'J, VOOR ONZE JEUGD ONS HOEKJE. VOOR 'T EERST AAK ZEE. Jeugdrubriekertjes uit Haarlem, Komen dikwijls bij de zee, Want de groote tram naar Zandvoort, Voert ook heel veel kindren mee. Maar de meisjes en de jongens Uit het mooie Gelderland, Komen niet zoo heel gemakk'lijk Aan de duinen en het strand. Op dit kiekje zie je Tint En ook Tonni alle twee. Voor het eerst nu in hun leven Zagen ze de gróóte zee! Ze genieten van de golven, Van de vreeslijk groote plas! O, ze hadden nooit geweten Dat het daar zóó heerlijk was! DE B.—L. VAH TWEE KONINGSKINDEREN. Myra en Lionel waren geboren in het prachtige koningsslot, waar de vorst van het land zijn verblijf hield en waar de jonge schoone koningin gestorven was toen Myra pas twee jaar was. De koning had lang getreurd om zijn ge malin, maar eindelijk, op aandringen' van zijn raadslieden, had hij besloten het land een nieuwe koningin en zijn kinderen een tweede moeder te geven. De hofdame, die de vriendin van Hare Majesteit was geweest, vond het vreeselijk, dat de koning een andere vrouw nam, en vertelde het aan de beide kinderen, die schreiend het bosch inliepen. „We gaan niet meer naar huis!" snikte Myra. „En ik wil geen nieuwe moeder", stamp voette LIoneL De wind streek door de bladeren der boo- men en 't klonk als zacht ingehouden lachen. Toen ze moe van h$t loopen, bij den grooten boschvijver waren gekomen, vlijden ze zich in het gras neer om bloemen te plukken. Een vlindertje gonsde voorbij het was drukkend heet en de kinderen werden sla perig. „Ga maar tegen mij aanleunen", zei Lionei tegen zijn zusje, „Je ligt dan veilig en lk zal wel m'n oogen openhouden tot je weer wakker wordt!" „Goed!" antwoordde Myra en in minder dan geen tijd sliep ze. Lionel probeerde z'n oogen open te hou den. Hij keek naar de lucht, het water en de boomen en Ineens voelde hij zich hoog op genomen en wist hij niet waar hij bleef Lieve hemel, nu ging hij naar beneden en, met z'n handen tastend, zocht hij Myra. Geiukkig ze zat naast hem, lachend om zijn angstig gezicht en bijna schreiend om dat hij haar zoo ruw beetpakte. „Kijk!" fluisterde hij, haar overeind trek kend „heb je ooit zoo iets moois gezien?" Myra deed haar best hem te volgen Ze tuurde en keek en Ineens kneep ze Lionel. Geen wonder vóór hen. op het grasveld zag ze het mooiste meisje, dat bestond een blonde verschijning met lang. golvend haar, en wat het wonderlijkst was - ze droeg vleugels, net als een engel! dacht ze En hce vreemd was het bosch Ineens ge worden! Blauw en groen en geel. alsof een schilder de boomen bestreken had en de lucht zóó helder, dat ze er duizelig «pan werden. „Ol" riepen ze nu tegelijk, want nu was het, of een gordijn werd weggetrokken er ineens zagen ze nog meer figuren groote er. kleine, ook kinderen en plotseling hoorden ze zingen, zóó mooi en zóó fijn, als ze n»og nooit gehoord hadden. „Ik ben goudhaar, de koningin van hf bosch!" zei het blonde meisje met de groet vleugels, toen de muziek zweeg. „Dit is miji. rijk en dit is mijn hofhouding," „Het is bij u veel mooier dan bij ons thuis!" fluisterde Lionel. „En wij willen niet meer terug, want wij krijgen een andere koningin!" zei Myra. „Een andere koningin?" lachte Goudhaar. „Ja zeker, een vreemde!" riepen de kin deren. „Weet je dit wel zeker?" vroeg het meisje en klepte met de vleugels. „Heusch waar!" was het antwoord. „Wacht!" zei Goudhaar, „ik neem jullie op mijn vleugels en dan zul je wel