Alfilttl NitllS- Mwiiitit- Lnlwllat EEN NÏEUV/E PACHTWET. UIT HET DAGBOEK - VAN EEN MELAATSCHE Uitgevers: N.V. v.h. TRAPMAN Co, Schagen. Eerste Blad. BERTELS'.KUNSTKORRE!.'' Kleine oorzaken, groote gevolgen. Dinsdag 15 October 1929. HAGER 72ste Jaargang No. 8545 Dit blad verschijnt viermaal per week: Dinsdag, Woensdag, Donder dag en Zaterdag. Bij inzending tot 's morgens 8 uur, worden Adver- tentiën nog zooveel mogelijk in het eerstuitkomend nummer geplaatst POSTREKENING No. 23330. INT. TELEF. No. 29. Prijs per 3 maanden fl.65. Losse nummers G cent ADVERTEN- TIcN van 1 tot 5 regels f 1.10, iedere regel meer 20 cent (bewijsno. inbegrepen). Grootere letters worden naar plaatsruimte berekend. DIT NUMMER BESTAAT UIT DRIE BLADEN. iii. Van bevriende zijde maakt men er ons op at tent, dat het opschrift van deze artikelen naar die letter niet juist is. Er bestaat immers geen pacht wet en dus kan er moeilijk sprake zijn van een nieuwe. Beter ware het dan ook geweest, als we gesproken hadden van een nieuwe regeling van de pa cht. De bestaande regeling vindt men in het Burger lijk Wetboek in de artikelen 16241G36 te zamen vormende de vierde afdeeling van den 7den titel van Boek III. liet. is de bedoeling van het regeeringsonc- werp om deze 13 artikelen te laten vervallen en een nieuwe regeling te treffen, vervat in 31 artikelen. Zooals men weet, is een der strijdpunten de kwes tie van het remissiereebt, het recht op kwijt schelding van de pacht, geheel of gedeeltelijk. Dat remissiereebt bestaat ook nu en is omschreven In de artikelen 16281630. Het is echter louter een papieren recht, geen dwin gend recht, want art. 1631 maakt het van nul en geener waarde door toe staan het remissie-recht ge heel uit te schakelen: „De huurder kan, bij een uitdrukkelijk beding, voor de onvoorziene toevallen worden aansprake lijk gesteld." Aangezien zulk een uitdrukkelijk beding zeker in 99 van alle pac.htcontracten is opgenomen, is daarmee het remissierecht tot een wassen neus ge maakt. Het regeeringsontwerp wil dit beletten en schrijft uitdrukkelijk voor dat ieder beding ten nadeele van den pachter nietig is. Prof. Mr. I. B. Cohen wees er in De Telegraaf op, 'dat dit strijdpunt al oud is en dat de sociaal-demo cratische Kamerfractie reeds in 1012 een wetsont werp in dezen geest heeft ingediend. Het standpunt van de tegenstanders van het remissierecht om schrijft hij aldus, dat zij den pachter beschouwen als ondernemer, op wien als zoodanig het risi co van het bedrijf rust, wat in den tegenwoordigen tijd ook geen al te groot bezwaar kan opleveren, omdat verzekering tegen bijna elk denkbaar risico mogelijk is. Dit laatste heeft blijkbaar op de vorige regeering Indruk gemaakt. Wel zal de verpachter moeten toe staan, dat de pachtsom verminderd wordt, indien buitengewone omstandigheden de opbrengst van het bedrijf sterk doen dalen beneden de verwachting, doch bij algemeenen maatregel van bestuur kan worden aangegeven, welke buitengewone omstandig heden geen reden mogen zijn voor pachtverminde- ring, indien den pachter in het contract de verplichting is opgelegd zich te gen de schadelijke gevolgen van die buitengewone omstandgheden te ver zekeren. Dit is een vette kluif voor Ds. Kersten. Verzeker in gsdwang! Er is niet veel phan- tasie voor noodig om ons voor te stellen, hoe hij daartegen zal toornen. Onzerzijds bestaat er tegen verzekering geen be zwaar. Toch kan de ontworpen regeling ons niet erg bekoren, omdat zij den verpachter ontslaat van al het risico en de premiebetaling uitsluitend voor reke ning van den pachter brengt. FEUILLETON door J. SCHAAP. (Nadruk verboden). 