! Mogen we nu zeggen: ziet, zóó slecht zijn de menschen? zóó haten zij elkaar? Ik beweer, dat we het recht missen om dit te doen. Als we eerlijk zijn, moeten wij zeggen: zóó dringen de economische omstandigheden de menschen om hunne gevoelens van solidariteit, van liefde voor den naaste te onderdrukken. Want die gevoelens zijn inderdaad aanwezig! Ik doe hierbij een beroep op ieders persoonlijke, eigen ervaring. Want tenslotte kunnen wij den mensch het best leeren kennen i n onszelf. Durft nu iemand van zichzelf te getuigen dat hem vreemd is alle gevoel van liefde voor den mede mensch, dat hij niet in zich heeft den drang naar recht, naar waarheid? Let wel: ik zeg niet dat hij door dit gevoel, door dezen drang zich laat leiden, maar ik stel slechts de vraag of het niet iedereen dit gevoel, dezen drang in zich aanwezig weet. En dan staat 't voor mij vast, dat dit zoo is. Ik ervaar dit bij mij zelf. En wat ik mij mij zelf ervaar, neem ik ook aan bij ieder ander. En wanneer er zijn, die hiertegen bezwaar maken en die zeggen dat ik het recht niet heb om deze con clusie te maken, dan merk ik daartegenover op, dat ik deze conclusie maak op grond van deze voor mij onaantastbare waarheidalle menschen zijn in wezen aan elkaar gel ij k. Daar is een eindelooze verscheidenheid onder de menschen, hunne gedragingen loopen ver uiteen en de wereld verdeelt ze in goeden en slechten, in fat soenlijken en onfatsoenlijken, in hoogen en lagen maar evengoed als ze, ondanks die onderscheidin gen, allemaal stoffelijk-gelijk zijn gevormd en gelij kelijk functioneeren, evengoed ook zijn ze, wat de Vrije wandeling, zonder verplichting. Massa voorraad. Uiterste prijzen. TUINARCHITECTUUR mi sten opgekomen waren, maar die hij, uithoofde van zijn ambt, niet mocht uitspreken. Ginds, zij Lady Mildred Mant, die mevrouw Jack Hale, van een zijtak van de familie, aangeklampt had, omtrent haar vader In zijn hoedanigheid van gastheer dingen, die haar gezellin tot een andere vrouw maakten. Een eind verder, kon men andere leden van de familie Elmsworth en den aankleve van dien zien, nu en dan stil staande om gebaren te maken. Het was een typisch tafereel van het kalme, on gestoorde Engelsche familieleven. Tegen de breede steenen balustrade van het hoogste terras geleud, sloegen Aline Peters en George Emer son de ontevredenen gade. Aline loosde een flauwen, bijna onhoorbaren zucht. Maar George had een goed gehoor. „Ik wou graag eens weten of je het erkennen zult," zei hij, zoodanig van plaats veranderende dat hij tegen over haar kwam te staan. „Wat erkennen?" „Dat je het vooruitzicht niet verdragen kunt Dat het denkbeeld, je heele leven te moeten doorbrengen tus schen die saaipieten, als een vlieg aan een vliegenvan ger, je onverdraaglijk is. Dat je van plan bent je ver loving te verbreken om weg te gaan en met mij te trou wen en verder voor je heele leven gelukkig te zijn." „George!" „Nu, beteekende hij dat niet? Zeg het eens eerlijk." „Dat wat beteekenden?" „Die zucht." „Ik heb niet gezucht. Ik haalde adem." „Dus je kunt in deze atmosfeer ademhalen? Dat valt me tegen van je." Hij keek het terras met vijandige blikken af. „Kijk nu eens naar die luitjes! Zie ze rond kruipen als stomme dieren. Beste meid, het baat je niet of je het laat voorkomen dat Jc wel tegen zooiets be stand zult zijn. Je kwijnt nu al weg. Je bent sedert je komst hier al magerder en bleeker geworden. Lieve Hemel! Wat zullen wij ons goed gesternte hartgrondig danken als wij eenmaal knusjes in Hongkong gevestigd zijn. Hongkong zal je bevallen. Het is een allemachtig schilderachtige plaats. En altijd wat te doen." „George, je mag inderdaad niet." „Wat mag niet?" „Het is leelyk. Je mag zoo niet praten, terwijl wij beiden de gastvrijheid genieten..." Een woest gelach, bijna een gehuil, bracht stoornis in de gesprekken van de nabijzijnde, heen en weer wan delende leden van de familie. Kolonel Horace Mant oplossing. rhet beste en beproefde inwrijfmidde! tegen Bij apothekers en drogisten verkrijgbaar. ziel betreft, wezens met dezelfde behoeften, verlan gens, neigingen, hartstochten. Het verschil bestaat slechts hierin, dat bij den één deze neiging en bij den ander d i e behoefte en weer een ander deze hartstocht het sterkst naar voren treedt en daardoor aan de persoonlijkheid een bepaald karakter geeft. Welnu, uitgaande