SchagerCourant
Van Alkmaar de Victorie!
Tweede Blad.
Uit de geschiedenis van de parapluie.
Hoe de wereld er in het jaar 2000
zal uitzien.
Staatsloterij,
Donderdag 10 October 1929
72ste Jaargang. No. 8543
De parapluie en ook de parasol zijn waarschijnlijk
ontstaan in China, Egypte en Assyrië, waar zij slechts
gebruikt mochten worden door de koningen en de prin
sen. In het midden der zestiende eeuw werd de para
pluie in Europa ingevoerd; Italiaansche en Spaansche
scheepvaaredrs brachten de eerste exemplaren mede.
De eerste parapluies wekten natuurlijk in hooge mate
de verwondering en spot, als zich iemand ermede op
straat vertoonde. In Parijs deed de eerste parapluie
in 1622 haar intrede en werd aanvankelijk alleen door
dames gebruikt. De Fransche parapluie had een stok
van 120 c.M. lengte, welke meestal vervaardigd was van
elzen-, eiken- of palissanderhout. Het instrument had
tien baleinen, elk van 80 c.M. lengte; voor het overtrek
gebruikte men leer, met was bestreken linnen, geoliede
zijde of vernist papier. Het heele gevaarte woog drie a
vier pond en kostte 45 a 60 francs. In Engeland werd
de parapluie ingevoerd door Jonas Hamway. Hamway
was eenige jaren in China geweest en had daar gezien,
dat de Chineezen zich door een scherm tegen de zonne
stralen beschutten. Hij nam zulk een zonnescherm mee
naar Engeland om de menschen daar met de voor-
deelen van zoo'n scherm bekend te maken. Daar men
in het Engelsche klimaat geen behoefte had aan een
zonnescherm, kwam Hamway op het idee om er een
regenscherm van te maken. Veel succes had Hamway
met zijn uitvinding echter niet. Hij vroeg n.1. veertig
tot vijftig shilling voor een parapluie, en dat was voor
de Engelschen veel te duur; zij lieten zich liever nat
regenen. Lang na den dood van Hamway heeft men
voordeel uit zijn uitvinding weten te trekken. Voor het
overtrekken van de parapluie werden in den eersten
tijd solide stoffen uit Napels gebruikt, (het z.g. gros de
Naples en gros de Touts). Taffettes kwam in 1789 in
de mode en werd aanvankelijk in helle tinten gebruikt,
zooals rose, geel en appelgroen. In het begin der 19de
eeuw had men meer voorkeur voor de donkere kleu
ren, zooals kastanjebruin, myrthengroen of brulnviolet
In dezen tijd werden veel verbeteringen aan de para
pluie aangebracht. Vroeger werden alle onderdeelen
van de parapluie in kleine werkplaatsen vervaardigd om
vervolgens door de kooplieden met stof te worden over
trokken. Na 1815 werd de geheele parapluie in één
fabriek vervaardigd. Te Parijs werd de eerste parapluie-
fabriek opgericht door Gruyer, welke veel succes had.
Een mechaniker uit Lyon, Pierre Duchanp, verving in
1846 de zware baleinen door holle stalenbuisjes. Dit
was een aanmerkelijke verbetering, daar de parapluie
Volgens een Chineesche legende doet de
parapluie dienst als regenverwekker in
tijden van aroote droogte.
T)e eerste narapluie-dragcrs schenen nu
niet bepaald de volle sympathie van 't
publiek te genieten.
nu heel wat lichter werd. Samuel Fox te Deethean bij
Sheffield vond het stalen montuur uit. Op het einde
der 19de eeuw had de parapluie een graad van ontwik
keling bereikt, waaraan nog slechts eenige kleine ver
anderingen plaats vonden.
Volgens een Chineesche legende doet de parapluie in
tijden van groote droogte dienst als regenverwekkcr.
