Alfilttl NitllS-
Mwiiitit- Lnlwllat
EEN NÏEUV/E PACHTWET.
UIT HET DAGBOEK -
VAN EEN MELAATSCHE
Uitgevers: N.V. v.h. TRAPMAN Co, Schagen.
Eerste Blad.
BERTELS'.KUNSTKORRE!.''
Kleine oorzaken, groote gevolgen.
Dinsdag 15 October 1929.
HAGER
72ste Jaargang No. 8545
Dit blad verschijnt viermaal per week: Dinsdag, Woensdag, Donder
dag en Zaterdag. Bij inzending tot 's morgens 8 uur, worden Adver-
tentiën nog zooveel mogelijk in het eerstuitkomend nummer geplaatst
POSTREKENING No. 23330. INT. TELEF. No. 29.
Prijs per 3 maanden fl.65. Losse nummers G cent ADVERTEN-
TIcN van 1 tot 5 regels f 1.10, iedere regel meer 20 cent (bewijsno.
inbegrepen). Grootere letters worden naar plaatsruimte berekend.
DIT NUMMER BESTAAT UIT DRIE BLADEN.
iii.
Van bevriende zijde maakt men er ons op at
tent, dat het opschrift van deze artikelen naar die
letter niet juist is. Er bestaat immers geen pacht
wet en dus kan er moeilijk sprake zijn van een
nieuwe. Beter ware het dan ook geweest, als we
gesproken hadden van een nieuwe regeling van de
pa cht.
De bestaande regeling vindt men in het Burger
lijk Wetboek in de artikelen 16241G36 te zamen
vormende de vierde afdeeling van den 7den titel van
Boek III. liet. is de bedoeling van het regeeringsonc-
werp om deze 13 artikelen te laten vervallen en een
nieuwe regeling te treffen, vervat in 31 artikelen.
Zooals men weet, is een der strijdpunten de kwes
tie van het remissiereebt, het recht op kwijt
schelding van de pacht, geheel of gedeeltelijk.
Dat remissiereebt bestaat ook nu en is omschreven
In de artikelen 16281630.
Het is echter louter een papieren recht, geen dwin
gend recht, want art. 1631 maakt het van nul en
geener waarde door toe staan het remissie-recht ge
heel uit te schakelen:
„De huurder kan, bij een uitdrukkelijk beding,
voor de onvoorziene toevallen worden aansprake
lijk gesteld."
Aangezien zulk een uitdrukkelijk beding zeker
in 99 van alle pac.htcontracten is opgenomen, is
daarmee het remissierecht tot een wassen neus ge
maakt.
Het regeeringsontwerp wil dit beletten en schrijft
uitdrukkelijk voor dat ieder beding ten nadeele van
den pachter nietig is.
Prof. Mr. I. B. Cohen wees er in De Telegraaf op,
'dat dit strijdpunt al oud is en dat de sociaal-demo
cratische Kamerfractie reeds in 1012 een wetsont
werp in dezen geest heeft ingediend. Het standpunt
van de tegenstanders van het remissierecht om
schrijft hij aldus, dat zij den pachter beschouwen
als ondernemer, op wien als zoodanig het risi
co van het bedrijf rust, wat in den tegenwoordigen
tijd ook geen al te groot bezwaar kan opleveren,
omdat verzekering tegen bijna elk denkbaar risico
mogelijk is.
Dit laatste heeft blijkbaar op de vorige regeering
Indruk gemaakt. Wel zal de verpachter moeten toe
staan, dat de pachtsom verminderd wordt, indien
buitengewone omstandigheden de opbrengst van het
bedrijf sterk doen dalen beneden de verwachting,
doch bij algemeenen maatregel van bestuur kan
worden aangegeven, welke buitengewone omstandig
heden geen reden mogen zijn voor pachtverminde-
ring, indien den pachter in het contract
de verplichting is opgelegd zich te
gen de schadelijke gevolgen van die
buitengewone omstandgheden te ver
zekeren.
Dit is een vette kluif voor Ds. Kersten.
Verzeker in gsdwang! Er is niet veel phan-
tasie voor noodig om ons voor te stellen, hoe hij
daartegen zal toornen.
Onzerzijds bestaat er tegen verzekering geen be
zwaar. Toch kan de ontworpen regeling ons niet erg
bekoren, omdat zij den verpachter ontslaat van al het
risico en de premiebetaling uitsluitend voor reke
ning van den pachter brengt.