eens zien wat er gebeurt. En ineens voelden de kinderen zich opge nomen hoog heel hoog in de lucht. En ze sloten de oogen en hielden zich vast aan elkaar. Want de vleugels van Goudhaar had den zich saamgesloten en daarin lagen ze als in een bedje. Hè.wat was dat?? Myra en Lionel wreven de oogen uit en keken rond. Zeker, ze lagen in een bedje maar.'t was hun eigen ledikant je en ze hielden elkaar zóó stevig vast, of ze eruit zouden vallen. En vóór hen stond lachend de vriendin van hun moeder, de hofdame, die ze zoo goed kenden. Ze streek hen over de gloeiende gezichten en zei: lekker geslapen? Ik kon jullie niet wakker krijgen". En meteen legde ze voor beiden een versch geplukte perzik neer. „Sta maar gauw op ik zal Je mooi aan- kleeden!" lachte ze weer. „Is er feest?" vroeg Myra slaperig. Er komt toch geen vreemde, nieuwe ko ningin?" vroeg Lionel angstig. Wel een nieuwe, maar geen vreemde! was het antwoord. Eén, die veel van je moe der hield en die ook erg veel van Jullie houdt en heel hef voor je wil zijn." „Wie is het?" „Kun je het niet raden?" zei ze vriendelijk en sloot de kinderen in den arm. Toen begrepen ze het. „O, u!" riepen ze „ja u moogt koningin zijn". „En ook je beste vriendin!" knikte de hof dame gelukkig en toen keek ze de kinde ren zoo diep In de oogen en toen was het, alsof Goudhaar hen aankeek en werd alles zóó mooi om hen heen, als in het wonderlijke bosch. H. H. de B.—L. SCHADUWBEELD. DE FOLTERKAMER. Gruwelijk, hé? een folterkamer. Misschien is je vader of moeder wel boos, als ze het opschrift hier boven lezen en zeggen ze tegen elkaar, dat nu het abonnement op de O. H. C. maar moet worden opgezegd, omdat de Re- datie voor kinderen over dergelijke onderwerpen laat schrijven, 't Is goed, om er nachtmerrie van te krijgen en 't is onverantwoordelijk, om jullie van je nachtrust te berooven! „Niks hoor!" is een geliefkoosde uitdrukking van veel jongens en meisjes. „Niks hoor!" antwoord ik op de gemaakte opmerking. Voor mi) ligt op tafel een gekleurde prentbrief kaart. Daarop staan twee kijvende vrouwen afgebeeld, met scherpe neuzen, hoekige icinnen en nijdige oogen. Je leest in die twee koppen den wederzijd- schen haat. Straks gaan ze elkaar te lijf denk Je. Maar neen: ,niks hoor!" Want hun halzen steken in t gat van een groote plank. Wat er aan de hand is? Wel, die vrouwen zijn veroor deeld. En door den beul oehandeld. Ze worden gefolterd. Wat ze gedaan nebben? Ze hebben met mekaar hoogloopende ruzie gehad, mekaar mis schien wel met de nagels bewerkt. Toen is er éen aanklacht tegen hen ingediend. t>prop zijn ze veroordeeld. Die plank die op hun schourers rust, bestaat uit twee helften; in elke helft is een hal ve cirkel ruimte. Van schouder tot schouder wordt de eene aelft gelegd; van schouder tot schouder komt ook de tweede helft te liggen. De beul schroeft dau de twee helften tegen elkaar aan. Op ongeveer een meter afstand van elkaar be vinden zich nu de twee twistzieke hoofden Schel den kunnen ze zoo hard ze willen Maar de hoof den bewegen gaat niet Met de nanden kunnen ze elkaar ook alet bereiken. Want ook ale zitten in 2 x 2 gaten Dus: rchelden zooveeJ ze willen, maar meer niet. Dat steJ menschen wordt nu door den beul op de markt tentoongesteld en net zoo lang moeten ze daartoe tot spot van net pu bliek staan, totdat oe zich met elkaar nebben verzoend. Kijk. de voorstelling daarvan is afgebeeld op de prentbriefkaart die op mijn rafel