Ergens aan een landweg in Shina zit een oude man
onder een groote parapluie, die het land tegen droogte
beschermd. Dat doet hij al sinds eeuwen. Toen er eens
een groote droogte over het land gekomen was en de
menschen bijna van dorst stierven, bewees de oude door
middel van zijn wonderparapluie, dat hij een heilige
was. Als antwoord op de gebeden der menigte liet hij de
langverwachte regen op de aarde nederdalen. In Oho
(West-Afrika) is de parapluie het teeken van de ko-
ninlijke waardigheid. Deze koninklijke parapluie schit
tert in de prachtigste kleuren en gaat van den eenen op
den anderen heerscher over. In Oho hebben alleen de
vrouwen van de koning (de vorige koning bezat er 400)
het recht om gekleurde parapluies te dragen. De ko
ning van Ava en Pegu in Indië noemde zich „Heer van
de vier en twintig parapluies". Deze vorst bezat wer
kelijk een parapluie van 24 verdiepingen in een zoo-
danigen vorm, dat het leek alsof de eene geopende
parapluie boven de andere was geplaatst Iedere ver
dieping stelde een van zijn vierentwintig provincies
voor. Zelfs nog in 1855 betitelde de koning van Burma
zich tegenover den Gouverneur Generaal van Britsch
Indië als „de koning die regeert over de groote para
pluie dragende hoofden der Opperste Landen". De
parapluie is heden ten dage een algemeen gebruiksvoor
werp geworden, en men kan gerust zeggen, dat er
slechts weinig menschen zullen zijn, die er geen bezit
ten. Ook in ons land zijn verschillende groote para-
pluie-fabrieken en ook in dit opzicht heeft het Hol-
landsche fabrikaat niet voor het buitenlandsche onder
te doen.
Wij leven tegenwoordig in de eeuw van wetenschap
en techniek of beter gezegd in de eeuw der uitvindin
gen. Onwillekeurig rijst de vraag: hoe zal het er in het
jaar 2000 uitzien. Bij de beantwoording van die vraag
kan men op twee manieren te werk gaan. Wij kunnen
zooals Jules Verne onze verbeelding den vrijen loop
laten, of wij kunnen de bestaande toestanden en stre
vingen bestudeeren, en tot logische gevolgtrekkingen
doorvoeren. De laatste methode lijkt verreweg het
verstandigste; toch zijn degenen, die dezen lijn gevolgd
hebben, nog altijd te kort geschoten. Inderdaad heeft
de eerste weg zelfs geleid tot resultaten, welke niet half
zoo belangwekkend zijn als de werkelijkheid zelf. Hoe
wel Jules Verne, een verbeeldingsvermogen had als dat
van een waanzinnige, zijn z'n boeken tegenwoordig ont
nuchterend in vergelijking met de werkelijkheid. Van
degenen, die een toekomstbeeld geleverd hebben op
grond van bestudeering van het heden, moet zeker
genoemd worden de Amerikaansche schrijver Bellamy,
die met zijn boek „Looking Backwards", wat in 1890
verschenen is, groote opgang heeft gemaakt. Bellamy,
die in 1850 in Massachusetts werd geboren, bracht een
jaar in Europa door en werd ten zeerste getroffen door
de economische tegenstellingen vooral in de steden.
Dit opende zijn oogen voor de toestanden in Amerika,
welke wel niet zóó erg waren, maar toch dezelfde nei
gingen vertoonden. Hij bestudeerde de maatschappij
zorgvuldig en schetste toen op nuchtere wijze den weg
van sociale evolutie. Hij wilde een logische voorstelling
geven van de maatschappij in den tijd, wanneer de
democratie volkomen zou zegevieren. Als middel koos
hij de romantische vorm om zeker te zijn, dat zijn werk
gelezen zou worden. Zijn held is Julius West, de der
tigjarige zoon van rijke ouders, te Boston. West lijdt
aan slapeloosheid en heeft onder zijn huis een "gewelf
laten bouwen, zoodat hij tegen alle geluiden van de
stad beschermd kon zijn. Maar zelfs dit hielp niet al
tijd. Toen het te erg werd riep hij 's avonds de hulp
in van een hypnotiseur, en liet zich 's morgens door zijn
knecht wekken. Eens op een avond riep hij weer den
hypnotiseur te hulp. Deze raadde hem aan naar het
Zuiden te vertrekken, maar zou hem eerst in slaap
maken Enkele uren na het vertrek van den hypnoti
seur brandde het geheele huis af. De knecht kwam
in de vlammen om, en men meende, dat West hetzelfde
lot had getroffen.