FEUILLETON
door
J. SCHAAP.
(Nadruk verboden).
12 December 19...
Wat is geluk? Dagelijks stel lk. sinds lk mij zelf heb
verbannen in de kolonie der melaatschen, deze vraag.
En het antwoord laat mij onbevredigd. Wat is geluk?
Is het de dood? het niets meer weten? Of is het 't
leven, het zorgelooze leven, waarin ge bevrediging vindt
en niet vraagt of behoeft te vragen naar den dag van
morgen? Wat is geluk? Is het 't onbewust genieten,
zonder om te zien naar wat aan dat genieten een einde
zou maken?
Zie, daar ginds boven de heuvelrij, die de kolonie der
melaatschen omgeeft, verschijnt de zon. Het zonnelicht
kleurt eerst de toppen der boomen, dan zie ik den
eersten bundel stralen vallen op het kleine prieel, waar
lk zoo vaak in overpeinzing zit en dan vervaagt de
duisternis uit alle hoeken, dan neemt het licht bezit
van heel den tuin. Het spettert op de bladeren. Het
schittert in den dauw, vastgehouden door de bloemen-
kelken. De dag is gekomen. Reeds vroeg hebben de
vogels den dag aangekondigd. Nu zie lk den dag.
Vroeger zou mij dat gelukkig hebben gemaakt. Vroe
ger jubelde ik het uit ln levensbegeerte om dien nieuwen
dag, om het geluk dezen weer te mogen begroeten.
Wie nog in de kracht zijns levens den strijd gaarne
strijdt, vindt in den dag een medestander. De dag wekt
op, de nacht velt neer. Ik heb vroeger de zon aan de
kimme zien verryzen.
En nu? Nu bepeins ik. waarom een nieuwe dag voor
mij weer aanbreekt. Nu vraag ik me af, waarom de zon
niet een doode beschynt...
Sinds veertien dagen ben ik In de kolonie der me-
laatschen. Ik dacht, toen ik mezelf vonniste om ln de
kolonie te worden opgesloten, dat lk met de maatschap
pij, met het leven, had afgedaan. Het is niet waar. O,
mijn God! hoe vaak gaan mijne gedachten niet terug
naar wat ik pas verliet, hoe dikwerf houdt de herinne-
Nu kan men wel zeggen: de pachter moet er bij
het huren van een plaats of van los land maar op
rekenen, dat hij behalve de pacht ook nog verzeke
ringspremies moet betalen en dus niet zoo'n hooge
pachtsom kan bieden, doch cle praktijk is deze, dat
de schaarschte aan cultuurgrond de prijzen opjaagt
tot hooger peil dan redelijk is en dan wijs beleid kan
verantwoorden.
Wil men den verzekeringsdwang handhaven, dan
zou het o.i. noodzakelijk zijn om te bepalen, dat
de kosten der verzekering gedragen
moeten worden door pachter en ver
pachter in gelijke mate.
Er is, zoo komt het ons voor, wel eenige kans, dat
er in deze richting iets valt te bereiken. Ook op dit
gebied is er immers vooruitgang in de ideeën merk
baar. De Staatscommissie van 1908 durfde niet ver
der gaan dan de toekenning van een beperkt remis
sierecht, slechts toe te passen bij overstrooming,
hagelslag of oorlogsverwoesting. Verder waagde zij
haar handen niet in het „wespennest". Zij ontraadde
zelfs elke andere wijziging.
Niet alzoo de Staatscommissie van 1919 onder
voorzitterschap van Prof. Diepenhorst. Deze had
meer moed. Zij concludeerde tot wettelijke instelling
van pachtcommissies, tot de erkenning van
het recht op vergoeding voor aange
brachte verbeteringen en tot het schep
pen van dwingend remissierecht.
Wat dit laatste betreft, omschrijft Prof. Cohen
haar voorstellen als volgt in De Telegraaf van 24
Augustus jl.: „Zij wilde in het algemeen het recht op
vermindering der pacht erkennen, wanneer ten ge
volge van buitengewone omstandigheden de op
brengst van het bedrijf aanzienlijk minder is ge
weest dan bij het aangaan der overeenkomst te ver
wachten was. Als buitengewone omstandigheden zou
den niet alleen kunnen gelden natuurrampen of oor
logsverwoesting, maar ook een val in de prijzen der
voortbrengselen.
