Van Alkmaar de Victorie! VOOR ONZE SCHAKERS. VOOR ONZE DAMMERS. EVENTJES DENKEN. Vraagstuk No. 419. Vraagstuk No. 420. Vraagstuk No. 421. Vraagstuk No. 422. Zie Volgende week, Dinsdag 8 October, viert Alkmaar opnieuw dan dag, waar op het voor ruim drie en een halve eeuw terug aan het Spaansche leger, onder aanvoering van den hoöyhartigen Don F reder ik, het hoofd wist ie bieden: „Van Alkmaar de Victorie!" Dezer dagen nu kregen we een boekje in handen, een historische novelle, geschreven door den heer C. Fogteloo, leeraar aan de Rijlcs- IZoogerbürgerschool te Alkmaar, in het jaar 1873, dus blijkbaar ter gelegenheid van den 300-jarigen gedenkdag dezer gebeurtenis. De inhoud van dit interes sante werkje, dat bij den heer P. Kluit man te Alkmaar in genoemd jaar gedrukt is, zijn wij zoo vrij in zijn ge heel over te nemen en onzen lezers in ~*èen paar feuilletons aan te bieden. Hoort! de gootling beukt de wallen, En het Spaansch parool ls: moord! Kinder, vrouwen! op, gij allen! Gaat, beschermt do veege wallen... Op. waakt op! den strijd gestreden! 't Wangedrocht den weg versperd. Dat die driekleur wil vertreden, Boeien smeedt voor vrije leden, Strikken knoopt voor 't argeloos hart! Woedend schudt de leeuw zijn manen! Schuimbekt in den ijzeren band. 't Brandend oog weent bloed voor tranen! 'k Wil den weg ter redding banen, Sneuvlen op de ontploode vanen Van Oranje en Nederland. (H. J. Schimmel, Joan Woutersz.) 't Is Zondag den 32 Juli 1573. De groote klok der St Laurens kerk heeft zoo even negen geslagen. Hoewei de zon nog slechts korten tijd achter de duinen is schuil gegaan, en de schemering in dezen tijd lang aanhoudt, is het toch heden vroeg donker. Geen wonder: de lucht, in den voormiddag helder en zonnig, is later betrokken, een hevige wind is opgekomen en daarmee groote, drei gende onweerswolken. Reeds zijn cenige droppelen ge vallen en het laat zich aanzien, dat weldra een hevige regenbui da Alkmaarders, die nog buiten de stad zijn, naar huis zal jagen. De twee personen, die zich op den weg van Heilo in de nabijheid van Nieuwpoort bevin den zien.de bui zeker ook aankomen, want ze verhaas ten hun schreden. Juist bij het hek gekomen, dat toe gang verleent tot een der huizen, klieft een felle bliksem straal de lucht, dadelijk gevolgd door een verschrikke- lijken donderslag. „Is 't niet gewaagd Arent om door te loopen; ik vreeze, dat wij, vóór we aan de Kennemerpoort zijn, veel zullen gelijken op een jachthond, die te water is geweest. Me dunkt we moesten gaan schuilen bij IJs- brandt-c.om, hier op Nieuwpoort," „Mijn om 't even IJsbrandt, ik wil ook wel doorloopen en nog beter doorstappen, misschien, dat we nog droog in de stad komen; maar ge wilt liever bij uw oom in huis gaan, mij ook goed." „Ge weet Arent na die beenbreuk, nu ongeveer 10 weken geleden waarbij meester IJsbrandt Gerritsz mij flink heeft geholpen, maar waardoor mijn been nog al tijd stijf en stram is, is bij mij van hard loopen geen sprake meer. Kom maar even mee; een zomersche bui kan spoedig over zijn en we wandelen straks bedaard stadwaarts." Beide vrienden gaan daarop het hek van IJsbrandt Veerman binnen. We zullen ze nu even van naderbij beschouwen. De een, die antwoordt op den naam Arent. zal zoo wat twee of drie en twintig jaar oud zijn; hij is een krachtig en flink jongman; zijn bruine oogen, zijn hoog voorhoofd getuigen van geestkracht, terwijl zijn forsche handen toonen, dat ntj geen katje is om zonder handschoenen aan te pakken. Hij is de zoon van Fieter Dolling, een timmerman op den Achterdam, maar heeft het beroep van zijn vader niet gekozen. Hij is bij Pieter Jacobsz in de brouwerij, en men zegt, dat