12 December 19... Wat is geluk? Dagelijks stel lk. sinds lk mij zelf heb verbannen in de kolonie der melaatschen, deze vraag. En het antwoord laat mij onbevredigd. Wat is geluk? Is het de dood? het niets meer weten? Of is het 't leven, het zorgelooze leven, waarin ge bevrediging vindt en niet vraagt of behoeft te vragen naar den dag van morgen? Wat is geluk? Is het 't onbewust genieten, zonder om te zien naar wat aan dat genieten een einde zou maken? Zie, daar ginds boven de heuvelrij, die de kolonie der melaatschen omgeeft, verschijnt de zon. Het zonnelicht kleurt eerst de toppen der boomen, dan zie ik den eersten bundel stralen vallen op het kleine prieel, waar lk zoo vaak in overpeinzing zit en dan vervaagt de duisternis uit alle hoeken, dan neemt het licht bezit van heel den tuin. Het spettert op de bladeren. Het schittert in den dauw, vastgehouden door de bloemen- kelken. De dag is gekomen. Reeds vroeg hebben de vogels den dag aangekondigd. Nu zie lk den dag. Vroeger zou mij dat gelukkig hebben gemaakt. Vroe ger jubelde ik het uit ln levensbegeerte om dien nieuwen dag, om het geluk dezen weer te mogen begroeten. Wie nog in de kracht zijns levens den strijd gaarne strijdt, vindt in den dag een medestander. De dag wekt op, de nacht velt neer. Ik heb vroeger de zon aan de kimme zien verryzen. En nu? Nu bepeins ik. waarom een nieuwe dag voor mij weer aanbreekt. Nu vraag ik me af, waarom de zon niet een doode beschynt... Sinds veertien dagen ben ik In de kolonie der me- laatschen. Ik dacht, toen ik mezelf vonniste om ln de kolonie te worden opgesloten, dat lk met de maatschap pij, met het leven, had afgedaan. Het is niet waar. O, mijn God! hoe vaak gaan mijne gedachten niet terug naar wat ik pas verliet, hoe dikwerf houdt de herinne- Nu kan men wel zeggen: de pachter moet er bij het huren van een plaats of van los land maar op rekenen, dat hij behalve de pacht ook nog verzeke ringspremies moet betalen en dus niet zoo'n hooge pachtsom kan bieden, doch cle praktijk is deze, dat de schaarschte aan cultuurgrond de prijzen opjaagt tot hooger peil dan redelijk is en dan wijs beleid kan verantwoorden. Wil men den verzekeringsdwang handhaven, dan zou het o.i. noodzakelijk zijn om te bepalen, dat de kosten der verzekering gedragen moeten worden door pachter en ver pachter in gelijke mate. Er is, zoo komt het ons voor, wel eenige kans, dat er in deze richting iets valt te bereiken. Ook op dit gebied is er immers vooruitgang in de ideeën merk baar. De Staatscommissie van 1908 durfde niet ver der gaan dan de toekenning van een beperkt remis sierecht, slechts toe te passen bij overstrooming, hagelslag of oorlogsverwoesting. Verder waagde zij haar handen niet in het „wespennest". Zij ontraadde zelfs elke andere wijziging. Niet alzoo de Staatscommissie van 1919 onder voorzitterschap van Prof. Diepenhorst. Deze had meer moed. Zij concludeerde tot wettelijke instelling van pachtcommissies, tot de erkenning van het recht op vergoeding voor aange brachte verbeteringen en tot het schep pen van dwingend remissierecht. Wat dit laatste betreft, omschrijft Prof. Cohen haar voorstellen als volgt in De Telegraaf van 24 Augustus jl.: „Zij wilde in het algemeen het recht op vermindering der pacht erkennen, wanneer ten ge volge van buitengewone omstandigheden de op brengst van het bedrijf aanzienlijk minder is ge weest dan bij het aangaan der overeenkomst te ver wachten was. Als buitengewone omstandigheden zou den niet alleen kunnen gelden natuurrampen of oor logsverwoesting, maar ook een val in de prijzen der voortbrengselen. Daartegenover wilde de Staatscommissie den ver pachter