Daartegenover wilde de Staatscommissie den ver
pachter een recht op verhooging der pachtsom
toekennen bij buitengewone prijsstijging der
voortbrengselen en tevens, wanneer den verpachter
lasten worden opgelegd door publiekrechtelijke li
chamen wegens buitengewone werken, waardoor het
bedrijf is gebaat.
Volledig voeder voor kuikens, kippen.eenden enz
Sederl 1925 is de pluimveeteelt
verrijkt met Bertels'.Kbnsfkorrel'het wetenschap
pelijk ideale, vollediqe en voordeeligën voeder waarin
de qranen.vleeschmeel. vilaminen.voedinqszouten
enz. in één korrel zQn vereeniqd en waarmede ver
kregen wordh arbeidsbesparing, laqere productie
kosten en betere bevruchting v.h.ei.qrooteren smake
lijker eieren, sterker en mooier dieren en 30% méér-
eieren dan metdeomslachfiqe dubbel voedering
met Ochtendvoeder en qemengd graan. Alle foutief
voederen.waardoor nog millioenen verspild wor-
den.wordt door de. Kunstkorrel 'in eens opgehe
ven. In Nederland voert men reeds 2 millioen
kippen en eenden met j&msttiOlAAl''
üaMt&üeld&islegden qem 227^ ei p jaar
Xhcrfu QztnpfeHe&nd&n 335% - -
(foef 50 O.50 P05^ Vraagt brochure
"'votn mmaaAseÊsf
Octrooi reeds verkreqen in België.Canada.Engeland.
Frankrijk, Italié. Hongarije. Polen, Spanje,Zuid-Afrika.
ring me vast aan wat ik voor goed verloren waande.
Ik lijd! Maar wien dit lijden te zeggen? Mijn lotgenoo-
ten? Hebben zij niet hun eigen lijden? Welke belang
stelling zal ik bij hen wekken? Hun om medelijden
vragen? Als zij mij medelijden zouden toonen, dan is
het medelijden in hun eigen lot Als zij mij beklagen,
beklagen zij zich zelf. Ik heb geleerd tegen me zelf
te spreken. De eenzame spreekt tegen zich zelf. Ik
ben de eenzame, gehaald, eensklaps gehaald uit de
gezelligheid des levens.
Wat is geluk? Gelukkig zijn is het niet vermoeden dat
het morgen anders kan zijn. Geen angst om de toe
komst. Geen vrees voor wat komen kan. Geen voor
zichtig betrachten van de levenskansen. Zelfs degene,
die het „après onus le dèluge" uitsprak, had niet het
ware geluk. Hij of zij vermoedde. Wie vermoedt, is niet
gelukkig.
Ik ben nu de eenzame. Maar vroeger leefde ik onbe
zorgd, onbekommerd. Maakte plannen voor de toekomst.
Zag nimmer beletsels, wist nooit van hinderpalen. Tot
dat beslag kwam. Midden in het vreugdevolle leven.
Op een dag, thuiskomende van mijn werk, ontdekte
lk aan den hals een roodachtig vlekje, een speldeknop
misschien groot. „Een puistje", dacht ik en lette er niet
verder op. Maar dat vlekje werd allengs grooter en
grooter en toen vond ik, dat ik maar eens een genees
heer moest raadplegen.
Hij onderzocht me, keek me aan en zeide, dat ik
terugmoest komen. Ik ging naar de deur om heen
te gaan, toen hij mij terug riep.
Hij stond op en keek mij strak aan.
„U bent Bterk, U kunt wel een onaangename bood
schap verdragen?" vroeg hij aarzelend.
Ik luchtig, niets vermoedende: „Waarom niet dokter,
zóó erg zal het wel niet zijn.''
„Het is erg, maar misschien vergis ik me. Weet U
wat U doet, kom eens terug, dan zal ik U mijn bevin
ding mededeelen."
Ik zag zijn aarzeling, maar begreep ze nog niet Had
hij wellicht zijn diagnose nog niet gesteld? Of wilde hij
mij sparen? Wat kon m\j schelen, dat hij zou aarzelen
het mij te zeggen?
Dat prikkelde me en ik drong aan om me nu te zeg
gen. wat hij meende te hebben ontdekt Wat hij mis
schien erg vond, was wellicht niet zoo ernstig. Ik
voelde me goed, jeugdig, krachtig en sterk. Misschien
wilde hij een melkkoetje van me maken en deed hij
het veel erger voorkomen, dan het wel was.