Meer dan een eeuw ging voorbij. Een zekere Dr. Lecte
liet zich op de plaats waar eens het huis van West
stond, een woning bouwen. Bij de opgravingen vond men
het gewelf met den slapenden man. Met moeite werd
hij gewekt Dit is het jaar 2000. Natuurlijk trof West
een algeheel veranderde samenleving aan. In dien tus-
schentijd was de maatschappelijke vrede gesloten. On
derlinge strijd, haat en afgunst waren verdwenen om
plaats te maken voor een geest van verbroedering en
eensgezindheid. Dit was grootendeels bereikt door een
meer gelijke behandeling van allel eden van de samen
leving. Het kapitaal is niet langer in handen van en
kelingen, maar wordt beheerd door den staat. Het volk
Is de eenige kapitalist, de eenige grondeigenaar en ook
de eenige ondernemer. Daartegenover is van staatswege
een algemeene burgerlijke dienstplicht ingevoerd, waar
aan zoowel mannen als vrouwen onderworpen zijn,
maar waarbij aan een ieder de vrijheid gelaten is om
dat soort werk te kiezen, waarvoor hij het meeste idéé
heeft en de meeste aanleg vertoont. Bij een wandeling
door Boston herkent West nauwelijks de stad; er is
nergens een teeken van armoede. Winkels en banken
zijn voor goed verdwenen. Voor elke wijk van de stad
is een groot magazijn opgericht, waar de bevolking
haar inkoopen kan doen, en een groot restaurant voor
degenen, die niet thuis willen eten. Gevangenissen zijn
er ook niet meer, want elk misdrijf wordt als een
geval van geesteszwakheid behandeld. Alle burgers ont
vangen een vereenvoudigde vorm van hooger onder
wijs. Ook ten opzichte van de mechanische ontwikke
ling heeft Bellamy voorspellingen gedaan.
Wij zullen Bellamy nu laten rusten en ons bezig
houden met de meer moderne voorspellingen. Over het
algemeen meent men dat de pen en griffel plaats zul
len maken voor de schrijfmachine, en de Ingewikkelde
rekenboeken van onze scholen zullen moeten wijken
voor de rekenmachine. Enkele jaren geleden heeft de
Engelsche uitvinder Low een boek geschreven, waarin
hij probeert aan te toonen, hoe de wereld er over 1000
jaar zal uitzien. Evenals Bellamy heeft hij geprobeerd
om de lijnen van onze cultureele ontwikkeling conse
quent door te trekken. Hij meent dat het leven van de
menschen dan langer zal zijn; niet omdat hij meer
jaren leeft, maar omdat hij minder slaap noodig zal
hebben en nauwelijks drie nachten van elke week in
bed zal doorbrengen. De zakenman zal rustig op zijn
kantoor zitten en besprekingen voeren met collega's,
die dulzende mijlen van hem verwijderd zitten; hij
zal echter niet alleen hun stemmen hooren maar hen
even duidelijk zien als waren zij vlak bi] hem. De lief
hebber van sport zal geen voet buiten de deur be
hoeven te zetten; zijn huisbioscoop zal hem natuur
getrouw alle sportgebeurtenissen van de wereld laten
zien, terwijl deze aan den gang zijn. Vooral het stads
leven zal een algeheele verandering ondergaan. De
voetganger zal niet langer aan de genade van den
motorrijder zijn overgeleverd. Speciale straten zullen
voor hem worden aangelegd met een glazen dak, om
hem tegen regen en zon te beschermen. In het midden
van de straat zullen twee banen zijn aangebracht,
welke zich voortdurend in tegenovergestelde richting
bewegen, zoodat de voetganger zijn beenen slechts be
hoeft te gebruiken om op de baan te stappen en er
weer af te gaan. In de andere straten worden de rij
tuigen voortbewogen door middel van electriciteit Deze
rijtuigen zullen !zoo goedkoop worden, dat de menschen