een recht op verhooging der pachtsom toekennen bij buitengewone prijsstijging der voortbrengselen en tevens, wanneer den verpachter lasten worden opgelegd door publiekrechtelijke li chamen wegens buitengewone werken, waardoor het bedrijf is gebaat. Volledig voeder voor kuikens, kippen.eenden enz Sederl 1925 is de pluimveeteelt verrijkt met Bertels'.Kbnsfkorrel'het wetenschap pelijk ideale, vollediqe en voordeeligën voeder waarin de qranen.vleeschmeel. vilaminen.voedinqszouten enz. in één korrel zQn vereeniqd en waarmede ver kregen wordh arbeidsbesparing, laqere productie kosten en betere bevruchting v.h.ei.qrooteren smake lijker eieren, sterker en mooier dieren en 30% méér- eieren dan metdeomslachfiqe dubbel voedering met Ochtendvoeder en qemengd graan. Alle foutief voederen.waardoor nog millioenen verspild wor- den.wordt door de. Kunstkorrel 'in eens opgehe ven. In Nederland voert men reeds 2 millioen kippen en eenden met j&msttiOlAAl'' üaMt&üeld&islegden qem 227^ ei p jaar Xhcrfu QztnpfeHe&nd&n 335% - - (foef 50 O.50 P05^ Vraagt brochure "'votn mmaaAseÊsf Octrooi reeds verkreqen in België.Canada.Engeland. Frankrijk, Italié. Hongarije. Polen, Spanje,Zuid-Afrika. ring me vast aan wat ik voor goed verloren waande. Ik lijd! Maar wien dit lijden te zeggen? Mijn lotgenoo- ten? Hebben zij niet hun eigen lijden? Welke belang stelling zal ik bij hen wekken? Hun om medelijden vragen? Als zij mij medelijden zouden toonen, dan is het medelijden in hun eigen lot Als zij mij beklagen, beklagen zij zich zelf. Ik heb geleerd tegen me zelf te spreken. De eenzame spreekt tegen zich zelf. Ik ben de eenzame, gehaald, eensklaps gehaald uit de gezelligheid des levens. Wat is geluk? Gelukkig zijn is het niet vermoeden dat het morgen anders kan zijn. Geen angst om de toe komst. Geen vrees voor wat komen kan. Geen voor zichtig betrachten van de levenskansen. Zelfs degene, die het „après onus le dèluge" uitsprak, had niet het ware geluk. Hij of zij vermoedde. Wie vermoedt, is niet gelukkig. Ik ben nu de eenzame. Maar vroeger leefde ik onbe zorgd, onbekommerd. Maakte plannen voor de toekomst. Zag nimmer beletsels, wist nooit van hinderpalen. Tot dat beslag kwam. Midden in het vreugdevolle leven. Op een dag, thuiskomende van mijn werk, ontdekte lk aan den hals een roodachtig vlekje, een speldeknop misschien groot. „Een puistje", dacht ik en lette er niet verder op. Maar dat vlekje werd allengs grooter en grooter en toen vond ik, dat ik maar eens een genees heer moest raadplegen. Hij onderzocht me, keek me aan en zeide, dat ik terugmoest komen. Ik ging naar de deur om heen te gaan, toen hij mij terug riep. Hij stond op en keek mij strak aan. „U bent Bterk, U kunt wel een onaangename bood schap verdragen?" vroeg hij aarzelend. Ik luchtig, niets vermoedende: „Waarom niet dokter, zóó erg zal het wel niet zijn.'' „Het is erg, maar misschien vergis ik me. Weet U wat U doet, kom eens terug, dan zal ik U mijn bevin ding mededeelen." Ik zag zijn aarzeling, maar begreep ze nog niet Had hij wellicht zijn diagnose nog niet gesteld? Of wilde hij mij sparen? Wat kon m\j schelen, dat hij zou aarzelen het mij te zeggen? Dat prikkelde me en ik drong aan om me nu te zeg gen. wat hij meende te hebben ontdekt Wat hij mis schien erg vond, was wellicht niet zoo ernstig. Ik voelde me goed, jeugdig, krachtig en sterk. Misschien wilde hij een melkkoetje van me maken en deed hij het veel erger voorkomen, dan het wel was. „Kom, dokter, ik ben nu bij U, zeg het me nu". Weer voelde lk de aarzeling ln zijn optreden. Terwijl Op deze voorstellen is de Staatscommissie later in zoover teruggekomen, dat