„Kom, dokter, ik ben nu bij U, zeg het me nu".
Weer voelde lk de aarzeling ln zijn optreden. Terwijl
Op deze voorstellen is de Staatscommissie later in
zoover teruggekomen, dat zij prijsdaling of prijsstij
ging der landbouwvoortbrengselen niet meer nis
grond tot verlaging of verbooging van de pachtsom
wilde laten gelden.
Tij de laatste voorstellen der Staatscommissie
hi/eft het Regeeringsontwerp zich geheel aangesloten,
liet remissierecht zal den pachter dus wel gedeelte
lijk ontlasten van het risico van mislukking van den
oogst, maar het risico van prijsdaling blijft geheel
op hem rusten.
Van de Staatscommissie overgenomen is ook de
bepaling, dat bij algemeenen maatregel van bestuur
bepaalde buitengewone omstandigheden kunnen
worden aangegeven, welker intreden niet tot verla
ging der pachtsom kan leiden, mits den pachter bij
de pachtovereenkomst de verpuichting is opgelegd
zich tegen de nadeeligo gevolgen van deze omstan
digheden te verzekeren."
Prof. Cohen spreekt, als we het wel hebben, met
geen enkel woord over de mogelijkheid van pacht-
verhooging, welke het regeeringsvoorstel opent. Het
Tweede Kamerlid, de heer W. v. d. Sluis, zegt daar
van in Het Volk hij een bespreking van het remis
sie-recht:
„Bovendien wordt de voorgestelde regeling er niet
aantrekkelijker op door de nieuwe bepaling dat de
pachter een verhooging van den pachtprijs
moet gedoogen, wanneer de eigenaar door publiek
rechtelijke lichamen lasten zijn opgelegd, die aan
zienlijk hooger zijn dan bij het aangaan van dfe
overeenkomst was te verwachten, hoewel deze ver
heuging alléén kan geschieden, wanneer door die
lasten des pachters bedrijf gebaat is.
Er is dus angstvallig gewaakt, dat den landheer
onder het nieuwe regime geen leed geschiedt.
Heel veel fiducie heb ik niet van dit nieuwe re
missierecht. Ik voeg er dadelijk aan toe, dat ik dat
ook niet zou hebben, wanneer het smetteloos werd
geregeld.
Daarvoor is het een zaak van te weinig grootschen
omvang."
Hiermee eindigen wij de bespreking van dit on
derdeel. Wat de regeering voorstelt, is een stap voor
uit. Dat scherpe prijsdaling geen reden tot pacht-
vermindering zal zijn, lijkt ons onjuist. De Staats
commissie zegt, dat de crisisomstandigheden voorbij
zijn, want wat garandeert het uitblijven van soort
gelijke omstandigheden? Wie wat verder in de ge
schiedenis terug ziet dan den oorlogstijd, ontwaart
immers meer tijdperken waarin de landbouw het
buitengewoon kwaad te verantwoorden had.
Dat in zulke tijden de pachter, die vastzit aan een
contract uit beter dagen, alleen het risico zou moe
ten opvangen, lijkt ons in strijd met de redelijkheid.
Een ieder die weieens wandelingen maakt of tochten
te water doet en 2#n oogen daarbij den kost geeft, zal
weieens verwondend hebben stilgestaan als hij aan het
een of andere gfcwas een galvormige uitwas te aan
schouwen kreeg. Hij die absoluut leek, hoewel liefheb
ber was, vroeg zich daarbij af, hoe zulk een uitwas wel
zou ontstaan en hij die wel eenigszins op de hoogte
was met de levensgeschiedenis van die dingen werd
geboeid door de indrukwekkendheid van het feit, dat
de aanwezigheid van een bepaald el, een bepaalde
larve of een bepaalde zwam de plant prikkelt tot de
vorming van weefsels, die voor haar zelve niet de
minste waarde hebben of, die ze vormde om zich wel
licht nog eenigszins te beschermen tegen aanvallen
van buiten.
Een der meest bekende gallen, die leder natuurlief-
lk daar bij hem stond, zat hij gebogen over zijn lesse
naar. Hij keek mij niet aan, maar knutselde aan zijn
lorgnet toen hij zacht, maar met een zekere stelligheid
zeide: „Ik wil het U zeggen, maar bereid U op het
ergste voor".