ligt En de wee planken heb ik vanmorgen in de lolterka- mer te Rothenöurg gezien >n oarielyk nebben Zie eens aan zie eens aan, Is 't een eendje of een zwaan? Wanneer je je soms erg verveelt, Probeer dan eens dit schaduwbeeld. mijn vrouw en ik gelachen temidden van al die andere voorwerpen, waarmee de menschen in vroeger dagen vaak op beestachtige wijze werden gekweld. Had ik de vorige maal geen gelijk toen ik sprak van komieke dingen zelfs in een folter kamer? Ik geloof niet, dat ik tot de wreede menschen behoor. Maar in menig gezin was toch zoo'n mar telwerktuig wel op zijn plaats. Verdraaid, als je met je broertje of je zusje ruzie had en vader en moeder konden tot een dergelijk middel hun toevlucht nemen! Dat zou prachtig wezen. Erger dan „kift" in een huisgezin bestaat niet. Ik had een goeden, besten vader. Maar hij werd razend en wanhopig, als wij kinderen met elkaar aan 't ruzie maken sloegen. Nóg hoor ik hem uitroepen: „Jongens, schei uit, of ik neem een van jullie op en sla er den ander mee om de ooren!" Had hij maar eens een bezoek aan Rothenburg gebracht. Misschien had hij daar de afdoende methode geleerd om een eind aan de „kifterij" te maken. En ikzelf, die een heele troep jongens heb, ben vandaag met mijn vrouw overeengekomen, dat wij bij den timmerman, zoodra wij weer terug zijn, zoo'n instrument zullen laten maken. Dat kan een vertooning worden, als er een .heibeltje" is! Zes Jongens hebben we. Weet Je wat wij doen? Wij laten 3 van die machines vervaardigen en els 't moet, laten wij de „heeren" rondmarchee- ren, 3 X 2, in het gareel. Wij zijn er trotsch op, een zeer ..nieuwe" wijze van opvoeden te hebben uitgevonden, die reeds uit de Middeleeuwen stamt. Wij hebben t den kinderen maar vast ge schreven. En die verlangen hard naar onze thuiskomst. Jullie gelooft me toch wel? VOOR ZOMER EN WINTER. „Goeienmorgen, mevrouw, ik heb weer een mooi kluitje boter voor je meegebracht en nog wat anders ook," zei boer Jansen met een schalksch lachje. „Misschien wel wat versche eieren of een lekker stukje kaas." zei mevrouw. „Ha, ha, je hebt het mis" schaterde de boer, die schik had in het gevaL „'K zal 't je dan maar zeggen. Hier in dit korfje heb ik een hond voor de kinderen meegenomen Och, zie je mevrouwtje, je meiskes hebben me net zoo lang over dien hond om m'n ooren gezeurd, tot ik „ja" heb gezegd. Dus hier is-ie dan en je hoeft er geen duit voor te betalen." De boer lichtte het deksel van de mand op en haalde er een wit, kortharig hondje uit te voorschijn. Mooi was het lang niet, maar het had wel een aardig kopje en een paar echt ondeugende oogen. „Ze zullen er pleizier mee hebben, me vrouwtje," grinnikte Jansen, „want geloof maar dat-ie er wezen kan, al is-ie nog klein" „'t Is wat moois, Ineens zoo'n nieuwen be woner in huis te krijgen," zei mevrouw, niet eig verrast „We zuilen eerst eens zien. hoe hij zich gedraagt en ls 't een al te groote lasipost, dan mag je hem weer terughebben. Jansen" .Bestig, mevrouw, bestig!" lachte de man Bij ons op 't erf kunnen we zulke snaken altijd wel gebruiken Goeien morgen en tot de volgende week Fox. zoo heette het hondje, kreeg een plaat.' m de achterkeuken tot de kinderen thuis kwamen en toen liet moeder de ver- i«g binnei brengen „Och, wat een dotje, wat 'n schat je van 'n honcj!" riepen Jet en Siska om de beurt. „We zullen Jansen gauw gaan bedanken." „Ja, maar Jullie hebt dat afspraakje wel een beetje op