zij prijsdaling of prijsstij ging der landbouwvoortbrengselen niet meer nis grond tot verlaging of verbooging van de pachtsom wilde laten gelden. Tij de laatste voorstellen der Staatscommissie hi/eft het Regeeringsontwerp zich geheel aangesloten, liet remissierecht zal den pachter dus wel gedeelte lijk ontlasten van het risico van mislukking van den oogst, maar het risico van prijsdaling blijft geheel op hem rusten. Van de Staatscommissie overgenomen is ook de bepaling, dat bij algemeenen maatregel van bestuur bepaalde buitengewone omstandigheden kunnen worden aangegeven, welker intreden niet tot verla ging der pachtsom kan leiden, mits den pachter bij de pachtovereenkomst de verpuichting is opgelegd zich tegen de nadeeligo gevolgen van deze omstan digheden te verzekeren." Prof. Cohen spreekt, als we het wel hebben, met geen enkel woord over de mogelijkheid van pacht- verhooging, welke het regeeringsvoorstel opent. Het Tweede Kamerlid, de heer W. v. d. Sluis, zegt daar van in Het Volk hij een bespreking van het remis sie-recht: „Bovendien wordt de voorgestelde regeling er niet aantrekkelijker op door de nieuwe bepaling dat de pachter een verhooging van den pachtprijs moet gedoogen, wanneer de eigenaar door publiek rechtelijke lichamen lasten zijn opgelegd, die aan zienlijk hooger zijn dan bij het aangaan van dfe overeenkomst was te verwachten, hoewel deze ver heuging alléén kan geschieden, wanneer door die lasten des pachters bedrijf gebaat is. Er is dus angstvallig gewaakt, dat den landheer onder het nieuwe regime geen leed geschiedt. Heel veel fiducie heb ik niet van dit nieuwe re missierecht. Ik voeg er dadelijk aan toe, dat ik dat ook niet zou hebben, wanneer het smetteloos werd geregeld. Daarvoor is het een zaak van te weinig grootschen omvang." Hiermee eindigen wij de bespreking van dit on derdeel. Wat de regeering voorstelt, is een stap voor uit. Dat scherpe prijsdaling geen reden tot pacht- vermindering zal zijn, lijkt ons onjuist. De Staats commissie zegt, dat de crisisomstandigheden voorbij zijn, want wat garandeert het uitblijven van soort gelijke omstandigheden? Wie wat verder in de ge schiedenis terug ziet dan den oorlogstijd, ontwaart immers meer tijdperken waarin de landbouw het buitengewoon kwaad te verantwoorden had. Dat in zulke tijden de pachter, die vastzit aan een contract uit beter dagen, alleen het risico zou moe ten opvangen, lijkt ons in strijd met de redelijkheid. Een ieder die weieens wandelingen maakt of tochten te water doet en 2#n oogen daarbij den kost geeft, zal weieens verwondend hebben stilgestaan als hij aan het een of andere gfcwas een galvormige uitwas te aan schouwen kreeg. Hij die absoluut leek, hoewel liefheb ber was, vroeg zich daarbij af, hoe zulk een uitwas wel zou ontstaan en hij die wel eenigszins op de hoogte was met de levensgeschiedenis van die dingen werd geboeid door de indrukwekkendheid van het feit, dat de aanwezigheid van een bepaald el, een bepaalde larve of een bepaalde zwam de plant prikkelt tot de vorming van weefsels, die voor haar zelve niet de minste waarde hebben of, die ze vormde om zich wel licht nog eenigszins te beschermen tegen aanvallen van buiten. Een der meest bekende gallen, die leder natuurlief- lk daar bij hem stond, zat hij gebogen over zijn lesse naar. Hij keek mij niet aan, maar knutselde aan zijn lorgnet toen hij zacht, maar met een zekere stelligheid zeide: „Ik wil het U zeggen, maar bereid U op het ergste voor". Ik kreeg plotseling een geweldigen schrik, zag iets op me afkomen, dat mij mijn geluk ontnam. Ik voelde me zwak. In doodsangst. De angstige mensch, een