het loopen geheel afleeren. De „Neue Wiener Journal"
heeft een tijd geleden verschillende technische bouw
meesters en schrijvers gevraagd, hoe zij zich de wereld
in het jaar 2000 voorstelden. Ferdinand Deutelmoser, een
der voornaamste bedrijfsleiders van de Oostenrijksche
Luchtvaartmaatschappij, heeft op de verbazende voor
uitgang van de luchtvaart gewezen in de eerste 25 jaar
van zijn bestaan. De eerste vliegtocht 25 jaar geleden,
duurde slechts 12 seconden. Tegenwoordig zijn er wel
vliegtuigen 65 uur aan een stuk in de lucht gebleven,
terwijl onafgebroken reizen van 2000 mijl werden af
gelegd. De groote vliegtuigfabrieken zijn thans bezig
met het bouwen van machines voor het vervoer van
veertig en zestig passagiers. Deutelmoser meent, dat hij
alleszins gerechtigd is om te voorspellen, dat in het
jaar 2000 al het massa verkeer door de lucht zal ge
schieden, en wel door middel van vliegtuigen, welke
aan 100 of 200 passagiers plaats zullen bieden. In plaats
van olie of petroleum zal een nieuwe onuitputtelijke
krachtsbron worden gebruikt, welke algeheele zekerheid
waarborgt. Deze reuze vliegtuigen zullen vanaf den
grond bestuurd worden door ethergolven, welke hun
weg door de lucht zullen bepalen en veilig de plaats
van bestemming doen bereiken. Men zal tot op nog toe
onbekende hoogte vliegen, zoodat een vaart van onge
veer 1000 mijl per uur gewoon zal zijn. Het gevolg
hiervan is, dat een reis rond de wereld een uitstapje
voor een weekend zal zijn. Professor Adolph Schwaiger,
directeur van het radio-station te Weenen, wijst er op,
dat men nu reeds ethergolven gebruikt voor de aan
wijzing van ertsen, petroleum, enz. in de aarde. Hij
meent dat de mogelijkheden van de draadlooze van
zoo'n aard is, dat slechts een man met de fantasie van
Jules Verne zich aan een beschrijving daarvan kan
wagen. Professor Theiss, voorzitter van de Oostenrijk
sche vereeniging voor Bouwmeesters, meent, dat er in
zijn vak, sterke Amerikaansche neigingen bestaan. Nog
voor het jaar 2000 zal het woonhuis geheel „gestan
daardiseerd" zijn. Vensters, muren, deuren, daken,
en alle onderdeelen zullen in de fabrieken worden ver
vaardigd. Huizen zullen niet meer gebouwd maar „aan
elkaar" gezet worden. Bij al deze voorspellingen moeten
wij natuurlijk de lessen van het verleden niet vergeten.
Als wij de voorspellingen van een vijftig of honderd
jaar geleden lezen, dan vinden wij, dat alles toch be
ter is uitgevallen, dan onze fantastische voorouders ons
voorspelden. Maar het leed en de sociale vraagstukken
zullen, hoeveel verzacht, toch door geen techniek ooit
verholpen kunnen worden. Iemand van het jaar 2029,
die onze voorspellingen zal lezen, zal waarschijnlijk har
telijk lachen en zeggen, dat men het de menschen van
1929 ook niet kwalijk kan nemen, dat zij over hun
techniek dachten. Hoe konden zij ook weten van de
uitvinding van P. in het jaar 1967 of van A. in het jaar
1985? Alleen zal hij niet kunnen begrijpen, hoe wij zon
der al die uitvindingen toch door het leven zijn gekomen.
steeds Wybert-tabletten mee
nemen, zoo gauw hebt U kou
gevat, lastig zijn de gevolgen.
m O -
Alleen In orlginecle doozen 4 45 en 65 cis.
Trekking van Dinsdag 8 Oct
5e klasse 14e lijst.
No. 15994 f 1500.
Nos. 8531 8761 9112 16919 elk met f 1000.
Nos. 8511 11511 20975 elk met f 400.
Nos. 13123 13170 16479 elk met f 200.
Nos. 3943 4368 5220 5285 6256 7188 8043 8135 9793 10557
18668 18S92 elk met f 100.
Prijzen van f 70.