Ik kreeg plotseling een geweldigen schrik, zag iets
op me afkomen, dat mij mijn geluk ontnam. Ik voelde
me zwak.
In doodsangst. De angstige mensch, een bliksemstraal,
ziende, stopt zijn ooren dicht om het rollen van den
donder niet te hooren. Hij weet dat het zal komen,
maar om zich de angst te sparen wil hij het niet hooren,
in een soort geruststelling.
Ik voelde, dat een slag op me moest vallen, maar nu
aarzelde ik, nu wilde ik het hooren van den slag
ontkomen.
„Bent U sterk om het te hooren?"
„Neen. nee, dokter! Nu niet. Ik kom terug".
„Voor U zelf is het beter, het nu te hooren."
„Later, later". God almachtig! Een niet te beschrijven
angst drukte me de keel toe; ik snakte naar adem.
Ik viel neer in een stoel.
„Nee, nu is het beter. U zoudt, wetende dat ik U
iets ergs te zeggen had niet terug komen. Uit angst de
waarheid te moeten hooren, zoudt ge weg blijven. Bo
vendien door het U nu te zeggen, kunnen we wellicht
maatregelen beramen. Kom, kom, nog is niet alles
verloren".
Ik had mijn kalmte terug gekregen. In één oogenblik
overzag lk den toestand, begreep ik, dat het beter was
nu alles te weten. Wellicht had ik mij te angstig ge
maakt. Ik voelde de hoop weer in mij komen. Ik stond
vastberaden op. „Nu dokter, nu kunt U alles zeggen,
ik ben voorbereid".
Wordt niet verhaald van ter dood veroordeelden, dat
zij dagen vóór hun dood in angstgeschreeuw telkens
uitbarsten, dat de vrees voor den dood hun radeloos
maakt, maar dat zij, als het oogenblik Ja gekomen, om
de straf te ondergaan, kalm het schavot betreden en
zonder ontroering den beul het hoofd aanbieden?
In die enkele oogenblikken had ik dagen van angst
doorgemaakt, mijn zenuwen waren tot het uiterste ge
spannen geweest Die kalmte, waarmede ik op den
dokter toetrad, was de reactie.
Weer zag lk zijn aarzeling. „Gaat U eens hier bij mij
zitten", zeide hij. U moet niet alle hoop laten varen.
Met wat geduld en zorg kan genezing komen. Het kan
langdurig zijn, ziet U".
Dat „ziet U" ergerde mij. Ik zag wel, dat in dat
„ziet U" een poging lag om het uitspreken van myn
hebber ontmoet, is het gal-appeltje aan de eiken, dat
zoo algemeen voorkomt, dat er wel menschen zijn, die
heelemaal niet vermoeden, dat zulks iets abnormaals
is, maar die deze gallen beschouwen als te behooren
bij het eikenblad.
Dergelijke abnormale groelverschijnselen nemen we
bij de meest verschillende planten en boomen waar.
Neemt men zich de moeite zulk een gal ln het najaar
of in den winter open te snijden, dan ziet men echter,
dat het toch niet iets is dat tot het gewone weefsel
van den boom of de plant gerekend kan worden, want
ln het geval van den eik b.v. vinden we in die ronde
gallen altijd een of soms meer larven. Doet men die
galappeltjes in een fleschje en heeft men eenige we
ken of soms eenige maanden geduld, dan ziet men
er in de meeste gevallen een heel klein gevleugeld
diertje uit komen, dat (in het geval van den elk) tot
de wespen gerekend moet worden. Onder de wespen
vinden we dan ook de meeste gallenverweksters, maar
evengoed worden andere gallen veroorzaakt door wes
pen of larven en eieren ervan, door zwammen, door
bacteriën, door aaltjes enz.
Voor den natuurliefhebber is het gebied van de gal
len daarom zoo interessant, omdat hij vele van die gal
len bestudceren kan zonder de hulp in te roepen van
het microscoop (behalve natuurlijk wanneer het bac
teriën of zwammen betreft).