van de grondstelling der wezens gelijkheid van alle menschen, meen ik dat, op grond van eigen ervaring, ieder zal moeten komen tot de erkenning dat in allen, naast vele andere neigingen, óók aanwezig is het gevoel van saamhoo- righeid, hetwelk kan uitgroeien tot solidariteit tot liefde, óók aanwezig is het primaire zedelijkheids- bewustzijn, zich uitend in drang naar recht, naar billijkheid, naar waarheid. Is het ook niet een opmerkelijk verschijnsel, dat, als men het heeft over die „slechte" menschen, men zichzelf steeds uitzondert? Iemand sprak eens met mij over dc „slechtheid" der menschen en toen viel ik hem in de rede met de vraag: „maar zijt ge dan zóó gemeen?" en toen kreeg ik verontwaardigd tot antwoord: „ik heb het niet over mezelf, maar over de anderen!" Waarop ik zeide: „er is echter geen wezenlijk verschil tusschen u cn de anderen". Het is al geruimen tijd geleden dat ik in den trein een gesprek kreeg over toekomst en toekomstidealen en toen werd me 't was heel vleiend voor me, maar onverdiend toegevoegd: ja als alle menschen zóó waren als u, dan zou de wereld heel wat beter kunnen zijn. En uit volle, innerlijke overtuiging heb ik toen uitgeroepen: maar alle menschen zijn zooals ik! Waarom, mijn waarde lezers, i s de wereld dan niet beter? Omdat we niet door dit geloof in den mensch worden gedragen. Als dit geloof ons bezielde, zouden wij met méér vertrouwen arbeiden aan de zuivering der levens verhoudingen en wij zouden meer tot uiting laten komen ons verlangen naar eenheid en saamhoorig- heid. Wij zouden bovenal met méér enthousiasme strijden voor een samenleving, waarin niet bij voor keur de zelfzuchtige, maar de onzelfzuchtige nei gingen worden ont\vikkeld. Want wij mogen nooit vergeten dat het maatschappelijk millieu, waarin we leven; dat de economische verhoudingen waaronder wij staan als 't ware de verdedigingsbodem zijn voor ons bestaan. En gelijk een plant op slechten, schralen grond zich wel minder goed zal ontwikkelen, dan op hield midden In een zin op, en keek nijdig wie de rust verstoorder was. „Ik wou dat Iemand me zei wie nu eigenlijk met juffrouw Peters verloofd is: die kerel van Emerson, of de jonge Freddie. Ik laat me hangen als je haar ooit met Freddie samenziet, maar zij en Emerson zyn door loopend in eikaars gezelschap. Als mijn geachte schoon vader een greintje gezond verstand bezat, behoorde hij er terstond een stokje voor te steken. Als dat meisje niet op Emerson verliefd is, dan... dan... mijn kop af!" „Neen, neen," zei de bisschop. „Neen, neen. Je vergist je, Horace. Wat zei je ook weer toen je bleef steken?" „Ik zei dat als Iemand bewerken wil dat zijn bloed verwanten voor de rest van hun leven geen woord meer tegen elkaar spreken, hij niet beter kan doen dan ze allen te zamen drijven in zoo'n vervloekte barak, hon derd mijlen overal vandaan, en dan weg te loopen om die verwenschte bloemperken met een spade om te spitten." „Juist, juist. Daar was Je gebleven. Horace. Ga voort. Je woorden zijn me een eigenaardige troost." Op het terras boven hun hoofd, keek Aline George met strenge oogen aan. „George." „Neem me niet kwalijk. Maar je moet me met die geestige gezegden niet zoo onverwacht op het lijf val len. Je zei genieten. O ja, we kunnen ons plezier niet op, niet waar?" „Het is een prachtige oude bezitting," verweerde Aline zich. „En als je dat gezegd heb, heb je alles gezegd. Je kan voor de rest van je leven niet op mooie plekjes en oude architectuur teren. Men dient ook aan het men- achelijk element te denken. En je begint..." „Daar gaat vader," viel Aline hem in de rede. „Wat loopt hij vlug! George, Is het je niet opgevallen dat zich bij vader de laatste paar dagen een verandering voor gedaan heeft?" „Neen. Ik leg er mij speciaal op toe mijn aandacht aan het andere lid van de familie Peters te wijden." ..Hij schijnt véél beter. Hy schijnt het rooken bijna geheel te laten en, daar verheug ik me zeer over, want die sigaren waren hoogst nadeelig voor hem. De dokter heeft het hem uitdrukkelijk verboden, maar hij verkoos het niet te laten. En hij schijnt ook veel meer ichaamsbeweging te nemen. Mijn slaapkamer is naast de zijne, en iederen morgen kan ik door de wanden heen hooren wat daar gebeurt. Vader loopt hard rond

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1929 | | pagina 1