54
122
128
160
172
388
489
568
168
620
798
963
978
982
989
1162
1193
1200
1269
1341
1499
1564
1649
1682
1694
1702
1767
1859
1951
2051
2095
2157
2190
2213
2338
2390
2416
2428
2431
2447
2478
2859
2953
3009
3177
3190
3208
3246
3315
3367
3441
3448
3497
3518
3673
3694
3785
3793
3850
r""
3882
3947
3975
4153
4300
4416
4483
'590
4637
4691
4779
4786
4827
4906
944
5036
5050
5123
5247
5452
5453
523
5529
5604
5641
5772
5981
5999
6037
6045
6074
6266
6317
6334
6391
6545
6624
6699
6849
7076
7163
7165
7279
7307
7321
7378
7424
7510
7520
7529
7610
7699
7738
7145
7771
7852-
7871
7918
8286
8365
8505
8658
6881
8802
8810
8917
8927
9091
9100
9231
9344
9374
9399
9581
9636
9681
9781
9847
9914
9932
9945
10022
10039
10070
10093
10220
10256
10286
10317
10441
10500
10506
10573
10833
10909
10955
10996
11093
11178
11188
11189
11258
11594
11610
11625
11641
11673
11703
11728
11731
11844
11906
12068
12091
12226
12303
12S80
12391
12413
12414
12745
12768
12799
12826
12987
12991
13115
13404
13423
13529
13693
13701
13838
14158
14245
14308
143S8
14532
14547
14567
14669
14715
14746
14814
14833
14902
15009
15084
15202
15273
15315
15364
15487
15530
15609
15612
15838
15892
15920
16031
16048
16102
16103
16109
16176
16413
16435
16499
16608
1G924
16959
17059
17089
17118
17363
17395
17442
17634
17820
17863
18188
18211
18234
18283
18316
18342
18364
18430
18529
18537
18542'
18586
18664
18681
18870
18883
18894
18920
19038
19104
19150
19379
19388
19491
19572
19574
19584
19688
19699
19712
19734
19818
19915
19956
19974
20122
20229
20285
20319
20362
20395
20427
20479
20577
20660
20670
20714
20750
20822
20846
20873
20933
20982
TV.
De vergadering op het stadhuis is intusschen voltallig
en wordt door Burgemeester van Teyllngen geopend.
„Vroede mannen!" zoo spreekt hij de opgekomen Bur
gemeesters en Vroedschappen aan, „een trompetter van
Kabeljauw ls binnen de stad gekomen en vraagt nu
dringend onze beslissing."
„Wel," zegt Burgemeester Cromhout, „de Prins heeft
de benden van Kabeljouw ter hulpe onzer stad gezon
den; niets is billijker, dan dat hij de Spanjaarden van
onze poorten verwijderd houde."
„Wie bedoelt ge, met hij," vraagt Burgemeester van
Houten. „De Prins toch, is niet in onze nabuurschap,
't Is vreemd, dat gij, die zoo weinig heil van den Prins
verwacht, hem toch overal ter hulpe en redding zoudt
willen zien. Heeft hij al niet ontzettend veel gedaan
voor den lande, en werkt hij nog niet dagelijks om de
gruwelen der Spanjaarden af te wenden, en de troebe
len te doen eindigen?"
„Met hij, bedoel ik Jonker Kabeljauw," antwoordt
Cromhout bits. „Ik meen, dat het voor een krijgsman
een eerste plicht is, zijn superieuren te gehoorzamen.
Kabeljauw is onze stad ter hulpe gestuurd. De Prins
heeft daarvan kondschap gegeven aan Dirk Sonoy, en
dus..."
„Maar waarde Cromhout," valt de Schepen Comans in
eens in, „ge zoudt toch niet willen, dat die halve duivel
Dirk Sonoy hier komt. Ge weet welk een ruwe gast
we dan binnen krijgen, 't Is u toch bekend..."
„Tot de orde, erentfeste Heeren", roept van Teylin-
gen. „Over Diderick Sonoy spreken we heden niet; we
moeten nu spijkers met koppen slaan. Hoewel ik Die-
derick Sonoy ken als een ruwe gast, zou hij mij op het
oogenblik een welkome gast zijn, want hij zou aan al
dat talmen spoedig een eind maken. Maar wat is dat?
Er heerscht onder het volk beweging. Ziet eens mijne
heeren, er schijnt tumult te zijn." Allen wenden hun
blikken naar beneden. Kort daarop verschijnt Pieter
Buser.
„Nolcarmes, bevelhebber van de Spanjolen, ls met een
trompetter voor de poort, hoogwijze heeren en vraagt
gehoor."
„Twee zaken voor één," mompelt van Houten.
„Zeg aan de afgezondenen der Spanjaarden," her
neemt van Teylingen, „dat wij hun geen gehoor verlee-
nen Buser, dat de Schepenen..."
„Niet met mijn toestemming doet ge die boodschap
Buser. Floris van Teylingen moge de lieveling van het
volk zijn, omdat hij Prinsgezind ls, wij zullen ons niet
door hem laten regeeren. Ik, Burgemeester Cromhout,
vind het nu juist den geschikten tijd om gunstige voor
waarden te bedingen, en ik wil niet, dat die tijd onge
bruikt voorbij ga ik verkies...?"