Adriana, de dochter van zijn meester, hem steeds in de Huigbrouwersteeg doet blijven, hoewel hij anders met den patroon niet al te best overweg kan. Ze loopen dan ook nog al uit een, die twee. De brouwer is een man, die zoo wat zijn schaapjes op 't droge heeft en een ge makkelijk leventje leidt. Daarom is hij voor rust en vrede, zegt hij, en al 't gewoel van dien Prince van Oranje, van wien hij geen kwaad zal spreken, bevalt hem toch maar half. De Prins moest beter orde houden onder zijn troepen en niet, zooals ook in Alkmaar be kend is zooveel vertrouwen stellen in de legerhoofden. Arent Dolling daarentegen is een volbloed prinsgezinde en tracht altijd den Prins en zijn legerknechten te ver- schoonen. We zullen later in de gelegenheid zijn om met beiden nader kennis te maken. De andere persoon, dien we hebben hooren klagen over een stijf been is IJsbrandt Veerman, naar gissing even oud als zijn vriend. Zijn vader is lakenwever en woont in de Ramen. Ook hij is even als Arent een voor stander van de zaak des Prinsen, hoewel hij bedaarde** en goedhartiger is en daarom ook de gruwelen, door het prinsenvolk elders bedreven, ten hoogste afkeurt. Zijn vaders broeder heeft nu twee jaren geleden een huizinge gekocht op Nieuwpoort, en steeds ls het petekind, want IJsbrandt is naar zijn oom genoemd, een welkome gast in de eenvoudige woning van IJsbrandt-oom. De jongelui zijn aan de deur der woning genaderd. In dien tijd is de bui nog meer komen opzetten; bliksem stralen en donderslagen volgen dadelijk op elkander, terwijl de regen met stroomen naar beneden valt „Wel zoo, jongens, dat is goed," zegt oom IJsbrandt, een krachtige vijftiger, „dat ge hier naar binnen vlucht. Ga maar in de opkamer, daar kunt ge de bui afwachten. Ik zal maar eens wat bier aanbrengen. Ge wilt immers wel een kroes, niet waar? Maar hoe kan ik het ook vragen: jonge borsten zoo als gij, die zeker een heele wandeling hebt gemaakt, zullen wel dorstig zijn. En te meer, wanneer we een brouwer er bij hebben, die ons zulk smakelijk bier levert. Jongens, dat Alkmaarsohe bier is tegenwoordig zoo keurig." Ge merkt het, oom IJsbrandt draaft door, en geen wonder, overal waar htj komt, maakt men hem ook aan de praat. Hij heeft dan ook al wat ondervonden. En als Veerman ergens is, heeft hij altijd het hoogste woord. „Komt aan jongens, tast maar toe. ik gun het je van harte, liever dan den soudenieren van Duc d'Alv. Ja. ja, heb je dat gehoord, dat ze een lied op den Briei hebben gemaakt, waarover Duc d'Alv" wel weer ver schrikkelijk zal razen!" En oom begon: Wie wil hooren een nieuw ghesanck? Wat nieuws zal ik aenheven, Hoe dat de Geusen namen haren ghanck, v Wt Enghelandt, niet t' haeren danck, En hadden, in haar bevanck, Haren admirael verheven. Dat was den hoochloffelijcko heer, Van Lume ghehieten. Wij willen u het geheele lied niet mededeelen, alleen 'nog deze regels: Duc d'Alve mocht verdragben niet Den bril op zijnder neusen, Wt Utrecht hy doen trecken liet, Hoort al naer mijn bediet, Thien vaendels Spaengiaerts, siet, Om te verstooren die Geusen. Uit het vuur en den ijver waarmee IJsbrandt Veerman de regels opzegt, want schoone voordracht moet gij niet hem zoeken, kunt gij wel merken, dat hij met hart en ziel zich verheugd heeft, toen den Briel werd ingenomen. „Hebt ge ook iets van Haarlem gehoord, oom?" vraagt IJsbrandt, nadat de vurige patriot eenigen tijd stil heeft gezeten. „Ik dacht er zoo juist aan. Wat zal die Frederick zich verlustigen ln de bloedstroomen, die in het Spaarne vloeien. Een Spanjaard kan toch maar geen woord hou den; 't zyn...", en hier sloeg oom met kracht op de gelukkig stevige eikenhouten