je eigen houtje met hem ge maakt," zei moeder. En nu Jansen zoo vrien delijk is geweest, jullie een hond present te doen, kan ik hem moeilijk terugsturen." „Och, u zult er ook wel veel van gaan houden," zei Jet, „t Lijkt wel een groot •nensch, zoo wijs kijkt-le uit z'n oogen." „Ja, ja, jullie bent echte praatsmakers", lachte moeder, maar misschien heb Je gelijk!" Een paar dagen moest Fox binnen blijven, om aan 't huis te wennen, en er was dan ook geen plekje, dat niet door hem besnuf feld werd. Stond er een kast open, dan moest hij stilletjes even gluren en snoepen kon hij als de beste. Zijn vrouwtjes Jetje en Sis stopten hem stilletjes nog allerlei lekkere hapjes toe, zoo dat Fox een prinsenleventje had. Toch was er iets, dat hem in zijn nieuw thuis niet beviel en hem altijd weer den schrik op 't lijf joeg. Zoo om de vier weken werd Fox in 't bad gestopt en met een klein schrobbertje afgeboend, als dat noodig bleek. Die malligheid was hij bij z'n vroegeren baas nooit gewend en de hond vond die waschpartijen dan ook zóó vreeselijk, dat hij net zoo lang jankte, tot hij weer schoon was. Den eersten keer, toen 't kuipje voor hem klaar stond, wist hij niet, welke plannen ze met hem hadden en daarom kwam hij ook dadelijk toen hij geroepen werd. Maar nu maakte hij, dat hij als een haas wegkwam, als dat nare ding te voorschijn werd gehaald. En wat hielp het Fox? Van uitstel kwam toch geen afstel. Op zekeren dag had de ondeugd groote plannen in z'n bol. Al dagen lang had hij een lekker worstje voor 't raam van een slagerswinkel zien hangen en daar loerde hij nu op. Met. een klein hapje zou hij tevreden zijn, 't was alleen maar om den smaak te doen. Bij den boer had hij zoo vaak een stukje geproefd en hier kon hij er meestal naar kijken. Hij besloot zoo vroeg mogelijk de deur uit te gaan, maar och, wat keek Fox leelijk op z'n neus, toen hij door z'n beide vrouwtjes werd tegen gehouden. „Wou jij er stil van door gaan, dat zal je niet lukken, vrind!" riep Jet lachend, ter wijl ze Fox in haar armen nam. 't Is wasch- dag, ja, ja, 't wordt tijd, dat Je weer een schoon velletje krijgt." Fox gromde. Hij verstond er geen woord van, maar dat het op een tegejivallertje uit zou loopen, begreep hij best. „We zullen de deuren potdicht houden, als je dat maar weet," zei Jet, toen ze Fox weer neerzetten, ,,'t Beste zal zijn, maar dadelijk met je te beginnen." De hond werd naar de kinderkamer ge bracht en schoon gepoetst. Daar viel niet veel te bederven en de poppen hadden meteen nog 'n pretje naar Fox te kijken. Maar zonder dat hij de kuip gezien had, begon de slimmerd alweer in de gaten te krijgen, wat ongeluk hem wachtte. In deze kamer werd hij immers altijd onder handen genomen. ,,'k Zou je danken" dacht de hond, „meen je soms, dat Ik m'n mooi plannetje zou laten varen om door jullie geplaagd te worden? Nooit van m'n leven, hoor!" Geduldig wacht te hij totdat zijn vrouwtje de kamer zou uit gaan en de deur was nog niet open, of Fox sarong haar als een dolle na. „Bom, rinkeldekinkel!" hoorde Jet achter zich en daar had Fox in een oogenblik alles wat breekbaar was, aan stukken gegooid.' Een flesch levertraan, waaruit Jet en Sis lederen dag een lepel moesten slikken, was vanmorgen in de haast niet weggezet en nu lag hij In gruzelementen op den grond. Naar alle kanten vlogen de stukken glas, met 't treurige gevolg, dat een negerpop, een beer en een soldaat die op wacht stond, er