Daar klinkt op eens van de straat: „geen Spaansche
knechten binnen!" zoo luid en zoo geweldig, dat de
Spaanschgezlnde heeren elkaar met mistroostige blik
ken aanzien En niet maar eens wordt die kreet geuit,
aanhoudend klinkt hij in de kamer der burgemeesteren,
al moge dan ook een scherp oor de woorden: „Laat ons
hem eerst hooren!" opvangen. Van Teylingen, die zijn
ooren gespitst heeft, hoort ook die klanken en zijn be
sluit is genomen.
„Bode!" zegt hij „laat eerst den Spaanschen afgezant
binnen- wij zullen hooren, wat hij te zeggen heeft. Maar
goede voorzorg genomen denk er om!"
„Ik zal hem!" antwoordt Buser, „blinddoeken, dat hij
geen hand voor de oogen zien kan. Hij zal in de stad
komen, geleid aan mijne hand, en ware hij geen afge
zant, 't zou hem moeilijk vallen om de Kennemerpoort
weer te vinden."
Bij de laatste woorden van van Teylingen heeft van
der Meij de zaal verlaten. Hij begeeft zich dadelijk naar
van Asperen, die zijn drie kennissen van den vorigen
Zondag heeft aangetroffen en druk bezig is over den
Spanjolen en de Haarlemmer gruwelen. Onderscheidene
burgers luisteren naar den jeugdigen vluchteling, die
met een welsprekendheid, zooals alleen de harde onder
vinding ze verleent, de daden der Spanjaarden verhaalt
't Is zoo, burgers van Alkmaar," toept hij in geest
drift, en met betraande oogen uit, ,,'t is zoo dat ze met
de burgers van Haarlem hebben gehandeld. Gelooft in
Godsnaam den Spanjaard niet, al moet ge ook honger
lijden...".
Daar klopt van der Meij hem op den schouder, fluis
tert hem iets in, en weldra zien we een complot van een
veertig burgers, waaronder ook Arent Dolling en IJs-
brandt Veerman, om den jongen van Asperen geschaard
„Ho daar BuserJ' roept de stadstimmerman, „ik ga
met u mee. Ik zal als dienstman der heeren Vroedschap
pen, u bijstaan en den Spanjaard mee transporteeren.
't Is ook veel fatsoenlijker, als we dat met zijn beiden
doen. Zoo'n Spaansche grande, want 't is zeker een
groot sinjeur, mag wel een dubbele wacht 't Zal onze
goed© stad zeker geen schade doen, als ik er bij ben."
„Ge zult toch," antwoordt Buser, „den afgezant..."
„Zeker ontzien," valt van der Meij in. „Neen," is het
onder het voortloopen, „we zullen niet doen als de Span
jaard en ons woord breken. Hij mag veilig binnen ko
men, en wee hem, die een hand uitsteekt, om den man
last te doen."
Van der Meij en Buser zijn weldra aan de Kennemer
poort. De bode, met het stadswapen op de borst, brengt
het bericht der Burgemeesteren aan den trompetter
waarop Nolcarmes nader treedt en hoffelijk groet.
„Mij is. edele heer!" zoo spreekt Buser, „door Burge
meesteren en Vroedschappen opgedragen, u voor hun
vergadering te geleiden; maar moet u tevens verzoeken
u te willen onderwerpen aan de gewone handelwijze,
waarna men afgevaardigden in de stad laat komen;
dat is, ik moet u blinddoeken."
,Mij blinddoeken! mij hoofdman in het leger van don
Frederick! Goede vriend!" gaat Noicarmes op minder
barschen toon voort, nu hij bemerkt, dat zijn manier
van spreken een slechten indruk maakt, „goede vriend,
hoe spreekt ge dus? Ik kom als vriend voor uw poor
ten; mijn heer en meester don Frederick, zoon van
Aiva de Toledo, denkt de stad slechts van krijgsvolk te
voorzien om u te beschermen voor de muitende benden,
hier in den omtrek gelegerd. Ik zie dus niet in, waarom
ik geblinddoekt moet worden."
,,'t Is mij," antwoordt Buser,'„door de heeren van den
raad opgedragen, en als trouw dienstknecht, ben ik ver
plicht aan dien last te voldoen."
„Par dio, 't zij zoo!" en Noicarmes treedt nader Van
der Meij en Buser zijn evenwel niet de eenigen bij de
poort Een menigte burgers zijn deels uit nieuwsgierig
heid, deels uit angst den bode gevolgd, en als Buser de
poort opent om Noicarmes binnen te laten, ziet deze
alles behalve geruststellende blikken.