Voor den practicus moge het be3tudeeren van gallen
dan niet zoo aangenaam zijn omdat het toch eigenlijk
een ziektetoestand van de plant betreft, maar, noodig
is het toch ook dat hij wat afweet van het ontstaan
enz. van die dingen, want, hij heeft er in het dage-
Iijksch leven steeds mede te maken, al vermoedt hij het
het niet altijd. We denken b.v. even aan de gallen, die
hier in onze cultuurgewassen voorkomen kunnen, zoo
b.v. de knolvoet ok knop, die ook tot de gallen gerekend
moet worden, maar dan een gal, die ontstaan is door
de inwerking van een zwam. Vervolgens de vergroeiin
gen, die veroorzaakt worden door de larven van de
galmug die de draaihartigheid veroorzaakt in de kool,
de wortelknobbels aan tomaten, die veroozaakt worden
door het wortelaaltje, de wortelknobbels aan kool, die
veroorzaakt worden door de larven van een kevertje
en welke gallen weleer.s verwisseld worden met de
linolvoet, het moederkoren aan rogge, dat veroorzaakt
wordt door een zwam, en last but not least de knolle
tjes die we vinden aan alle vlinderbloemige gewassen,
welke wortelknolletjes worden veroorzaakt door een
bacterie. Dit laatste Is dus een geval van een gal, die
voor ons van groot nut is, want zonder deze knolletjes,
of laten we liever zeggen zonder deze bacterie zouden
onze vlinderbloemige gewassen (boonen, erwten, kla
ver, lupinen enz.) niet groeien. Zulke voorbeelden van
nuttige gallen zijn er nog wel meer, maar die loopen
niet altijd zoo dadelijk in het oog. We hebben nu
hoofdzakelijk gewezen op gallen die ln den groven
tuinbouw van belang zijn of kunnen zijn, maar in de
boomkweekerij is het lijstje zoo groot te maken, dat
we ln dit korte bestek het er maar bij laten zull.-n.
Volledigheidshalve moeten we, als voor deze streek,
van belang, toch nog noemen de spinachtige diertjes
die we mijten noemen, en die aan zwarte bessen de
rondknop teweeg brengen en die voor de bessencultuur
vonnis op te schorten. Dat maakte me kwaad. Ik was
voorbereid, moest het nu ook hooren.
„Kom dokter, moet ik nu sterker zijn dan U?"
Hij keek mij aan. O, ik dacht altjjd dat een genees
heer een koud, ongevoelig wezen is, die ziekten en lij
don van de menschen met kennersoog, maar niet steeds
met menschcnoog beziet. Vaak heb ik gedacht, dat hun
al cle smart, al dat lijden, al de menschelijke droefenis,
ongemerkt voorbijgaat. Nu zag ik plots in zijn oog
het medelijden, ja het warme medelijden met mij en
mijn kalmte was verdwenen. Weer voelde lk ,door dat
medelijden, de angst mij de keel dichtsnoeren en
toch, lk wilde het nu weten, ik moest het weten, al zou
ik nu ook Bterven.
„Dokter, zeg het me. zeg het me, ik smeek U er om,
zeg het me. Uw wachten martelt me. Uw aarzeling
doodt me. Waarom, mijn God, zegt U het mij niet, is het
dan zóó verschrikkelijk?"
Hij stond op en kalm zeide hy: „Deze plek duidt op
mela&tschheid."
IL
13 Dec. 19...
„Deze plek duidt op melaatschheid."
„Ik weet niet wat ik heb gezegd, toen lk het vonnis
hoorde over myn levensgeluk. Ik moet bewusteloos
zijn neergeslagen en toen ik weer mijn oogen opsloeg,
zag ik mij thuis, op mijn ledikant.
Mijn moeder stond aan myn legerstede en toen zy mij
zag. schreide zij en verborg ik mijn gelaat, als in
schaamte, in de kussens.
Op dat oogenblik voelde lk zoozeer de ramp, welke
mij getroffen had.
Vaak is in het leven slechts een gebaar noodig, om
te begrijpen, en ik begreep.
Hoe lieflijk is niet het gebaar van een moeder, dl*
zich buigt over haar ziek kind? Is er verhevener wezen
denkbaar dan de moeder, die haar teere zorgen wydt
aan haar krank kind en het door omhelzingen en kus
sen poogt op te beuren en te troosten? Mijn moeder
sprak wel tot mij woorden van troost, zij poogde wel mij
de hoop terug te geven, maar lk heb dien dag niet haar
kussen en haar omhelzingon gevoeld.
Had zU nu reeds een afschuw van my gekregen, nu
de dokter het woord melaatschheid had uitgesproken?
Ook zij, myn moeder, keerde zich van mij af, van de
mclaatsche...
Wordt vervolgd.