heel wat schrammen bij opliepen. Fox ging schrikkelijk te keer en kreeg het op de zenuwen, terwijl het nikkertje al even hard mee huilde, omdat zijn lange, zwarte haren met levertraan besproeid werden. ,Help! een ongeluk!" riep Jetje, maar moeder en Sis kwamen haar al op de trap tegemoet. Wie zou er niet bang worden van zoo'n rumoer? Intusschen was Fox bibberend, in een hoekje van de kamer gekropen. Of hij van angst of van pijn zoo van streek was, "ertelde hij niet, maar hij sloeg z'n bruine oogen zoo smeekend naar z'n vrouwtje op, dat ze, on danks 't gebeurde, toch nog medelijden met hem kregen 't Beven hield maar aan, hoe Jet en Sis hem ook koesterden en toen het nikkertje ook r/ai zegt u deze plaat? Wie is het, die het raadt? niet tot bedaren kwam, Week het, dat de stumperd een groot stuk ghis achter fai zijn hoofd had gekregen. „Gauw naar den wonderdokter," raadde moeder. Beer en soldaatje moeten dan ook meteen onderzocht worden zulke glas splinters kunnen leelijk terecht komen." „Mag ik gaan, lk ben de oudste," riep Jet, terwijl ze den hond suste. „Zijn heeïe lijf schokt, t gaat rikketik! of t een hamertje is". „Ga gauw!" drong Sis aan „als je zoo laat komt, heeft de dokter geen tijd meer." Gelukkig was 't niet druk op het spreek uur. De dokter onderzocht den hond en toen hij het dier bekeken en beklopt had zei hij: „Ik zal een drankje geven maar hij moet in bed blijven, juffrouw." „In z'n mand, zeker?" verbeterde Jet. „Nee onder de dekens en hij moet zoo stil liggen als een muisje." „Hoe krijg ik dat gedaan? dokter?" vroeg Jetje verschrikt. „Hoe u dit gedaan krijgt? Door dien sol daat op post te zetten, vlak naast t bed van den patiënt!" zei dokter. „En hoe lang moet dat mannetje a«n bed blijven staan?" „Tot de hond z'n drankje opheeft. Juffrouw. Met schuine oogen keek Fox naar 't stroo- perige vocht, dat in een lepel wérd geschon ken. Eventjes stak hij zijn tong uit. Maar slikken moest hij, al spartelde hij tegen. Nikkertje kreeg een reuzenverband om het hoofd t leek wel, of hij kiespijn had! Fox lag onbewegelijk in 't poppenledikant en de schildwacht stond op post, tot hij beter was. Hij had gelijk. Een Jongen, op een flets zittend, rijdt een heer aan. Heer (kwaad): „Kan je niet bellen, kwajon gen?" Jongen: „Lc kan wel bellen, maar niet fietsen, mijnheer". Om vlug na te zeggen. Dikke kippen dribbelen, trippend, hippend, pikkend door den tuin. Zus Suus sust zus Luus. Lot laat Let los. Mijnheer Snor. Onderwijzer tot Jongen, die voor het eerst op school is gekomen: „Hoe heet je?" „Jan Snor", was het antwoord. Onderwijzer: „Je moet er mijnheer bij seggen." Jan: Mijnheer Jan Snor." Ook een uitlegging. .Ja, wat is eigenlijk een detective?" „Wel, dat is iemand, die, hoewel hij zich met zijn eigen zaken bemoeit, toch altijd zijn neus steekt in een andermans zaken." Bang voor water. Op een Zaterdagmiddag mocht Pieter naar de bioscoop gaan. Pieter was een jongen van 10 Jaar. „Maar dan moet je eerst je handen die zoo vuil zijn wasschen" zei moeder. „Och, waarom moeder, het is daar toch donker, en ze zien toch niet dat ik vuile handen hsb" sprak de kleine guit. Goed middel. Mama: „Kareltje, kom eens hier. Vertol me eens, hoe komt het nieuwe boek van papa in zoo'n toestand?" Kareltje: .Heel eenvoudig, mama. Pa zei. dat het zoo droog was, toen heb ik 't beetje onder de kraan gehouden."

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1929 | | pagina 7