tafel, ,,'t zijn fielten an ders niet, dat Spaansche gebroed. Wat brengen ze hier" een vreeselijke ziekte; en wat doen ze hier? moorden en branden en doodslaan. Daar heb je nu weer Haarlem, dat vreeslijk jongens, wat een donderslag; 't is goed, dat ge binnen gekomen zijt." „Maar Veerman, ge spraakt van Haarlem en van moorden: wat is er dan gebeurd?" „Wat nu jongens," herneemt de oude en ziet ze vra gend aan, „ge weet dan niet de gruwelen van Haarlem, en hoe die goede stad in perijkel zit?" De jonge mannen schudden ontkennend. „Maar verleden Vrijdag is Haarlem overgegeven. De stad kon 't niet meer houden: vecht eens, als je geen brood meer hebt, als je van hennep en raapzaad moet leven. De stad heeft zich op genade en ongenade over gegeven. doch de plundering met tweehonderd veertig duizend gulden afgekocht. En wat heeft don Frederilc gedaan? Zijn knechten laten moorden en branden, zoo veel ze wilden; zelf heeft hij driehonderd Haarlemmers bij paren rug aan rug doen binden en in het meer ver drinken 't Schreit ten hemel en we mogen wel zeggen: Op u Pardon wij niet en achten, Want 't is al verraderij." „Verschrikkelijk," zucht de jonge IJsbrandt, „God be ware onze goede stede Alkmaar, maar ik vrees..." „Vrees! vrees! ja als we vreezen, dan zal de Span jool hier spoedig de beest spelen IJsbrandt. Neen vol moed zyn en blijven; al komt hij ook voor de poorten, hij komt er niet in." „Recht zoo Arent," zegt oom, „recht zoo; liever door een Spaansch musket gedood, als we staan op de wallen, dan verdronken te worden als beesten, nadat we vooraf vrouw en kinderen hebben zien doodmartelen." „O ja, maar Oom, wees niet bezorgd, dat ik ook niet mijn best zal doen: als de Spanjool komt, zal ik u laten zien, dat ik, al heb ik een stijf been, toch de wallen nog kan beklimmen en een roer kan richten, trots den beste. Neen, weet ge waar ik voor vrees? Dat onze stad het toch niet kan uithouden; de wallen zijn zoo zwak." „Wallen zwak, jongen? luister: meester Nanning van Foreest heeft mij eens verteld van Spanjaarden, neen wat zeg ik van... van Spartanen, die geen muren om hun steden wilden hebben, want zeiden ze. de borst der burgers ls de beste en hechtste muur. Dat zeg ik ook jongen, we zullen met lijf en ziel ons verdedigen en pal staan, al komt ook de geheel Spanjoolsche macht storm loopen." ,,'t Is zoo ver nog niet oom, we willen hopen, dat Bijvoegsel der Schager Courant van Zaterdag 5 October 1929. No. 8540. acttttj.es en de schildpad. Veronderstel, dat Achilles tienmaal zoo snel voort loopt als de schildpad, die hem een mijl voor is. Is het nu mogelijk, dat Aohilles die schildpad bereikt en hoe ver moet hij daartoe dan loopen? Dit vraagstuk geeft ons gelegenheid bij het publi- ceeren der oplossing met een voorbeeld te demonstree- ren hoe gauw soms valsche redeneeringen kunnen ontstaan. Redeneeringen, die, oppervlakkig beoordeeld, allen schijn van juistheid hebben, doch waarvan bij nadere bestudeering de zwakke zijde spoedig aan het licht komt. DE "VERWISSELBARE NUMMERS. 12 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 15 14 De opgaaf ls door omwisseling der cijfers, te zorgen, dat de nummers in een geregelde volgorde komen te liggen. De volgende regels moeten in acht genomen worden: de cijfers mogen slechts horizontaal en verti caal worden verschikt, terwijl zij niet mogen over springen of een hokje overslaan. Schuin of in diago nale richting verschuiven mag evenmin. Bij de oplos sing kan worden volstaan met de zetten als volgt te vermelden, bijvoorbeeld, 14, dan 15, dan 10 enz. Mis verstanden kunnen bij zulk een wijze van aangeven niet ontstaan, daar steeds toch maar één vakje open is