bliksemstraal, ziende, stopt zijn ooren dicht om het rollen van den donder niet te hooren. Hij weet dat het zal komen, maar om zich de angst te sparen wil hij het niet hooren, in een soort geruststelling. Ik voelde, dat een slag op me moest vallen, maar nu aarzelde ik, nu wilde ik het hooren van den slag ontkomen. „Bent U sterk om het te hooren?" „Neen. nee, dokter! Nu niet. Ik kom terug". „Voor U zelf is het beter, het nu te hooren." „Later, later". God almachtig! Een niet te beschrijven angst drukte me de keel toe; ik snakte naar adem. Ik viel neer in een stoel. „Nee, nu is het beter. U zoudt, wetende dat ik U iets ergs te zeggen had niet terug komen. Uit angst de waarheid te moeten hooren, zoudt ge weg blijven. Bo vendien door het U nu te zeggen, kunnen we wellicht maatregelen beramen. Kom, kom, nog is niet alles verloren". Ik had mijn kalmte terug gekregen. In één oogenblik overzag lk den toestand, begreep ik, dat het beter was nu alles te weten. Wellicht had ik mij te angstig ge maakt. Ik voelde de hoop weer in mij komen. Ik stond vastberaden op. „Nu dokter, nu kunt U alles zeggen, ik ben voorbereid". Wordt niet verhaald van ter dood veroordeelden, dat zij dagen vóór hun dood in angstgeschreeuw telkens uitbarsten, dat de vrees voor den dood hun radeloos maakt, maar dat zij, als het oogenblik Ja gekomen, om de straf te ondergaan, kalm het schavot betreden en zonder ontroering den beul het hoofd aanbieden? In die enkele oogenblikken had ik dagen van angst doorgemaakt, mijn zenuwen waren tot het uiterste ge spannen geweest Die kalmte, waarmede ik op den dokter toetrad, was de reactie. Weer zag lk zijn aarzeling. „Gaat U eens hier bij mij zitten", zeide hij. U moet niet alle hoop laten varen. Met wat geduld en zorg kan genezing komen. Het kan langdurig zijn, ziet U". Dat „ziet U" ergerde mij. Ik zag wel, dat in dat „ziet U" een poging lag om het uitspreken van myn hebber ontmoet, is het gal-appeltje aan de eiken, dat zoo algemeen voorkomt, dat er wel menschen zijn, die heelemaal niet vermoeden, dat zulks iets abnormaals is, maar die deze gallen beschouwen als te behooren bij het eikenblad. Dergelijke abnormale groelverschijnselen nemen we bij de meest verschillende planten en boomen waar. Neemt men zich de moeite zulk een gal ln het najaar of in den winter open te snijden, dan ziet men echter, dat het toch niet iets is dat tot het gewone weefsel van den boom of de plant gerekend kan worden, want ln het geval van den eik b.v. vinden we in die ronde gallen altijd een of soms meer larven. Doet men die galappeltjes in een fleschje en heeft men eenige we ken of soms eenige maanden geduld, dan ziet men er in de meeste gevallen een heel klein gevleugeld diertje uit komen, dat (in het geval van den elk) tot de wespen gerekend moet worden. Onder de wespen vinden we dan ook de meeste gallenverweksters, maar evengoed worden andere gallen veroorzaakt door wes pen of larven en eieren ervan, door zwammen, door bacteriën, door aaltjes enz. Voor den natuurliefhebber is het gebied van de gal len daarom zoo interessant, omdat hij vele van die gal len bestudceren kan zonder de hulp in te roepen van het microscoop (behalve natuurlijk wanneer het bac teriën of zwammen betreft). Voor den practicus moge het be3tudeeren van gallen dan niet zoo aangenaam zijn omdat het toch eigenlijk een ziektetoestand van de plant betreft, maar, noodig is het toch ook dat hij wat afweet van het ontstaan enz. van die dingen, want, hij heeft er in het dage- Iijksch leven steeds mede te maken, al vermoedt hij het het niet altijd. We denken b.v. even aan de gallen, die hier in onze cultuurgewassen