„Ik ben immers veilig als afgezant," vraagt de Spaan
sche hopman."
„Stel u gerust," antwoordt van der Meij. ..Wij houden
ons woord van trouw, wetende, dat een kondschapper,
van welke legermacht ook, veilig is, zoo lang hij niets
anders is dan een boodschapper en ook niets anders
doet, dan waarvoor hij is binnengelaten."
Middelerwijl heeft Buser den hopman geblinddoekt,
maar terwijl de poort openstaat zijn eenige landlieden
binnengedrongen. Ook deze blijven nieuwsgierig staan,
'slechts een hunner verwijdert zich uit den hoop en gaat
dadelijk de Koornstraat op.
„Zie zoo mijnheer de afgezant, mag ik u verzoeken
mij uw hand te geven, wij zijn gereed."
„Laat mij nu maar den weg eens wijzen, Buser,"
fluistert van der Meij den bode toe, en in stede van da
delijk naar het stadhuis te gaan, slaan ze rechtsom de
Laat op. Op den hoek der Sohoutenstraat staan een
menigte burgers. We zien daarbij en wel voor aan Arer.t
Dolling, IJsbrandt Veerman en van Asperen.
Noicarmes is dicht bij hen, en nu roept Dolling:
„Mannen, die tien gotelingen naar de Ker.nemerpcort;
dan honderd man van u om daar wacht te houden.
Luitenant Veerman deel ze maar af. Ze kunnen allen
't geschut goed bedienen, dus behoeft ge niet uit te zoe
ken. Twintig stuurt ge heen om de benoodigde poeder
en de kogels te halen. Maar niet uit het magazijn, daar
de groote bezending van Dirk Sonoy ligt, maar stil
mannen, de graaf Noicarmes!"
In stede dat de Spanjaard nu de Schoutenstraat wordt
ingeleid, gaan Buser en van der Meij verder de Laat
op. De burgers onder geelide van Dolling en Veerman
maken rechtsomkeert en begeven zich spoedig op den
hoek der Krebbesteeg en ze zijn daar juist aangekomen,
als Noircarmes tusschen zijn beide geleiders er voorbij
komt.
„Hier" roept Veerman, „die bussen aangepakt; da
overige vuurroeren aan de boeren, die vaa morgen in
de stad gevlucht zijn. ter hand gesteld. Stelt de nieuwe
lingen maar onder bevel van Duyvel. Zegt dat de kar
touwen op het Clarisse bolwerk door twintig in plaats
van door tien mannen moeten bediend worden: we
hebben volk genoeg?" Noircarmes verbleekt.
„Ge schijnt op een overval beducht te zijn, waarde
vrienden. Zijt ge bevreesd voor de benden van Kabel
jauw, die, naar ik hoor, in de nabijheid gelegerd zijn!"
„Ge vergist u," antwoordt van der Meij, „de benden
van Kabeljauw zijn onze stad ter hulpe gezonden: we
behoeven voor hen niet te vreezen. De burgers die ge
zoo even hebt gehoord, en ook deze zijn wakkere zonen
van Alkmaar en trouwe knechten van Diderick Sonoy,
en de stad zal dus tot het uiterste verdedigd worden."
Telkens, bij een straat of steeg, die op de Laat uit
komt, staan dezelfde burgers, maar ieder keer voert een
ander het woord en geeft andere bevelen.
Eindelijk staan de drie personen, gevolgd door een
schare ingezetenen, doch die van het complot van van
der Meij niets weten, de Huigbrouwersteeg in en komen
zoo in de Langestraat.
Hier is het „voorzichtig hopman voor die kartouwen!"
elders „pas op die stapels kogels!" dan weer, „een
weinig links hoofdman." ginder: „gedient wel wat hoog
te stappen want hier liggen nieuwe vuurroeren" en zoo
gaat het door naar het stadhuis. Sommige burgers en
vooral van der Meij kunnen zich soms niet van lachen
onthouden, vooral als Noicarmes zegt: „Ge schijnt bijna
even veel proviand in de stad te hebben als Haarlem!"
Ge moest eens weten, denkt Buser, hoe zwak alles
hier is, ea hoe weinig wij kunnen uitrichten.
Wordt vervolgd.