en het dus duidelijk is naar welk vakje het genoemde cijfer is verplaatst. OPLOSSINGEN DER PUZZLES Nos. 407 en 408. No. 407. „EEN LUCIFERS-KUNSTJE". Er worden van den rechterbovenhoek zoowel als van den linkerbenedenhoek twee lucifers weggenomen en op dezelfde wijze aan den rechterbenedenhoek toegevoegd, zoodat het derde vierkant nu gevormd is en het vierde vervallen, een en ander door verplaatsing van slechts vier lucifers. De diagonaal van links boven naar rechts beneden van het opnieuw gevormde derde vierkant, is nu tevens in het verlengde van dezelfde der twee reeds aanwezige vierkantjes komen te liggen. No. 408. „MOGELIJK OF ONMOGELIJK". Zooals onze hotelier het wilde klaar spelen om al zijn gasten ieder aan een bed te helpen is het o n m o- g el ijk! De elfde persoon krijgt n.1. heelemaal geen bed, want daar de tiende man het negende bed krijgt, zou nummer elf op de tiende slaapgelegenheid beslag moeten leggen, maar dat gebeurt niet. De persoon, die als tweede in het eerste bed ligt en geroepen wordt, is dus niet gast no. 11, maar is en blijft gast no. 2 De eigenlijke elfde gast is en blijft dus ook zonder bed. Ziedaar de foutieve basis, waarop de redeneering van den hotellier gegrond is! van A. C. Wh it e. (Naar Keeble en Cardozo-Braga.) Zwart: 9. a b c d e f g h Wit: 8. De diagramstand behoort te zijn: Wit Kf6, Dh3, La2, La7, Ta6 en Pc8, voorts twee pionnen op b3 en f3. Zwart Kd5 en 8 pionnen op d7, c6, e6, b5, f5, c4, e4 en d3. Wit speelt en geeft mat in twee zetten!! OPLOSSING PROBLEEM No. 409, van F. K n 1 e i n. De diagramstand was: Wit Khl, Dg2, La2, L21, Pd3 Pg5 en een pion op b4. Zwart Kd4, Lf5 en zes pionnen op a3, b6, c7, e5, e6, en g3. Wit speelt als sleutelzet Fd3f2! dreigt 2. Pfe4. Op zwart 1. Lbl volgt 2. wit Pd3. Op zwart 1. Ke3, wit 2. Df3. Op zwart 1. e4, wit 2. Dg3. En op zwart 1. gf2 volgt wit 2. Df2, steeds met mat op den derden zet. Het thema is hier een „zwart-witten Indiër", n.1. een kritischen zet door zwart (Lbl) en een versperringszet door wit (Pd3). Daar wits fraaie stille dreiging berust op een andere versperring van den zwarten looper, welke zwart juist door zijn kritischen zet denkt te pareeren, vormt dit probleem een schitterend harmonisch geheel! van D. K1 e e n, Winkel. Zwart: 10. Wit: 1L De diagramstand in cijfers behoort te luiden: Zwart 9 schijven op 8, 9, 11, 12, 15, 17, 19, 21, 31, en een dam op 50. Wit 10 schijven op 20, 25, 29, 34, 35, 38, 39 en 42—44 met een dam op 49. Wit speelt en wint! OPLOSSING PROBLEEM No. 410, van Ir. W. V r ij 1 a n d t, Dordrecht. De diagramstand in cijfers was: Zwart 10 schijven op 4, 8, 9, 14, 18 en 20—24. Wit 10 schijven op 25, 31, 34, 37, 38, 4043 en 50. Indien zwart 2127 speelt volgt 37—32, 42—37 (47 X 29 de beste), 32—27, 43—38, 34—30 enz. met winst Een zeer aardig effect geeft de zet 4237. Men komt niet zoo gauw op het idee een der- gelijken, aan zwart keus latenden zet te spelen. Als zwart dan 47X29 slaa.t komen tevens alle stukken goed tot hun recht DWANGPROBLEEM VAN J. DE HAAS. Zwart 9 schijven op 3, 9, 10, 12, 17, 20, 21, 23 en 28. Wit 9 schijven op 31, 34, 36, 38—40, 43, 48 en 49. Aldus luidde de positie, die door onzen oud-kampioen van Ne derland is geconstrueerd. De winst wordt hier op de volgende merkwaardige wijze verkregen: Wit 3833, zwart 1722 gedwongen, want op 2832 volgt 3127. Wit nu als tweeden zet 3329 en zwart is gedwongen tot 12—18, vervolgens wit 31—27, 39—83, 40—35, 35X13, 43—39 en 49X18 wint. Zwart: 9. Wit: 9. DE OFLUXlOOa. Hu gelukkig in de liefde, mijnheer Dupont? - - ja zeker ik ben nog steeds vrijgezel.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1929 | | pagina 21