voorkomen kunnen, zoo b.v. de knolvoet ok knop, die ook tot de gallen gerekend moet worden, maar dan een gal, die ontstaan is door de inwerking van een zwam. Vervolgens de vergroeiin gen, die veroorzaakt worden door de larven van de galmug die de draaihartigheid veroorzaakt in de kool, de wortelknobbels aan tomaten, die veroozaakt worden door het wortelaaltje, de wortelknobbels aan kool, die veroorzaakt worden door de larven van een kevertje en welke gallen weleer.s verwisseld worden met de linolvoet, het moederkoren aan rogge, dat veroorzaakt wordt door een zwam, en last but not least de knolle tjes die we vinden aan alle vlinderbloemige gewassen, welke wortelknolletjes worden veroorzaakt door een bacterie. Dit laatste Is dus een geval van een gal, die voor ons van groot nut is, want zonder deze knolletjes, of laten we liever zeggen zonder deze bacterie zouden onze vlinderbloemige gewassen (boonen, erwten, kla ver, lupinen enz.) niet groeien. Zulke voorbeelden van nuttige gallen zijn er nog wel meer, maar die loopen niet altijd zoo dadelijk in het oog. We hebben nu hoofdzakelijk gewezen op gallen die ln den groven tuinbouw van belang zijn of kunnen zijn, maar in de boomkweekerij is het lijstje zoo groot te maken, dat we ln dit korte bestek het er maar bij laten zull.-n. Volledigheidshalve moeten we, als voor deze streek, van belang, toch nog noemen de spinachtige diertjes die we mijten noemen, en die aan zwarte bessen de rondknop teweeg brengen en die voor de bessencultuur vonnis op te schorten. Dat maakte me kwaad. Ik was voorbereid, moest het nu ook hooren. „Kom dokter, moet ik nu sterker zijn dan U?" Hij keek mij aan. O, ik dacht altjjd dat een genees heer een koud, ongevoelig wezen is, die ziekten en lij don van de menschen met kennersoog, maar niet steeds met menschcnoog beziet. Vaak heb ik gedacht, dat hun al cle smart, al dat lijden, al de menschelijke droefenis, ongemerkt voorbijgaat. Nu zag ik plots in zijn oog het medelijden, ja het warme medelijden met mij en mijn kalmte was verdwenen. Weer voelde lk ,door dat medelijden, de angst mij de keel dichtsnoeren en toch, lk wilde het nu weten, ik moest het weten, al zou ik nu ook Bterven. „Dokter, zeg het me. zeg het me, ik smeek U er om, zeg het me. Uw wachten martelt me. Uw aarzeling doodt me. Waarom, mijn God, zegt U het mij niet, is het dan zóó verschrikkelijk?" Hij stond op en kalm zeide hy: „Deze plek duidt op mela&tschheid." IL 13 Dec. 19... „Deze plek duidt op melaatschheid." „Ik weet niet wat ik heb gezegd, toen lk het vonnis hoorde over myn levensgeluk. Ik moet bewusteloos zijn neergeslagen en toen ik weer mijn oogen opsloeg, zag ik mij thuis, op mijn ledikant. Mijn moeder stond aan myn legerstede en toen zy mij zag. schreide zij en verborg ik mijn gelaat, als in schaamte, in de kussens. Op dat oogenblik voelde lk zoozeer de ramp, welke mij getroffen had. Vaak is in het leven slechts een gebaar noodig, om te begrijpen, en ik begreep. Hoe lieflijk is niet het gebaar van een moeder, dl* zich buigt over haar ziek kind? Is er verhevener wezen denkbaar dan de moeder, die haar teere zorgen wydt aan haar krank kind en het door omhelzingen en kus sen poogt op te beuren en te troosten? Mijn moeder sprak wel tot mij woorden van troost, zij poogde wel mij de hoop terug te geven, maar lk heb dien dag niet haar kussen en haar omhelzingon gevoeld. Had zU nu reeds een afschuw van my gekregen, nu de dokter het woord melaatschheid had uitgesproken? Ook zij, myn moeder, keerde zich van mij af, van de mclaatsche... Wordt vervolgd.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1929 | | pagina 1